TOELICHTING
1. Inleiding
Verordening (EU) nr. 1143/20141 (hierna: de exotenverordening) is in werking getreden
op 1 januari 20151. De exotenverordening strekt er toe om de nadelige gevolgen voor de biodiversiteit
van zowel de opzettelijke als onopzettelijke introductie en verspreiding in de Unie
van invasieve uitheemse soorten te voorkomen, tot een minimum te beperken en te matigen.
Behalve in enkele concrete verboden die de verspreiding van exoten moeten tegengaan2, voorziet de verordening in de verplichting voor lidstaten om uitroeiingsmaatregelen,
beheersmaatregelen en herstelmaatregelen ten aanzien van invasieve uitheemse soorten
te treffen.
De bepalingen van de verordening gelden ten aanzien van de soorten, opgenomen op de
door de Europese Commissie vastgestelde lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende
invasieve uitheemse soorten (hierna: de Unielijst)3.
De onderhavige regeling voorziet in een aanvulling op de in bijlage 10 bij de Regeling
natuurbescherming genoemde soorten. Deze aanvulling strekt er daarnaast toe om de
verantwoordelijkheid voor de uitvoering van genoemde uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen
en herstelmaatregelen, ten aanzien van de soorten waarmee bijlage 10 wordt aangevuld,
bij de provincies neer te leggen (artikel I).
2. Gedeputeerde Staten belast met uitvoering exotenverordening
Artikel 17 van de exotenverordening bepaalt dat de lidstaten uitroeiingsmaatregelen
nemen bij vroegtijdige detectie van een populatie van een invasieve uitheemse soort.
De uitroeiingsmaatregelen zijn gericht op de volledige en permanente verwijdering
van een populatie van een invasieve uitheemse soort. Artikel 19 van de exotenverordening
verplicht de lidstaten om, voor wijdverspreide invasieve uitheemse soorten die in
de Unielijst zijn opgenomen, beheersmaatregelen vast te stellen. De beheersmaatregelen
zijn gericht op het uitroeien, beheersen of indammen van een populatie van een invasieve
uitheemse soort. De tevens door de lidstaten te treffen herstelmaatregelen, genoemd
in artikel 20 van de exotenverordening, zijn gericht op het versterken van de veerkracht
van ecosystemen tegen invasieve exoten, herstel van de veroorzaakte schade en bevordering
van een betere staat van instandhouding van inheemse soorten en hun habitats in overeenstemming
met Richtlijn 92/43/EEG (de Habitatrichtlijn)4 en Richtlijn 2009/147/EG (de Vogelrichtlijn)5.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is de bevoegde instantie om de
exotenverordening uit te voeren (artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming). Dit betekent
dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit thans ook belast is met de
uitvoering van de uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen.
Artikel 3.38, tweede lid, van de Wet natuurbescherming biedt evenwel de mogelijkheid
om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gedeputeerde staten van de provincies
te belasten met de uitvoering van genoemde uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen
en herstelmaatregelen ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen soorten.
Aan de door artikel 3.38, tweede lid, van de Wet natuurbescherming geboden mogelijkheid
is invulling gegeven in artikel 3.32 van het Besluit natuurbescherming. Laatstgenoemd
artikel bepaalt dat gedeputeerde staten belast zijn met het nemen van maatregelen
ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen soorten die worden genoemd op
de Unielijst.
In overeenstemming met gedeputeerde staten van de provincies, en in overeenstemming
met de in het natuurpact6 gemaakte afspraken over exotenbestrijding, wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt
door in bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming soorten aan te wijzen waarvan
gedeputeerde staten van de provincies worden belast met de uitvoering van de hiervoor
genoemde maatregelen. In de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
van 22 februari 2018, houdende wijziging van de Regeling natuurbescherming (aanwijzing
van door de provincies te bestrijden invasieve uitheemse soorten)7 zijn uitsluitend soorten aangewezen die zijn opgenomen op de op 13 juli 2016 in het
in het Europees publicatieblad gepubliceerde initiële Unielijst8. In de toelichting bij die regeling is te lezen dat over de opname in bijlage 10
van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1263 van 12 juli 2017 aan de Unielijst
toegevoegde invasieve uitheemse soorten nog overleg plaatsvindt met de provincies.
Met de provincies zijn thans afspraken gemaakt over de opname in bijlage 10 bij de
Regeling natuurbescherming van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1263 aan de
Unielijst toegevoegde invasieve uitheemse soorten. Hieraan wordt met de onderhavige
regeling invulling gegeven.
De soorten waarmee bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming wordt aangevuld, komen
overeen met de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1263 van 12 juli 2017 aan de Unielijst
toegevoegde invasieve uitheemse soorten. Een uitzondering hierop is de muskusrat.
De muskusrat wordt niet opgenomen in bijlage 10, omdat voor de muskusrat geldt dat
de waterschappen krachtens artikel 3.2a van de Waterwet gehouden zijn tot het zo goed
mogelijk zorgdragen voor het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt
door muskusratten.
In artikel 3.30a, tweede en derde lid, van de Regeling natuurbescherming is een verplichting
opgenomen voor gedeputeerde staten om elke zes jaar een rapportage uit te brengen
aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de genomen maatregelen
ten aanzien van de invasieve uitheemse dier- en plantensoorten die bij ministeriële
regeling zijn aangewezen. Deze rapportageverplichting betreft een beknopte terugmelding
van de uitgevoerde maatregelen en is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de verplichting
van artikel 24 van de exotenverordening voor de lidstaten om elke zes jaar de Europese
Commissie te rapporten over de bestrijding van invasieve uitheemse dier- en plantensoorten.
Het Rijk zal ook eigen instrumenten blijven inzetten om de vestiging van Unielijst-soorten
te voorkomen, zoals het instellen van handels- en bezitsverboden, inzet van douane
bij grenscontroles en het verrichten van landelijk onderzoek naar effectieve uitroeiings-
en beheersmaatregelen. Voorts houdt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
de verantwoordelijkheid voor het opzetten van een surveillancesysteem als bedoeld
in artikel 14 van de exotenverordening.
3. Lasten provincies
De kosten voor het uitroeien en beheersen van bij ministeriële regeling aangewezen
soorten zijn afhankelijk van de maatregelen die provincies zullen nemen. Deze kosten
verschillen per soort. Meerdere soorten van de Unielijst zijn al wijdverbreid in Nederland
aanwezig. Bij de aanpak van deze soorten zijn verschillende varianten denkbaar waarvan
de kosten sterk uiteen kunnen lopen. Provincies hebben verschillende mogelijkheden
om hun verantwoordelijkheid uit hoofde van de exotenverordening in te vullen. Zij
kunnen bijvoorbeeld inzetten op het stimuleren van samenwerking binnen hun grondgebied
of op communicatie binnen hun provincie. Bij invulling van de bestrijding van reeds
gevestigde soorten hebben provincies derhalve een grote mate van beleidsvrijheid.
De met de bestrijding van wijdverbreide soorten gemoeide kosten zijn om die reden
niet in te schatten.
Bij soorten die zich nieuw vestigen geldt op grond van artikel 17 van de exotenverordening
in beginsel een uitroeiingsplicht. Ook daarvoor lopen de geschatte kosten per soort
sterk uiteen. Op basis van rekenregels zoals de waarschijnlijkheid en frequentie van
mogelijke vestiging en de kosten van mogelijke uitroeiingsmaatregelen wordt geschat
dat de kosten voor eliminatie van zich nieuw vestigende soorten jaarlijks maximaal
€ 13.200,- per jaar kunnen bedragen.
De financiering van de uitvoering van de natuurwetgeving, waaronder de bestrijding
van invasieve exoten, maakt onderdeel uit van de afspraken in het Natuurpact van Rijk
en provincies, in welk pact afspraken zijn gemaakt in aanvulling op het Bestuursakkoord
natuur9.
Onderdeel van de afspraken tussen Rijk en provincies is dat wanneer de kosten voor
bestrijding van invasieve exoten sterk stijgen en redelijkerwijs niet zijn op te vangen,
Rijk en provincies de consequenties daarvan met elkaar zullen bespreken. In het licht
van het voorgaande en artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet is het van belang
in beeld te hebben hoe de kosten voor de nieuwe taken zich ontwikkelen. Hiertoe zal
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in ieder geval elke drie jaar
een beknopte financiële evaluatie van het gevoerde beleid opstellen, op basis van
gegevens van de provincies.
4. Vaste verandermomenten en invoeringstermijn
Het kabinetsbeleid is dat wet- en regelgeving in werking treedt op vaste verandermomenten
(1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober). Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken
in gevallen waarin Europese regelgeving onvoldoende ruimte biedt voor toepassing van
vaste inwerkingtredingdata. Artikel 19 van de exotenverordening verplicht lidstaten
om binnen 18 maanden nadat een invasieve uitheemse soort in de Unielijst is opgenomen,
te beschikken over doeltreffende beheersmaatregelen. Het aanwijzen van soorten ten
aanzien waarvan gedeputeerde staten belast zijn met de uitvoering van beheersmaatregelen
is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de verplichting van artikel 19 van de exotenverordening.
Onderhavige wijzigingsregeling is direct relevant voor de provincies. Met de instemming
van gedeputeerde staten van de provincies is afgeweken van de invoeringstermijn van
minimaal drie maanden conform de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. In het voortraject
is intensief contact geweest met de provincies en deze zijn voorbereid op deze beheertaak.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten