TOELICHTING
Algemeen
Artikel 7:668a, achtste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat bij collectieve
arbeidsovereenkomst (cao) of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan
de ketenbepaling buiten toepassing kan worden verklaard voor bij ministeriële regeling
aangewezen functies in een bedrijfstak. Aanwijzing bij ministeriële regeling kan plaatsvinden
indien het voor die functies in die bedrijfstak bestendig gebruik is en vanwege de
intrinsieke aard van de bedrijfsvoering en van die functies noodzakelijk is de arbeid
uitsluitend op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te verrichten. De
functies, bedoeld in artikel 7:668a, achtste lid, BW zijn aangewezen in de Regeling
ketenbepaling bijzondere functies en hogere vergoeding kantonrechter (hierna: de regeling).
Primair onderwijs
Op grond van artikel 1, onderdeel g, van de regeling kan de ketenbepaling op dit moment
bij cao buiten toepassing worden verklaard voor onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend
personeel met lesgebonden of behandeltaken, voor zover de functie wordt uitgeoefend
in verband met vervanging wegens onvoorzien ziekteverzuim op basis van een in de maanden
januari tot en met maart aangevangen arbeidsovereenkomst van ten hoogste 14 dagen.
In de cao Primair Onderwijs 2016-2017 is van deze uitzonderingsmogelijkheid gebruik
gemaakt. Onder de werkingssfeer van de cao Primair Onderwijs 2016-2017 vallen de schoolsoorten,
bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra, te weten:
scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs, speciaal
en voortgezet speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.
Met onderhavige regeling is artikel 1, onderdeel g, van de regeling gewijzigd. Als
functie, bedoeld in artikel 7:668a, achtste lid, BW wordt aangewezen: de werknemer
op een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of artikel
1 van de Wet op de expertisecentra, voor zover de arbeidsovereenkomst is aangegaan
in verband met vervanging wegens ziekte van een werknemer die een onderwijsgevende
of onderwijsondersteunende functie met lesgebonden of behandeltaken bekleedt. Niet
langer wordt de eis gesteld dat het moet gaan om vervanging voor ten hoogste 14 dagen,
dat deze vervanging plaatsvindt in de periode januari tot en met maart en dat het
ziekteverzuim onvoorzien is.
Deze verruimde uitzonderingsmogelijkheid van de ketenbepaling voor de functie van
tijdelijke invalkracht in het basisonderwijs en speciaal onderwijs wordt gerechtvaardigd
geacht. Het is bestendig gebruik dat de functie van invalkracht in het basisonderwijs
en speciaal onderwijs uitsluitend op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde
tijd wordt verricht. Uit de evaluatie CAO afspraken Primair Onderwijs blijkt dat de
momenteel in de regeling opgenomen uitzonderingsmogelijkheid voorziet in een duidelijke
behoefte, maar niet volstaat.1 Vrijwel alle besturen in het bijzonder onderwijs hebben een vervangingsbeleid geformuleerd,
maar desondanks is het in de praktijk erg lastig om te sturen op het regelen van vervanging.
Daarbij is gebleken dat de vervanging wegens ziekte zich niet alleen voordoet in de
griepgevoelige periode tussen januari en maart, maar gedurende het gehele schooljaar
(met weliswaar een piek in het late najaar, de winter en het vroege voorjaar). Verder
blijkt uit onderzoek dat veel invalkrachten kortdurende vervangingen niet aantrekkelijk
vinden omdat zij dan snel aan het maximum van de ketenbepaling zitten bij een school
of schoolbestuur waarvoor zij het liefst werken.2 Gevolg hiervan is dat schoolbesturen veel moeite hebben om invalkrachten te vinden.
Ook de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering en de functie van invalkracht rechtvaardigen
de verruiming van de uitzonderingsmogelijkheid van de ketenbepaling. Voor de bedrijfsvoering
in het basisonderwijs en speciaal onderwijs is het noodzakelijk dat een schoolbestuur
in geval van ziekte van een leerkracht op tijdelijke basis over een vervanger kan
beschikken, als bijvoorbeeld andere oplossingen, zoals het inzetten van een vervanger
in vaste dienst van de school of het inspringen van een parttime leerkracht, geen
soelaas bieden. Scholen zijn er voor verantwoordelijk om te voorkomen dat ziekte van
een leerkracht leidt tot lesuitval. In de Wet op het primair onderwijs is de minimale
onderwijstijd voorgeschreven die kinderen gedurende 8 jaar basisonderwijs moeten krijgen.
Bij lesuitval dreigt deze voorgeschreven tijd in het gedrang te komen of niet te worden
gehaald. Dit is maatschappelijk onwenselijk, aangezien het afdoet aan de continuïteit
van het onderwijs. Dit moet daarom zoveel als mogelijk voorkomen worden. Naast de
wettelijke bepalingen over de onderwijstijd, zorgt ook de jonge leeftijd van de leerlingen
en/of de organisatie van het onderwijs ervoor dat scholen en schoolbesturen er alles
aan doen om bij ziekte van een leerkracht vervanging te vinden.
Tot slot zij opgemerkt dat in het regeerakkoord is opgenomen dat in het primair onderwijs
tijdelijke contracten voor invalskrachten in verband met vervanging wegens ziekte
worden uitgezonderd van de ketenbepaling.3 Deze maatregel is opgenomen in het ontwerpwetsvoorstel arbeidsmarkt in balans.4 Bij inwerkingtreding van genoemd ontwerpwetsvoorstel, is de uitzonderingsmogelijkheid
in de regeling niet langer nodig. De regeling zal daar dan op aangepast worden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees