TOELICHTING
1. Aanleiding en doel
Op 6 september 2013 is het Energieakkoord voor duurzame groei gesloten tussen werkgevers,
werknemers, natuur- en milieuorganisaties, energiebedrijven, decentrale overheden,
het Rijk en vele andere organisaties. Eén van de pijlers van het energieakkoord is
het opschalen van de opwekking van hernieuwbare energie. De doelstelling is 14% hernieuwbare
energie te realiseren in 2020 en 16% in 2023. Eén van de bronnen hiervoor is windenergie
op zee. Met de Wet windenergie op zee (hierna: de wet) is voorzien in een integraal
wettelijk kader voor het op grote schaal realiseren van windenergie op zee. Het uitgangspunt
van de wet is dat windparken alleen gebouwd mogen worden indien daartoe een vergunning
is verleend ten behoeve van kavels die zijn aangewezen in een kavelbesluit. In 2015
en 2016 zijn de vergunningen in het windenergiegebied Borssele verleend via een procedure
met subsidieverlening op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie
en de Regeling windenergie op zee 2015 en 2016. In 2017 is de vergunning verleend
via een procedure zonder subsidie (Regeling vergunningverlening windenergie op zee
kavels I en II Hollandse Kust (zuid).
De onderhavige regeling behelst een nadere regeling van de verlening van vergunningen
voor de kavels III en IV in het windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) volgens de
procedure zonder subsidie. Windenergie op zee is een technologie die volop in ontwikkeling
is. De kosten van een windpark op zee variëren sterk naar gelang de keuzes die een
producent maakt omtrent turbinetechniek, funderingstechniek en de operationele aanpak.
In de afgelopen jaren is een flinke kostendaling gerealiseerd, onder meer te zien
aan de resultaten van de subsidietenders voor het windenergiegebied Borssele. Door
een combinatie van structurele kostenreductie, aanhoudende conjuncturele factoren
(rente, staalprijzen, overcapaciteit in offshore sector) en verwachtingen over stijgende
elektriciteitsprijzen wordt steeds minder subsidie gevraagd voor de realisatie van
windenergie op zee. Bij de aanvraagprocedure voor vergunningen voor de kavels I en
II van het windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) is gebleken dat het inmiddels mogelijk
is windparken zonder subsidie te bouwen en te exploiteren (TK 33.561 nr. 41). Met
het oog hierop is het wenselijk om de vergunningverlening voor de kavels III en IV
in het windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) in 2018 tevens volgens de procedure
zonder subsidie op te zetten.
2. Aanwijzing kavels windenergie op zee
Kavels worden uitsluitend aangewezen binnen een gebied dat is aangewezen in het nationaal
waterplan. Het nationaal waterplan is een beleidsplan dat op basis van de Waterwet
is vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 is onder meer het windenergiegebied
Hollandse Kust aangewezen. Dit Waterplan is in 2016 gewijzigd om de mogelijkheid te
bieden windparken te bouwen binnen een strook van 10 -12 zeemijl van de kust. In het
kavelbesluit wordt bepaald waar en onder welke voorwaarden een windpark gebouwd en
geëxploiteerd mag worden. TenneT is aangewezen als netbeheerder van het net op zee
en wordt daarmee verantwoordelijk voor de aansluiting van de windparken op het net.
Het technisch concept van TenneT gaat uit van platforms waarop ten hoogste 760 MW
aan windvermogen kan worden aangesloten.
3. Aanvragen vergunning
Voor de verlening van de vergunningen voor de bouw en exploitatie van windparken op
de kavels III en IV wordt bij onderhavige regeling nadere regels gesteld in verband
met de aanvraag, de beoordeling van aanvragen en de onderlinge weging van de criteria
voor de rangschikking die noodzakelijk is indien twee of meer aanvragen voor een vergunning
in aanmerking komen.
Op grond van de wet wordt per kavel één vergunning verleend. Per vergunning wordt
een aanvraag verricht. Aanvragen kunnen worden gedaan ten aanzien van elk van de twee
kavels. In artikel 2 van onderhavige regeling is de periode vastgesteld waarbinnen
de aanvragen voor de vergunningen voor de kavels III en IV kunnen worden ingediend.
Tevens is bepaald dat voor de aanvraag gebruik gemaakt moet worden van het middel
dat door Minister van Economische Zaken en Klimaat via de website van RVO.nl beschikbaar
wordt gesteld. In dit middel is aangegeven naar welk adres de aanvraag dient te worden
verstuurd. Welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag dienen te worden overgelegd,
is geregeld in artikel 3 van onderhavige regeling. In de aanvraag kunnen aanvullende
gegevens gemeld worden, onder meer voor het geval dat de aanvrager voor de beide beschikbare
vergunningen in aanmerking wil komen en informatie wil verstrekken over de schaalvoordelen
die bij de bouw en exploitatie van een windpark op beide kavels wordt bereikt.
4. Beoordeling van aanvragen
De wet kent naast een procedure waarbij de vergunningverlening gekoppeld wordt aan
de verstrekking van subsidie een procedure zonder verlening van subsidie. Net als
bij de procedure met subsidie wordt een vergunning slechts verleend als de bouw en
exploitatie van het windpark uitvoerbaar is, technisch, financieel en economisch haalbaar
is, alsmede voldoet aan het kavelbesluit en gestart kan worden binnen vier jaar na
de datum waarop de vergunning onherroepelijk wordt. In artikel 4 van de onderhavige
regeling zijn waar nodig aanvullende regels gesteld ten aanzien van deze beoordelingscriteria.
Bij de beoordeling van de financiële haalbaarheid wordt onder meer gekeken naar de
omvang van het eigen vermogen. De bouw en de exploitatie van een windpark worden slechts
financieel haalbaar geacht indien uit de aanvraag blijkt dat het eigen vermogen van
de aanvrager ten minste 20% van de totale investeringskosten voor het windpark omvat.
Indien bij de beoordeling van de aanvraag blijkt dat de aanvrager voor beide kavels
een vergunning heeft aangevraagd, wordt het aandeel eigen vermogen berekend met inachtneming
van de totale investeringskosten voor de windparken op beide kavels. Voor het bepalen
van de omvang van het eigen vermogen kan, indien de aanvrager een samenwerkingsverband
is, het eigen vermogen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband en hunner moederonderneming(en)
worden meegerekend. Als de aanvrager een dochteronderneming is, kan het eigen vermogen
van de moederonderneming(en) worden meegerekend. Van een aanvraag van een samenwerkingsverband
is sprake indien de aanvraag is ingediend door de samenwerkende partijen tezamen.
Indien verscheidene partijen samen een vennootschap oprichten die de aanvraag indient,
wordt de aanvraag aangemerkt als aanvraag van deze vennootschap en niet als aanvraag
van een samenwerkingsverband.
Een gedeelte van de windparkkavels is gelegen in de Nederlandse territoriale wateren.
De Nederlandse Staat is eigenaar van de bodem van de territoriale zee. Voor de bouw
van installaties op deze bodem moet opstalrecht gevestigd worden. Aan de vestiging
van een opstalrecht zijn kosten verbonden. Om de financiële en economische haalbaarheid
van een project te beoordelen wordt derhalve ook gekeken of rekening is gehouden met
de vestiging van het opstalrecht. Het opstalrecht hoeft nog niet gevestigd te zijn.
De vermogenseis in artikel 4, tweede lid, dient ertoe te voorkomen dat vergunning
wordt verleend aan partijen die financieel onvoldoende solide zijn. Een aanvrager
kan ook financieel voldoende solide zijn op basis van het vermogen van anderen die
participeren in de aanvrager. Dit komt tot uitdrukking in artikel 4, derde lid. Het
eigen vermogen van andere entiteiten wordt slechts meegerekend op verzoek van de aanvrager.
De schriftelijke instemming van de moederonderneming is vereist voor het meerekenen
van diens eigen vermogen.
Niet is beoogd dat die ander moet instaan voor verplichtingen van de subsidie-aanvrager.
Daarom moeten de begrippen moeder- en dochteronderneming in artikel 4 ruim worden
uitgelegd. Zo kan, indien de aanvrager een joint venture is, het eigen vermogen van
alle joint venture partners en diens moederondernemingen worden meegerekend. In geval
van een besloten vennootschap in oprichting kan zowel het vermogen van de moederonderneming(en)
als van de oprichtende partij worden meegerekend. Bij een aanvraag door een commanditaire
vennootschap (hierna: CV) kan naast het afgescheiden vermogen van de CV ook het eigen
vermogen van de beherend vennoot en diens moederonderneming(en) worden meegerekend.
5. Rangschikking van aanvragen
Op grond van artikel 24 van de wet vindt bij twee of meer aanvragen per kavel die
voldoen aan de eisen, bedoeld in de artikel 14 en 23 van de wet, de verlening van
de vergunning plaats volgens de rangschikking op grond van een zestal in artikel 24
van de wet genoemde kwalitatieve criteria.
In de bijlage bij de regeling is omschreven hoe de rangschikkingscriteria onderling
worden gewogen. Bij rangschikking van de aanvragen wordt het meeste gewicht toegekend
aan de criteria die bijdragen aan het verkrijgen van zekerheid van tijdige inbedrijfstelling
van het windpark en continuïteit in de exploitatie. Daarom krijgen “de kwaliteit van
de inventarisatie en analyse van de risico's” (maximaal 20 punten) en “de kwaliteit
van de maatregelen ter borging van kostenefficiëntie” (maximaal 40 punten) een hoger
gewicht ten opzichte van de overige criteria (ieder maximaal 10 punten).
Bij het criterium “kennis en ervaring van de betrokken partijen” wordt een aanvraag
hoger gerangschikt naarmate de belangrijkste betrokken partijen bij de bouw en exploitatie
van het windpark ervaring hebben met het realiseren van een windpark op zee. Bij het
criterium “de kwaliteit van het ontwerp voor het windpark” wordt de planning van het
project beoordeeld waarbij voor de rangschikking wordt gekeken naar de termijn waarbinnen
de realisatieovereenkomst, alsmede de aansluit- en transportovereenkomst met de netbeheerder
van het net op zee, TenneT, kunnen worden gesloten. Dit is een belangrijke eerste
stap op weg naar realisatie van het windpark.
Bij het criterium “de capaciteit van het windpark” wordt een aanvraag hoger gerangschikt
naarmate er – binnen de grenzen van het kavelbesluit – meer geïnstalleerd vermogen
wordt gerealiseerd. Het is aannemelijk dat meer geïnstalleerd vermogen leidt tot een
hogere energieproductie van het windpark.
Bij het criterium “maatschappelijke kosten” wordt een aanvraag hoger gerangschikt
als de verwachte elektriciteitsproductie van het windpark hoger is. Maatschappelijke
kosten worden verminderd naarmate doelmatiger gebruik wordt gemaakt van het net op
zee dat gebruikmakend van publieke middelen aangelegd wordt door TenneT.
Bij het criterium “kwaliteit van de inventarisatie en analyse van de risico’s” wordt
een aanvraag hoger gerangschikt naarmate de kwaliteit van de analyse van een hoger
niveau is. Hierbij wordt in afwijking van de aanpak in de Regeling vergunningverlening
windenergie op zee kavel I en II Hollandse kust (zuid) per subcriterium een maximaal
te behalen aantal punten vastgesteld ter vergroting van de transparantie voor de aanvrager
Bij het criterium “kwaliteit van de maatregelen ter borging van kostenefficiëntie”
wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate de kwaliteit van de voorgenomen maatregelen
van een hoger niveau zijn om de geïdentificeerde risico's te ondervangen of mitigeren.
Ook bij dit criterium wordt in afwijking van de aanpak in de Regeling vergunningverlening
windenergie op zee kavel I en II Hollandse kust (zuid) per subcriterium een maximaal
te behalen aantal punten vastgesteld.
Om voldoende onderscheidend te kunnen zijn, worden de criteria “kwaliteit van de inventarisatie
en analyse van de risico’s” en “kwaliteit van de maatregelen ter borging van kostenefficiëntie”
gewogen op basis van een continuschaal in procenten. Bij de overige criteria zijn
stapsgewijze schalen aangehouden voor maximale transparantie voor aanvragers.
Het is mogelijk dat twee of meer aanvragen in de beoordeling een zelfde puntenaantal
krijgen toegewezen. In dat geval worden de rangschikkingscriteria volgens artikel
5, tweede tot en met zesde lid, gewogen. Door deze weging geeft volgens artikel 5,
tweede lid, het criterium “kwaliteit van de maatregelen ter borging van kostenefficiëntie”
de doorslag. Indien dan nog steeds twee of meer aanvragen per kavel als hoogste worden
gerangschikt wordt het derde lid toegepast, waardoor in dat geval het criterium “kwaliteit
van de inventarisatie en analyse van de risico’s” doorslaggevend is. Overeenkomstig
worden indien nodig het vierde tot en met zesde lid toegepast.
6. Europeesrechtelijke aspecten
Op grond van de onderhavige regeling wordt geen subsidie verleend. Wel is er sprake
van een bepaalde mate van voordeel voor ontwikkelaars in de vorm van vermeden kosten
voor onderzoeken in het kader van de milieueffectrapportage en Passende Beoordeling.
Deze kosten zijn immers in de voorbereiding op de onderhavige regeling, bij het vaststellen
van de relevante kavelbesluiten, door de overheid gedragen. Tevens zijn in onderhavige
regeling geen kosten verbonden aan de aanvraag voor de vergunning. De Europese Commissie
heeft de door Nederland gegeven verantwoording voor de separate, locatiegerichte aanpak
voor windenergie op zee als voldoende beoordeeld in het kader van toetsing op grond
van de ‘Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020’
(2014/C 200/01) van het subsidiekader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie
(SDE+). De Europese Commissie heeft in haar besluit (steunregeling SA.39399 (2015/N)
ingestemd met de hierboven omschreven verlaging van de kosten en daarmee het voordeel
dat aan de verkrijger van de vergunning wordt gegeven.
7. Consultatie
De bijlage bij deze regeling is van 2 oktober 2018 tot en met 10 oktober 2018 opengesteld
voor informele consultatie via de website www.rvo.nl. Voorafgaand aan deze consultatie zijn partijen in de periode van 27 juni tot en
met 20 juli 2018 in de gelegenheid gesteld om in een drietal workshops en bilaterale
gesprekken hun opvattingen over de op te stellen regeling mondeling dan wel schriftelijk
kenbaar te maken. Met deze opvattingen is waar mogelijk rekening gehouden.
8. Regeldruk
Bij de onderhavige regeling moet informatie worden verstrekt over hoe het projectvoorstel
presteert op de rangschikkingscriteria die in de regeling zijn uitgewerkt. Deze informatie
is echter bij aanvragers al beschikbaar omdat deze relevant is voor de interne besluitvorming
over het project. De verwachting is dat de regeldruk per saldo vergelijkbaar zal zijn
als die bij de Regeling vergunningverlening windenergie op zee kavels I en II Hollandse
kust (zuid).
De regeldruk heeft te maken met de volgende eenmalige werkzaamheden van aanvragers
van een vergunning.
De aanvrager moet per aanvraag gegevens overleggen op basis waarvan de technische
en financiële haalbaarheid wordt beoordeeld. Ook de productieramingen maken hier onderdeel
van uit. In artikel 3 van de Regeling wordt deze informatieverplichting verder uitgewerkt,
ook ten behoeve van de toetsing aan de rangschikkingscriteria. Gedurende de bouw van
de productie-installatie dient jaarlijks gerapporteerd te worden over de voortgang
van het project in relatie tot de planning. Het gaat om een korte beschrijving van
de voortgang van het project in relatie tot een aantal ijkmomenten. Op deze wijze
kan worden beoordeeld wanneer de productie-installatie in gebruik kan worden genomen
en of dit binnen 4 jaar gebeurt na de datum waarop de vergunning onherroepelijk is
geworden. Iedere aanvrager heeft de mogelijkheid om bezwaar en vervolgens beroep aan
te tekenen tegen de vergunningverlening, respectievelijk het besluit op bezwaar. Voor
het bepalen van de administratieve lasten van dit deel van het vergunningverleningsproces
wordt uitgegaan van in totaal drie bezwaar- en beroepsprocedures.
Het voorgaande leidt tot het volgende globale beeld van de regeldruk. Bij het berekenen
van de administratieve lasten is uitgegaan van een intern tarief van € 60 per uur.
Dit resulteert in ca. € 100.000 administratieve lasten voor het indienen van ca. 12
aanvragen. Hiervan kunnen maximaal twee aanvragen gehonoreerd worden. De administratieve
lasten tijdens uitvoering en voor de eindverantwoording van deze twee projecten bedragen
samen ca. € 40.000. De administratieve lasten voor bezwaar- en beroepsprocedures bedragen
ca. € 10.000. De totale administratieve lasten voor alle aanvragen onder deze regeling
bedragen hiermee € 150.000.
9. Inwerkingtreding
Onderhavige regeling treedt op 1 januari 2019 in werking. De aanvraagperiode start
1 maart 2019 en eindigt 14 maart 2019. De inwerkingtreding vindt plaats op een van
de vaste verandermomenten. Gelet op de publicatie na 1 november 2018 wordt evenwel
niet voldaan aan de periode van 2 maanden tussen publicatie en inwerkingtreding. Deze
afwijking van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten is gerechtvaardigd
omdat uitstel van de regeling niet in het belang is van de sector.
Door de voorafgaande consultatie en periode tussen inwerkingtreding en de aanvraagperiode
2018 wordt aanvragers voldoende gelegenheid geboden hun aanvragen voor te bereiden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,