Wijziging van het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland

Overwegende dat:

  • de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde een autonome aangelegenheid is van de landen van het Koninkrijk;

  • Aruba, de voormalige Nederlandse Antillen en Nederland op 30 november 2001 het

  • Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk zijn overeengekomen;

  • het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk van 30 november 2001 in artikel 57a van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van overeenkomstige toepassing is verklaard in de landen Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en dat artikel deze landen de bevoegdheid geeft om dit protocol in onderling overleg te wijzigen, onverminderd het eerste tot en met derde lid van dat artikel;

  • de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland in het justitieel vierpartijenoverleg van 17 juli 2018 hebben uitgesproken te komen tot een herziening van het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk van 30 november 2001;

  • de Minister van Justitie van Aruba bij brief van 17 september 2018 heeft aangegeven eveneens te willen komen tot een herziening van voornoemd protocol;

  • de landen in het justitieel vierpartijenoverleg van 23 januari 2019 overeenstemming hebben bereikt over de herziene tekst van het protocol;

  • de landen de herziening van het protocol wenselijk achten ten einde te komen tot een adequate regeling met betrekking tot het beheer van het recherchesamenwerkingsteam;

  • de landen hebben besloten tot een nauwere samenwerking op het gebied van de beschikbaarheid van capaciteit en expertise, mede ter ondersteuning van de recherche van de landen zelf, in aanvulling op de bestaande samenwerking in het kader van het recherchesamenwerkingsteam;

  • bij de herziening van het protocol wordt uitgegaan van de bestaande staatskundige verhoudingen, zoals vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, alsmede de voor Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geldende Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de in elk van de landen geldende wet- en regelgeving, waaronder het gezag van de procureur-generaal van Aruba onderscheidenlijk Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de politie, indien zij optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken en bevoegdheden van de politiekorpsen van de landen;

Gelet op artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;

Komen het volgende overeen:

ARTIKEL I

Het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk van 30 november 2001 komt als volgt te luiden:

Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk

Overwegende dat:

  • de landen het wenselijk vinden duurzaam samen te werken op het gebied van de recherche;

  • deze samenwerking omvat: (a) de beschikbaarheid van recherchevoorzieningen van de landen en de verdere ontwikkelingen daarvan met het oog op een effectieve rechtshandhaving, alsmede (b) de beschikbaarheid van capaciteit en expertise, mede ter ondersteuning van de recherche van de landen, gericht op de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen alsmede rechtshulp met betrekking tot dergelijke strafbare feiten;

  • het protocol uitgaat van de bestaande staatskundige verhoudingen, zoals vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, alsmede de voor Curaçao, Sint Maarten en

Nederland, voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geldende Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de in elk van de landen geldende wet- en regelgeving, waaronder het gezag van de procureur-generaal van Aruba onderscheidenlijk Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de politie, indien zij optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken en bevoegdheden van de politiekorpsen van de landen.

Gelet op artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;

Komen het volgende overeen:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1

In dit protocol wordt verstaan onder:

  • a. landen: Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover het Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft;

  • b. ministers: de Minister van Justitie van Aruba, de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten, de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • c. procureur-generaal: de procureur-generaal van Aruba, voor zover het Aruba betreft, of de procureur-generaal, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover het Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft;

  • d. procureurs-generaal: de procureur-generaal van Aruba en de procureur-generaal, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gezamenlijk;

  • e. hoofdofficier van justitie: het hoofd van het openbaar Minister bij het Gerecht in eerste aanleg in een land;

  • f. korpschef: het hoofd van het politiekorps van een land;

  • g. politiekorps: het politiekorps van een land;

  • h. College van korpschefs: de korpschefs gezamenlijk;

  • i. recherchesamenwerkingsteam: het team, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

  • j. teamchef: de teamchef, bedoeld in artikel 7, eerste lid;

  • k. beleidsplan: het beleidsplan, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

HOOFDSTUK 2. RECHERCHESAMENWERKING
Artikel 2
  • 1. De landen spreken uit te willen samenwerken op het gebied van de recherche.

  • 2. Deze samenwerking omvat:

    • a. de beschikbaarheid van recherchevoorzieningen bij de afzonderlijke politiekorpsen en de verdere ontwikkelingen daarvan met het oog op een effectieve rechtshandhaving;

    • b. de beschikbaarheid van capaciteit en expertise, mede ter ondersteuning van de recherche van de landen, gericht op de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen alsmede rechtshulp met betrekking tot dergelijke strafbare feiten.

  • 3. Deze samenwerking omvat tevens de verbetering van de gezamenlijke verwerking van recherche-informatie, in het bijzonder gericht op de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen alsmede rechtshulp met betrekking tot dergelijke strafbare feiten.

  • 4. Deze samenwerking doet niet af aan de eigen taken van de politiekorpsen en het daarmee samenhangende gezag over de politie bij de uitvoering van de politietaak.

Artikel 3
  • 1. Er is een adviesgroep die tot taak heeft het meerjarig beleidsplan op te stellen.

  • 2. Het beleidsplan bevat in ieder geval:

    • a. een door het College van korpschefs opgesteld overzicht van de jaarlijkse beschikbare recherchevoorzieningen bij de afzonderlijke politiekorpsen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan voor de komende jaren alsmede de daaruit resulterende beschikbare recherchecapaciteit;

    • b. de beschikbaarheid van capaciteit en expertise in het recherchesamenwerkingsteam gericht op de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen alsmede rechtshulp met betrekking tot dergelijke strafbare feiten;

    • c. de verdeling van sterkte over de onderdelen van het recherchesamenwerkingsteam;

    • d. de behoefte van de politiekorpsen aan gekwalificeerde ondersteuning.

  • 3. De adviesgroep draagt tevens zorg voor het voorbereiden van het overleg, bedoeld in artikel 4, waaronder het opstellen van een tweejaarlijkse analyse van het criminaliteitsbeeld van de landen.

  • 4. De adviesgroep bestaat uit:

    • a. de hoofdofficieren van justitie van Aruba, van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • b. de teamchef;

    • c. de korpschefs;

    • d. een door de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland aangewezen vertegenwoordiger met het oog op zijn verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 12, eerste lid;

    • e. een door het College van procureurs-generaal in Nederland aangewezen vertegenwoordiger met het oog op aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in de landen en in het Europees deel van Nederland.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde functionarissen kunnen een vervanger aanwijzen.

  • 6. De teamchef draagt zorg voor het secretariaat en de voorbereiding van de stukken.

  • 7. Het voorzitterschap wordt jaarlijks wisselend bekleed door een hoofdofficier van justitie.

  • 8. De adviesgroep biedt het ontwerpbeleidsplan aan de procureurs-generaal aan.

  • 9. De procureurs-generaal voorzien het ontwerpbeleidsplan van een advies en bieden de Minister van Justitie van Aruba, de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland het ontwerpbeleidsplan met advies aan.

Artikel 4

De ministers overleggen jaarlijks, mede op basis van een analyse van het criminaliteitsbeeld van de landen, over de te behalen resultaten met betrekking tot de samenwerking, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b, in het komende jaar alsmede over de behaalde resultaten met betrekking tot deze samenwerking in het afgelopen jaar.

Artikel 5
  • 1. De Minister van Justitie van Aruba, de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland stellen ten minste eenmaal in de vier jaar het beleidsplan vast.

  • 2. De procureurs-generaal zien toe op de uitvoering van het beleidsplan.

  • 3. De Minister van Justitie van Aruba, de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland overleggen jaarlijks over de uitvoering van het beleidsplan.

HOOFDSTUK 3. RECHERCHESAMENWERKINGSTEAM
§ 3.1. Algemene bepalingen
Artikel 6
  • 1. Er is een recherchesamenwerkingsteam.

  • 2. Het recherchesamenwerkingsteam heeft als taak het verrichten van onderzoek:

    • a. naar grensoverschrijdende criminaliteit;

    • b. naar misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken;

    • c. ter uitvoering van interregionale en internationale verzoeken tot rechtshulp met betrekking tot strafbare feiten, bedoeld onder a en b.

  • 3. Onder grensoverschrijdende criminaliteit wordt in ieder geval verstaan: terrorisme, internationale drugshandel, computercriminaliteit, het internationale witwassen van geld, internationale wapenhandel, internationale mensenhandel en internationale corruptie.

  • 4. Onder misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze gepleegd worden een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken wordt in ieder geval verstaan: de fenomenen die in het beleidsplan worden genoemd.

Artikel 7
  • 1. Aan het hoofd van het recherchesamenwerkingsteam staat de teamchef.

  • 2. De teamchef is belast met de dagelijkse leiding van het recherchesamenwerkingsteam. Hij is in het bijzonder belast met het bewaken van de doelgerichte inzet van medewerkers van het recherchesamenwerkingsteam.

  • 3. De teamchef wordt aangewezen door de ministers.

  • 4. Op de teamchef is de wettelijke regeling inzake vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken van het land waarvan hij ingezetene is, van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De Minister van het land dat de teamchef ter beschikking stelt kan, in overeenstemming met de overige ministers, de teamchef geheel of gedeeltelijk ontheffen uit zijn functie.

Artikel 8
  • 1. Het recherchesamenwerkingsteam bestaat in ieder geval uit een of meer centrale teams en in elk land een decentraal team.

  • 2. De centrale teams staan ter beschikking van alle landen.

  • 3. De teamchef is belast met de operationele aansturing van de centrale teams.

  • 4. Een decentraal team vormt samen met een daartoe aangewezen onderdeel van het politiekorps een eenheid.

  • 5. Een decentraal team staat onder operationele aansturing van de korpschef.

  • 6. De hoofdofficier overlegt met de korpschef en de teamchef periodiek over in ieder geval:

    • a. de inzet en resultaten van het decentrale team in het betreffende land;

    • b. de afstemming en samenwerking van opsporingswerkzaamheden tussen de centrale en decentrale teams;

    • c. de samenwerking van de teams met het politiekorps;

    • d. de mate waarin de samenwerking tussen de teams en het politiekorps bijdraagt aan kennisoverdracht.

Artikel 9
  • 1. Er is een centrale stuurgroep die tot taak heeft om, met inachtneming van het beleidsplan, te overleggen over de inzet van de capaciteit van de centrale teams. De centrale stuurgroep overlegt ten minste tweemaal per jaar.

  • 2. De centrale stuurgroep bestaat uit:

    • a. de procureurs-generaal;

    • b. de korpschefs;

    • c. de teamchef.

  • 3. Het voorzitterschap wordt jaarlijks wisselend bekleed door een procureur-generaal.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde functionarissen kunnen een vervanger aanwijzen.

  • 5. De procureurs-generaal bepalen de inzet van de capaciteit van de centrale teams, met inachtneming van het beleidsplan. Elke procureur-generaal kan ten aanzien van de eerste volzin een machtiging verlenen.

  • 6. De procureurs-generaal leggen eenmaal per jaar aan de Minister van Justitie van Aruba, de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland, in het overleg bedoeld in artikel 5, derde lid, verantwoording af over de inzet en resultaten van de centrale teams.

Artikel 10

Het recherchesamenwerkingsteam treedt bij de uitvoering van zijn taken op onder gezag van de procureur-generaal.

Artikel 11
  • 1. De landen dragen er zorg voor dat de medewerkers die deel uitmaken van het recherchesamenwerkingsteam beschikken over bevoegdheden die nodig zijn voor de uitoefening van de taken van het recherchesamenwerkingsteam, waaronder opsporingsbevoegdheden en de bevoegdheid om geweld te gebruiken tegen personen en goederen of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken tegen personen, onverminderd het voor Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover het betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geldende artikel 57a van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2. Medewerkers van het recherchesamenwerkingsteam beschikken in elk van de landen enkel over de bevoegdheden die hen bij of krachtens de wet zijn toegekend. Deze bevoegdheden worden overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de wet uitgeoefend.

  • 3. De medewerkers van het recherchesamenwerkingsteam mogen uitsluitend gebruik maken van lokaal toegestane gewelds- en opsporingsmiddelen.

  • 4. De landen treffen overigens de voorzieningen die met het oog op de taakuitvoering van het recherchesamenwerkingsteam noodzakelijk zijn.

  • 5. De landen dragen zorg voor een, gegeven de aard van de werkzaamheden, passende bezoldiging en vergoeding voor de uit hun land afkomstige medewerkers van het recherchesamenwerkingsteam.

§ 3.2. Het beheer van het recherchesamenwerkingsteam
Artikel 12
  • 1. De Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland is verantwoordelijk voor de zorg voor en instandhouding (het beheer) van het recherchesamenwerkingsteam, onverminderd de beschikbaarstelling van personeel en middelen door anderen.

  • 2. De Minister van Justitie en Veiligheid geeft de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, de opdracht om namens hem zorg te dragen voor het beheer van het recherchesamenwerkingsteam. De Minister van Justitie en Veiligheid kan hem ter zake de nodige algemene en bijzondere instructie geven.

  • 3. De korpschef, bedoeld in artikel 27 van de politiewet 2012, kan mandaat, volmacht en machtiging verlenen aan de teamchef ten aanzien van het beheer van het recherchesamenwerkingsteam.

  • 4. De korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, stelt namens de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland personeel en middelen aan het recherchesamenwerkingsteam ter beschikking, voor zover deze voor de taakuitvoering van het recherchesamenwerkingsteam geschikt zijn.

Artikel 13
  • 1. Er is een overleg dat tot taak heeft een ontwerpbeheerplan, een ontwerpbegroting voor het komende begrotingsjaar, een ontwerp van een meerjarenraming voor vier op het begrotingsjaar volgende jaren, een ontwerpjaarverslag en een ontwerp van de financiële verantwoording van het recherchesamenwerkingsteam op te stellen.

  • 2. In het beheerplan, waaraan het beleidsplan ten grondslag ligt, zijn ten minste opgenomen:

    • a. een programmatisch overzicht van de te behalen resultaten van het recherchesamenwerkingsteam;

    • b. het sterktebeleid waaronder de sterkteverdeling, de organisatie en formatie;

    • c. het personeelsbeleid waaronder de meerjarige strategische personeelsplanning en het integriteitbeleid;

    • d. het ICT-beleid waaronder het beleid op het terrein van het onderhoud en vernieuwing en de informatieorganisatie;

    • e. het beleid op het gebied van materieel.

  • 3. Het jaarverslag bevat in ieder geval informatie over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de centrale teams en de decentrale teams.

  • 4. Het overleg, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • a. de teamchef;

    • b. de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de politiewet 2012, met het oog op zijn verantwoordelijk als bedoeld in artikel 12, vierde lid;

    • c. een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen vertegenwoordiger;

    • d. een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen vertegenwoordiger.

  • 5. De teamchef draagt zorg voor het secretariaat en de voorbereiding van de stukken.

  • 6. Het voorzitterschap wordt bekleed door een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen vertegenwoordiger.

Artikel 14

Alvorens de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland het beheerplan, de financiële verantwoording en de meerjarenraming vaststelt op grond van artikel 15, wordt het ontwerpbeheerplan, de ontwerpbegroting en het ontwerp van de meerjarenraming van het recherchesamenwerkingsteam alsmede het vastgestelde jaarverslag en de financiële verantwoording van het recherchesamenwerkingsteam besproken in het overleg, bedoeld in artikel 4.

Artikel 15
  • 1. De Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland stelt het beheerplan, de begroting, de meerjarenraming, het jaarverslag en financiële verantwoording van het recherchesamenwerkingsteam vast.

  • 2. De financiële verantwoording gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland aangewezen accountant.

  • 3. De Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland zendt een afschrift van de stukken, bedoeld in het eerste lid, naar de Minister van Justitie van Aruba, de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 16

De landen komen in onderling overleg hun bijdragen, waaronder het ter beschikking stellen van personeel en middelen, aan het recherchesamenwerkingsteam overeen. De landen dragen ten minste de volledige personeelskosten, inclusief uitzendkosten, van het uit hun land afkomstige bij het recherchesamenwerkingsteam werkzame personeel.

Artikel 17

Het tot aanstelling bevoegd gezag van personeel dat ter beschikking wordt gesteld aan het recherchesamenwerkingsteam kan de teamchef mandaat, volmacht en machtiging verlenen ten aanzien van zijn bevoegdheden met het oog op het functioneren van het recherchesamenwerkingsteam.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE RECHERCHESAMENWERKING
Artikel 18
  • 1. Indien een politiekorps op korte termijn tijdelijk ondersteuning behoeft voor recherche bij het verrichten van onderzoek naar andere dan in artikel 6, tweede lid, onder a en b, bedoelde misdrijven die de lokale rechtsorde ernstig schokken en het politiekorps van dat land over onvoldoende expertise beschikt, dan richt de Minister van Justitie van dat land een verzoek daartoe aan de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland.

  • 2. De Minister van Justitie van Aruba, de Minister van Justitie van Curaçao en de Minister van Justitie van Sint Maarten kunnen machtiging verlenen aan hun korpschef terzake van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland beslist of ondersteuning in de vorm van het ter beschikking stellen van personeel of middelen wordt geleverd.

  • 4. Indien ondersteuning wordt verleend, verstrekt de Minister van Justitie en Veiligheid aan de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, de nodige opdrachten om personeel of middelen ter beschikking te stellen aan het korps, bedoeld in het eerste lid. Onder middelen wordt mede verstaan de middelen die op grond van artikel 12, vierde lid, ter beschikking zijn gesteld aan het recherchesamenwerkingsteam en het voor de bediening van deze middelen noodzakelijke personeel.

  • 5. De korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, kan ten aanzien van het ter beschikking stellen van personeel en middelen, bedoeld in het vierde lid, mandaat, volmacht en machtiging verlenen aan de teamchef.

  • 6. Voor zover het voor het leveren van de ondersteuning noodzakelijk is, draagt het land, bedoeld in het eerste lid, er zorg voor dat het personeel, bedoeld in het derde lid, beschikt over bevoegdheden, waaronder opsporingsbevoegdheden en de bevoegdheid om geweld te gebruiken tegen personen en goederen of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken tegen personen. Dit personeel beschikt in elk van de landen enkel over de bevoegdheden die hen bij of krachtens de wet zijn toegekend. Deze bevoegdheden worden overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de wet uitgeoefend.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN
Artikel 19

Op verzoek van een minister kan, in overeenstemming met de overige ministers, een geschil ten aanzien van de interpretatie of toepassing van dit protocol worden voorgelegd aan een of meerdere door de ministers aan te wijzen bemiddelaars.

Artikel 20

De ministers evalueren tenminste iedere vier jaar na inwerkingtreding van de Wijziging van het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk de werking van het protocol.

Artikel 21
  • 1. Aruba kan de samenwerking op grond van dit protocol door een eenzijdige verklaring beëindigen met ingang van een in onderling overleg tussen de ministers te bepalen datum. De landen treffen in onderling overleg een regeling met betrekking tot de gevolgen van deze beëindiging.

  • 2. Na toepassing van het eerste lid geldt dit protocol als een onderlinge regeling tussen Curaçao, Sint Maarten en Nederland.

Artikel 22

Dit protocol wordt aangehaald als: Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk.

ARTIKEL II

Dit protocol wordt aangehaald als: Wijziging van het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk.

ARTIKEL III

Dit protocol treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit protocol zal met de toelichting in de Staatscourant, het Afkondigingsblad van Aruba, het Publicatieblad van Curaçao en het Afkondigingsblad van Sint Maarten worden geplaatst.

Oranjestad, 23 januari 2019

Voor Nederland: De Minister van Justitie en Veiligheid,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Voor Aruba, De Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

Voor Curaçao, De Minister van Justitie,

Voor Sint Maarten, De Minister van Justitie,

TOELICHTING

Algemeen

Op 30 november 2001 zijn de landen Aruba, voormalige Nederlandse Antillen en Nederland het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk (oorspronkelijke protocol) overeengekomen, waarin de samenwerking in een gezamenlijk recherchesamenwerkingsteam (RST) is geregeld.1

In het oorspronkelijke protocol is onder meer geregeld dat het RST tot taak heeft:

  • a. het verrichten van onderzoek naar misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze gepleegd worden, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en waarvoor de inzet van kwalitatief en kwantitatief bijzondere opsporingscapaciteit noodzakelijk is;

  • b. het verrichten van onderzoek ter uitvoering van interregionale en internationale verzoeken tot rechtshulp, voor zover het betreft rechtshulp met betrekking tot misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en waarvoor de inzet van kwalitatief en kwantitatief bijzondere opsporingscapaciteit noodzakelijk is; en

  • c. het op incidentele basis ondersteuning geven aan de reguliere recherche bij het verrichten van onderzoek naar andere misdrijven die de lokale rechtsorde ernstig schokken in gevallen waar door bijzondere omstandigheden deze diensten over onvoldoende expertise beschikken.

Op 10 oktober 2010 is voor Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in werking getreden. In artikel 57a van deze rijkswet is bepaald dat het oorspronkelijke protocol van overeenkomstige toepassing is op Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dat diverse artikelen over de gemeenschappelijke voorziening politie buiten toepassing zijn verklaard. Het RST heeft in Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitsluitend tot taak zorg te dragen voor het verrichten van de onderzoeken:

  • a. naar grensoverschrijdende criminaliteit bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • b. naar misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken;

  • c. ter uitvoering van interregionale en internationale verzoeken tot rechtshulp met betrekking tot strafbare feiten bedoeld onder a en b (zie artikel 57a, derde lid).

De medewerkers van het RST zijn in Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevoegd tot de opsporing van strafbare feiten, met inachtneming van de wettelijke voorschriften van de landen (artikel 57a, derde lid). De door de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland aangewezen medewerkers beschikken op deze eilanden over de geweldsbevoegdheid (artikel 57a, tweede lid).

Artikel 57a, vierde lid, bepaalt dat Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor wat betreft van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wijzigingen kunnen aanbrengen in het protocol, onverminderd het eerste tot en met derde lid van dat artikel.

In het eindverslag van de Evaluatiecommissie justitiële rijkswetten is geadviseerd om de taken van het RST uit te breiden met de taak ondersteuning van het politiekorps door middel van de inzet van technologische hulpmiddelen en specialistische expertise.

De ministers van Justitie van Curaçao, Sint Maarten en Nederland hebben tijdens het justitieel vierpartijenoverleg van 17 juli 2018 overeenstemming bereikt over de contouren van een toekomstige recherchesamenwerking en een daartoe ingestelde werkgroep de opdracht gegeven te komen met een ontwerp voor een herziene Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk. Tijdens dit overleg heeft de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie van Aruba aangegeven het belang van regionale samenwerking en de noodzaak om tot herziening van het oorspronkelijke protocol te komen te onderschrijven, maar nog niet akkoord te kunnen gaan met de contouren. Bij brief van 17 september 2018 heeft de Minister van Justitie van Aruba aan voornoemde ministers aangegeven eveneens te willen komen tot een herziening van het protocol. Het vorenstaande heeft geleid tot de voorliggende wijziging van het oorspronkelijke protocol (herziene protocol).

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 bevat een omschrijving van begrippen die in het herziene protocol worden gebruikt.

Landen

Met een begripsomschrijving van ‘de landen’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het herziene protocol ziet op Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover het Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft.

Ministers

In het herziene Protocol wordt in diverse bepalingen verwezen naar ‘de ministers’. Daaronder worden verstaan: de Minister van Justitie van Aruba, de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten, de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De ministers van Justitie (en Veiligheid) zijn ieder afzonderlijk betrokken vanuit hun verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in hun land.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is betrokken vanuit diens verantwoordelijkheid voor de relaties binnen het Koninkrijk. In dat kader is de ondersteuning en versterking van de rechtsstaat die Nederland biedt aan Aruba, Curaçao en Sint Maarten belegd bij de bewindspersoon voor Koninkrijksrelaties. Aangezien de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland via het landelijk politiekorps van dat land de operationele capaciteit levert voor deze ondersteuning en versterking werken de ministers van Justitie en Veiligheid van Nederland en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eveneens nauw samen ten aanzien van het beheer van het RST.

Procureur-generaal / procureurs-generaal

Uit artikel 2 van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint

Eustatius en Saba volgt dat Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover het Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft, elk een openbaar ministerie hebben. Aan het hoofd van de openbare ministers staat een gezamenlijke procureur-generaal.

Voornoemde rijkswet is niet van toepassing in Aruba. De Landsverordening op het openbaar ministeries (AB 1993, 9) bepaalt dat in Aruba het openbaar ministerie wordt uitgeoefend door een officier van justitie, hoofd van het parket, die in zijn ambtsbetrekking ondergeschikt is aan de procureur-generaal.

College van korpschefs

In de praktijk heeft zich het College van korpschef geformaliseerd, bestaande uit de korpschefs van de politiekorpsen. Het College van korpschefs krijgt in artikel 3, tweede lid, onder a, de opdracht om een overzicht op te stellen van de jaarlijkse beschikbare recherchevoorzieningen bij de afzonderlijke politiekorpsen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan voor de komende jaren alsmede de daaruit resulterende beschikbare recherchecapaciteit.

De overige begripsomschrijvingen spreken voor zich.

Artikel 2

Met het herziene protocol wordt de intentie van de landen uitgesproken om te willen samenwerking op het gebied van de recherche. Deze samenwerking omvat:

  • a. de beschikbaarheid van recherchevoorzieningen bij de afzonderlijke politiekorpsen en de verdere ontwikkelingen daarvan met het oog op een effectieve rechtshandhaving;

  • b. de beschikbaarheid van capaciteit en expertise, mede ter ondersteuning van de recherche van de landen, gericht op de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen alsmede rechtshulp met betrekking tot dergelijke strafbare feiten.

Deze samenwerking omvat tevens de verbetering van de gezamenlijke verwerking van recherche-informatie, in het bijzonder gericht op de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen alsmede rechtshulp met betrekking tot dergelijke strafbare feiten.

Het herziene protocol doet uitdrukkelijk geen afbreuk aan de eigen taken van de politiekorpsen van de landen en het daarmee samenhangende gezag over de politie bij de uitvoering van de politietaak.

Artikelen 3, 4 en 5

Nieuw ten opzichte van het oorspronkelijke protocol is dat de ministers van Justitie (en Veiligheid) van de landen ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vaststellen. Het beleidsplan bevat in ieder geval:

  • a. een door het College van korpschefs opgesteld overzicht van de jaarlijkse beschikbare recherchevoorzieningen bij de afzonderlijke politiekorpsen van de landen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan voor de komende jaren alsmede de daaruit resulterende beschikbare recherchecapaciteit;

  • b. de beschikbaarheid van capaciteit en expertise in het recherchesamenwerkingsteam gericht op de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen alsmede rechtshulp met betrekking tot dergelijke strafbare feiten;

  • c. de verdeling van sterkte over de onderdelen van het recherchesamenwerkingsteam.

  • d. de behoefte van de politiekorpsen aan gekwalificeerde ondersteuning.

Met de verdeling van de sterkte over de onderdelen van het RST wordt bedoeld het aandeel van elk team ten opzichte van de totale sterkte van RST. De daadwerkelijke omvang van het team is vervolgens afhankelijk van hetgeen de landen beschikbaar stellen aan het RST (artikel 16) en wordt in het beheerplan vastgesteld.

Het is wenselijk dat voor de cyclus wordt aangesloten bij de cyclus van bestaande plannen in de landen. Zo zal de tweejaarlijkse analyse van het criminaliteitsbeeld van de landen die de adviesgroep voorbereidt, voortbouwen op die van de landen zelf maar met het oog op de doelstellingen van het protocol – uiteraard- regionaal van karakter zijn. Daarin ligt immers de meerwaarde.

De procureurs-generaal gezamenlijk zien toe op de uitvoering van het beleidsplan. Jaarlijks overleggen de ministers van Justitie over de uitvoering van het beleidsplan.

De taak van de in het oorspronkelijke protocol geregelde adviesgroep is gewijzigd. De scheiding van het beleid, gezag en beheer brengt mee dat de adviesgroep verantwoordelijk is voor het opstellen van voornoemd beleidsplan. De samenstelling van de adviesgroep is hierop aangepast. Gelet op de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland voor het beheer van het RST (zie artikel 12, eerste lid), is een door deze Minister aangewezen vertegenwoordiger lid van de adviesgroep.

Jaarlijks overleggen de ministers van Justitie van de landen en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de te behalen resultaten in het komende jaar ten aanzien van de beschikbaarheid van capaciteit en expertise, mede ter ondersteuning van de recherche van de landen, gericht op de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen alsmede rechtshulp met betrekking tot dergelijke strafbare feiten. Dit overleg zal normaal gesproken plaatsvinden bij gelegenheid van het halfjaarlijkse justitieel vierpartijenoverleg. Daarbij zullen het inmiddels vastgestelde jaarverslag en de financiële verantwoording van het RST worden besproken (artikel 14). Het ligt in de rede dat de uitkomsten van dit overleg mede richting geven aan het in het ontwerpbeheerplan opgenomen programmatisch overzicht van de te behalen resultaten van het RST, en bijbehorende ontwerpbegroting, en dat de uitkomsten van dit overleg tevens zullen worden betrokken bij het overleg van de vier ministers, bedoeld in artikel 5, derde lid.

In het jaar waarin het meerjarig beleidsplan wordt vastgesteld, zal dit overleg uiteraard plaatsvinden voorafgaand aan het overleg, bedoeld in artikel 5, eerste lid, zodat opvattingen met betrekking tot versterking van de rechtsstaat mee worden genomen in de besluitvorming over de vaststelling van het beleidsplan.

Artikel 6

Het RST is een entiteit naast de politiekorpsen van de landen. Voor de taken van het RST moet voor Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden aangesloten bij de omschrijving van de taken in de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 57a, derde lid, in samenhang met artikel 8, eerste lid). In combinatie met artikel 18 van het herziene protocol levert dat voor Aruba een theoretisch verschil om met de taakomschrijving in het oorspronkelijke protocol. In de praktijk zal dit echter niet merkbaar zijn.

Ter verduidelijk zijn in het derde en vierde lid opgenomen wat in ieder geval wordt verstaan onder ‘grensoverschrijdende criminaliteit’ en ‘misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze gepleegd worden een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken’.

Artikel 7

Aan het hoofd van het RST staat een teamchef. Hij is belast met de dagelijkse leiding van het RST. Daaronder valt ook de operationele aansturing, voor zover dit in het herziene protocol niet elders is belegd (zie artikel 8, derde en vijfde lid).

De teamchef wordt aangewezen door de ministers gezamenlijk. Het ontheffen uit de functie (geheel of gedeeltelijk) geschiedt door de Minister van het land dat de teamchef ter beschikking stelt, in overeenstemming met de overige ministers. Dit brengt mee dat het initiatief daartoe ligt bij eerstgenoemde Minister.

De aard van de werkzaamheden van de teamchef waarbij hij in aanraking zal komen met zaken die de interne en externe veiligheid van de landen betreft, brengt met zich dat het wenselijk is de functie als vertrouwensfunctie aan te wijzen. Het onderzoek wordt gedaan door de veiligheidsdienst van het land waarvan betrokkene ingezetene is, met (overeenkomstige) toepassing van de regels die in dat land voor veiligheidsonderzoeken gelden. De dienst van het ene land kan de veiligheidsdiensten van de andere landen raadplegen.

Artikel 8

Het RST bestaat uit één of meer centrale teams en in elk land een decentraal team. De centrale teams staan ter beschikking van alle landen. De teamchef is belast met operationele aansturing van deze medewerkers. Die medewerkers kunnen afkomstig zijn uit ieder land zolang zij overeenkomstig artikel 16 ter beschikking gesteld zijn van het recherchesamenwerkingsteam.

Deze bepaling laat ruimte om de inrichting van het RST in de toekomst aan te passen aan de ontwikkelingen van de korpsen en de daarmee samenhangende behoefte aan ondersteuning door het RST. Er wordt daarom niet voorgeschreven welke centrale teams het RST dient te bevatten. Dat een centraal team ter beschikking staat van alle landen, zegt overigens niets over de feitelijke inzet. Die is afhankelijk van de besluitvorming, bedoeld in artikel 9, vijfde lid. Vervolgens treedt dat team op onder gezag van de (bevoegde) procureur-generaal.

Bij elk van de politiekorpsen vormt het decentrale RST-team samen met medewerkers van een door de desbetreffende korpsbeheerder aangewezen onderdeel van het politiekorps een eenheid. Deze samenwerking vindt plaats op basis van gelijkwaardigheid. Dat betekent dat de eenheid, bedoeld in artikel 8, vierde lid, zowel uit medewerkers van het lokale korps als van het RST bestaat (twinning). Medewerkers van het decentrale team staan onder de operationele aansturing van de korpschef van het desbetreffende politiekorps. Het streven is dat het aantal medewerkers van het politiekorps gelijk is aan het aantal medewerkers van het RST dat bij het politiekorps wordt ‘geplaatst’.

Periodiek overlegt de hoofdofficier met de korpschef en de teamchef over enerzijds de operationele samenwerking in RST-verband en anderzijds de samenwerking met het politiekorps. Daarnaast is het overleg uitdrukkelijk bedoeld om te bezien of het effect van de twinning in voldoende mate wordt gerealiseerd. Daarmee is dit overleg een belangrijke bron voor de passage in het jaarverslag, bedoeld in artikel 13, derde lid.

Artikel 9

Zoals aangegeven bij de toelichting van de artikelen 3, 4 en 5, bevat het beleidsplan in ieder geval de verdeling van sterkte over de onderdelen (een of meer centrale teams en per land een decentraal team) van het RST. De nadere toewijzing van de capaciteit van de centrale teams geschiedt door of namens de procureurs-generaal gezamenlijk. Dit is, anders dan het bepaalde in artikel 10, niet gebaseerd op een formele bevoegdheid uit de betrokken landsverordening onderscheidenlijk rijkswet, nu deze regelgeving uitsluitend ziet op de bevoegdheid van de procureur-generaal over

de politiediensten van het desbetreffende land. De centrale teams van het RST staan immers ter beschikking van alle landen (artikel 8, tweede lid).

Alvorens zij tot een nadere verdeling komen, wordt over de verdeling overlegd in een centrale stuurgroep. De centrale stuurgroep bestaat uit de procureurs-generaal, de korpschefs van de politiekorpsen en de teamchef met als voorzitter één van procureurs-generaal. Zij kunnen ieder een vervanger aanwijzen. Het staat de voorzitter vrij om desgewenst functionarissen van andere organisaties uit te nodigen voor dit overleg.

Eenmaal per jaar leggen de procureurs-generaal aan de ministers van Justitie van de landen verantwoording af over de inzet en de resultaten van de centrale teams. Dit gebeurt in het overleg, bedoeld in artikel 5, derde lid.

De verdeling van de sterkte binnen een decentraal team wordt niet in het herziene protocol geregeld en wordt daarmee aan de landen overgelaten.

Artikel 10

In de overwegingen van het herziene protocol is aangegeven dat het herziene protocol uitgaat van het in rijks- of nationale wetgeving geregelde zorg van elke afzonderlijke procureur-generaal voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en zijn bevoegdheid aan de betrokken ambtenaren zodanige instructies te geven tot voorkoming, opsporing, en nasporing van strafbare feiten als hij in het belang van een goede justitie nodig oordeelt. Het RST valt in Aruba dan ook uitsluitend onder het gezag van de procureur-generaal van Aruba en in Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitsluitend onder gezag van de procureur-generaal, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Ook waar het betreft het optreden van medewerkers van een centraal team berust het gezag bij slechts één van beide procureurs-generaal, afhankelijk van het land waar deze medewerkers hun taak uitvoeren. Dat neemt niet weg dat afhankelijk van het grensoverschrijdend optreden van deze medewerkers de betrokken openbare ministeries overleg dienen te voeren over onderzoekshandelingen die in elkaars jurisdicties dienen te worden uitgevoerd. Het staat hen vrij om in aansluiting op het bepaalde in artikel 9 daarvoor noodzakelijke overlegvormen in te richten.

Artikel 11

De aard van dit protocol, een zogenoemde vormvrije onderlinge regeling, brengt mee dat hierin niet het toekennen van bevoegdheden van medewerkers van het RST kan worden geregeld. Het is aan elk van de landen om zorg te dragen dat deze medewerkers beschikken over de bevoegdheden die nodig zijn voor de uitoefening van de taken van het RST. Dit houdt onder meer in dat medewerkers in Aruba de status van buitengewoon agent van politie dienen te krijgen met het oog op het opsporen van strafbare feiten, de bevoegdheid om geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden.

Voor Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba regelt artikel 57a, tweede en derde lid, de bevoegdheid, bedoeld in artikel 13 van deze rijkswet en de opsporingsbevoegdheid ten aanzien van de door de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland aangewezen ambtenaren die deel uitmaken van het RST. Door Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover het Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft, dient daarnaast de beëdiging te worden geregeld.

Voor wat betreft de gewelds- en opsporingsmiddelen ligt het in de rede dat de landen bijvoorbeeld het dienstvuurwapen waarin de ter beschikking gestelde medewerkers is geoefend, en technische middelen opneemt in de lijst van toegestane middelen.

Artikel 12

In het herziene protocol ligt de verantwoordelijkheid voor de zorg voor en instandhouding van het RST, te weten het beheer, van het RST bij de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland. Het betreft hier al die beheersmaatregelen die noodzakelijk zijn om het RST goed te laten functioneren. Dus naast het ter beschikking stellen van voldoende gekwalificeerd personeel, de aanschaf van (politie-)specifieke uitrusting, de zorg voor adequate en betrouwbare ICT ondersteuning, huisvesting, vervoermiddelen en het faciliteren van de vele intra-insulaire reisbewegingen van RST medewerkers.

Deze verantwoordelijkheid laat onverlet dat vanuit Aruba, Curaçao en Sint Maarten, alsmede vanuit het politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook personeel en middelen ter beschikking kunnen worden gesteld (zie artikel 16). Dit valt buiten de verantwoordelijkheid, bedoeld in artikel 12, eerste lid, maar wel onder verantwoordelijkheid van de teamchef (artikel 7, tweede lid).

De korpschef van het landelijke politiekorps van (het Europese deel van) Nederland krijgt de opdracht om, namens deze Minister, (feitelijk) zorg te dragen voor het beheer van het RST. Deze korpschef doet dit door, ten laste van zijn korps en daarmee de begroting van zijn korps, personeel en middelen aan het RST ter beschikking te stellen. De bepaling laat onverlet dat daarbij de in Nederland geldende regels over het beschikbaar stellen van ambtenaren van politie vanuit het landelijke politiekorps van Nederland aan het RST in acht dienen te worden genomen.

De korpschef van het landelijke politiekorps van Nederland kan ten aanzien van het beheer mandaat, volmacht en machtiging verlenen aan de teamchef. Te denken is aan beslissingen die te maken hebben met het dagelijks beheer van het RST.

Artikelen 13, 14 en 15

De Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland is verantwoordelijk voor het vaststellen van een beheerplan, de begroting, de meerjarenraming, het jaarverslag en de financiële verantwoording van het RST (artikel 15). Een overleg is verantwoordelijk voor het opstellen van deze stukken (artikel 13). In het beheerplan, dat uiteraard in lijn moet zijn met het meerjarig beleidsplan, wordt in ieder geval opgenomen een programmatisch overzicht van de te behalen resultaten van het recherchesamenwerkingsteam dat daarmee richting geeft aan de sterkteverdeling, het personeelsbeleid, het ICT-beleid en het beleid op het gebied van materieel. In het jaarverslag wordt in ieder geval ingegaan op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de centrale teams en de decentrale teams.

Alvorens de Minister het beheerplan en de begroting vaststelt, worden het ontwerpbeheerplan en de ontwerpbegroting besproken met de ministers van de andere landen en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit gebeurt in het overleg, bedoeld in artikel 4.

Na vaststelling van de jaarstukken zendt de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland een afschrift ervan aan de overige ministers.

Artikel 16

De landen maken onderling afspraken over hun bijdragen aan het RST. De bijdragen kunnen financiële bijdragen zijn en/of bestaan uit het ter beschikking stellen van personeel en/of middelen. In dit verband wordt gewezen op artikel 57a, eerste lid, onder a, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op grond waarvan Nederland, Curaçao, en Sint Maarten er zorg voor dragen dat de personele inzet van elk van deze landen ten behoeve van het recherchesamenwerkingsteam in deze landen evenredig is.

De kosten verbonden aan het ter beschikking stellen van personeel en middelen worden door het desbetreffende land gedragen.

Artikel 17

Het RST bestaat uit ambtenaren van politie of andere ambtenaren die vanuit het Europees deel van Nederland ter beschikking worden gesteld en ambtenaren die door Aruba, Curaçao, Sint Maarten en/of Bonaire, Sint Eustatius en Saba ter beschikking worden gesteld. Zij behouden tijdens de ter beschikking stelling hun rechtspositionele aanstelling bij de desbetreffende organisatie. Dit brengt met zich mee dat zonder mandaat, volmacht en machtiging ten aanzien van het betrokken tot aanstelling bevoegd gezag, de teamchef enkel het functioneel gezag heeft, dat wil zeggen het personeel operationeel aanstuurt. Met het oog op een verantwoordelijke operationele aansturing is het wenselijk dat de teamchef bijvoorbeeld, namens het bevoegd gezag, kan beslissen over verlof. Deze wens wordt met deze bepaling tot uiting gebracht. Dat neemt niet weg dat ieder tot aanstelling bevoegd gezag zelfstandig deze afweging maakt ten aanzien van mandatering, volmacht en machtiging. Ook de omvang van mandaat, volmacht en machtiging kan naar het inzicht van het betrokken gezag naderhand worden aangepast.

Zaken als verlening van toegang tot gebouwen van het RST, autorisaties vallen hier buiten, omdat dit tot de dagelijkse leiding van de teamchef behoort.

Artikel 18

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat aan een politiekorps ondersteuning wordt geboden als dat korps over onvoldoende expertise beschikt, door middel van het ter beschikking stellen van personeel en/of middelen ten behoeve van andere onderzoeken dan die door het RST kunnen worden uitgevoerd. Een verzoek daartoe wordt door de desbetreffende Minister van Justitie gedaan bij de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland.

Het tweede lid expliciteert dat de ministers van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten de bevoegdheid tot het doen van een dergelijk verzoek namens hen aan hun korpschef kunnen overlaten. Daar zal in de regel ook de initiële vraagstelling geformuleerd worden. Voor het politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba is dat feitelijk een overbodige regeling. De korpschef van dit politiekorps zou een dergelijk verzoek immers altijd aan de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland dienen te richten. Deze zou dat beoordelen in zijn hoedanigheid van korpsbeheerder én beslissen op dat verzoek.

De ondersteuning wordt ter beschikking gesteld vanuit het landelijke politiekorps van Nederland. Het kan daarbij ook gaan om middelen die aan het RST ter beschikking zijn gesteld. Voor zover voor de bediening van deze middelen personeel noodzakelijk is, spreekt het voor zich dat dit personeel meegaat ten behoeve van de ondersteuning.

De korpschef van het landelijke politiekorps van Nederland kan de teamchef mandaat, volmacht en machtiging verlenen ten aanzien van het ter beschikking stellen van personeel en middelen. Daarbij is in ieder geval te denken aan de middelen die en eventueel voor de bediening daarvan noodzakelijke personeel dat aan het RST beschikbaar is gesteld.

Het zesde lid bepaalt dat het aan het desbetreffende land is om zorg te dragen dat ter beschikking gesteld personeel beschikt over bevoegdheden, voor zover dit noodzakelijk is voor het leveren van de ondersteuning. In de toelichting bij artikel 11 is hierop, voor wat betreft het RST, reeds ingegaan. Voor de duidelijkheid wordt erop gewezen dat eventueel voor de bediening van middelen noodzakelijk personeel dat aan het RST beschikbaar is gesteld, hun krachtens artikel 57a van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba toegekende bevoegdheden niet kunnen uitoefen in het kader van de ondersteuning. Die bevoegdheden zijn immers verbonden aan de limitatieve opsomming van taken van het RST.

Artikel 19

De landen vinden het wenselijk om in het herziene protocol een geschillenregeling op te nemen. Deze geschillenregeling is facultatief. Toepassing behoeft instemming van alle ministers (bedoeld in artikel 1, onder b).

Artikel 20

Het artikel regelt dat de ministers, bedoeld in artikel 1, onder b, iedere vier jaar na inwerkingtreding van de Wijziging van het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk, de werking van het protocol evalueren. De eerste evaluatie zal rekening houdend met de opstartfase na twee jaren plaatsvinden, waarna de reguliere cyclus van vier jaren zal beginnen.

Artikel 21

Voor Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover dat uit de Rijkswet politie van Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba volgt.

Op verzoek van Aruba is in dit artikel een eenzijdige beëindiging van de samenwerking op grond van dit protocol voorzien. Hoewel de beëindiging niet afhankelijk is van de instemming van de andere landen, dienen de landen gezamenlijk te komen tot een ordentelijke afwikkeling van de gevolgen van deze beëindiging. Overleg daarover vindt bij voorkeur plaats in het kader van het halfjaarlijkse overleg, bedoeld in artikel 4.

Voor Nederland: De Minister van Justitie en Veiligheid,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Voor Aruba, De Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

Voor Curaçao, De Minister van Justitie,

Voor Sint Maarten, De Minister van Justitie,

Naar boven