Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2019, 43793 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2019, 43793 | Adviezen Raad van State |
9 juli 2019
Nr. 2628415
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Aan de Koning
Nader rapport inzake het ontwerp van een Besluit ter implementatie van de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477 EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22) (Besluit wapens en munitie)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 mei 2019, nr. 2019000950, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 12 juni 2019, nr. W16.19.0122/II, bied ik U hierbij aan.
Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De redactionele opmerkingen van de Afdeling zijn verwerkt.
Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit en de nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus.
No. W16.19.0122/II
’s-Gravenhage, 12 juni 2019
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 17 mei 2019, no.2019000950, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit ter implementatie van de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22) (Besluit wapens en munitie), met nota van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen inhoudelijke opmerkingen over het ontwerpbesluit.
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling adviseert het besluit te nemen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.
– Artikel 6, in de aanhef ‘artikel 9b, eerste lid’ vervangen door: artikel 9a, eerste lid.
– Een transponeringstabel toevoegen waaruit blijkt of en hoe de bepalingen van de Richtlijn zijn geïmplementeerd en waarin de eventuele beleidskeuzes per artikel worden toegelicht (zie aanwijzing 9.12 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister Justitie en Veiligheid van ...., nr. .................,
Gelet op de artikelen 4, vierde lid, 6b, eerste en tweede lid, 9a, tweede lid, 28, tweede lid, 32a, vijfde lid, en 35, tweede lid, van de Wet wapens en munitie;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ....., nr. ................./II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van .., nr. ...;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
een vereniging die op grond van artikel 6b, tweede lid, van de Wet wapens en munitie door Onze Minister van Justitie en Veiligheid is erkend;
de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet wapens en munitie;
Onze Minister van Justitie en Veiligheid;
de Richtlijn nr. 91/477/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEG L 256/51);
de persoon die binnen een erkende vereniging is belast met het beheer van wapens en munitie;
een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, in samenhang met bijlage I, van de Richtlijn;
een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
de Wet wapens en munitie.
1. Onze Minister erkent een museum in de zin van artikel 4, derde lid, van de wet slechts indien:
a. sprake is van een instelling met rechtspersoonlijkheid, die voorwerpen verwerft, bewaart, onderzoekt en tentoonstelt voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische, educatieve of amusementsdoeleinden of uit erfgoedoverwegingen en waarvan uit de statuten blijkt dat zij ten dienste staat van de samenleving en de ontwikkeling daarvan;
b. de ruimte waarin de instelling voorwerpen tentoon stelt geschikt is om publiek te ontvangen en in elk geval beschikt over een eigen ingang en een beveiligingssysteem gericht op het voorkomen van ongeoorloofde toegang tot de tentoongestelde voorwerpen, en
c. de instelling ten minste acht uur per week toegankelijk is voor publiek gedurende vaste openingstijden, behoudens vakantiesluiting of uitzonderlijke sluiting als gevolg van een gegronde reden. Indien de instelling minder dan 16 uur per week voor het publiek toegankelijk is, dient tevens de mogelijkheid te worden geboden om de tentoon gestelde voorwerpen op afspraak te bezichtigen.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, erkent Onze Minister een instelling niet als museum als deze enkel amusementsdoeleinden dient.
3. Bij de erkenning kunnen aan het aantal te bewaren of tentoon te stellen wapens beperkingen worden gesteld.
4. De erkenning heeft een maximale geldigheidsduur van vijf jaar.
1. Onze Minister erkent een verzamelaar in de zin van artikel 4, derde lid, van de wet slechts indien de aanvrager zich bezighoudt met het verzamelen van wapens, essentiële onderdelen of munitie voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische of educatieve doeleinden of uit erfgoedoverwegingen.
2. Dat sprake is van verzamelen voor de in het eerste lid genoemde doeleinden blijkt uit een verzamelplan dat is goedgekeurd door een vereniging van wapenverzamelaars die door Onze Minister is erkend als een vereniging die tot statutair doel heeft de doeleinden, als bedoeld in het eerste lid, te dienen.
3. De erkenning, bedoeld in het eerste lid, heeft een maximale geldigheidsduur van vijf jaar.
4. De erkende verzamelaar die een verzameling houdt waarin vuurwapens als bedoeld in categorie A in bijlage I van de Richtlijn zijn opgenomen, houdt hiervan een register bij dat hij overlegt aan de korpschef. De verzamelaar geeft een wijziging in het register onverwijld door aan de korpschef.
Een verlof op grond van artikel 28 van de wet voor het voorhanden hebben van een vuurwapen opgenomen in categorie A, onderdelen 6 of 7, in bijlage I van de Richtlijn, wordt in ieder geval geweigerd indien de aanvrager geen bewijs van lidmaatschap overlegt van een erkende vereniging.
1. Het beheer als bedoeld in artikel 6b, tweede lid, onderdeel d, van de wet voorziet er in dat:
a. wapens slechts ter hand worden gesteld aan leden van, of introducés bij, de vereniging, en alleen worden gebruikt in het kader van de uitoefening van de schietsport;
b. op het gebruik van ter hand gestelde wapens op de vereniging steeds toezicht uitgeoefend wordt door een daartoe aangestelde verenigingsbeheerder;
c. het ter hand gestelde wapen zo spoedig mogelijk na gebruik aan de verenigingsbeheerder wordt terug gegeven;
d. het gebruik van de aan introducés of aan leden, voor zover het gaat om leden die geen verlof hebben tot het voorhanden hebben van die munitie, verstrekte munitie onder toezicht geschiedt door de verenigingsbeheerder; en
e. niet gebruikte munitie na gebruik van het wapen bij de verenigingsbeheerder in bewaring wordt gegeven.
2. Aan leden die korter dan één jaar lid zijn van de vereniging of introducés bij de vereniging, worden alleen wapens ter hand gesteld die geschikt zijn voor door Onze Minister bij regeling aangewezen disciplines.
Onder een verdachte transactie in de zin van artikel 9b, eerste lid, van de wet wordt in ieder geval verstaan:
a. een transactie van een of meerdere aankopen voor munitie binnen een week waarbij de koper meer dan 10.000 patronen heeft aangeschaft, of
b. een transactie waarbij degene die munitie aanschaft naar het oordeel van de houder van een erkenning of de beheerder in de zin van artikel 9a, eerste lid, van de wet niet vertrouwd lijkt te zijn met het gebruik van de munitie, dan wel niet overtuigend kan aangeven waarvoor hij de munitie gaat gebruiken.
1. Voor een verlof op grond van artikel 28 van de wet waarvoor op grond van artikel 4 van dit besluit een verplicht lidmaatschap van een erkende vereniging geldt, heeft de aanvrager slechts een redelijk belang in de zin artikel 28 van de wet als hij aantoont dat hij in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag minimaal 18 schietbeurten heeft verricht bij een erkende vereniging met een wapen dat voldoet aan de specificaties die vereist zijn voor een erkende of gereglementeerde schietsportdiscipline als bedoeld in artikel 6b, tweede lid, onderdeel b, van de wet.
2. De aanvrager toont de in het eerste lid bedoelde schietbeurten aan door een op naam gesteld en door het bestuur van de erkende vereniging gewaarmerkt overzicht te overleggen.
3. In het overzicht is voor iedere schietbeurt aangetekend:
a. de datum;
b. het naamstempel van de vereniging of schietbaan waar de oefening of wedstrijd heeft plaatsgevonden; en
c. de naam en de handtekening van een bestuurslid van de erkende vereniging of een namens het bestuur optredende baancommandant, veiligheidsfunctionaris of organisator van de schietwedstrijd.
4. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft een aanvrager van een verlof voor een magazijn voor een vuurwapen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn, slechts een redelijk belang als dit magazijn wordt gebruikt bij een door Onze Minister bij regeling aangewezen schietsportdiscipline.
De korpschef registreert ter uitvoering van artikel 35 van de wet:
a. het type, merk, model, kaliber en serienummer van elk vuurwapen waarvoor een erkenning, vergunning, verlof, ontheffing of jachtakte is verleend en het merkteken dat is aangebracht op de framegroep of kastgroep ervan;
b. het serienummer of de unieke markering die is aangebracht op de essentiële onderdelen van het vuurwapen, indien er een verschil is met de markering op de framegroep of kastgroep;
c. naam en adres van de houder van een erkenning, vergunning, verlof en ontheffing voor een vuurwapen, met de datum van verstrekking ervan; en
d. iedere ombouw of aanpassing van een vuurwapen die ertoe leidt dat het moet worden ingedeeld in een andere categorie of subcategorie van bijlage I van de Richtlijn met inbegrip van de door de korpschef op grond van artikel 43 van de wet gecontroleerde onbruikbaarmaking of vernietiging van het vuurwapen en de bijbehorende datum of data.
Ontheffingen die op grond van artikel 4 van de wet aan musea en verzamelaars zijn verleend voordat dit besluit in werking is getreden gelden, voor de nog lopende geldigheidsduur van deze ontheffing, als een erkenning in de zin van artikel 2 respectievelijk artikel 3 van dit besluit.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 juni 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22) (34 984) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan de implementatie van Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22) (hierna: de Richtlijn). De Richtlijn beoogt misbruik van vuurwapens voor criminele doeleinden verder aan te pakken door het legale bezit van vuurwapens beter te controleren en de traceerbaarheid van wapens binnen de Unie te vergroten.
Op grond van de Richtlijn zijn de lidstaten verplicht alle nodige maatregelen te treffen om de verwerving en het voorhanden hebben van in categorie A van de Richtlijn ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie te verbieden. Op dit algemene verbod mogen lidstaten uitzonderingen maken voor o.a. educatieve, culturele, historische en onderzoeksdoeleinden, maar alleen voor zover hiervoor een erkenning als museum of verzamelaar van vuurwapens is verstrekt.
Personen die een semiautomatisch vuurwapen, ingedeeld onder punt 6 of 7 van categorie A van de Richtlijn in hun bezit willen hebben ten behoeve van de schietsport, moeten bij aanvraag van een verlof een bewijs overleggen dat zij lid zijn van een schietvereniging en dat zij daar gedurende ten minste twaalf maanden regelmatig getraind hebben. In artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn is bepaald dat wapenhandelaren en -makelaren kunnen weigeren om transacties met het oog op de verwerving van volledige patronen of onderdelen van munitie, af te ronden wanneer zij die redelijkerwijze verdacht vinden vanwege de aard of de schaal. Zij moeten elke poging tot dergelijke transacties melden bij de bevoegde autoriteiten. Ook verplicht de Richtlijn de lidstaten een systeem van gegevensbestanden bij te houden waarin alle informatie inzake vuurwapens is opgenomen die nodig is om die vuurwapens te traceren en te identificeren. De Richtlijn noemt gegevens die daar in ieder geval onder vallen.
De Richtlijn is voor een deel geïmplementeerd door wijziging van de Wet wapens en munitie (Wwm).1 Dit besluit strekt tot uitwerking van een aantal grondslagen die ter uitvoering van de richtlijn in de wet zijn opgenomen.
Dit besluit voorziet daartoe in regels betreffende:
– de voorwaarden voor erkenning als museum of verzamelaar van wapens;
– wanneer lidmaatschap van een vereniging voorwaardelijk is voor een wapenverlof;
– de eisen die aan het beheer van wapens bij een schietvereniging worden gesteld;
– verdachte transacties rond de verwerving van munitie;
– het begrip redelijk belang uit artikel 28 Wwm; en
– de gegevens die de korpschef moet registreren over wapens.
In het nieuwe artikel 4, vierde lid, van de Wwm is een grondslag opgenomen voor het stellen van voorwaarden aan een erkenning onder de Wwm als museum of verzamelaar door de Minister van Justitie en Veiligheid. In dit besluit zijn de voorwaarden voor erkenning als museum of verzamelaar uitgewerkt. Hierbij is aangesloten bij de reeds geldende beleidsregels voor wapenbezit door musea en verzamelaars, zoals die zijn opgenomen in de Circulaire wapens en munitie (Cwm).
In artikel 6b van de Wwm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur ontheffingen op grond van artikel 4 en verloven op grond van de artikelen 28, 29 en 32 kunnen worden aangewezen die, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6, 6a en 7, worden geweigerd indien de aanvrager geen bewijs van lidmaatschap overlegt van een door Onze Minister erkende vereniging. De Richtlijn stelt lidmaatschap van een schietvereniging verplicht voor vuurwapens uit Categorie A, onderdelen 6 of 7 van bijlage I van de Richtlijn. In dit besluit wordt vastgelegd dat een aanvrager een verenigingsplicht heeft voor een verlof voor het voorhanden hebben van een deze semiautomatische vuurwapens.
Ter uitvoering van de Richtlijn is een meldplicht voor verdachte transacties rond munitie vastgelegd in artikel 9a Wwm. Welke transacties met het oog op de verwerving van volledige patronen of onderdelen van munitie in ieder geval verdacht zijn, en dus gemeld moeten worden, is op grond van artikel 9a, tweede lid, uitgewerkt in dit besluit.
In artikel 28, tweede lid, van de Wwm is vastgelegd dat bij algemene maatregel van bestuur nader kan worden bepaald in welke gevallen voor een wapenverlof sprake is van een redelijk belang in de zin van artikel 28 tweede lid, onderdeel a, van de wet. Dit is nodig om, zoals de Richtlijn voorschrijft, eisen te kunnen stellen aan de mate waarin door sportschutters met het wapen geoefend wordt, zodat alleen mensen die de schietsport serieus beoefenen en het wapen nodig hebben voor een gereguleerde schietsportdiscipline voor een verlof tot het voorhanden hebben van de vuurwapens uit Categorie A, onderdelen 6 of 7 van bijlage I van de Richtlijn in aanmerking komen.
In het nieuwe artikel 35, tweede lid, van de Wwm is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens door de korpschef in het systeem van gegevensbestanden moeten worden opgenomen en bijgehouden. Hieraan is in dit besluit ook uitwerking gegeven. Hierbij is aangesloten bij de gegevens die reeds op grond van artikel 47 van de Regeling wapens en munitie geregistreerd moeten worden.
Bij de implementatie van de Richtlijn is er voor gekozen om dit te doen op een wijze die voor burgers, Nederlandse bedrijven en organisaties de minst mogelijke lasten veroorzaakt. De Richtlijn laat op een aantal punten beleidsruimte. Deze ruimte is benut om te bereiken dat – voor zover mogelijk – de impact van de Richtlijn op de Nederlandse situatie zo beperkt mogelijk is. Daar waar al beleid wordt gevoerd over de onderwerpen die met de Richtlijn worden aangevuld, wordt dit beleid behouden indien de Richtlijn niet tot wijziging hiervan noodzaakt. In dit besluit zijn zo veel als mogelijk was reeds geldende beleidsregels uit de Cwm omgezet naar algemeen verbindende voorschriften.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot implementatie van de Richtlijn zijn de gevolgen van de op grond van de Richtlijn verplichte aanpassingen voor burgers, publieke professionals en organisaties en entiteiten (zoals musea) al grotendeels in kaart gebracht.2 Daarbij is aangegeven dat de tijd die gemoeid is met het aanleveren van de vereiste documenten voor de erkenning op grond van de artikelen 2 en 3 van dit besluit wordt geschat op één uur. In artikel 2, derde lid, worden regels gesteld ten aanzien van de ruimte waarin vuurwapens, onderdelen van vuurwapens en munitie worden tentoongesteld. Aangenomen moet worden dat alle musea die dergelijke voorwerpen tentoon stellen reeds aan de gestelde criteria voldoen, aangezien deze criteria ook vóór inwerkingtreding van dit besluit via de Cwm voorwaardelijk gehanteerd werden bij verlof- een ontheffingsverlening op grond van artikel 4 van de Wwm. Artikel 3, vierde lid, van dit besluit schrijft voor dat de erkende verzamelaar van zogenaamde categorie A vuurwapens een register van zijn verzameling bijhoudt en dit aan de korpschef overlegt. Dit betreft een nieuwe verplichting. Het opstellen van een dergelijk register levert een eenmalige lastendruk van 2 uur (= 30 euro3). Uitgaande van 1.000 verzamelaars komt dit neer op een bedrag van 30.000 euro.
Als aangenomen wordt dat het doorgeven van wijzigingen in het register of het overleggen van een geactualiseerd register via elektronische weg kan geschieden, levert deze verplichting geen extra lastendruk op. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gegevens in het aangeleverde register bij de politie reeds bekend moeten worden geacht. Voor de betreffende nieuwe wapens moet namelijk ook een verlof of ontheffing zijn verleend voor deze kunnen worden aangeschaft.
De verplichting tot het melden van verdachte transacties zoals geconcretiseerd in artikel 6 van dit besluit is nieuw en heeft gevolgen voor zowel erkenninghouders als voor politie die opvolging moet geven aan een melding. Voor de beheerders bij de erkenninghouders is er geen lastendruk omdat zij bij de erkenninghouder in dienst zijn. De lastendruk voor de erkenninghouder wordt beperkt geacht. Het kennisnemen van deze nieuwe regelgeving zal waarschijnlijk via communicatie van de branchevereniging Verenigde Vakspecialisten Jacht en Schietsport geschieden. Meer tijd is gemoeid met het geval van een melding. Dan zal de erkenninghouder naar het politiebureau moeten gaan, of in ieder geval contact moeten opnemen met de politie, om de melding te doen. Inclusief de administratieve afhandeling en eventueel vervolg op de melding moet uit worden gegaan van een tijdsbeslag van 2 uur. Er is geen inschatting te maken van de frequentie van deze meldingen per erkenninghouder. Voor de berekening van de lastendruk is uitgegaan van één keer per jaar per erkenninghouder. Kosten komen daarmee uit op 2 (uur) x 45 euro (het uurbedrag dat gehanteerd wordt door werkzaamheden door technici en vakspecialisten) x 1 (keer per jaar) = 90 euro per jaar per erkenninghouder. Er zijn 185 actieve erkenninghouders. Dat betekent een lastendruk van 16.650 euro.
Voor de politie geldt dat de melding administratief verwerkt dient te worden. Hierbij is ingeschat dat de tijd die gemoeid is met de administratieve afhandeling van een melding van het moment van de melding tot de start van een eventueel strafrechtelijk onderzoek 8 tot 16 uur beslaat. In dit proces zijn de volgende fasen te onderscheiden:
• Registratie in politiesystemen
• Inschatting actie – afweging
• Voorbereiden actie
• Actie uitvoeren
Uitgaande van een uurtarief van 53,08 euro voor de publieke professional komen de administratieve lasten uit op bedragen tussen de (8 uur/16 uur x 53,08 =) 424,64 en 849,28 euro per melding.
Artikel 7 betreft een uitvoeringsregeling waarvan de lastendruk reeds berekend is in paragraaf 4.6 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel te implementatie van de vuurwapenrichtlijn. Hetzelfde geldt voor de gevolgen van artikel 8, die zijn uitgewerkt in paragraaf 4.12 van genoemde memorie van toelichting.
Op grond van het bepaalde in artikel 36, vierde lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gevraagd te adviseren overeen concept van dit besluit. Ook is advies uitgebracht door het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).
De paragraaf in deze toelichting over de regeldruk is naar aanleiding van de het advies van ATR uitgebreid met een berekening van de kosten van de meldplicht van verdachte transacties voor erkenninghouders en een nadere uitleg over het bijhouden en doorgeven van wijzigingen in het register dat verzamelaars moeten voeren.
ATR adviseert tevens aandacht te besteden aan de vraag of de eisen die oorspronkelijk op grond van de Cwm aan wapenbezitters werden gesteld bij de afhandeling van hun verloven en waarop in dit besluit is aangesloten, wel echt nodig zijn en of er geen minder belastende alternatieven voor die eisen zijn. ATR geeft daarbij aan dat er met de omzetting van deze eisen materieel weliswaar niets voor de doelgroep verandert, maar wijst er op dat de Cwm geen inzicht geeft in de vraag of bij de totstandkoming daarvan aandacht is besteed aan de gevolgen voor de regeldruk.
Afstemming over wijzigingen van de Cwm vindt altijd breed en langs schriftelijke weg plaats. Bij een voornemen tot wijziging worden bovendien belanghebbende partijen als de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) en de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters (KNTS) standaard uitgenodigd punten ter verbetering aan te reiken. Bovendien wordt in de Cwm waar mogelijk aangesloten bij het systeem van zelfregulering dat vanuit deze en andere organisaties van wapenbezitters uitgaat. Deze partijen hebben dus zeker invloed op de vraag of er minder belastende alternatieven zijn.
In dit besluit wordt een deel van de eisen uit de Cwm omgezet naar een algemeen verbindend voorschrift, omdat richtlijnimplementatie daartoe verplicht. Voor de artikelen in dit besluit die teruggrijpen op de Cwm zijn thans geen minder belastende alternatieven te bedenken, aangezien deze alternatieven op generlei wijze zouden aansluiten bij de uitvoeringspraktijk zoals deze momenteel in Nederland bestaat.
Een andere keuze zou daarmee lastenverhogend werken. De gekozen uitvoeringswijze is goed werkbaar is voor de doelgroepen die de regelgeving moeten naleven. Zij zijn immers reeds bekend met de gestelde eisen. In een implementatietraject heeft dat voor alle betrokkenen de voorkeur. De implementatietermijn is kort en er is vrijwel geen ruimte voor de praktijk voor voorbereiding op nieuwe regels.
De AP heeft in zijn advies aangegeven geen opmerkingen bij dit besluit te hebben.
Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen.
Artikel 4, derde lid, van de Wwm bepaalt dat een ontheffing op grond van de Wwm voor een museum als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 7, van de Richtlijn slechts wordt verstrekt als het museum door de minister van Justitie en Veiligheid als zodanig is erkend.
De voorwaarden voor de erkenning van een museum worden in artikel 2 van dit besluit vastgelegd. Hierbij is de definitie van museum zoals opgenomen in de Richtlijn tot uitgangspunt genomen, maar is tevens aansluiting gezocht bij paragraaf 3.6.1 van de Circulaire wapens en munitie (Cwm) over de verlofaanvragen door musea.
In artikel 1, zevende lid, van de Richtlijn is bepaald dat een museum een permanente instelling moet zijn. Deze eis is in de dit besluit geconcretiseerd door te stellen dat sprake moet zijn van een instelling met rechtspersoonlijkheid. Het algemeen belang dat het museum volgens de Richtlijn dient door ten dienste te staan van de samenleving en de ontwikkeling daarvan, moet daarbij blijken uit de statuten van de rechtspersoon. De Richtlijn stelt dat musea wapens mogen verwerven als zijn bepaalde doeleinden nastreven. Deze doeleinden zijn integraal in artikel 2 opgenomen en zijn uiteindelijk ter beoordeling aan de minister. Gelet op de veiligheidsbelangen die in het oog moeten worden gehouden, is in dit artikel bepaald dat het enkel dienen van amusementsdoeleinden niet kan leiden tot een erkenning.
Een museum moet volgens de Richtlijn toegankelijk zijn voor publiek. Deze eis is nader ingevuld in onderdeel c van het eerste lid. De toegankelijkheid voor het publiek kan blijken door het opnemen van de openingstijden in een (actuele) informatiefolder of de website van de instelling. Ook kan de instelling hierbij informatie verstrekken over het bezichtigen van de collectie op afspraak buiten de reguliere openingstijden om. Met het vereiste om de collectie op afspraak te bezichtigen wordt getracht om de toegankelijkheid van de instelling voor het publiek te verruimen. Het dient dan mogelijk te zijn om (in beginsel elke week) een afspraak te maken. Bij het maken van een afspraak is het uitgangspunt dat er geen (bewuste) drempels worden gecreëerd, zoals de verplichting om online een persoonlijke account aan te maken alvorens een afspraak kan worden gemaakt, om de feitelijke toegankelijkheid te frustreren. Bij de beoordeling van de toegankelijkheid van de instelling kunnen ook de (jaarlijkse) bezoekersaantallen van de instelling worden betrokken. De bezoekersaantallen kunnen doorslaggevend zijn voor het oordeel dat er toch sprake is van feitelijke toegankelijkheid voor het publiek, als de instelling enkel in een beperkte periode niet voldoet aan de openingstijden (bijvoorbeeld wintersluiting).
De ruimte waarin de collectie wordt ondergebracht moet geschikt zijn om te fungeren als museum. Deze eis geeft een algemene invulling aan de eis van artikel 6, vijfde lid, van de Richtlijn en is onderdeel van de erkenningsvoorwaarden omdat de erkenning als museum in de zin van de Wwm altijd gericht is op het verwerven en tentoonstellen van wapens. De aanvrager van de erkenning zal moeten aantonen dat het museum zorgt draagt voor de veiligheid van aanwezige personen en de collectie. Een vertrek in een woonhuis of een collectie die is ondergebracht in een bij een woonhuis behorende garage of schuur kan in principe niet worden aangemerkt als een museum. Het museum dient te beschikken over eigen voorzieningen, zoals een eigen ingang, sanitaire voorziening en een beveiligingssysteem. De veiligheidscontrole bij de ontheffing of het verlof voor een wapen is gericht op de persoon van de aanvrager. De toegankelijkheid van wapens voor derden en de risico’s die daar mee samenhangen, is bij musea een bijzonder punt. Dat met deze risico’s rekening wordt gehouden kan bij de aanvraag om erkenning worden aangetoond met een beschrijving in een folder of op de website van de instelling, eventueel voorzien van foto’s. Ook is het mogelijk om de ruimte nader te duiden met officiële stukken, zoals van de gemeente of het kadaster, teneinde de geschiktheid van de ruimte om de collectie onder te brengen aan te tonen.
De erkenning als museum onder de Wwm heeft een maximale geldigheidsduur van 5 jaar. Als niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor erkenning kan de minister deze intrekken op grond van artikel 7 Wwm. Hoewel het mogelijk is een erkenning aan te vragen zonder te beschikken over een ontheffing voor het houden van (een collectie van) wapens, zal de erkenning in de praktijk veelal samenvallen met de ontheffing die benodigd is voor het aanhouden van de collectie.
Artikel 4, derde lid, van de Wwm bepaalt dat een ontheffing op grond van de Wwm voor een een verzamelaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 8, van de Richtlijn slechts wordt verstrekt als de verzamelaar door de minister van Justitie en Veiligheid als zodanig is erkend.
De voorwaarden voor de erkenning van een verzamelaar worden in artikel 3 van dit besluit vastgelegd.
Hierbij is de definitie van verzamelaar zoals opgenomen in de Richtlijn tot uitgangspunt genomen, maar is tevens aansluiting gezocht bij hoofdstuk 3 van de Cwm over verzamelaars.
Het houden van een wapenverzameling wordt volgens de Cwm in Nederland slechts toegestaan aan individuele wapenverzamelaars indien een serieuze studie wordt gemaakt die gericht is op het verkrijgen en vastleggen van informatie die relevant is voor een bredere kring van personen (zoals andere wapendeskundigen, overheidsfunctionarissen, wetenschappers, historici e.d.). Daarnaast kan ook het behouden (conserveren) van bijzondere wapen(s) (collecties) voor het nageslacht bijdragen aan de conclusie dat het belang van de verzameling verder gaat dan een persoonlijke hobby.
Een verzamelaar moet volgens de Richtlijn erkend worden. De doeleinden waarvoor mag worden verzameld zijn in dit besluit opgenomen. Om te bewijzen dat aan de genoemde doeleinden is voldaan moet de aanvrager een verzamelplan overleggen. Een verzamelplan is een document waarin wordt beschreven hoe richting en invulling wordt gegeven aan de verzameling. Aan de hand van dit document kan de mate van serieusheid inzake het verzamelen van wapens voor het algemeen belang blijken en worden beoordeeld. Uit het verzamelplan dient bijvoorbeeld te blijken wat het verzamelgebied c.q. de specialisatie van de verzameling is. Ook zal in het verzamelplan aandacht moeten worden besteed aan het opbouwen van de verzameling en aan de soorten wapens die in de verzameling vallen. Tevens zal in het verzamelplan nadere aandacht worden besteed aan het belang van de beoogde verzameling. Hierbij is van belang in hoeverre de beoogde verzameling bijdraagt aan de vermeerdering van de totale kennis in Nederland op het gebied van wapens. Het oordeel hierover vergt een deskundigheid die niet bij de minister berust. Daarom is in het tweede lid van artikel 3 bepaald dat het verzamelplan moet zijn goedgekeurd door een door de minister erkende vereniging die tot statutair doel heeft het dienen van historische, culturele, wetenschappelijke, technische of educatieve doeleinden. Het opstellen van een verzamelplan en de erkenning hiervan is voor verzamelaars niet nieuw. Daarom is deze eis niet meegenomen in paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting over de regeldruk.
Voor vuurwapens uit categorie A in Bijlage I van de Richtlijn moet een erkende verzamelaar een register bijhouden om de traceerbaarheid van deze wapens te vergroten.
Voor bepaalde wapens die in de schietsport gebruikt worden schrijft de Richtlijn een verenigingsplicht voor. Deze verenigingsplicht heeft een wettelijke grondslag in de Wwm gekregen, waarbij tevens een grondslag is gegeven om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen voor welke soorten bevoegdheidsdocumenten onder de Wwm een verenigingsplicht geldt.
Het lidmaatschap van de schietvereniging wordt in dit artikel conform de Richtlijn verplicht gesteld voor de wapenverloven voor wapens die vallen onder categorie A, onderdelen 6 en 7, in bijlage I bij de Richtlijn, dus voor automatische vuurwapens die zijn omgebouwd tot semiautomatische vuurwapens en voor – kort gezegd – semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking en grote magazijnen.
In paragraaf 2.2.2. van de Cwm is beschreven dat de verenigingswapens bij een schietvereniging zijn bestemd om de leden van de vereniging, die niet over een (geschikt) eigen vuurwapen beschikken, of introducés bij de vereniging, in staat te stellen schietsport te beoefenen.
Een schietvereniging kan op grond van artikel 6b, tweede lid, Wwm door de minister van Justitie en Veiligheid worden erkend als de vereniging ten minste één lid voor het beheer van wapens op de vereniging verantwoordelijk heeft gesteld en dat beheer voldoet aan nadere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
Het lid dat verantwoordelijk is gesteld wordt in dit besluit de verenigingsbeheerder genoemd.
In artikel 5 van dit besluit is uitgewerkt waar het beheer dat hij uitoefent aan moet voldoen. Daartoe is bepaald dat wapens slechts ter hand worden gesteld aan leden van, of introducés bij, de vereniging, en alleen worden gebruikt binnen de verenigingsaccommodatie en dat op het gebruik van ter hand gestelde wapens op de vereniging steeds toezicht door de verenigingsbeheerder wordt uitgeoefend. Bij het gebruik van de verenigingswapens door leden of introducés dient de verenigingsbeheerder er zorg voor te dragen dat, met het oog op het voorkomen van gevaar voor de openbare orde of veiligheid, de wettelijke voorschriften in acht worden genomen.
De verenigingsbeheerder moet er op toezien dat het verenigingswapen na afloop van een oefening of wedstrijd, zo spoedig mogelijk aan hem wordt teruggegeven teneinde de wapens conform de voorschriften op te bergen. De verenigingsbeheerder ziet erop toe dat er op een juiste wijze met de verstrekte munitie wordt omgegaan en dat zo spoedig mogelijk na afloop van de oefening of wedstrijd de niet verschoten munitie weer in bewaring wordt genomen door de beheerder teneinde de munitie op te bergen in de daarvoor bestemde bergplaats. Dit toezicht dient zodanig georganiseerd te zijn dat het niet mogelijk is om niet verschoten munitie mee te nemen buiten de schietaccommodatie.
Verder dient voorkomen te worden dat een relatief ongeoefende schutter de beschikking krijgt over ‘zwaardere’ vuurwapens. Gelet hierop mogen aan (aspirant)leden die korter dan één jaar volwaardig lid zijn van een schietvereniging, dan wel aan introducés, alleen de op het verenigingsverlof vermelde verenigingsvuurwapens worden uitgeleend die geschikt zijn voor de door Onze Minister bij regeling aangewezen disciplines. Dit is neergelegd in het tweede lid van artikel 5 van dit besluit.
In dit artikel is gespecificeerd welke transacties met het oog op de verwerving van volledige patronen of onderdelen van munitie in ieder geval verdacht zijn. Hierbij is in aanmerking genomen welke verdachte transacties in de Richtlijn als voorbeeld worden genoemd. In overweging 19 van de preambule bij de Richtlijn staat dat een transactie als verdacht kan worden beschouwd indien bijvoorbeeld sprake is van ongebruikelijke hoeveelheden voor het beoogde eigen gebruik, indien de koper niet vertrouwd lijkt te zijn met het gebruik van de munitie of indien de koper erop aandringt met contant geld te betalen en niet bereid is bewijsstukken betreffende zijn of haar identiteit voor te leggen. In de Nederlandse praktijk kan munitie alleen legaal worden aangeschaft bij een erkenninghouder. Deze erkenninghouder is verplicht te toetsen of kopers die munitie willen aanschaffen in het bezit zijn van een bevoegdheidsdocument op grond waarvan zij (de desbetreffende) munitie voorhanden mogen hebben. Zonder het tonen van een geldig bevoegdheidsdocument is het de erkenninghouder niet toegestaan munitie te verkopen aan de koper. Naast het feit dat uit het bevoegdheidsdocument blijkt voor welk doel de munitie wordt aangeschaft (schietsport, jacht) wordt hiermee, aan de hand van een pasfoto en enkele persoonlijke gegevens op het document, de identiteit van de koper aangetoond.
Het melden van verdachte transacties rond de verwerving van munitie, door de houder van een erkenning of een beheerder, is een aanvulling op het huidige stelsel op grond waarvan legaal wapens en munitie voorhanden mogen worden gehouden. Teneinde te voorkomen dat munitie uit het legale circuit wegvloeit, dan wel dat de munitie is aangeschaft met andere intenties dan het geëigende gebruik daarvan, zullen verdachte transacties moeten worden gemeld bij de politie. De meldingen zullen overwegend binnenkomen bij de afdelingen korpscheftaken van de politie, aangezien wapenhandelaren daarmee omwille van hun vergunningen contact hebben. De politie zal afhankelijk van de inschatting van de aard van de melding optreden vanuit haar toezichttaak of vanuit haar opsporingstaak.
De opsomming van de in dit artikel vermelde verdachte transacties is niet limitatief. De houder van een erkenning of een beheerder kan daarnaast op grond van eigen afwegingen een transactie rond de verwerving van munitie als verdacht aanmerken.
Om een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie (als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet) te verkrijgen moet er sprake zijn van een redelijk belang tot het voorhanden hebben van wapens en munitie. De schietsport kan een redelijk belang opleveren tot het voorhanden hebben van een vuurwapen.
De Richtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen toestaan dat sportschutters in categorie A, onderdelen 6 en 7, in bijlage I bij de Richtlijn ingedeelde semiautomatische vuurwapens verwerven en voorhanden hebben, mits bewijs wordt overgelegd waarin wordt bevestigd dat: i) de sportschutter lid is van een schietvereniging en daar gedurende ten minste twaalf maanden regelmatig heeft getraind, en ii) het vuurwapen in kwestie voldoet aan de specificaties die vereist zijn voor een onderdeel van de schietsport dat wordt erkend door een internationale, officieel erkende schietsportfederatie. In Nederland geldt de eis van voldoende training al langer. In de paragraaf 2.4.2 van de Cwm is ter invulling daarvan het vereiste opgenomen van een minimum aantal van 18 schietbeurten binnen twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag. Deze eis wordt nu opgenomen in dit besluit.
Wanneer iemand ten behoeve van de schietsport een verlof voor een vuurwapen aanvraagt, moet dus in ieder geval blijken dat de aanvrager al langere tijd conform de geldende regels de schietsport beoefent en gedurende die periode voldoende oefening heeft gehad met een soortgelijk vuurwapen. Uit de verklaring van de aanvrager zal moeten blijken om welk type vuurwapen het gaat en voor welke tak van schietsport.
Op grond van 2.4.2. van de Cwm verklaart het bestuur van de schietvereniging thans al voor een sportschutter die een zelfstandig wapenverlof aanvraagt dat de betrokkene beschikt over voldoende bekwaamheid in de omgang met vuurwapens.
In het tweede en derde lid van artikel 7 is uitgewerkt welke gegevens moeten worden verstrekt om de verplichte schietbeurten te bewijzen. De praktijk is thans ook al bekend met een dergelijk overzicht. Dit wordt ook wel een persoonlijk schietregister genoemd.
In dit artikel is vastgelegd welke gegevens op grond van artikel 4, vierde lid, van de Richtlijn geregistreerd moeten worden om de traceerbaarheid van vuurwapens te vergroten. Vanwege het doel van traceerbaarheid van het wapen ligt daarbij de nadruk op gegevens die moeten worden geregistreerd over vuurwapens. Uiteraard zijn deze gegevens met name relevant in combinatie met gegevens over de houder van een bevoegdheidsdocument. De documentatie die in de systemen van gegevensbestanden wordt bijgehouden dient alle informatie te bevatten waardoor een verband kan worden gelegd tussen een vuurwapen en de eigenaar ervan en dient de naam te bevatten van de fabrikant of het merk, het land of de plaats van productie, het type, merk, model, kaliber en serienummer van het vuurwapen of unieke markeringen die zijn aangebracht op de frame- of kastgroep van het vuurwapen. Gegevens over essentiële onderdelen, indien deze verschillen van de gegevens van de frame- of kastgroep, moeten in de systemen van gegevensbestanden worden ondergebracht in het bestand dat betrekking heeft op het vuurwapen waarop ze moeten worden gemonteerd.
Het geautomatiseerde systeem van gegevensbestanden dient ook, zoals nu al gebeurt in de praktijk, de NAW-gegevens, te bevatten van de houder van een erkenning, vergunning, verlof en ontheffing voor een vuurwapen, evenals de datum van verstrekking. Het gaat hier niet om een nieuwe bevoegdheid. De Korpschef is momenteel op grond van artikel 47 van de Regeling wapens en munitie al gehouden om deze gegevens op te nemen in een bestand. Dit betekent in de uitvoeringspraktijk dat de primaire registratie van wapengegevens plaatsvindt op basis van de basisgegevens op de kast of sledegroep. De overige wapenonderdelen waarop nummers staan en waarvan de nummers afwijkend zijn, dienen dan onder dat vuurwapen geregistreerd te worden.
Alle huidige ontheffingen die op grond van artikel 4 van de Wet wapens en munitie zijn afgegeven aan musea en verzamelaars voordat dit besluit in werking is getreden, gelden, voor de nog lopende geldigheidsduur van de ontheffing, als een erkenning in de zin van artikel 2 respectievelijk 3 van dit besluit. Indien de ontheffing verloopt, zal een museum of verzamelaar een erkenning moeten aanvragen op grond van art. 4 lid 3 Wwm, mede gelet op de voorwaarden die worden gesteld voor een museum of verzamelaar in artikel 2 respectievelijk 3 van dit besluit.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
Wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22) (Kamerstukken 34 984).
Wat burgers merken van regeldruk wordt in eerste instantie uitgedrukt in tijdbelasting, maar wordt in de totalen aan regeldruk voor burgers omgerekend in euro’s. Het bedrag van de omrekenfactor is in de eerste plaats gebaseerd op CBS-statistieken voor lonen en inkomens, aangevuld met ander extern onderzoek. De kern is daarbij een netto uurtarief voor inkomen. Burgers moeten immers vanuit hun netto inkomen deze regeldruk-activiteiten ‘bekostigen’. Vanwege de enorme diversiteit in inkomens en persoonlijke situaties (werkzaam, studerend, gepensioneerd, met ziekteverlof, etc.) is gekozen voor het werken met een standaardbedrag. Dit is bepaald op 15 euro (1 uur = 15 euro).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2019-43793.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.