Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 januari 2019, nr. WJZ/19009285, tot tijdelijke vrijstelling van artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Water;

Gelet op 64, derde lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

bedrijf:

bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet;

runderdrijfmest:

drijfmest als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit gebruik meststoffen, en afkomstig van runderen uit de diercategorieën met de diernummers 100, 101, 102, 104 of 120, als bedoeld in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

vaste rundermest:

vaste mest als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit gebruik meststoffen, en afkomstig van runderen uit de diercategorieën met de diernummers 100, 101, 102, 104 of 120, als bedoeld in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Meststoffenwet.

Artikel 2

Vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, wordt verleend voor zover het gaat om de aanwending van runderdrijfmest, waarbij de runderdrijfmest:

  • a. geproduceerd is op het eigen bedrijf;

  • b. op grasland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt aangewend;

  • c. niet wordt aangewend binnen een afstand van ten minste twee meter vanaf de insteek van een watergang.

Artikel 3

  • 1. Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • a. in het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling:

      • 1°. bestaat minimaal 85 procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond uit grasland;

      • 2°. bedraagt de kunstmestgift op het bedrijf minder dan 100 kilogram stikstof per hectare grasland;

      • 3°. is het stikstofoverschot op het bedrijf maximaal 100 kilogram stikstof per hectare, berekend volgens het principe van een stikstofbalans op bedrijfsniveau;

      • 4°. worden de runderen met het diernummer 100, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, vanaf twee weken na de afkalfdatum in de periode van 15 maart tot en met 30 november geweid gedurende minimaal 6 uur per dag en minimaal 150 dagen per jaar;

      • worden de niet-melkgevende runderen met het diernummer 100, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, in de periode van 1 mei tot en met 30 september in afwijking van onderdeel 4° dag en nacht geweid tot minimaal drie weken voor de verwachte afkalfdatum;

      • worden de runderen met de diernummers 102 en 120, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, in de periode van 15 maart tot en met 30 november dag en nacht geweid gedurende minimaal 150 dagen per jaar;

      • 7°. worden de runderen met het diernummer 101, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, en met een leeftijd van zes maanden of ouder, in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus dag en nacht geweid;

      • 8°. in afwijking van het onder 4°, 5°, 6° en 7° bepaalde hoeven runderen op de dagen dat zij ziek zijn niet geweid te worden;

    • b. indien in 2019 gebruikt wordt gemaakt van de vrijstelling geldt, in afwijking van onderdeel a, dat in 2018 is voldaan aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2017–2018;

    • c. op het bedrijf mag, ten behoeve van bemesting van tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland, geen andere dierlijke mest worden aangevoerd dan runderdrijfmest of vaste rundermest;

    • d. uiterlijk op 1 februari van elk jaar dat de landbouwer van de vrijstelling gebruik maakt, meldt hij het bedrijf voor de toepassing van artikel 2 aan bij de minister waarmee de landbouwer verklaart te voldoen aan artikel 2 en aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen a en b, en het tweede lid; indien in 2019 gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling dient deze aanmelding te worden gedaan voorafgaand aan de eerste keer dat de landbouwer gebruik wil maken van de vrijstelling, doch uiterlijk op 1 maart 2019;

    • e. de landbouwer houdt een weidegangkalender bij waarop per dag wordt bijgehouden hoeveel runderen per diernummer geweid worden en gedurende hoeveel uren; de weidegangkalender loopt niet meer dan 1 week achter;

    • f. de landbouwer houdt gegevens bij waarmee kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen a tot en met e, en het tweede lid, wordt voldaan, stelt daarvan tenminste jaarlijks een rapport op en bewaart deze gegevens, het jaarlijks rapport en een afschrift van de aanmelding als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet; de landbouwer toont deze gegevens op verzoek aan de toezichthouder bij een controle.

  • 2. De vrijstelling voor een bedrijf waar in ieder geval runderen met diernummer 100, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet worden gehouden, wordt verleend onder de voorwaarde dat in het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling:

    • a. de melkproductie van het bedrijf niet hoger dan 14.000 kilogram per hectare is, indien de op het bedrijf geproduceerde mest niet volledig kan worden geplaatst op het eigen bedrijf;

    • b. het gemiddeld gewogen ureumgetal van de op het bedrijf tijdens de perioden van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 december tot en met 31 december geproduceerde melk lager is dan 21 milligram per 100 gram melk.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt op 1 januari 2024.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 januari 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Onderhavige vrijstellingsregeling voor 2019 tot en met 2023 is een voortzetting van de vrijstellingsregelingen voor bovengronds aanwenden van runderdrijfmest over de perioden 2014 (Stcrt. 2014, 5213), 2015–2016 (Stcrt. 2015, 4198) en 2017–2018 (Stcrt. 2017, nr. 3621). Deze vrijstellingsregelingen zijn destijds ingevoerd naar aanleiding van de motie van Van Gerven c.s. (Kamerstukken II 2012/13, 33 037, nr. 68) in 2013 en bedoeld voor een kleine groep boeren die voldoen aan de voorwaarden zoals die gelden voor het certificaat van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW). De periode van vrijstelling was bedoeld voor vervolgonderzoek en doorontwikkeling. Deze keuze is toegelicht in een brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 037, nr. 86).

In de met algemene stemmen aangenomen motie van De Groot en Futselaar (Kamerstukken II 2017/18, 21 501-32, nr. 1115) van 2018, wordt de regering verzocht de vrijstelling onder de huidige voorwaarden met vijf jaar te verlengen teneinde deze periode te gebruiken voor vervolgonderzoek en doorontwikkeling. Deze regeling strekt tot uitvoering van deze motie. De voorwaarden worden aangescherpt, met name de vereiste mate van beweiding, de registratie daarvan en het toegestane stikstofoverschot op bedrijfsniveau. Daarmee wordt de regeling zo goed mogelijk toegespitst op de beoogde beperkte doelgroep en wordt de hoeveelheid runderdrijfmest die op deze bedrijven wordt geproduceerd en bovengronds mag worden aangewend op grasland, zoveel mogelijk beperkt.

2. Vrijstellingsregeling 2019–2023

Deze regeling bestrijkt een periode van vijf jaren (2019–2023). Om deel te kunnen nemen aan de regeling dient in het voorafgaande jaar ook al te zijn voldaan aan de voorwaarden. Om te kunnen deelnemen aan de regeling in 2019, dient daartoe in 2018 te zijn voldaan aan de voorwaarden van de regeling zoals geldig voor 2017 en 2018 (Stcrt. 2017, nr. 3621). Voor het jaar 2020 en later dient daartoe in het voorgaande jaar te zijn voldaan aan de voorliggende regeling.

Deze vrijstellingsregeling is gebaseerd op artikel 64, derde lid, van de Wet Bodembescherming. Het is voorzien dat deze wet in de looptijd van de vrijstellingsregeling zal worden opgenomen in een nieuw stelsel onder een nieuwe Omgevingswet. Er zal worden bezien hoe de vrijstellingsregeling te zijner tijd kan worden opgenomen in het stelsel van deze nieuwe Omgevingswet.

Uit de evaluatie van de vrijstellingsregelingen in voorgaande jaren komt naar voren dat het aantal aanmeldingen per jaar varieerde van 159 tot 424. In de laatste jaren blijkt het aantal aanmeldingen het hoogst (in 2017 424 en in 2018 398). Dat aantal ligt vier keer hoger dan de motie eigenlijk beoogt. Om de hoeveelheid runderdrijfmest die op de deelnemende bedrijven wordt geproduceerd en bovengronds mag worden aangewend op grasland zoveel mogelijk te beperken en om beter aan te sluiten de beoogde beperkte doelgroep, zijn de voorwaarden voor deelname aan de regeling verder aangescherpt.

De eis van minimaal 6 uren per dag weiden gedurende minstens 150 dagen ten aanzien van beweiding met vooral de melkgevende runderen met diernummer 100, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet is niet veranderd. Wel wordt verplicht gesteld om een weidegangkalender bij te houden, waardoor betere controle op de voorschriften voor beweiding mogelijk is. Daarnaast is de eis van beweiding gemiddeld iets verhoogd door dag en nacht weiden verplicht te stellen in plaats van 6 uur per dag voor een afgebakende periode. Dit sluit aan bij de praktijk van de bedrijven van de beoogde doelgroep die vanuit een kringloopfilosofie werken en zorgt voor minder mest in de stal, waardoor emissie beperkt wordt. Aan de runderen met diernummer 104 (fokstieren) zijn, net als in de regeling voor 2017–2018, geen eisen voor beweiding gesteld. Het weiden van deze dieren is eigenlijk alleen mogelijk als de dieren geheel apart en op afstand van vrouwelijke runderen worden gehouden of als ze alleen kunnen weiden met vrouwelijke dieren die tochtig zijn en bevrucht mogen worden en dat daarbij niet in een naburige wei ook tochtige koeien lopen. Ook kunnen fokstieren in de wei voor eigenaren (en andere mensen) gevaarlijk zijn.

Het toegestane stikstofoverschot op het bedrijf wordt verlaagd van 125 kilogram naar 100 kilogram stikstof per hectare, berekend volgens het principe van een stikstofbalans op bedrijfsniveau. Deze berekening van de stikstofbalans dient aan te sluiten bij de wijze waarop het bedrijfsoverschot in de KringloopWijzer wordt berekend. Onderliggende informatie voor het berekenen van dit bedrijfsoverschot dient bijgehouden en bewaard te worden in de administratie en tenminste jaarlijks dient een rapport te worden opgesteld. Bedrijven die vanuit de kringloopfilosofie meedoen aan deze vrijstellingsregeling zullen vaak al voldoen aan de aangescherpte regels. Voor 2018 geldt nog de waarde van 125 kilogram stikstof per hectare zoals benoemd in de vrijstellingsregeling voor 2017 en 2018.

Daar het gaat om bedrijven die runderen houden en extensief zijn, is evenals in de voorgaande vrijstellingsregelingen als voorwaarde gesteld dat alleen vloeibare rundermest die is geproduceerd op het eigen bedrijf breedwerpig bovengronds mag worden uitgereden op grasland. Er mag eventueel mest van runderen worden aangevoerd voor bemesting van bouwland, maar die mag niet breedwerpig bovengronds worden uitgereden.

Daarnaast worden de bedrijven verplicht bij inspectie de documenten te overleggen waarmee kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Indien een bedrijf niet voldoet aan de voorwaarden, mogen er niet bovengronds dierlijke meststoffen worden aangewend.

3. Advies Technische Commissie Bodem

Over de vrijstelling is overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de Wet Bodembescherming, advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodem (TCB). Deze heeft haar bemerkingen gegeven in een advies van 11 januari 2019.

Dit advies behandelt het verzoek vrijstelling te verlenen aan het bovengronds uitrijden van runderdrijfmest. Bij de overweging voor het advies van de TCB is nagegaan welke vorderingen er na vijf jaar vrijstelling geboekt zijn in het ‘vervolgonderzoek en de doorontwikkeling’ zoals die in de motie zijn genoemd.

Bij de vorige voorgestelde verlenging adviseerde de TCB (TCB advies 2017, aanvullend op de tekst uit de originele motie) aanvullend onderzoek te doen naar mogelijke effecten van mestinjectie op het (ondergronds) bodemleven. Daarmee hadden in dit advies mogelijk nieuwe overwegingen een rol kunnen spelen.

Er zijn echter geen (nieuwe) onderzoeken ten aanzien van de effecten van bovengronds mest aanwenden uitgevoerd.

Vanwege het ontbreken van nader onderzoek tijdens de eerste vijf jaar van vrijstelling is de constatering uit het TCB advies 2014 niet veranderd. Daarin staat dat ‘blijvende aantasting van de functionaliteit van het bodemleven door emissiearme aanwendingstechnieken niet is aangetoond. (...) Voor kringlooplandbouw is bovengronds aanwenden van dierlijke mest niet noodzakelijk, integendeel. Door bovengronds aanwenden verdwijnt stikstof naar de lucht, waardoor het niet kan worden benut op het bedrijf.’ Daarnaast is in de adviezen in 2014 en 2015 aangegeven dat er geen ruimte is voor een toename van de ammoniakemissie. Ook dit is nog steeds relevant.

Om deze redenen ziet de TCB geen aanleiding om de vrijstellingsregeling te verlengen (Advies nummer 1/2019).

4. Effecten bedrijfsleven en overheid

4.1. Regeldruk

Onder de vrijstellingsregeling 2017–2018 (Stcrt. 2017, nr. 3621) werden de kosten voor de regeling geraamd op een bedrag van circa € 128 per bedrijf per jaar. Op basis van 400 aanmeldingen, kwamen de totale kosten op circa € 51.200.

De regeling voor de jaren 2019–2023 is iets aangescherpt om de regeling beter te laten aansluiten bij de beoogde beperkte doelgroep. Daardoor nemen de kosten per bedrijf iets toe. De kosten die bedrijven moeten maken om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden is voldaan worden geraamd op een bedrag van circa € 134 per bedrijf per jaar. Op basis van 400 aanmeldingen komen de totale kosten voor bedrijven uit op circa € 53.600. De onderverdeling van de kosten is als volgt:

  • De administratieve lasten voor het aanmelden en verklaren te voldoen aan de voorwaarden bedragen € 9,00 euro per bedrijf. Voor 400 bedrijven is dat in totaal € 3.600;

  • De nalevingskosten voor het laten opstellen van een rapport om aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden en het archiveren van dit rapport bedragen € 119 per bedrijf. Voor 400 bedrijven is dat in totaal € 47.600.

  • De administratieve lasten voor het aanpassen van een weidegangkalender om te voldoen aan de voorwaarden van deze vrijstellingsregeling, aanvullend op de weidegangkalender die vanuit de SKAL of de zuivelafnemers verplicht is gesteld, bedragen € 6 per bedrijf. Voor 400 bedrijven is dat in totaal € 2.400 euro. Dit laatste bedrag is nieuw ten opzichte van de voorgaande regeling.

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft besloten geen advies uit te brengen over deze regeling, omdat de wijzigingen geen significante regeldrukeffecten hebben.

4.2. Uitvoering en handhaving

Deze paragraaf bevat een inschatting van de inspanningen van de overheid voor de uitvoering van deze vrijstelling en de handhaving van de naleving ervan. De uitvoerende instantie voor deze vrijstelling is RVO.nl. De Nederlandse voedsel- en warenautoriteit (verder: NVWA) ziet toe op de naleving van deze vrijstelling. Daarnaast kan de politie ook overtredingen constateren.

Uitvoeringslasten

RVO.nl moet op basis van de vorige vrijstellingsregeling voor het bovengronds uitrijden van runderdrijfmest de communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen maximaal € 1.000. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.

Handhavingslasten

De NVWA en de politie moeten ten opzichte van de vorige vrijstellingsregeling voor het bovengronds uitrijden van runderdrijfmest werkinstructies aanpassen en medewerkers instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal 1.000 euro. Er zijn geen wijzigingen in de structurele handhavingslasten voorzien.

De handhaafbaarheid van de regeling is ten opzichte van de vorige regelingen verbeterd. Deelnemende bedrijven dienen een weidegangkalender bij te houden die niet meer dan een week mag achterlopen, ze dienen tenminste jaarlijks een rapport omtrent naleving van de voorwaarden op te stellen en moeten deze gegevens op eerste verzoek tonen bij een controle. Indien wel bovengronds rundermest wordt aangewend, maar niet of niet volledig wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling van het verbod van artikel 5, eerste lid, van het Besluit Gebruik Meststoffen (verbod om dierlijke mest anders dan emissiearm aan te wenden), dan wordt in strijd gehandeld met dit artikel. Dat is een strafbaar feit (economisch delict) waarvoor de strafrechter een straf kan opleggen (geldboete of anders) of de NVWA of het OM een strafbeschikking (met geldboete) kan uitvaardigen.

4.3 Vaste verandermomenten

In afwijking van de vaste verandermomenten voor ministeriële regelingen, treedt de onderhavige regeling in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant. Inwerkingtreding op het eerstvolgende vaste verandermoment, te weten 1 april 2019, zou tot aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep leiden, omdat die datum ruim na de start van het mestseizoen (16 februari) ligt.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven