Wijziging Leidraad Invordering 2008

Besluit van 6 december 2018,

nr. 2018-30717

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M. De wijziging betreft een aantal benodigde technische aanpassingen, de inwerkingtreding van de Overige fiscale maatregelen 2019 en de inwerkingtreding van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking.

ARTIKEL I

Het besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 juni 2018, nr. 2018-11358, wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8 wordt na het eerste gedachtestreepje een nieuw gedachtestreepje ingevoegd:

  • bekendmaking van de aanslag aan een rechtspersoon die (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan;

B

Artikel 8.2 komt als volgt te luiden:

8.2. Bekendmaking als de rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan

Als een rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan, is de wijze van bekendmaking van de belastingaanslag ter beoordeling aan de ontvanger. Bij deze beoordeling kunnen onder andere de volgende factoren een rol spelen:

  • het recht waarnaar de rechtspersoon is opgericht;

  • het belang van een snelle bekendmaking in verband met vrees voor onverhaalbaarheid.

C

Het opschrift van artikel 25a komt als volgt te luiden:

Artikel 25a. Uitstel van betaling exitheffingen inkomstenbelasting

D

Artikel 25a.1 wordt als volgt gewijzigd:

Na de derde volzin, beginnend met ‘De ontvanger bepaalt’ wordt de volgende volzin toegevoegd: De ontvanger kan ook gedurende het uitstel (aanvullende) zekerheid vragen.

E

Na artikel 25a.1 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 25b. Uitstel van betaling exitheffingen vennootschapsbelasting

In aansluiting op artikel 25b van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de zekerheid die de ontvanger verlangt bij het verlenen van uitstel van betaling ter zake van exitheffingen als aannemelijk is dat gegronde vrees bestaat dat de belastingschuld niet kan worden verhaald.

Artikel 25b.1. Beoordeling zekerheid bij uitstel van betaling ter zake van exitheffingen

Aan het uitstel van betaling voor exitheffingen verbindt de ontvanger de voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld als aannemelijk is dat gegronde vrees bestaat dat de belastingschuld niet kan worden verhaald. Of sprake is van gegronde vrees voor onverhaalbaarheid en de belastingschuldige dus zekerheid moet stellen, voor welk bedrag hij zekerheid moet stellen en of de gestelde zekerheid voldoende is, is ter beoordeling aan de ontvanger. De ontvanger kan ook gedurende het uitstel (aanvullende) zekerheid vragen.

F

In artikel 26.2.12, derde alinea, sub B wordt 54 vervangen door: 55

G

Artikel 26.2.19 wordt als volgt gewijzigd:

1. 34 wordt vervangen door: 35

2. 81 wordt vervangen door: 75

H

Artikel 32.3 vervalt.

I

Na artikel 33 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 33a. Aansprakelijkheid van begunstigden

Er zijn in deze leidraad op artikel 33a van de wet geen beleidsregels gemaakt.

J

Artikel 34.3.1 vervalt.

K

Artikel 34.8.2 wordt als volgt gewijzigd:

In de vijfde alinea, tweede volzin, worden de woorden ‘Wet bescherming persoonsgegevens’ vervangen door: Algemene verordening gegevensbescherming, de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming

L

Artikel 35.9 wordt als volgt gewijzigd:

In de vijfde alinea, tweede volzin, worden de woorden ‘Wet bescherming persoonsgegevens’ vervangen door: Algemene verordening gegevensbescherming, de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming

M

Artikel 35.11.1 vervalt.

N

Artikel 49.9 vervalt.

O

Artikel 75.11 wordt als volgt gewijzigd:

12.197 wordt telkens vervangen door: 12.356

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Lid van het managementteam Belastingdienst

TOELICHTING

Artikel I, onderdelen A en B zien op het nieuwe tweede, derde en vierde lid van artikel 8 van de wet. Deze leden treden per 1 januari 2019 in werking via de Overige fiscale maatregelen 2019. Met deze wetswijziging wordt een alternatieve wijze voor bekendmaking van de aanslag geïntroduceerd. In de Leidraad Invordering 2008 wordt uitgewerkt welke factoren een rol kunnen spelen bij de keuze tussen de klassieke en de alternatieve wijze van bekendmaking als de rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan.

Artikel I, onderdeel C ziet op een wijziging van het opschrift van artikel 25a als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking per 1 januari 2019.

Artikel I, onderdeel D verduidelijkt het beleid dat bij het verlenen van uitstel van betaling ter zake van exitheffingen voor de inkomstenbelasting ook gedurende de looptijd van het uitstel (aanvullende) zekerheid kan worden gevraagd. Dit kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn als de eerder gestelde zekerheid in waarde is gedaald.

Artikel I, onderdeel E ziet op de inwerkingtreding van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking per 1 januari 2019. De artikelen 25b en 25b.1 bevatten de uitwerking van het beleid bij uitstel van betaling voor exitheffingen vennootschapsbelasting. De wet bepaalt dat de ontvanger bij het verlenen van uitstel van betaling van exitheffingen vennootschapsbelasting zekerheid vraagt als aannemelijk is dat er sprake is van gegronde vrees voor onverhaalbaarheid. De ontvanger bepaalt of, tot welk bedrag en in welke vorm er zekerheid moet worden gesteld.

In artikel I, onderdeel F wordt het forfaitaire bedrag voor boeken en leermiddelen in artikel 26.2.12, derde alinea, sub b aangepast naar het per 1 januari 2019 geldende bedrag.

In artikel I, onderdeel G wordt de normpremie ziektekostenverzekering voor een alleenstaande of alleenstaande ouder en de normpremie ziektekostenverzekering voor echtgenoten geactualiseerd naar de per 1 januari 2019 geldende bedragen.

Artikel I, onderdeel H laat een overbodig artikel vervallen. Uit artikel 2, tweede lid, sub a van de wet volgt al dat heffings- en belastingrente in te vorderen bedragen zijn die verband houden met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt. Met het vervallen van artikel 32.3 is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel I houdt verband met het nieuwe artikel 33a van de wet dat per 1 januari 2019 in werking treedt. In de artikelsgewijze memorie van toelichting bij de Overige fiscale maatregelen 2019 is met betrekking tot artikel 33a van de wet toegezegd dat in andere situaties dan die in de memorie zijn genoemd waarin sprake is van samenlopende aanspraken van verschillende schuldeisers, geldt dat de Leidraad Invordering 2008 zal bepalen wanneer de Belastingdienst afziet van aansprakelijkstelling.1 Op dit moment voorziet de Belastingdienst geen andere samenlopende aanspraken dan die in de memorie worden genoemd. Mocht de praktijk uitwijzen dat deze toch voorkomen, dan zal de Belastingdienst op dit punt alsnog begunstigend beleid maken.

In artikel I, onderdelen J en M worden de artikelen 34.3.1 en 35.11.1 ingetrokken in verband met het vervallen van de VAR-verklaring per 1 mei 2016.

Artikel I, onderdelen K en L betreffen technische wijzigingen in verband met de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevens bescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming per 25 mei 2018. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel N laat artikel 49.9 vervallen. Artikel 49.9 ziet op overgangsrecht met betrekking tot aansprakelijkheidsprocedures op grond van tot 1 december 2002 geldend recht. Dergelijke procedures zijn niet meer aanhangig. Het overgangsrecht is daarmee overbodig. Mocht zich in de toekomst een situatie voordoen waarin artikel 49.9 wel van toepassing zou kunnen zijn, dan kan de aansprakelijk gestelde hierop een beroep blijven doen.

In artikel I, onderdeel O wordt het maximumbedrag van de betekeningskosten van een dwangbevel geactualiseerd naar het op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen voor 2019 geldende bedrag.

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen. Deze datum wordt gesteld op 1 januari 2019. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 6.25 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Lid van het managementteam Belastingdienst


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 35 027, nr. 3, p. 40.

Naar boven