Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming van 25 november 2019 nr. 2710533 betreffende de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Regeling wetenschappelijke onafhankelijkheid WODC)

De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming,

Besluiten:

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder ministerie, bewindspersoon, bestuursdepartement en bestuursraad: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • 2. In deze regeling wordt verstaan onder:

    WODC:

    het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, bedoeld in artikel 63h2 van het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid;

    directeur:

    de directeur van het WODC;

    onderzoek:

    een door of in opdracht van het WODC uit te voeren wetenschappelijk onderzoek of beleidsonderzoek, tenzij in deze regeling anders is bepaald;

    Raad van Advies:

    de Raad van Advies, bedoeld in artikel 13.

Artikel 2. Toepassingsbereik

Deze regeling wordt in acht genomen door de bewindspersonen en de onder hen ressorterende dienstonderdelen en personen.

§ 2. Functioneringsvoorwaarden

Artikel 3. Beperking aanwijzingsbevoegdheid

Een bewindspersoon geeft het WODC geen aanwijzingen over:

  • a. de te hanteren onderzoeksmethoden;

  • b. de gunning van een onderzoek;

  • c. de inhoud van een onderzoek; of

  • d. het resultaat van een onderzoek of de openbaarmaking daarvan.

Artikel 4. Informatieplicht

De onder de bewindspersonen ressorterende dienstonderdelen en personen verschaffen aan de directeur desgevraagd of uit eigen beweging alle informatie die redelijkerwijs voor de vervulling van de taak van het WODC nodig is.

Artikel 5. Onderzoek voor JenV

  • 1. Ten behoeve van het bestuursdepartement door een derde uit te voeren wetenschappelijk onderzoek of beleidsonderzoek geschiedt uitsluitend in opdracht van het WODC.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op onderzoek ten aanzien waarvan geheimhouding door het belang van de Staat of van zijn bondgenoten is geboden.

Artikel 6. Werkprogramma

  • 1. De directeur stelt jaarlijks het werkprogramma van het WODC vast.

  • 2. Het werkprogramma vermeldt de ten behoeve van de bewindspersonen uit te voeren onderzoeken in het komende jaar.

  • 3. De directeur stemt de inhoud van het werkprogramma af met de Raad van Advies, de bestuursraad en de bewindspersonen.

  • 4. De bewindspersonen kunnen, voor zover redelijk, kenbaar maken welke uit te voeren werkzaamheden in ieder geval in het werkprogramma worden opgenomen.

  • 5. De Minister van Justitie en Veiligheid brengt het werkprogramma ter kennis van de ministerraad.

Artikel 7. Onderzoek op verzoek van derden

  • 1. Indien een der Kamers van de Staten-Generaal een bewindspersoon verzoekt om een onderzoek te laten uitvoeren dat niet is opgenomen in het werkprogramma, stelt de bewindspersoon de directeur daarvan in kennis.

  • 2. Indien de directeur een verzoek accepteert van een ander dan een bewindspersoon om een onderzoek te laten uitvoeren, stelt hij de Minister van Justitie en Veiligheid daarvan in kennis.

  • 3. De directeur accepteert een verzoek als bedoeld in het tweede lid alleen voor zover:

    • a. het verzoek niet strijdig is met het algemeen belang;

    • b. het verzoek niet afkomstig is van een commerciële organisatie;

    • c. het verzoek bijdraagt aan de versterking van de publieke taak van het WODC;

    • d. het om inhoudelijke redenen, zoals de beschikbaarheid van deskundigheid en databestanden, voor de hand ligt dat het WODC het verzoek uitvoert;

    • e. het WODC met de verzoeker zodanige afspraken maakt, dat de inhoudelijke onafhankelijkheid van het WODC is veiliggesteld; en

    • f. openbaarmaking van het resultaat van het geaccepteerde verzoek is gegarandeerd.

  • 4. Bij acceptatie van een verzoek als bedoeld in dit artikel houdt de directeur rekening met de beschikbare capaciteit van het WODC.

  • 5. De directeur en de Minister van Justitie en Veiligheid stellen een adequate afstemmingsprocedure op inzake het accepteren van verzoeken als bedoeld in dit artikel.

Artikel 8. Begeleidingscommissies

  • 1. Ter begeleiding van een onderzoek stelt de directeur een commissie samen, bestaande uit personen die beschikken over bijzondere deskundigheid met betrekking tot het onderwerp waarop het onderzoek betrekking heeft of de beoogde onderzoeksmethoden. In een begeleidingscommissie heeft steeds ten minste één medewerker van het WODC zitting.

  • 2. Opvattingen over een lopend onderzoek worden uitsluitend door tussenkomst van de begeleidingscommissie ter kennis gebracht van de onderzoekers.

Artikel 9. Vaststelling onderzoeksresultaten

  • 1. Het resultaat van een onderzoek dat door het WODC wordt uitgevoerd, wordt vastgesteld door de directeur.

  • 2. Het resultaat van een onderzoek dat in opdracht van het WODC door een derde wordt uitgevoerd, staat vast na acceptatie daarvan door de directeur.

Artikel 10. Openbaarmaking van en communicatie over onderzoeksresultaten

  • 1. Binnen zes weken na de vaststelling of acceptatie maakt de directeur het resultaat van het onderzoek openbaar en zendt hij dit gelijktijdig aan de eerst verantwoordelijke bewindspersoon.

  • 2. Een door of namens een bewindspersoon openbaar te maken document waarin wordt ingegaan op het resultaat van een onderzoek, wordt tevoren voorgelegd aan de directeur.

Artikel 11. Jaarverslag

  • 1. De directeur biedt aan de bewindspersonen jaarlijks een verslag aan over de werkzaamheden van het voorafgaande jaar.

  • 2. Het jaarverslag bevat tevens een weergave van de werkzaamheden van de Raad van Advies in het desbetreffende jaar.

  • 3. De Minister van Justitie en Veiligheid zendt het jaarverslag aan de Staten-Generaal.

Artikel 12. Financiële grondslag

  • 1. De werkzaamheden van het WODC worden voor ten minste 80% gefinancierd uit de begroting van het ministerie en voor ten hoogste 20% uit externe bronnen.

  • 2. Tenminste 10% van het in de begroting van het ministerie voor de werkzaamheden van het WODC vastgestelde bedrag kan het WODC besteden aan op eigen initiatief uit te voeren onderzoek.

  • 3. De directeur draagt ervoor zorg dat ten minste 40% van het in de begroting van het ministerie voor de werkzaamheden van het WODC vastgestelde bedrag wordt aangewend voor onderzoeken door derden.

§ 3. Raad van Advies

Artikel 13. Instelling en taak Raad van Advies

Er is een Raad van Advies voor het WODC, die tot taak heeft het houden van toezicht op de wetenschappelijke kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het werk van het WODC, door middel van:

  • a. advisering aan de directeur over het jaarlijkse werkprogramma;

  • b. advisering aan de directeur over het kwaliteitsbeleid van het WODC;

  • c. de zorg voor periodieke visitaties.

Artikel 14. Benoeming, schorsing en ontslag leden Raad van Advies

  • 1. De Minister van Justitie en Veiligheid benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de andere leden van de Raad van Advies, na overleg met de directeur en in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming.

  • 2. De Raad van Advies bestaat uit ten hoogste zes leden, die niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een bewindspersoon.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een tijdvak van vier jaar. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd.

  • 4. Een lid wordt op diens verzoek tussentijds ontslagen.

Artikel 15. Werkwijze

  • 1. De directeur kan de vergaderingen van de Raad van Advies bijwonen.

  • 2. Het WODC verzorgt het secretariaat van de Raad van Advies.

  • 3. De Raad van Advies kan nadere regels stellen omtrent zijn werkwijze.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 16. Overgangsbepaling

Artikel 5, eerste lid, is niet van toepassing op onderzoeken die zijn opgedragen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 17. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 18. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling wetenschappelijke onafhankelijkheid WODC.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

1. Algemeen

In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer van 15 januari 2019 is aangekondigd dat de onafhankelijke positie van het WODC ten opzichte van het Ministerie van Justitie en Veiligheid juridisch steviger zal worden geborgd in een ministeriële regeling, met inachtneming van waarborgen die vergelijkbaar zijn met de regeling in de Aanwijzingen voor de planbureaus.1 De onderhavige regeling geeft hier uitvoering aan. Achtergrond van deze regeling en de genoemde brief van 15 januari 2019 is het rapport van de Onderzoekscommissie WODC II (commissie-Hertogh; hierna: de Onderzoekscommissie), waarin is geconcludeerd dat de huidige positionering van het WODC een zwakke formele basis biedt voor de functionele onafhankelijkheid van het WODC. De Onderzoekscommissie heeft in haar rapport een aantal waarborgen geformuleerd die in een ministeriële regeling zouden moeten worden opgenomen.2

Deze regeling betreft niet de organisatorische positionering van het WODC binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Die is vastgelegd in het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid, zoals gewijzigd bij besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 16 september 2019, houdende wijziging van het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de organisatorische herplaatsing van het WODC (Stcrt. 2019, 51963). Als gevolg van die wijziging is het WODC niet langer deel van het SG-cluster, maar een van de ‘diensten’ binnen het ministerie. Dit betekent dat het WODC (en de daarvoor werkzame personen) nog steeds onder ministeriële verantwoordelijkheid opereert. Op enkele cruciale punten wordt ingevolge de onderhavige regeling echter de ministeriële zeggenschap over het WODC beperkt ter wille van het waarborgen van de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het WODC. In dit opzicht is het WODC goed vergelijkbaar met planbureaus en rijksinspecties, die eveneens deel uitmaken van een ministerie. Om de onafhankelijke positie van planbureaus en rijksinspecties te waarborgen zijn door de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, algemene aanwijzingen voor de rijksdienst opgesteld (Aanwijzingen voor de planbureaus en Aanwijzingen inzake de rijksinspecties). Overeenkomstig de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie zijn in de onderhavige regeling voor het WODC diverse onafhankelijkheidswaarborgen opgenomen die vergelijkbaar zijn met de onafhankelijkheidswaarborgen uit de Aanwijzingen voor de planbureaus.

Nadere werkafspraken, mede ter uitvoering van deze regeling, zijn door de secretaris-generaal en de directeur van het WODC gezamenlijk vastgelegd in het Kader voor omgang tussen medewerkers van beleid of wetgeving van het Ministerie van JenV en het WODC in de opeenvolgende fasen van een onderzoek (hierna: Omgangskader). Met de totstandkoming van de wijziging van het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid, de onderhavige regeling en het Omgangskader moet het op 12 augustus 2016 door de directeur van het WODC en de secretaris-generaal vastgestelde Protocol Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum als vervallen worden beschouwd, aangezien voornoemde documenten daarvoor in de plaats zijn gekomen.3 Dit geldt ook voor de circulaire van de secretaris-generaal van 4 februari 1998 inzake coördinatie van wetenschappelijk onderzoek door het WODC.4

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 (toepassingsbereik)

Dit artikel stelt buiten twijfel dat de in deze regeling opgenomen regels over onafhankelijkheid van het WODC niet alleen in acht moeten worden genomen door de bewindspersonen van Justitie en Veiligheid (d.w.z. de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), maar ook door al diegenen die werkzaam zijn bij het ministerie, ongeacht bij welk dienstonderdeel en in welke functie. Dit betreft dus zowel beleidsambtenaren als ambtenaren bij de krachtens het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid onder het ministerie vallende diensten en baten-lastenagentschappen. De formulering van artikel 2 omvat niet personen, organisaties en instanties die weliswaar in een bepaalde relatie staan tot het ministerie maar niet onder de reikwijdte van het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid vallen, zoals het openbaar ministerie, de politie, de Raad voor de rechtspraak, zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak.

Deze bepaling is ontleend aan aanwijzing 2 van de Aanwijzingen voor de planbureaus en aanwijzing 3 van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties, met dien verstande dat deze door de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming vastgestelde regeling alleen ambtenaren kan binden die vallen onder hun gezagsbereik.

Artikel 3 (beperking aanwijzingsbevoegdheid)

Dit artikel kan worden gezien als de kernbepaling waarmee de wetenschappelijk onafhankelijke positie van het WODC wordt gewaarborgd. Het artikel legt vast dat de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen enkele zeggenschap hebben over door of in opdracht van het WODC te verrichten onderzoeken. Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de daartoe strekkende aanbeveling van de Onderzoekscommissie. De formulering van deze bepaling is in belangrijke mate ontleend aan aanwijzing 4 van de Aanwijzingen voor de planbureaus, met dien verstande dat ook expliciet is gemaakt dat geen aanwijzingen mogen worden gegeven over de gunning van een onderzoek. Onder de gunning moet worden begrepen de vraag aan wie wel of geen offerte wordt gevraagd. Zoals vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 15 januari 2019 (p. 16) heeft het een meerwaarde als beleidsonderdelen een zekere mate van betrokkenheid hebben bij het proces van aanbesteding, maar ligt de eindbeslissing over de gunning altijd bij het WODC. Eveneens is expliciet gemaakt dat geen aanwijzingen mogen worden gegeven over het onderzoeksresultaat, dus het definitieve onderzoeksrapport, en de openbaarmaking daarvan. Hetzelfde geldt uiteraard voor tussentijdse rapportages en andere documenten die worden geproduceerd tijdens het onderzoek, hetgeen valt onder 'de inhoud van het onderzoek'.

Artikel 4 (informatieplicht)

Om onafhankelijk en kwalitatief hoogwaardig onderzoek te kunnen uitvoeren, moet het WODC de beschikking kunnen krijgen over alle relevante gegevens binnen de justitie- en veiligheidsketen. Daartoe legt dit artikel aan alle dienstonderdelen en ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een informatieplicht op jegens de directeur van het WODC. Uit het artikel volgt dat de resultaten van WODC-onderzoek niet gestuurd mogen worden door het (selectief) ter beschikking stellen of juist achterhouden van noodzakelijke gegevens. Het artikel omvat zowel mondelinge als schriftelijke informatie.

Artikel 5 (onderzoek voor JenV)

Het eerste lid van dit artikel maakt duidelijk dat extern wetenschappelijk en beleidsonderzoek voor dienstonderdelen die behoren tot het bestuursdepartement van het Ministerie van Justitie en Veiligheid via het WODC moet lopen. Deze norm was reeds vervat in de eerdergenoemde circulaire van de secretaris-generaal van 4 februari 1998 en wordt nu overgeheveld naar deze ministeriële regeling, met dien verstande dat de uitzondering die in deze circulaire nog werd gemaakt voor onderwerpen die om redenen van beperkte capaciteit niet door het WODC konden worden uitgevoerd, niet meer is overgenomen. Het artikel heeft betrekking op onderzoek door derden; onderzoek door medewerkers van het ministerie zelf (bijvoorbeeld door eigen analisten en onderzoekers) valt dus buiten het bereik van dit artikel. De termen ‘wetenschappelijk onderzoek en beleidsonderzoek’ vallen uiteraard niet sluitend te definiëren en moeten dus worden uitgelegd in het licht van de gangbare taakuitoefening door het WODC. Zo is duidelijk dat bijvoorbeeld organisatieadvies, onderzoeken in het kader van (Europese) wetenschappelijke programma’s, incidentele vragen aan wetenschappers of studenten en advisering door adviescolleges niet via het WODC behoeven te lopen. In geval van twijfel is uiteraard overleg met het WODC geïndiceerd.

Aangezien deze regeling onmiddellijke werking heeft, is in artikel 16 een overgangsbepaling opgenomen die de continuïteit waarborgt van lopend wetenschappelijk of beleidsonderzoek dat niet via het WODC is aanbesteed.

Het tweede lid expliciteert een voor de hand liggende uitzondering voor onderzoeken ten aanzien waarvan geheimhouding door het belang van de Staat of van zijn bondgenoten is geboden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan door de NCTV gewenst onderzoek op het gebied van persoonsbeveiliging, dat vanwege de staatsgeheime informatie die in dat kader wordt verzameld en verwerkt, door de NCTV zelf wordt uitgezet bij trusted partners.

Artikel 6 (werkprogramma)

Dit artikel legt de essentialia vast van de totstandkomingsprocedure voor het onderzoeksprogramma (werkprogramma) van het WODC, overeenkomstig de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie. De bevoegdheid tot vaststelling van het werkprogramma ligt bij de directeur van het WODC. Afstemming vindt plaats met de Raad van Advies, de bestuursraad en de bewindspersonen van het ministerie. Uiteraard moet bij de vaststelling van het werkprogramma rekening worden gehouden met de beschikbare capaciteit van het WODC. De in artikel 6 opgenomen procedure sluit aan bij die van de vaststelling van de werkprogramma’s van planbureaus, zoals is vastgelegd in aanwijzing 6, eerste en tweede lid, van de Aanwijzingen voor planbureaus. De vastgelegde procedure biedt uiteraard ruimte voor vastlegging van nadere procedures en werkafspraken rond de onderzoeksprogrammering voor het ministerie. Deze zijn neergeslagen in het eerdergenoemde Omgangskader, vastgesteld door de secretaris-generaal en de directeur van het WODC.

Het artikel staat er niet aan in de weg dat tussentijds kleine bijstellingen en aanvullingen kunnen plaatsvinden van het werkprogramma, zoals praktijk is via de zogeheten voorjaarsronde.

Artikel 7 (onderzoek op verzoek van derden)

Het is denkbaar dat door de Tweede of Eerste Kamer aan de verantwoordelijke bewindspersoon wordt gevraagd om een WODC-onderzoek dat niet is opgenomen in het werkprogramma. Eveneens is het mogelijk dat het WODC onderzoek verricht of laat verrichten op rechtstreeks verzoek van instanties buiten het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In de praktijk werkt het WODC op bescheiden schaal op verzoek van andere aanvragers, bijvoorbeeld andere ministeries, al dan niet als co-aanvrager met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Voor die situaties wordt in artikel 7 een regeling getroffen die zoveel mogelijk overeenkomstig is als die in aanwijzing 7, eerste tweede lid, en aanwijzing 8 van de Aanwijzingen voor planbureaus. Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan de daarop betrekking hebbende aanbeveling van de Onderzoekscommissie. Aangezien de Minister van Justitie en Veiligheid als eerst verantwoordelijke minister verantwoordelijk is voor de inzet van de capaciteit, dient afstemming plaats te vinden tussen het WODC en de minister. In het vijfde lid is daarom bepaald, dat de directeur van het WODC en de minister gezamenlijk een adequate afstemmingsprocedure opstellen inzake het accepteren van verzoeken vanuit de Tweede of Eerste Kamer en van derden. Deze afstemmingsprocedure omvat vanzelfsprekend ook de wijze van behandeling en beoordeling van die verzoeken.

Artikel 8 (begeleidingscommissies)

Het eerste lid geeft een basis voor de inrichting van begeleidingscommissies bij WODC-onderzoeken en stelt buiten twijfel dat de directeur van het WODC beslist over de samenstelling van een begeleidingscommissie.

In de brief aan de Tweede Kamer van 15 januari 2019 (p. 16) en in het daarover met de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer gevoerde algemeen overleg op 13 maart 2019 is ingegaan op de samenstelling van begeleidingscommissies. In de praktijk wordt gestreefd naar een begeleidingscommissie van vijf of zes leden waaronder een externe voorzitter (vaak met een academische achtergrond).

Zoals aangegeven in de brief 15 januari 2019, kan het de kwaliteit van een onderzoek ten goede komen als in begeleidingscommissies gebruik wordt gemaakt van de input van beleidsambtenaren van het ministerie die over bijzondere expertise beschikken met betrekking tot het aangelegen onderwerp. Daarom wordt de praktijk gehandhaafd dat ook medewerkers van het ministerie zitting kunnen hebben in begeleidingscommissies. Als regel maakt slechts één beleidsambtenaar deel uit van een begeleidingscommissie. Mocht een onderzoek aan meerdere beleidsdossiers raken, dan is het de taak van deze ambtenaar om de afstemming met andere betrokken dienstonderdelen te verzorgen. In bijzondere gevallen is het echter denkbaar dat in verband met de complexiteit van de inhoud en aard van het onderzoek tevens een deskundige ambtenaar van de uitvoerende dienst op het terrein waarop het onderzoek betrekking heeft, zitting heeft in de begeleidingscommissie.

In de genoemde brief is voorts aangegeven dat de deelname van een beleidsambtenaar aan de werkzaamheden van een begeleidingscommissie nadere regulering behoeft, waarbij het belangrijkste is dat medewerkers van het ministerie enkel door tussenkomst van een begeleidingscommissie commentaar mogen doorgeven aan onderzoekers. Deze regel is vastgelegd in het tweede lid. Onder de ruime term ‘opvattingen’ vallen zowel mondelinge commentaren als schriftelijke commentaren in de vorm van tekstsuggesties e.d. Met het oog op de deelname van medewerkers van het WODC in begeleidingscommissies is in het eerste lid de zinsnede 'of de beoogde onderzoeksmethoden' opgenomen.

Artikel 9 (vaststelling onderzoeksresultaten)

Bij de vaststelling van een onderzoeksrapport maakt het verschil of het gaat om een onderzoek van het WODC zelf dan wel een onderzoek dat het WODC heeft laten uitvoeren door een externe opdrachtnemer. De directeur WODC accepteert de onderzoeksrapporten van externe opdrachtnemers gelet op zijn verantwoordelijkheid voor de realisatie van de daartoe gesloten uitvoeringsovereenkomst en de begeleiding vanuit het WODC, maar stelt deze uiteraard niet zelf vast. Dat laatste is alleen het geval met de onderzoeken die het WODC in eigen beheer heeft uitgevoerd. Het voorgaande is duidelijkheidshalve vastgelegd in het eerste en tweede lid.

De term 'resultaat' brengt tot uitdrukking dat het in dit artikel gaat om de vaststelling en openbaarmaking van definitieve onderzoeksrapporten. Deze terminologie wordt ook gehanteerd in aanwijzing 9 van de Aanwijzingen voor de planbureaus.

Artikel 10 (openbaarmaking van en communicatie over onderzoeksresultaten)

Overeenkomstig de aanbeveling van de Onderzoekscommissie en zoals uitdrukkelijk vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 15 januari 2019 (p. 18) is in het eerste lid van dit artikel vastgelegd dat door of in opdracht van het WODC vervaardigde onderzoeksrapporten zelfstandig door het WODC openbaar worden gemaakt. Zoals vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 15 januari 2019 gebeurt dat altijd binnen een termijn van zes weken na acceptatie of vaststelling van het onderzoeksrapport. Ook deze zeswekentermijn is duidelijkheidshalve vastgelegd in het eerste lid.

Uit de in de toelichting op artikel 9 toegelichte term ‘resultaat’ volgt dat deelstudies of documenten die slechts instrumenteel zijn voor het definitieve onderzoeksrapport niet onder het bereik vallen van dit artikel. Dit wil niet zeggen dat dergelijke documenten nooit actief openbaar worden gemaakt, maar dit dient van geval tot geval te worden bezien. Overeenkomstig aanwijzing 9 van de Aanwijzingen voor de planbureaus is in het eerste lid tevens vastgelegd dat onderzoeksrapporten tegelijkertijd met de openbaarmaking daarvan worden toegezonden aan de bewindspersoon op wiens terrein het onderzoek betrekking heeft.

Het tweede lid waarborgt dat in gevallen waarin een beleidsdirectie, de directie Communicatie of enig ander dienstonderdeel van het ministerie een inhoudelijke weergave, verwijzing of samenvatting van een WODC-onderzoek naar buiten wil brengen, dit dienstonderdeel eerst met het WODC overlegt of de voorgestelde passage in een beleidsbrief, een persbericht of ander document een getrouwe, objectieve en voldoende volledige weergave vormt van het onderzoeksrapport. Doel hiervan is het voorkomen van onjuiste of eenzijdig selectieve weergave van resultaten of conclusies van WODC-rapporten. Zoals vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 15 januari 2019 (p. 9) en nader is toegelicht door de Minister van Justitie en Veiligheid in het algemeen overleg op 13 maart 2019 met de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer, verzorgt het WODC sinds september 2018 zelf de communicatie over rapporten. Dit geschiedt dus niet meer door de directie Communicatie van het ministerie. Via een eigen LinkedInaccount, twitteraccount en de website wodc.nl verspreidt het WODC nieuws over onderzoeken en reageert het WODC in voorkomende gevallen op artikelen in de media.

Artikel 11 (jaarverslag)

Het jaarverslag van het WODC biedt inzicht in de uitvoering van het werkprogramma. Het jaarverslag wordt ook gepubliceerd op de website van het WODC.

Artikel 12 (financiële grondslag)

Overeenkomstig de aanbeveling van de Onderzoekscommissie is in het eerste lid vastgelegd dat de werkzaamheden van het WODC voor minimaal 80 procent via de rijksbegroting worden gefinancierd en voor maximaal 20 procent extern. Dat is dezelfde norm die wordt aangehouden voor de financiële grondslag van planbureaus (aanwijzing 10, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de planbureaus). Daarmee staat vast dat het WODC beschikt over een bij voorbaat in de JenV-begroting vastgesteld bedrag (lumpsum-financiering) voor organisatie, onderzoek en andere werkzaamheden. Voor de inhoudelijke onafhankelijkheid en organisatorische zelfstandigheid van het WODC is het immers noodzakelijk dat het WODC zekerheid heeft over doorlopende financiering op de JenV-begroting. Dat zou niet het geval zijn als de financiering per onderzoek zou plaatsvinden. Duidelijkheidshalve wordt opgemerkt dat het eerste lid er niet aan in de weg staat dat WODC-onderzoek in voorkomend geval uit de JenV-begroting wordt gefinancierd bovenop de structurele lumpsum-financiering.

Het eerste lid maakt tevens duidelijk dat het WODC gerechtigd is om boven het in het JenV-begroting vastgestelde bedrag door externen gefinancierde onderzoeken uit te voeren. Dit sluit aan bij de praktijk dat het WODC op bescheiden schaal werkt op verzoek van andere aanvragers, bijvoorbeeld andere ministeries, al dan niet als co-aanvrager met het Ministerie van Justitie en Veiligheid (zie ook artikel 7). Externe aanvragers vergoeden het WODC een bedrag voor de overhead-onkosten die het WODC niet in rekening brengt bij aanvragers van het eigen ministerie, zodat externe aanvragen niet ten koste gaan van de middelen voor personeelsformatie en onderzoeksaanvragen vanuit het eigen ministerie.

Eveneens overeenkomstig de aanbeveling van de Onderzoekscommissie is in het tweede lid vastgelegd dat het WODC kan beschikken over minimaal 10 procent eigen budget, dat het WODC geheel naar eigen inzicht besteden aan eigen kennisprioriteiten of ontwikkeldoelen zonder dat daar een onderzoeksaanvraag vanuit het ministerie aan ten grondslag ligt. Ook nu is het al gebruikelijk dat het WODC in beperkte mate onderzoeken uitvoert zonder een concreet voorafgaand verzoek van dienstonderdelen van het ministerie of van derden.

Het derde lid bevat een norm voor minimale externe aanbesteding en draagt daarmee bij aan het belang dat expertise in de markt voor wetenschappelijk en beleidsonderzoek op JenV-terrein behouden blijft. Het WODC heeft dus geen monopolie op wetenschappelijk en beleidsonderzoek op dat terrein. Tevens bevordert dit innovatie en het sneller kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De genoemde 40%-norm geldt niet voor programmagelden boven de lumpsum-financiering van het WODC.

Artikel 13 (Instelling en taak Raad van Advies)

Tot op heden kende het WODC een Raad van Advies die niet formeel was ingesteld. De Raad van Advies krijgt nu een formele verankering in deze ministeriële regeling.

Met de onder a, b en c vermelde taken wordt de tot nu toe gehanteerde taakomschrijving van de Raad van Advies geformaliseerd, waarbij deze thans expliciet in de sleutel is geplaatst van de toezichthoudende taak ter zake van de wetenschappelijke kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het werk van het WODC. Daarbij is gebruik gemaakt van de formulering uit aanwijzing 5, onderdeel b, van de Aanwijzingen voor planbureaus, voor de vergelijkbare taak die toekomt aan de begeleidingscommissies voor de planbureaus. Het wetenschappelijk niveau van het WODC wordt onder meer bewaakt door periodiek een visitatie te organiseren. Dit kan naar keuze van de Raad van Advies door de Raad zelf worden gedaan of worden uitbesteed. Bij visitaties worden, al dan niet gelijktijdig, de wetenschappelijke kwaliteit alsmede de beleidsmatige en maatschappelijke relevantie van de producten van het WODC beoordeeld. Het artikel geeft uitvoering aan de desbetreffende aanbeveling van de Onderzoekscommissie.

Artikelen 14 en 15 (overige bepalingen inzake de Raad van Advies)

De artikelen 14 en 15 zijn nagenoeg gelijk aan vergelijkbare bepalingen uit de instellingsbesluiten die op grond van aanwijzing 5 van de Aanwijzingen voor de Planbureaus zijn vastgesteld voor de begeleidingscommissies voor het Planbureau voor de Leefomgeving en het Sociaal Cultureel Planbureau.5 In artikel 14, tweede lid, is vastgelegd dat de leden van de Raad van Advies niet werkzaam kunnen zijn bij het ministerie. De leden van de Raad van Advies komen als regel voort uit de wereld van de wetenschap, de rechtspraak, de journalistiek en het openbaar bestuur. Die samenstelling waarborgt dat het WODC nauwe banden onderhoudt met relevante sectoren op het terrein van justitie en veiligheid.

Met de formele instelling van de Raad van Advies in deze ministeriële regeling gaat de in artikel 14, derde lid, vastgelegde benoemingstermijn van vier jaar lopen en wordt deze ook van toepassing op reeds thans zittende leden van de ‘oude’ Raad van Advies.

Als minimumnorm is in artikel 15, eerste lid, vastgelegd dat de directeur van het WODC de vergaderingen kan bijwonen. Het is overigens staande praktijk dat niet alleen de directeur maar ook andere leden van het managementteam van het WODC de vergadering bijwonen. Deze bepaling staat daaraan niet in de weg.

Als gevolge van de verankering van de Raad van Advies in deze regeling is de Raad van Advies een bij ministerieel besluit ingestelde commissie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Daarmee is op de Raad van Advies tevens het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies van toepassing.

Artikel 16 (overgangsbepaling)

Zie het slot van de toelichting op artikel 5.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 28 844, nr. 168, p. 3. De brief is op 6 maart 2019 besproken in een algemeen overleg van de vaste commissie van Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer met de Minister van Justitie en Veiligheid (Kamerstukken II 2018/19, 28 844, nr. 177).

X Noot
2

Onderzoekscommissie WODC II, Ongemakkelijk onderzoek. Naar een betere balans in de relatie tussen WODC en beleid, Den Haag, 15 januari 2019, p. 156 (bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 28 844, nr. 168).

X Noot
3

Hoewel het Protocol van 12 augustus 2016 dat niet uitdrukkelijk vermeldt, moet ervan worden uitgegaan dat dat Protocol in de plaats is gekomen van het op 9 december 1993 vastgestelde Protocol inzake de beleids- en beheersmatige positie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) binnen het Ministerie van Justitie (Convenant WODC).

X Noot
4

Circulaire van de secretaris-generaal van 4 februari 1998, kenmerk DDS-679433, aan de directeuren-generaal, directeuren en onderzoekcoördinatoren.

X Noot
5

Zie art. 4 en 5 van het Instellingsbesluit Begeleidingscommissie voor het Planbureau voor de Leefomgeving en art. 4 en 5 van het Instellingsbesluit Begeleidingscommissie voor het Sociaal Cultureel Planbureau.

Naar boven