TOELICHTING
1. Doel en aanleiding
Onderhavige vrijstellingsregeling voor 2019 tot en met 2023 is een voortzetting van
de vrijstellingsregelingen voor bovengronds aanwenden van runderdrijfmest over de
perioden 2014 (Stcrt. 2014, 5213), 2015–2016 (Stcrt. 2015, 4198) en 2017–2018 (Stcrt. 2017, nr. 3621). Deze vrijstellingsregelingen zijn destijds ingevoerd naar aanleiding van de motie
van Van Gerven c.s. (Kamerstukken II 2012/13, 33 037, nr. 68) in 2013 en bedoeld voor een kleine groep boeren die voldoen aan de voorwaarden zoals
die gelden voor het certificaat van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM)
en de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW). De periode van vrijstelling was
bedoeld voor vervolgonderzoek en doorontwikkeling. Deze keuze is toegelicht in een
brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 037, nr. 86).
In de met algemene stemmen aangenomen motie van De Groot en Futselaar (Kamerstukken
II 2017/18, 21 501-32, nr. 1115) van 2018, wordt de regering verzocht de vrijstelling onder de huidige voorwaarden
met vijf jaar te verlengen teneinde deze periode te gebruiken voor vervolgonderzoek
en doorontwikkeling. Deze regeling strekt tot uitvoering van deze motie. De voorwaarden
worden aangescherpt, met name de vereiste mate van beweiding, de registratie daarvan
en het toegestane stikstofoverschot op bedrijfsniveau. Daarmee wordt de regeling zo
goed mogelijk toegespitst op de beoogde beperkte doelgroep en wordt de hoeveelheid
runderdrijfmest die op deze bedrijven wordt geproduceerd en bovengronds mag worden
aangewend op grasland, zoveel mogelijk beperkt.
2. Vrijstellingsregeling 2019–2023
Deze regeling bestrijkt een periode van vijf jaren (2019–2023). Om deel te kunnen
nemen aan de regeling dient in het voorafgaande jaar ook al te zijn voldaan aan de
voorwaarden. Om te kunnen deelnemen aan de regeling in 2019, dient daartoe in 2018
te zijn voldaan aan de voorwaarden van de regeling zoals geldig voor 2017 en 2018
(Stcrt. 2017, nr. 3621). Voor het jaar 2020 en later dient daartoe in het voorgaande jaar te zijn voldaan
aan de voorliggende regeling.
Deze vrijstellingsregeling is gebaseerd op artikel 64, derde lid, van de Wet Bodembescherming.
Het is voorzien dat deze wet in de looptijd van de vrijstellingsregeling zal worden
opgenomen in een nieuw stelsel onder een nieuwe Omgevingswet. Er zal worden bezien
hoe de vrijstellingsregeling te zijner tijd kan worden opgenomen in het stelsel van
deze nieuwe Omgevingswet.
Uit de evaluatie van de vrijstellingsregelingen in voorgaande jaren komt naar voren
dat het aantal aanmeldingen per jaar varieerde van 159 tot 424. In de laatste jaren
blijkt het aantal aanmeldingen het hoogst (in 2017 424 en in 2018 398). Dat aantal
ligt vier keer hoger dan de motie eigenlijk beoogt. Om de hoeveelheid runderdrijfmest
die op de deelnemende bedrijven wordt geproduceerd en bovengronds mag worden aangewend
op grasland zoveel mogelijk te beperken en om beter aan te sluiten de beoogde beperkte
doelgroep, zijn de voorwaarden voor deelname aan de regeling verder aangescherpt.
De eis van minimaal 6 uren per dag weiden gedurende minstens 150 dagen ten aanzien
van beweiding met vooral de melkgevende runderen met diernummer 100, bedoeld in bijlage
D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet is niet veranderd. Wel wordt
verplicht gesteld om een weidegangkalender bij te houden, waardoor betere controle
op de voorschriften voor beweiding mogelijk is. Daarnaast is de eis van beweiding
gemiddeld iets verhoogd door dag en nacht weiden verplicht te stellen in plaats van
6 uur per dag voor een afgebakende periode. Dit sluit aan bij de praktijk van de bedrijven
van de beoogde doelgroep die vanuit een kringloopfilosofie werken en zorgt voor minder
mest in de stal, waardoor emissie beperkt wordt. Aan de runderen met diernummer 104
(fokstieren) zijn, net als in de regeling voor 2017–2018, geen eisen voor beweiding
gesteld. Het weiden van deze dieren is eigenlijk alleen mogelijk als de dieren geheel
apart en op afstand van vrouwelijke runderen worden gehouden of als ze alleen kunnen
weiden met vrouwelijke dieren die tochtig zijn en bevrucht mogen worden en dat daarbij
niet in een naburige wei ook tochtige koeien lopen. Ook kunnen fokstieren in de wei
voor eigenaren (en andere mensen) gevaarlijk zijn.
Het toegestane stikstofoverschot op het bedrijf wordt verlaagd van 125 kilogram naar
100 kilogram stikstof per hectare, berekend volgens het principe van een stikstofbalans
op bedrijfsniveau. Deze berekening van de stikstofbalans dient aan te sluiten bij
de wijze waarop het bedrijfsoverschot in de KringloopWijzer wordt berekend. Onderliggende
informatie voor het berekenen van dit bedrijfsoverschot dient bijgehouden en bewaard
te worden in de administratie en tenminste jaarlijks dient een rapport te worden opgesteld.
Bedrijven die vanuit de kringloopfilosofie meedoen aan deze vrijstellingsregeling
zullen vaak al voldoen aan de aangescherpte regels. Voor 2018 geldt nog de waarde
van 125 kilogram stikstof per hectare zoals benoemd in de vrijstellingsregeling voor
2017 en 2018.
Daar het gaat om bedrijven die runderen houden en extensief zijn, is evenals in de
voorgaande vrijstellingsregelingen als voorwaarde gesteld dat alleen vloeibare rundermest
die is geproduceerd op het eigen bedrijf breedwerpig bovengronds mag worden uitgereden
op grasland. Er mag eventueel mest van runderen worden aangevoerd voor bemesting van
bouwland, maar die mag niet breedwerpig bovengronds worden uitgereden.
Daarnaast worden de bedrijven verplicht bij inspectie de documenten te overleggen
waarmee kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling.
Indien een bedrijf niet voldoet aan de voorwaarden, mogen er niet bovengronds dierlijke
meststoffen worden aangewend.
3. Advies Technische Commissie Bodem
Over de vrijstelling is overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de Wet Bodembescherming,
advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodem (TCB). Deze heeft haar bemerkingen
gegeven in een advies van 11 januari 2019.
Dit advies behandelt het verzoek vrijstelling te verlenen aan het bovengronds uitrijden
van runderdrijfmest. Bij de overweging voor het advies van de TCB is nagegaan welke
vorderingen er na vijf jaar vrijstelling geboekt zijn in het ‘vervolgonderzoek en
de doorontwikkeling’ zoals die in de motie zijn genoemd.
Bij de vorige voorgestelde verlenging adviseerde de TCB (TCB advies 2017, aanvullend
op de tekst uit de originele motie) aanvullend onderzoek te doen naar mogelijke effecten
van mestinjectie op het (ondergronds) bodemleven. Daarmee hadden in dit advies mogelijk
nieuwe overwegingen een rol kunnen spelen.
Er zijn echter geen (nieuwe) onderzoeken ten aanzien van de effecten van bovengronds
mest aanwenden uitgevoerd.
Vanwege het ontbreken van nader onderzoek tijdens de eerste vijf jaar van vrijstelling
is de constatering uit het TCB advies 2014 niet veranderd. Daarin staat dat ‘blijvende
aantasting van de functionaliteit van het bodemleven door emissiearme aanwendingstechnieken
niet is aangetoond. (...) Voor kringlooplandbouw is bovengronds aanwenden van dierlijke
mest niet noodzakelijk, integendeel. Door bovengronds aanwenden verdwijnt stikstof
naar de lucht, waardoor het niet kan worden benut op het bedrijf.’ Daarnaast is in
de adviezen in 2014 en 2015 aangegeven dat er geen ruimte is voor een toename van
de ammoniakemissie. Ook dit is nog steeds relevant.
Om deze redenen ziet de TCB geen aanleiding om de vrijstellingsregeling te verlengen
(Advies nummer 1/2019).
4. Effecten bedrijfsleven en overheid
4.1. Regeldruk
Onder de vrijstellingsregeling 2017–2018 (Stcrt. 2017, nr. 3621) werden de kosten voor de regeling geraamd op een bedrag van circa € 128 per bedrijf
per jaar. Op basis van 400 aanmeldingen, kwamen de totale kosten op circa € 51.200.
De regeling voor de jaren 2019–2023 is iets aangescherpt om de regeling beter te laten
aansluiten bij de beoogde beperkte doelgroep. Daardoor nemen de kosten per bedrijf
iets toe. De kosten die bedrijven moeten maken om aannemelijk te maken dat aan de
voorwaarden is voldaan worden geraamd op een bedrag van circa € 134 per bedrijf per
jaar. Op basis van 400 aanmeldingen komen de totale kosten voor bedrijven uit op circa
€ 53.600. De onderverdeling van de kosten is als volgt:
-
– De administratieve lasten voor het aanmelden en verklaren te voldoen aan de voorwaarden
bedragen € 9,00 euro per bedrijf. Voor 400 bedrijven is dat in totaal € 3.600;
-
– De nalevingskosten voor het laten opstellen van een rapport om aan te tonen dat wordt
voldaan aan de voorwaarden en het archiveren van dit rapport bedragen € 119 per bedrijf.
Voor 400 bedrijven is dat in totaal € 47.600.
-
– De administratieve lasten voor het aanpassen van een weidegangkalender om te voldoen
aan de voorwaarden van deze vrijstellingsregeling, aanvullend op de weidegangkalender
die vanuit de SKAL of de zuivelafnemers verplicht is gesteld, bedragen € 6 per bedrijf.
Voor 400 bedrijven is dat in totaal € 2.400 euro. Dit laatste bedrag is nieuw ten
opzichte van de voorgaande regeling.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft besloten geen advies uit te brengen over
deze regeling, omdat de wijzigingen geen significante regeldrukeffecten hebben.
4.2. Uitvoering en handhaving
Deze paragraaf bevat een inschatting van de inspanningen van de overheid voor de uitvoering
van deze vrijstelling en de handhaving van de naleving ervan. De uitvoerende instantie
voor deze vrijstelling is RVO.nl. De Nederlandse voedsel- en warenautoriteit (verder:
NVWA) ziet toe op de naleving van deze vrijstelling. Daarnaast kan de politie ook
overtredingen constateren.
Uitvoeringslasten
RVO.nl moet op basis van de vorige vrijstellingsregeling voor het bovengronds uitrijden
van runderdrijfmest de communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers
aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen maximaal € 1.000. Er zijn
geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
Handhavingslasten
De NVWA en de politie moeten ten opzichte van de vorige vrijstellingsregeling voor
het bovengronds uitrijden van runderdrijfmest werkinstructies aanpassen en medewerkers
instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal 1.000 euro. Er zijn geen
wijzigingen in de structurele handhavingslasten voorzien.
De handhaafbaarheid van de regeling is ten opzichte van de vorige regelingen verbeterd.
Deelnemende bedrijven dienen een weidegangkalender bij te houden die niet meer dan
een week mag achterlopen, ze dienen tenminste jaarlijks een rapport omtrent naleving
van de voorwaarden op te stellen en moeten deze gegevens op eerste verzoek tonen bij
een controle. Indien wel bovengronds rundermest wordt aangewend, maar niet of niet
volledig wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling van het verbod van artikel
5, eerste lid, van het Besluit Gebruik Meststoffen (verbod om dierlijke mest anders
dan emissiearm aan te wenden), dan wordt in strijd gehandeld met dit artikel. Dat
is een strafbaar feit (economisch delict) waarvoor de strafrechter een straf kan opleggen
(geldboete of anders) of de NVWA of het OM een strafbeschikking (met geldboete) kan
uitvaardigen.
4.3 Vaste verandermomenten
In afwijking van de vaste verandermomenten voor ministeriële regelingen, treedt de
onderhavige regeling in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant.
Inwerkingtreding op het eerstvolgende vaste verandermoment, te weten 1 april 2019,
zou tot aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep leiden, omdat die datum ruim na de
start van het mestseizoen (16 februari) ligt.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten