TOELICHTING
Algemene toelichting
Achtergrond
Sinds 2015 zijn er met mbo-instellingen afspraken gemaakt over kwaliteitsverbetering.
De instellingen ontvangen daarvoor – ten behoeve van de uitvoering van de door hen
ingediende kwaliteitsagenda’s – een aanvulling op de bekostiging op grond van de Regeling
kwaliteitsafspraken mbo, die loopt van 2015 tot en met 2018. Het kabinet heeft in
het Regeerakkoord 2017–2021 ‘Vertrouwen in de Toekomst’ van 10 oktober 2017 aangekondigd dat er voor het mbo nieuwe kwaliteitsafspraken komen.
Met onderhavige regeling geef ik concrete invulling aan dit voornemen.
In het mbo werken bijna 500.000 studenten aan hun toekomst. Zij werken aan succes
in leren, werken en leven: doorstroom naar een vervolgopleiding, loopbaanontwikkeling
en een bijdrage leveren aan de samenleving. Als gediplomeerd beroepsbeoefenaar zijn
zij toegerust om mee te bewegen in ontwikkelingen en bij te dragen aan innovaties
in bedrijven en instellingen. Binnen een beroepsgerichte professionele ontwikkeling
worden in de mbo-opleidingen studenten uitgedaagd om 21e-eeuwse vaardigheden te ontwikkelen.
Met het oog op de cruciale rol van het mbo in de Nederlandse samenleving vindt het
kabinet het van belang dat mbo-instellingen zich continu blijven verbeteren. Daarom
heeft het kabinet voor de periode 2019 tot en met 2022 een bedrag van circa € 1,6
miljard beschikbaar gesteld voor kwaliteitsverbetering. Dit bedrag wordt, evenals
in voorgaande jaren, aanvullend op de reguliere bekostiging, ter beschikking gesteld
op basis van kwaliteitsafspraken met de mbo-instellingen.
Uit de tussenevaluatie van de kwaliteitsafspraken mbo (2015–2018) is gebleken dat
met de eerste tranche kwaliteitsafspraken een betekenisvolle stap is gezet naar verdere
kwaliteitsverbetering van het mbo. Kwaliteitsafspraken zijn daarmee een goed instrument
gebleken om verbetering te faciliteren. Ik ben van mening dat kwaliteitsverbetering
niet zo zeer het wegwerken van een achterstand is, maar een continu proces. Kwaliteitsafspraken
blijven daartoe ook de komende jaren meerwaarde hebben. De gesprekken die ik sinds
mijn aantreden heb gevoerd met belanghebbenden (zoals de MBO Raad, de Jongeren Organisatie
Beroepsonderwijs (JOB), docenten en bestuurders van instellingen, gemeenten en sociale
partners) hebben mij gesterkt in die gedachte. De tussenevaluatie biedt goede inzichten
en handvatten voor de inrichting van de kwaliteitsafspraken vanaf 2019.
In de afgelopen maanden is, in nauwe samenwerking tussen OCW, de MBO Raad en een denktank
van mbo-instellingen, gewerkt aan de contouren van een regeling voor de kwaliteitsafspraken.
Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in de notitie ‘Mbo-scholen aan zet, Voorbereiding Kwaliteitsagenda MBO 2019 – 2022’. Mede door het proces van gezamenlijke totstandkoming is er breed draagvlak in de
sector voor de gekozen aanpak en de specifieke invulling, die is opgenomen in onderhavige
regeling. Dit draagvlak is bekrachtigd in het bestuursakkoord dat ik op 7 februari
2018 met de MBO Raad heb gesloten (Kamerstukken II, vergaderjaar 2017–2018, 31 524, nr. 351).
Uitgangspunten
De uitgangspunten voor de tweede tranche kwaliteitsafspraken zijn uitgewerkt in de
gezamenlijke notitie ‘Mbo-scholen aan zet, Voorbereiding Kwaliteitsagenda MBO 2019 – 2022’
1 en opgenomen in het bestuursakkoord. Deze uitgangspunten betreffen het volgende:
-
• Elke mbo-instelling maakt één op één afspraken met de minister van OCW. Deze afspraken
worden vastgelegd in de kwaliteitsagenda van de mbo-instelling.
-
• De kwaliteitsagenda vloeit voort uit de strategie van de mbo-instelling, die breed
gedragen wordt door interne en externe stakeholders.
-
• De kwaliteitsagenda behandelt speerpunten die de mbo-instelling in samenspraak met
haar werkgebied heeft geformuleerd en die gericht zijn op specifieke vraagstukken
in dit werkgebied. Dit kan ook resulteren in maatregelen op het gebied van onderwijskundige,
personele en bedrijfskundige aspecten van de mbo-instelling, waarop de instelling
verbetering, vernieuwing en/of innovatie behoeft.
-
• De kwaliteitsagenda wordt vormgegeven met de partners van de mbo-instelling.
-
• De kwaliteitsagenda laat ruimte om specifieke doelgroepen te definiëren.
-
• De kwaliteitsagenda is gericht op het succes van studenten op de arbeidsmarkt, doorstroom
in het onderwijs en persoonsvorming.
-
• De kwaliteitsagenda draagt bij aan de toekomstbestendigheid van de mbo-sector.
-
• De kwaliteitsagenda is ambitieus, duurzaam, deels resultaatafhankelijk, vertaald in
concrete beloftes en uitvoerbaar binnen de planperiode van vier jaar en heeft SMART
geformuleerde ambities.
-
• De kwaliteitsagenda sluit aan op de P&C-cyclus van de mbo-instelling. Verantwoording
vindt plaats in de jaarverslaggeving.
-
• De kwaliteitsagenda wordt beoordeeld door een nieuw samen te stellen, onafhankelijke
commissie, die hierover advies uitbrengt aan de minister van OCW. Deze commissie monitort
de realisatie van de kwaliteitsagenda tussentijds en beoordeelt de realisatie na 2022.
-
• De goedgekeurde kwaliteitsagenda kent een midterm review en kan tussentijds bijgesteld
worden.
-
• De toekenning van de kwaliteitsmiddelen vindt plaats op basis van een stabiel perspectief,
dat is afgeleid van de meerjarenbegroting van het ministerie van OCW.
-
• De kwaliteitsagenda biedt ruimte voor landelijke speerpunten.
-
• Voor de agrarische opleidingscentra (aoc’s) geldt de specifieke afspraak dat zij in
hun kwaliteitsagenda expliciet rekening houden met onderlinge samenwerking en samenwerking
met regionale opleidingscentra (roc’s) en vakinstellingen.
Wijzigingen t.o.v. huidige kwaliteitsafspraken
Ten opzichte van de huidige Regeling kwaliteitsafspraken mbo wordt er met de nieuwe
regeling in verschillende opzichten een nieuwe koers ingezet.
Er komt meer ruimte voor regionale verschillen en een eigen invulling van ambities
door de instellingen. De kwaliteitsagenda van elke mbo-instelling is gebaseerd op
een analyse van het werkgebied van de instelling en de mede daaruit voortvloeiende
strategische koers van de instelling. Het aantal landelijke speerpunten is beperkt,
waardoor de instellingen meer ruimte krijgen om eigen speerpunten te kiezen en daarop
ambities te formuleren. Voorwaarde daarbij is wel dat de gekozen koers breed draagvlak
heeft binnen de eigen organisatie én bij externe stakeholders in haar werkgebied.
Terwijl voorheen de instellingen op een zestal landelijke speerpunten verschillende
plannen moesten indienen welke ook, voor zover het resultaatafhankelijke bekostiging
betrof, afzonderlijk beoordeeld en bekostigd werden, is er nu sprake van een integrale
planvorming, beoordeling en bekostiging. Hierdoor kan veel beter bij de planning en
control cyclus van de instelling worden aangesloten en wordt de kwaliteitsagenda veel
meer integraal onderdeel van de strategische koers van de instelling. Ook worden de
administratieve lasten kleiner aangezien niet meer op verschillende momenten over
verschillende plannen gerapporteerd hoeft te worden.
Wel blijven er een drietal landelijke speerpunten waarop de instellingen gevraagd
wordt ambities en concrete beloften te formuleren. Deze zijn in afstemming met de
sector tot stand gekomen en vastgelegd in het bestuursakkoord. Een derde van het investeringsbudget
dient besteed te worden aan maatregelen gericht op de landelijke speerpunten.
Landelijke speerpunten
De instelling besteedt in de kwaliteitsagenda in elk geval aandacht aan de in bijlage
1 genoemde landelijke speerpunten. De instelling zal daarbij een kwantitatieve en
kwalitatieve analyse moeten maken, waarvoor de benodigde elementen eveneens in bijlage
1 worden vermeld.
Specifiek voor de landelijke speerpunten wordt de instelling gevraagd om te reflecteren
op de indicatoren uit tabel in bijlage 1. Deze indicatoren kunnen gebruikt worden
om de urgentie van de landelijke speerpunten in het werkgebied te duiden. De indicatoren
zijn nadrukkelijk níet bedoeld om de school op af te rekenen. OCW levert de data met
betrekking tot de onderstaande indicatoren aan de instellingen. Uiteraard is het vervolgens
aan de instelling om te besluiten of de indicatoren een goed beeld geven of dat er
ook andere gegevens betrokken moeten worden om de context van het werkveld goed in
beeld te brengen. Instellingen zijn uiteraard ook vrij om bij het kiezen van ambities
deze indicatoren te gebruiken of op een eigen manier zichtbaar of merkbaar te maken
in hoeverre de gestelde ambities behaald zijn. De instelling maakt zelf – in goed
overleg binnen de instelling en met het werkgebied – de keuze hoe aan de landelijke
speerpunten invulling wordt gegeven.
Aan de hand van de analyse formuleert de instelling ambities en neemt de maatregelen
op die nodig zijn om deze te bereiken. Omdat een derde van het investeringsbudget
specifiek bestemd is voor de landelijke speerpunten maakt de instelling in de kwaliteitsagenda
inzichtelijk hoe zij voor deze ambities een derde deel van het investeringsbudget
gaat inzetten. De mbo-instelling kan gemotiveerd besluiten om ten aanzien van een
landelijk speerpunt geen aanvullende maatregelen te nemen. Er is hiermee ruimte voor
verschillen en daarmee maatwerk per instelling. De landelijke speerpunten zijn:
a. Jongeren in een kwetsbare positie
Kwetsbare jongeren door uitstekend onderwijs en persoonlijke begeleiding maximaal
ondersteunen met als doel uitval te voorkomen, de jongeren door te laten stromen naar
een hoger niveau of een goede start te laten maken op de arbeidsmarkt.
b. Gelijke kansen in het onderwijs
Het creëren van soepele overgangen binnen krachtig beroepsonderwijs zodat studenten
voldoende kansen krijgen om succesvol in het mbo in te stromen of door te stromen
naar een vervolgopleiding (of -schooltype) die past bij hun ambities en talenten.
c. Onderwijs dat voorbereidt op de arbeidsmarkt van de toekomst
Verbetering van het arbeidsmarktperspectief van mbo-studenten door aanpassingen in
het onderwijsaanbod, beïnvloeding van de studiekeuze, inhoudelijke vernieuwing van
opleidingen en het versterken van de verbinding met de beroepspraktijk.
Kwaliteitsagenda
Om in aanmerking te komen voor aanvullende bekostiging ten behoeve van de kwaliteitsafspraken
dient de instelling een aanvraag in voor de periode 2019 tot en met 2022 in de vorm
van een kwaliteitsagenda.
De kwaliteitsagenda is gericht op het succes van studenten op de arbeidsmarkt, doorstroom
in het onderwijs en persoonsvorming. De kwaliteitsagenda draagt bij aan de toekomstbestendigheid
van de mbo-sector. De kwaliteitsagenda is ambitieus, duurzaam, deels resultaatafhankelijk,
vertaald in concrete beloftes en uitvoerbaar binnen de planperiode van vier jaar en
heeft SMART geformuleerde ambities. De kwaliteitsagenda vloeit voort uit de strategie
van de mbo-instelling en wordt vormgegeven met de partners van de mbo-instelling.
Er is een aantal aspecten die de instelling ten minste in haar kwaliteitsagenda dient
vast te leggen.
Ten eerste geeft de instelling aan wat zij als haar werkgebied definieert. Het werkgebied
is geen vaststaande geografische of bestuurlijk-administratieve eenheid, maar het
gebied dat de mbo-instelling zelf als de meest effectieve schaal verkiest voor een
optimale vervulling van haar wettelijke taken en de uitvoering van de kwaliteitsagenda.
Voor de roc’s en aoc’s is dat werkgebied in beginsel een geografische regio. Voor
de vakinstellingen kan het werkgebied groter zijn dan de regio en in bepaalde gevallen
het hele land omvatten. Bovendien kan de term werkgebied breed geïnterpreteerd worden,
in die zin dat er meerdere werkgebieden kunnen zijn binnen een instelling, die onderling
verschillen. Bijvoorbeeld tussen opleidingsniveaus, opleidingsdomeinen of de gekozen
en landelijke speerpunten uit de kwaliteitsagenda. De instelling heeft de ruimte om
hier in haar kwaliteitsagenda zelf invulling aan te geven. In deze regeling en de
toelichting daarop wordt voor de leesbaarheid de neutrale term werkgebied gehanteerd.
Ten tweede geeft de instelling aan welke ontwikkelingen in dit werkgebied van belang
zijn voor haar kwaliteitsagenda, waarbij in elk geval ontwikkelingen ten aanzien van
het arbeidsmarktperspectief worden benoemd. Denk hierbij aan arbeidsmarktontwikkelingen
die van invloed zijn op de vraag naar vakmensen in specifieke beroepen, ontwikkelingen
die van invloed zijn op de instroom en op termijn uitstroom van studenten en (technologische)
ontwikkelingen die impact hebben op de inhoud en vormgeving van opleidingen.
Ten derde maakt de instelling een kwalitatieve en kwantitatieve analyse van haar uitgangssituatie
(nulmeting), waaruit concrete ambities voorvloeien, die zij op opleidings- dan wel
instellingsniveau in de periode van 2019 tot en met 2022 wil bereiken. In de kwaliteitsagenda
dienen ten minste voornoemde landelijke speerpunten aan bod te komen. De concrete
ambities in de kwaliteitsagenda dienen realistisch, maar ook ambitieus te zijn.
Ten vierde wordt aangegeven welke maatregelen de instelling gaat nemen teneinde de
ambities te bereiken. De maatregelen worden in de kwaliteitsagenda concreet gemaakt
en gerelateerd aan de landelijke en/of eigen ambities.
Ten vijfde wordt aangegeven op welke wijze de uitvoering van de kwaliteitsagenda wordt
georganiseerd met inbegrip van een indicatieve planning. Hiermee wordt aannemelijk
gemaakt dat met de aanpak en sturing de beoogde resultaten worden behaald in de periode
waarop de kwaliteitsafspraken betrekking hebben. Ook is er aandacht voor de wijze
waarop wordt samengewerkt met relevante partners om de beoogde resultaten te bereiken.
Ten zesde bevat de kwaliteitsagenda een indicatieve meerjarenbegroting waarin de instelling
beschrijft hoe zij de aanvulling op de bekostiging wil gaan besteden.
Tot slot geeft de instelling in haar kwaliteitsagenda aan op welke wijze interne en
externe stakeholders betrokken zijn bij de totstandkoming van haar kwaliteitsagenda.
Zij geeft aan welk draagvlak er bestaat voor de door haar geformuleerde ambities,
op welke wijze de ambities passen in dan wel aansluiten op andere bestaande (regionale)
plannen en afspraken alsmede op welke onderdelen eventueel verschil van inzicht bestaat
met de stakeholders. Daarnaast dienen interne en externe stakeholders betrokken zijn
bij de uitvoering van de kwaliteitsagenda. Dit is vooral van belang bij de ambities
waar samenwerking met stakeholders noodzakelijk is om goede resultaten te behalen.
Het staat de instelling vrij om naast de bovenstaande punten nog andere aspecten aan
bod te laten komen in de kwaliteitsagenda.
Aanvullende vereiste voor aoc’s met betrekking tot kwaliteitsagenda
Aoc’s dienen, in aanvulling op bovenstaande elementen, in de kwaliteitsagenda een
onderbouwing van het ontwikkelperspectief van de instelling op te nemen met het oog
op de doelmatige organisatie van het onderwijs en de uitdagingen waarvoor de instelling
zich de aankomende jaren gesteld gaan zien door demografische ontwikkelingen en de
daarmee samenhangende studentenaantallen. Hierbij is het van belang aandacht te hebben
voor de duurzaamheid van het aanbod van groen onderwijs. Ook de samenwerking met andere
instellingen dient hierbij aan bod te komen. Het kan dan gaan om samenwerking en clustering
tussen aoc’s, maar ook om samenwerking met roc’s en vakinstellingen.
Deze voorwaarde geldt specifiek voor aoc’s, omdat met name voor deze instellingen
geldt dat zij te maken krijgen met teruglopende leerling- en studentenaantallen als
gevolg van de krimp. Volgens de referentieramingen 2017 worden de aoc’s tussen 2017
en 2032 geconfronteerd met een daling van de leerlingen- en studentenaantallen van
22% voor vo en mbo gezamenlijk. De daling in het groen mbo is zelfs gemiddeld 30%.
Dit percentage ligt hoger dan de daling van de studentenaantallen mbo-breed. Deze
daling van de studentenaantallen kan een negatieve invloed hebben op de continuïteit
van instellingen als er de aankomende tijd onvoldoende maatregelen worden genomen
door besturen om risico’s als gevolg van dalende studentenaantallen te voorkomen.
Ook de Inspectie van het Onderwijs concludeert in haar onderzoek ‘Financiële positie en ontwikkeling van de agrarische opleidingscentra’ dat er onvoldoende wordt geanticipeerd op de daling van de studentenaantallen door
aoc’s en dat dit risico’s met zich mee brengt voor zowel de financiële continuïteit
als ook de kwaliteitsborging binnen de instellingen.
Om die reden is in het bestuursakkoord de specifieke afspraak gemaakt dat aoc’s in
hun kwaliteitsagenda expliciet in gaan op onderlinge samenwerking en samenwerking
met roc’s en vakinstellingen.
Rol en verantwoordelijkheden adviescommissie
De beoordeling van de kwaliteitsagenda’s vraagt om specifieke expertise. Daarom wordt
een onafhankelijke commissie kwaliteitsafspraken mbo ingesteld.
De commissie:
-
• beoordeelt de kwaliteitsagenda 2019–2022 per mbo-instelling, zo nodig mede op basis
van een gesprek met de instelling, en adviseert de minister over goedkeuring daarvan;
-
• beoordeelt de tussentijdse resultaten, zo nodig mede op basis van een gesprek met
de instelling, en adviseert de minister over toekenning van het resultaatafhankelijke
budget;
-
• komt tot een eindbeoordeling gebaseerd op de vergelijking van de resultaten met ambities
verwoord in de kwaliteitsagenda, zo nodig mede op basis van een gesprek met de instelling,
en adviseert de minister over de toekenning van het resultaatafhankelijke budget;
-
• adviseert de minister over de bijstelling van de kwaliteitsagenda van een instelling
die daartoe een verzoek heeft ingediend; en
-
• stelt een integrale rapportage op met een landelijk beeld van de voortgang en/of resultaten
van de kwaliteitsafspraken op drie momenten, te weten na de initiële beoordeling van
de kwaliteitsagenda’s, na de midterm review en na de eindbeoordeling.
De commissie adviseert de minister, waarna de minister besluit of de kwaliteitsagenda
dan wel de (tussentijdse) realisatie daarvan voldoende is en daarmee of de aanvullende
bekostiging wordt toegekend.
De commissie maakt bij de beoordeling van de kwaliteitsagenda’s en de voortgang van
de uitvoering maximaal gebruik van informatie van instellingen, de Inspectie van het
Onderwijs en stakeholders (waaronder werkgevers).
Rol commissie in relatie tot Inspectie van het Onderwijs
De commissie heeft een rol als het gaat om de kwaliteit van de kwaliteitsagenda, de
maatregelen die in dit kader worden uitgevoerd en de resultaten die in dit kader worden
behaald. De commissie heeft geen rol ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs,
de kwaliteitszorg door de instelling en de naleving van de wet- en regelgeving, die
onder het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs vallen.
Beoordeling
De commissie voert een integrale beoordeling van de kwaliteitsagenda uit. Daarbij
ligt de focus op de vijf aspecten die zijn opgenomen in het beoordelingskader, dat
als bijlage 2 is opgenomen bij deze regeling. In het beoordelingskader zijn voor elk
van de vijf aspecten specifieke beoordelingscriteria opgenomen.
Per aspect kent de commissie een score toe en bepaalt op basis van een integrale afweging
van de scores op alle aspecten of de kwaliteitsagenda een voldoende of onvoldoende
score krijgt. De commissie informeert de instelling vervolgens over het voorlopige
advies. Een kwaliteitsagenda van een instelling waarvan de commissie heeft aangegeven
deze als onvoldoende te beoordelen kan eenmalig bijgesteld worden door de instelling
(herkansingsmogelijkheid). De commissie beoordeelt vervolgens de bijgestelde kwaliteitsagenda
en stelt aan de hand van die beoordeling haar definitieve advies op. Op basis van
het oordeel van de commissie besluit de minister of de kwaliteitsagenda voldoet aan
de gestelde voorwaarden voor toekenning van het investeringsbudget.
De vijf aspecten waarop de kwaliteitsagenda wordt beoordeeld zijn:
-
1. Interne en externe analyse
De kwaliteitsagenda bevat een interne analyse gericht op sterke en zwakkere punten
van de organisatie en een externe analyse gericht op kansen en bedreigingen in het
werkgebied van de instellingen. Op basis van deze analyse worden ambities geformuleerd.
-
2. Ambities en beoogde resultaten
De instelling formuleert ambities en maakt duidelijk welke concrete resultaten daarbij
eind 2022 zijn beoogd en welke tussentijdse mijlpalen nodig zijn 2020 om het beoogde
eindresultaat te behalen. De gestelde ambities en beoogde resultaten zijn ambitieus
en haalbaar.
-
3. Maatregelen en budget
De instelling geeft een overzicht van maatregelen waarmee de ambities worden gerealiseerd
en presenteert een indicatieve meerjarenbegroting.
-
4. Intern draagvlak en externe betrokkenheid
De kwaliteitsagenda wordt gedragen door interne stakeholders. Externe stakeholders
zijn actief betrokken bij het opstellen en de uitvoering van de kwaliteitsagenda.
-
5. Duurzaamheid
De kwaliteitsagenda leidt tot duurzame verbetering.
De commissie stelt na de beoordeling van alle kwaliteitsagenda’s een integrale rapportage
op met een landelijk beeld van de stand van zaken van de kwaliteitsafspraken.
Midterm review
De commissie voert bij de midterm review een integrale beoordeling uit van de voortgang
in de uitvoering en de bereikte resultaten. De vastgestelde kwaliteitsagenda is de
maatstaf. De commissie beoordeelt in hoeverre de beoogde resultaten zijn gerealiseerd
en in hoeverre de voorgenomen maatregelen zijn uitgevoerd. Bij de beoordeling neemt
de commissie het geheel van de gepleegde inspanningen, de mate van doelbereiking en
onvoorziene omstandigheden, die de resultaten hebben beïnvloed, in beschouwing. De
commissie beoordeelt de voortgang als voldoende als de voor de midterm review beoogde
resultaten in overwegende mate behaald zijn. Daarbij kijkt de commissie niet alleen
naar de afzonderlijke resultaten, maar ook naar het geheel.
De beoordeling van behaalde resultaten vindt plaats aan de hand van de in de jaarverslaggeving
opgenomen verantwoording. In die jaarverslaggeving dient dus een afdoende verantwoording
opgenomen te worden. De commissie zal vooruitlopend op de beoordeling de instellingen
tijdig informeren over hoe een dergelijke verantwoording eruit kan zien, zodat de
instellingen bij het opstellen van de jaarverslaggeving dit hulpmiddel kunnen gebruiken.
De commissie kan voor haar beoordeling aanvullende informatie vragen of in gesprek
gaan met de instelling over de totstandkoming van de resultaten indien verantwoording
in de jaarverslaggeving daar aanleiding toe geeft. Indien de jaarverslaggeving onvoldoende
inzicht geeft in de resultaten kan dit tot het oordeel leiden dat de resultaten onvoldoende
zijn.
De commissie brengt van haar beoordeling verslag uit aan het College van Bestuur (CvB)
van de instelling en aan de minister. De commissie onderbouwt en motiveert haar oordeel.
Ook stelt de commissie een integrale rapportage op met een landelijk beeld van de
voortgang van de kwaliteitsafspraken.
Eindbeoordeling
De commissie voert bij de eindbeoordeling eveneens een integrale beoordeling uit van
de voortgang in de uitvoering en de bereikte resultaten. De vastgestelde kwaliteitsagenda
is ook hierbij de maatstaf. De commissie beoordeelt in hoeverre de beoogde resultaten
zijn gerealiseerd en in hoeverre de voorgenomen maatregelen zijn uitgevoerd. Bij de
beoordeling neemt de commissie het geheel van de gepleegde inspanningen, de mate van
doelbereiking en onvoorziene omstandigheden die de resultaten hebben beïnvloed in
beschouwing. De commissie beoordeelt de behaalde resultaten als voldoende als de beoogde
resultaten in overwegende mate behaald zijn. Daarbij kijkt de commissie niet alleen
naar de afzonderlijke resultaten, maar ook naar het geheel.
De behaalde resultaten worden, zoals bij de midterm review, beoordeeld op basis van
de verantwoording in de jaarverslaggeving, waarbij de commissie – indien de verantwoording
in de jaarverslaggeving daartoe aanleiding geeft, aanvullende informatie kan vragen
of in gesprek kan gaan met de instelling over de (totstandkoming van de) resultaten.
De commissie brengt van haar beoordeling wederom verslag uit aan het CvB van de instelling
en aan de minister. De commissie onderbouwt en motiveert haar oordeel. Ook stelt de
commissie een integrale rapportage op met een landelijk beeld van de resultaten van
de kwaliteitsafspraken.
Financiële systematiek
Over de gehele periode 2019 tot en met 2022 wordt van de totale aanvullende bekostiging
circa driekwart bestemd als investeringsbudget. Circa een kwart van het budget is
resultaatafhankelijk.
Alleen bekostigde mbo-instellingen waarvan de kwaliteitsagenda als voldoende is beoordeeld
ontvangen jaarlijks het investeringsbudget en maken aanspraak op het resultaatafhankelijke
budget. Indien de kwaliteitsagenda onvoldoende is, komt de instelling niet in aanmerking
voor zowel het investerings- als het resultaatafhankelijk budget.
De berekening van het investeringsdeel van de aanvullende bekostiging is als volgt:
-
• twee derde deel wordt over de instellingen waarvan de kwaliteitsagenda als voldoende
is beoordeeld verdeeld naar rato van de lumpsum.
-
• een derde deel wordt over de instellingen waarvan de kwaliteitsagenda als voldoende
is beoordeeld verdeeld naar rato van het aantal studenten dat op t-2 is ingeschreven
voor een basisberoepsopleiding (mbo-niveau 2), waarbij t het jaar is waarvoor de aanvullende
bekostiging wordt vastgesteld.
Het resultaatafhankelijke deel van de aanvullende bekostiging wordt over de instellingen
waarvan de kwaliteitsagenda als voldoende is beoordeeld, verdeeld naar rato van de
lumpsum vastgesteld voor het jaar waarvoor aanvullende bekostiging wordt verstrekt.
Voor het resultaatafhankelijke budget voor het kalenderjaar 2022 geldt dat hieraan
wordt toegevoegd het budget voor het kalenderjaar 2021 dat uiteindelijk naar aanleiding
van de beoordeling van zowel de midterm review als de eindbeoordeling niet is verstrekt
aan een instelling (zie hieronder).
De toekenning van het resultaatafhankelijke deel vindt als volgt plaats. Na twee jaar
(in 2021) volgt een midterm review. Bij een positieve beoordeling van de voortgang
vindt toekenning plaats van de resultaatafhankelijke middelen voor het kalenderjaar
2021. Na vier jaar (in 2023) wordt de realisatie van de kwaliteitsagenda integraal
beoordeeld. Alle instellingen die in voldoende mate hun ambities uit de kwaliteitsagenda
hebben gerealiseerd, ontvangen de resultaatafhankelijke middelen voor het kalenderjaar
2022. Een mbo-instelling die bij de midterm review een onvoldoende beoordeling kreeg,
maar bij het eindbeoordeling een voldoende oordeel krijgt, ontvangt alsnog haar volledige
aandeel in het resultaatafhankelijk budget (dus voor zowel het jaar 2021 als het jaar
2022).
Indien de realisatie van de kwaliteitsagenda onvoldoende is en de betreffende mbo-instelling
ook bij de midterm review een onvoldoende beoordeling heeft gekregen, ontvangt deze
mbo-instelling ook voor het jaar 2022 niet het resultaatafhankelijk budget.
Planning
In de regeling zijn een aantal data vastgelegd. De belangrijkste momenten en deadlines
voor de kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022 zijn:
Goedkeuring kwaliteitsagenda
-
• De instelling dient de kwaliteitsagenda uiterlijk in op 31 oktober 2018. Aanvragen
die na deze datum zijn ontvangen, kunnen worden afgewezen.
-
• De commissie informeert de instelling uiterlijk op 31 maart 2019 over haar voorlopige
advies over de kwaliteitsagenda.
-
• Indien het voorlopige advies van de commissie een onvoldoende beoordeling inhoudt,
kan de instelling een aangepaste kwaliteitsagenda uiterlijk op 1 mei 2019 aan de commissie
indienen.
-
• De commissie adviseert de minister uiterlijk op 14 juni 2019 over de kwaliteitsagenda
van de instelling.
-
• Met inachtneming van het advies van de commissie beoordeelt de minister uiterlijk
op 1 augustus 2019 na ontvangst van voornoemd advies of de kwaliteitsagenda voldoende
is.
Tussentijdse beoordeling
-
• De tussentijdse beoordeling vindt plaats aan de hand van het door de instelling bij
de minister ingediende jaarverslaggeving over het kalenderjaar 2020. De instelling
dient de jaarverslaggeving voor 1 juli 2021 in.
-
• De commissie adviseert de minister uiterlijk 1 oktober 2021 over de tussentijdse beoordeling
op basis van de door de instelling ingediende jaarverslaggeving en zo nodig mede op
basis van een gesprek met de instelling.
-
• Op basis van het advies van de commissie beoordeelt de minister uiterlijk 11 november
2021 na ontvangst van voornoemd advies of de tussentijdse voortgang van de uitvoering
van de kwaliteitsagenda van een instelling voldoende is (midterm review).
Eindbeoordeling
-
• De eindbeoordeling vindt plaats aan de hand van het door de instelling bij de minister
ingediende jaarverslaggeving over het kalenderjaar 2022. De instelling dient de jaarverslaggeving
voor 1 juli 2023 in.
-
• De commissie adviseert de minister uiterlijk 1 oktober 2023 over de eindbeoordeling
op basis van de door de instelling ingediende jaarverslaggeving en zo nodig mede op
basis van een eindgesprek met de instelling.
-
• Op basis van het advies van de commissie beoordeelt de minister uiterlijk 11 november
2023 na ontvangst van voornoemd advies of het resultaat van de uitvoering van de kwaliteitsagenda
van een instelling voldoende is (eindbeoordeling).
Verantwoording
Om administratieve lasten te verminderen wordt bij de verantwoording zoveel als mogelijk
aangesloten bij de reguliere planning en control cyclus van de instelling. De instelling
rapporteert jaarlijks over de jaren 2019 tot en met 2022 over de voortgang van de
uitvoering van de kwaliteitsagenda.
In het bestuursakkoord van 7 februari 2018 met de MBO Raad is afgesproken dat de mbo-instellingen
zich jaarlijks verantwoorden over de voortgang en realisatie van de kwaliteitsagenda’s
in de jaarverslaggeving.
Met het oog op een vlotte beoordeling van de voortgang door de commissie en de uitkering
van het resultaatafhankelijk budget kan het deel van de jaarverslaggeving dat betrekking
heeft op de kwaliteitsagenda’s eerder in het voorjaar van 2021 en 2023 worden uitgebracht.
Ten behoeve van de midterm review worden de uitgevoerde maatregelen en behaalde resultaten
ultimo 2020 beschreven. Ten behoeve van de eindbeoordeling worden de uitgevoerde maatregelen
en behaalde resultaten ultimo 2022 beschreven.
De instelling kan hierbij een toelichting geven, waarin wordt ingegaan op de specifieke
context in het werkgebied. In deze toelichting kan de instelling bijvoorbeeld ingaan
op:
-
a. Oorzaken voor het verschil tussen de beoogde en de behaalde resultaten.
-
b. Oorzaken voor het verschil tussen de voorgenomen en de uitgevoerde maatregelen.
-
c. Aanpassingen in de focus in de kwaliteitsagenda, die hebben geleid tot compensatie
van een behaald resultaat door een ander behaald resultaat.
-
d. Bij het opstellen van de kwaliteitsagenda onvoorziene omstandigheden die het behalen
van de resultaten hebben beïnvloed.
Uitvoering en handhaafbaarheid
DUO acht de regeling uitvoerbaar.
Administratieve lasten
De administratieve lasten die gemoeid zijn met de uitvoering van deze regeling betreffen:
Bij de eerste tranche kwaliteitsafspraken werden de incidentele kosten geraamd op
circa € 507.600 voor de periode 2015 tot en met 2018 voor de gehele mbo-sector, of
gemiddeld € 7.357 per instelling. De vaste administratieve lasten werden vier jaar
geleden geraamd op circa € 217.350 per jaar voor de gehele mbo-sector. Dit komt neer
op gemiddeld € 3.150 per jaar per instelling.
Ten opzichte van de eerste tranche kwaliteitsafspraken zijn er met de nieuwe regeling
minder administratieve lasten gemoeid aangezien nu slechts één integraal plan (kwaliteitsagenda)
hoeft te worden opgesteld en hierover ook slechts eenmaal per jaar integraal gerapporteerd
wordt terwijl bij de vorige tranche verschillende plannen op verschillende momenten
werden gevraagd, waarover deels ook afzonderlijk gerapporteerd diende te worden. De
planning en rapportage kan onder het nieuwe regime volledig geïntegreerd worden in
de planning en control cyclus van de instellingen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2 Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
Het betreft het verstrekken van aanvullende middelen op grond van artikel 2.2.3 van
de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB). Ingevolge artikel 9.3 van de Kaderregeling
subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: kaderregeling) is die regeling van toepassing op
subsidieverstrekking door de minister op grond van onder meer artikel 2.2.3 van de
WEB of de daarop gebaseerde regelingen. Daarom is voornoemde kaderregeling van toepassing
op onderhavige regeling, met die aantekening dat ingevolge artikel 9.1, eerste lid,
van de kaderregeling op bekostigde onderwijsinstellingen, waarop de Regeling jaarverslaggeving
onderwijs van toepassing is, de hoofdstukken 7 en 8 niet van toepassing zijn.
Artikel 3 Te subsidiëren activiteiten
In navolging van de Regeling kwaliteitsafspraken mbo (die betrekking heeft op de jaren
2015 tot en met 2018) wordt met deze regeling voor de jaren 2019 tot en met 2022 aan
een instelling een aanvulling op de bekostiging verstrekt ten behoeve van activiteiten
die erop zijn gericht de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs dat door de
instelling wordt verzorgd, te verhogen. Het gaat daarbij om kwaliteit in de brede
zin van het woord: het gaat niet alleen om de onderwijs- en examenkwaliteit, maar
ook de afstemming met en in de regio. Wel wordt de reikwijdte van de regeling ingeperkt,
doordat deze regeling ziet op de kwaliteit van beroepsopleidingen (middelbaar beroepsonderwijs)
en niet op het voortgezet onderwijs dat de agrarische opleidingscentra dan wel de
scholengemeenschappen aanbieden alsmede de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
(vavo) verzorgd door een regionale opleidingencentrum.
De aanvulling op de bekostiging bestaat voor een instelling uit twee separate budgetten:
-
• een investeringsbudget, waarvan een derde deel bestemd is voor de ambities ten behoeve
van de landelijke speerpunten die in bijlage 1 genoemd zijn; en
-
• een resultaatafhankelijk budget.
Artikel 4 Subsidieplafond
Voor de kwaliteitsafspraken is op de begroting van OCW voor de periode 2019 tot en
met 2022 in totaal een budget van € 1,6 mld. opgenomen. Bij de voorjaarsnota 2018
zijn de budgetten van de regelingen schoolmaatschappelijk werk (€ 15 mln. vanaf 2019)
en de regeling gelijke kansen/doorstroom mbo-hbo (€ 7,5 mln. vanaf 2020) aan het investeringsbudget
toegevoegd. Deze toevoeging betekent dat de mbo-instellingen zich vanaf 2019 respectievelijk
2020 niet meer afzonderlijk en specifiek hoeven te verantwoorden over de onderwerpen
uit de genoemde regelingen. Tegelijkertijd is deze toevoeging in lijn met het uitgangspunt
dat de horizontale dialoog met regionale partners als gemeenten en aansluitend onderwijs
wordt versterkt. Daarbij hoort uiteraard dat de mbo- instellingen naar deze partners
transparant zijn over hun prestaties. De uitvoeringskosten en de kosten voor de adviescommissie
zijn reeds in mindering gebracht op de beschikbare middelen voor het investeringsbudget.
Vervolgens is het totale budget onderverdeeld in een met de sector overeengekomen
ratio van 25% van het totaal als resultaatafhankelijk budget en 75% van het totaal
als investeringsbudget.
Gelet op al het voorgaande zijn de beschikbare bedragen voor het investeringsbudget
jaarlijks verschillend, te weten:
-
• voor 2019 € 381 mln;
-
• voor 2020 € 430 mln;
-
• voor 2021 € 230 mln;
-
• voor 2022 € 230 mln.
Het resultaatafhankelijke budget is voor zowel het kalenderjaar 2021 als het kalenderjaar
2022 hetzelfde, namelijk € 200 mln.
Artikel 5 Wijze van verdeling aanvullende middelen
Indien de minister ten aanzien van een instelling heeft geoordeeld dat de kwaliteitsagenda
kwalitatief onvoldoende is, komt de instelling niet in aanmerking voor zowel het investerings-
als het resultaatafhankelijk budget.
Het investeringsbudget wordt jaarlijks op eenzelfde wijze verdeeld over de instellingen,
waarvan de minister op grond van artikel 8 heeft geoordeeld dat de kwaliteitsagenda
kwalitatief voldoende is. De verdeling vindt als volgt plaats.
Investeringsbudget
De verdeling van het investeringsbudget volgt voor twee derde deel de systematiek
van de rijksbijdragedelen, zoals berekend op grond van artikel 2.2.1, eerste lid,
van het Uitvoeringsbesluit WEB. Met ingang van het kalenderjaar 2019 is voor de berekening
van de rijksbijdrage één landelijk budget beschikbaar voor de exploitatiekosten en
de huisvestingskosten voor al het beroepsonderwijs (incl. het beroepsonderwijs binnen
agrarische opleidingscentra dat voorheen een eigen landelijk budget kende, welke vastgesteld
werd door de minister van Economische Zaken).
Deze rijksbijdragedelen bestaan uit zowel de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten
als de huisvestingskosten voor de entreeopleiding, de basisberoepsopleiding, de vakopleiding,
middenkaderopleiding alsmede specialistenopleiding. De overgangsbekostiging in verband
met het afschaffen van de zogenaamde cascadebekostiging2 wordt niet meegenomen in de berekening van het investeringsbudget.
Een derde deel van het budget wordt verdeeld naar rato van het aantal studenten dat
is ingeschreven op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar
waarvoor een aanvulling op de bekostiging wordt verstrekt (t-2) in de basisberoepsopleiding
(mbo-niveau 2). De verdeling vindt alleen plaats over de instellingen, waarvan de
minister op grond van artikel 8 heeft geoordeeld dat de kwaliteitsagenda kwalitatief
voldoende is. Indien een kwaliteitsagenda niet kwalitatief voldoende was, wordt de
betreffende instelling dus niet meegenomen in de jaarlijkse verdeling van de middelen
voor de kalenderjaren 2019 tot en met 2022.
Resultaatafhankelijke budget
De verdeling van het resultaatafhankelijke budget voor het kalenderjaar 2021 vindt
plaats naar rato van de rijksbijdragedelen, zoals berekend op grond van het Uitvoeringsbesluit
WEB. Maar ook daarbij geldt dat de verdeling alleen plaats vindt over de instellingen,
waarvan de minister op grond van artikel 8 heeft geoordeeld dat de kwaliteitsagenda
kwalitatief voldoende is.
Voor het resultaatafhankelijke budget voor het kalenderjaar 2022 geldt dat dit verhoogd
wordt met het budget voor het kalenderjaar 2021 dat uiteindelijk naar aanleiding van
zowel de midterm review als de eindbeoordeling niet uitgekeerd is aan een instelling.
Het resultaatafhankelijke budget wordt naar rato van de rijksbijdragedelen, zoals
berekend op grond van het Uitvoeringsbesluit WEB, verdeeld over de instellingen, waarvan
de minister op grond van artikel 11 geoordeeld heeft dat de resultaten van de uitvoering
van de kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende zijn.
Voorbeeld: De minister heeft geoordeeld dat 50 instellingen van de 66 een kwalitatief
voldoende kwaliteitsagenda hebben ingediend. Voor het gemak wordt ervan uitgegaan
dat elke instelling een gelijk deel aan rijksbijdrage ontvangt.
|
|
Voor het kalenderjaarjaar 2021 wordt het resultaatafhankelijke budget van € 200 mln.
daarom verdeeld over 50 instellingen, zijnde € 4 mln. per instelling. Van die 50 instellingen
wordt bij de midterm review geoordeeld dat 10 instellingen onvoldoende voortgang hebben
laten zien. In 2021 krijgen daarom 40 instellingen een bedrag van € 4 mln. per instelling.
Bij de eindbeoordeling blijkt dat de 40 instellingen die een voldoende midterm review
hadden er 35 instellingen kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende hebben uitgevoerd.
Van de 10 instellingen die de midterm review niet gehaald hebben, hebben alsnog 5
instellingen bij de eindbeoordeling laten zien dat ze uiteindelijk de kwaliteitsagenda
kwalitatief voldoende hebben uitgevoerd.
|
|
Bij het resultaatafhankelijke budget voor het kalenderjaar 2022 van € 200 mln. wordt
daarom opgeteld: 5 instellingen x € 4 mln. = 20 mln. Dat is een totaal van € 220 mln.
voor het jaar 2022 dat verdeeld wordt over 40 instellingen (35 instellingen die zowel
bij de midterm review als de eindbeoordeling een voldoende scoorde als de 5 instellingen
die alleen bij de eindbeoordeling een voldoende kregen) wat uitkomt op € 5,5 mln.
per instelling.
|
De 35 instelling die zowel bij de midterm review als de eindbeoordeling een voldoende
hadden, ontvangen voor het jaar 2021 € 4 mln. (uitbetaald 2021) en het jaar 2023 € 5,5 mln.
(uitbetaald 2023).
|
|
De 5 instellingen die bij de midterm review een onvoldoende hadden, maar bij de eindbeoordeling
een onvoldoende hadden krijgen in 2023 € 9,5 mln. (€ 4 mln. voor het jaar 2021 + € 5,5 mln.
voor het jaar 2022) uitbetaald.
|
De 5 instellingen die bij de midterm review een voldoende hadden, maar bij de eindbeoordeling
een onvoldoende krijgen voor het jaar 2022 geen resultaatsafhankelijk budget.
|
En de 5 instellingen die zowel bij de midterm review als de eindbeoordeling een onvoldoende
scoorden, krijgen in zijn geheel geen resultaatsafhankelijk budget.
|
De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.
Indien een instelling de bekostigingsgegevens voor enig jaar te laat heeft ingediend
is voor het vaststellen van het rijksbijdragedelen artikel 2.2.5 van het Uitvoeringsbesluit
WEB van toepassing. Voor het aantal ingeschreven studenten in de basisberoepsopleiding
wordt bij te late indiening van de bekostigingsgegevens gebruik gemaakt van het aantal
ingeschreven studenten op 1 oktober van het derde kalenderjaar voorafgaand aan het
kalenderjaar, waarvoor een aanvulling op de bekostiging wordt verstrekt.
Artikel 6 Kwaliteitsagenda
Om in aanmerking te komen voor de aanvullende bekostiging moet een instelling een
aanvraag indienen. Deze aanvraag gaat in de vorm van een kwaliteitsagenda. De instelling
zal in haar kwaliteitsagenda gemotiveerd vast moeten leggen wat haar concrete ambities
zijn, die zij de aankomende vier jaar wil bereiken alsmede wat de uitgangspositie
is (nulmeting) ten aanzien van deze ambities is bij het opstellen van de kwaliteitsagenda.
Voorts zal de instellingen moeten definiëren wat haar werkgebied is. Het werkgebied
kan per instelling en type instelling verschillen. Aan de hand van dit werkgebied
moet de instelling aangeven welke ontwikkelingen in dit gedefinieerde werkgebied van
belang zijn voor haar kwaliteitsagenda. In elk geval zal daarbij ingegaan moeten worden
op ontwikkelingen ten aanzien van het arbeidsmarktperspectief.
Ten aanzien van de gestelde ambities beschrijft de instelling welke maatregelen in
elk geval genomen moeten worden om deze te bereiken en hoe zij de aanvullende bekostiging
daarvoor gaat inzetten. Een meerjarenbegroting maakt daarmee onderdeel uit van de
kwaliteitsagenda.
In bijlage 1 bij deze regeling zijn drie landelijke speerpunten benoemd. De instelling
besteedt in de kwaliteitsagenda in elk geval aandacht aan de in bijlage 1 genoemde
landelijke speerpunten. De instelling zal daarbij een kwantitatieve en kwalitatieve
analyse moeten maken waarvoor de benodigde elementen eveneens in bijlage 1 zijn vermeld.
Aan de hand van deze analyse formuleert de instelling ambities en neemt de maatregelen
op die nodig zijn om die te bereiken. Omdat een derde van het investeringsbudget specifiek
bestemd is voor de landelijke speerpunten maakt de instelling in de kwaliteitsagenda
inzichtelijk hoe zij voor deze ambities een derde deel van het investeringsbudget
gaat inzetten.
Als de instelling ten aanzien van één van deze landelijke speerpunten geen ambities
opneemt, dient de instelling in de kwaliteitsagenda uit te leggen waarom zij besloten
heeft dat niet te doen.
Een ander onderdeel van de kwaliteitsagenda is een beschrijving op welke wijze interne
(studenten, ouders, docenten, personeel) en externe stakeholders (andere onderwijsinstellingen
en scholen, bedrijven, organisaties, gemeenten etc.) betrokken zijn bij het opstellen
van de kwaliteitsagenda. Daarbij dient ook aangegeven te worden in hoeverre er draagvlak
bij deze stakeholders bestaat over de gemaakte keuzes.
Daarnaast zal, als onderdeel van deze kwaliteitsagenda, een aoc haar ontwikkelperspectief
moeten onderbouwen met het oog op de doelmatige organisatie van het onderwijs en de
uitdagingen waarvoor het aoc zich de aankomende jaren gesteld gaat zien door demografische
ontwikkelingen en de daarmee samenhangende studentenaantallen. Bij dit ontwikkelperspectief
zal de mogelijkheid van samenwerking met andere instellingen middels bijvoorbeeld
een samenwerkingscollege of fusie meegenomen dienen te worden. Gelet op de demografische
ontwikkelingen zullen veelal alle aoc’s zich op de langere termijn gesteld zien voor
nieuwe uitdagingen en zal een tijdige reflectie op de ontwikkelingsmogelijkheden van
de instelling hen daarbij kunnen helpen. Door de benodigde maatregelen tijdig in te
zetten, wordt voorkomen dat de kwaliteit die onder meer met de kwaliteitsagenda wordt
ingezet onder druk komt te staan.
De kwaliteitsagenda moet uiterlijk op 31 oktober 2018 elektronisch zijn ingediend
via de website van de commissie: http://www.ckmbo.nl/.
Omdat de aanvullende bekostiging verdeeld wordt naar rato van de rijksbijdrage over
de instellingen, waarvan is geoordeeld dat de kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende
is, dient op een bepaald moment duidelijk te zijn welke instellingen voldoen en aanspraak
maken. Om die berekening te kunnen doen en alle benodigde gegevens daarvoor tijdig
te hebben, is het noodzakelijk dat alle kwaliteitsagenda’s uiterlijk op 31 oktober
2018 ontvangen te zijn. Dit geeft voldoende tijd voor met name de commissie om de
kwaliteitsagenda’s te beoordelen en – indien noodzakelijk – een instelling nog de
gelegenheid te geven de kwaliteitsagenda bij te stellen. Indien een kwaliteitsagenda
na 31 oktober 2018 ontvangen is, kan deze worden afgewezen. In dat geval komt de instelling
niet in aanmerking voor aanvullende bekostiging op grond van deze regeling. De datum
van 31 oktober 2018 is daarmee een cruciale datum.
Artikel 7 Adviescommissie
Er wordt een onafhankelijke adviescommissie ingesteld die ten aanzien van de ingediende
kwaliteitsagenda’s mij zal adviseren of deze kwaliteitsagenda’s kwalitatief voldoende
zijn. De adviescommissie zal ondersteund worden door een secretariaat.
De commissie stelt daarnaast op drie momenten, te weten in 2019 (beoordeling kwaliteitsagenda’s),
2021 (voortgang op basis van midterm review) en 2023 (eindresultaten op basis van
de eindbeoordeling) een integrale rapportage op waarin het landelijk beeld van de
voortgang en/of resultaten van de kwaliteitsafspraken. Deze integrale rapportage wordt
door de commissie aan de minister toegezonden.
Artikel 8 Beoordeling van de kwaliteitsagenda
De adviescommissie beoordeelt of de kwaliteitsagenda voldoet aan hetgeen gesteld is
in deze regeling. Zo zal gekeken worden of alle verplichte onderdelen zijn opgenomen
in de kwaliteitsagenda. Indien de kwaliteitsagenda voldoet aan hetgeen gesteld is
in deze regeling beoordeelt de adviescommissie vervolgens of de kwaliteitsagenda kwalitatief
voldoende is. Deze beoordeling wordt gedaan op grond van het beoordelingskader dat
is opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.
Als de adviescommissie het noodzakelijk acht licht de instelling de kwaliteitsagenda
toe. Dit gebeurt op verzoek van de adviescommissie.
Voorts informeert de adviescommissie de instelling uiterlijk op 31 maart 2019 over
haar voorlopig advies over de kwaliteitsagenda. Op basis van dit advies kan de instelling
de kwaliteitsagenda aanpassen indien het voorlopig advies inhoudt dat de kwaliteitsagenda
onvoldoende wordt bevonden. De aangepaste kwaliteitsagenda dient uiterlijk op 1 mei
2019 te worden toegezonden aan de adviescommissie. Op uiterlijk 14 juni 2019 brengt
de adviescommissie haar advies uit over alle kwaliteitsagenda’s. Met inachtneming
van het advies van de commissie besluit de minister vervolgens uiterlijk 1 augustus
2019 na ontvangst van voornoemd advies of een kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende
is. Indien het oordeel is dat de kwaliteitsagenda onvoldoende is, komt de betreffende
instelling niet in aanmerking voor zowel het investeringsbudget als het resultaatafhankelijke
budget. Bij een voldoende oordeel wordt het investeringsbudget voor de kalenderjaren
2019 tot en met 2022 jaarlijks verstrekt aan de betreffende instellingen. Op basis
van de kaderregeling wordt veelal bij het toekennen van een subsidie op aanvraag eerst
middels een beschikking een subsidie verleend (verleningsbeschikking), waarna na afronding
van de activiteiten aan de hand van de ingediende verantwoording het subsidiebedrag
wordt vastgesteld.
De bekostigingssystematiek in het mbo gaat echter uit van direct vaststellen. Om die
reden wordt het investeringsbudget zonder verleningsbeschikking jaarlijks vastgesteld
in september voorafgaand aan het jaar waarop het investeringsbudget ziet (overeenkomstig
de rijksbijdrage), met uitzondering van het investeringsbudget voor het kalenderjaar
2019 dat uiterlijk in september 2019 zal worden vastgesteld. Voornoemde besluit zal
aan de instellingen worden toegezonden.
Artikel 9 Bijstellen kwaliteitsagenda
Indien omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de instelling een goedgekeurde
kwaliteitsagenda bijstellen. Daartoe kan de instelling op ieder moment een melding doen bij
de minister. Bij melding tot wijziging wordt altijd advies gevraagd aan de commissie.
Op grond daarvan zal de minister een besluit nemen over bijstelling van de kwaliteitsagenda.
Instemming van de minister met deze bijstelling is noodzakelijk, wil de midterm review
of de eindbeoordeling plaatsvinden op basis van deze gewijzigde kwaliteitsagenda.
Indien de instemming ontbreekt vinden beide beoordelingen plaats op basis van de oorspronkelijke,
als voldoende geoordeelde, kwaliteitsagenda.
Indien sprake is van een fusie van twee of meerdere instellingen zal mogelijk een
bijgestelde kwaliteitsagenda ter beoordeling ingediend moeten worden. De ‘nieuwe’
instelling zal dan op basis van één bijgestelde kwaliteitsagenda beoordeeld worden.
Artikel 10 Midterm review
De resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda worden in het kalenderjaar
2021 tussentijds beoordeeld door de adviescommissie (midterm review). De adviescommissie
zal uiterlijk 1 oktober 2021 de minister adviseren over deze voortgang per instelling.
De beoordeling vindt plaats aan de hand van het door de instelling ingediende jaarverslaggeving
over het kalenderjaar 2020. Als de adviescommissie het noodzakelijk acht licht de
instelling de kwaliteitsagenda toe. Dit gebeurt op verzoek van de adviescommissie.
Op grond van artikel 2.5.4 van de WEB wordt de jaarverslaggeving jaarlijks vastgesteld
door de instelling over het afgelopen jaar. In de jaarverslaggeving legt de instelling
verantwoording af over de resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda tot
dan toe. Deze jaarverslaggeving dient voor 1 juli 2021 ingediend te worden bij de
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Niettemin is in het Bestuursakkoord ‘Trots-lef-vertrouwen’
(Kamerstukken II, vergaderjaar 2017–2018, 31 524, nr. 351) met de sector overeengekomen dat de verantwoording ten aanzien van de kwaliteitsagenda
al in het voorjaar (in conceptvorm) kan worden toegezonden.
De instelling dient de jaarverslaggeving in voor 1 juli 2021. Indien de jaarverslaggeving
niet tijdig door een instelling is ingediend zal dit in principe leiden tot een onvoldoende
oordeel en wordt het resultaatafhankelijke budget voor het kalenderjaar 2021 voor
deze instelling niet vastgesteld. De berekening van de resultaatafhankelijke budgetten
vindt evenwel plaats op grond van alle instellingen die een goedgekeurde kwaliteitsagenda
hebben en het budget blijft dan ook gereserveerd voor die instelling tot de eindbeoordeling.
Het betreffende budget wordt vervolgens alsnog vastgesteld in het jaar 2023 als de
eindbeoordeling, bedoeld in artikel 11, voldoende is. Als de eindbeoordeling onvoldoende
is, wordt het vrijgevallen budget voor het kalenderjaar 2021 toegevoegd aan het budget
voor het kalenderjaar 2022.
In het hiervoor genoemde bestuursakkoord is met de sector overeengekomen dat het resultaatsgerichte
budget een beloning is. Om die reden vindt geen verlening van de middelen plaats,
maar wordt achteraf bezien of voldaan is. Indien dat het geval is wordt het budget
direct vastgesteld en vervolgens uitbetaald. Op die manier hoeven middelen niet teruggevorderd
te worden, indien de eindbeoordeling onvoldoende is.
Met inachtneming van het advies van de adviescommissie besluit de minister uiterlijk
11 november 2021 na ontvangst van voornoemd advies of de tussentijdse resultaten van
de uitvoering van de kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende zijn. Bij een voldoende
oordeel wordt vervolgens het resultaatafhankelijke budget voor het kalenderjaar 2021,
eveneens zonder voorafgaande verleningsbeschikking, vastgesteld. Voornoemde besluit
zal aan de instellingen worden toegezonden.
Artikel 11 Eindbeoordeling
Na het jaar 2022 worden de uiteindelijk bereikte resultaten van de uitvoering van
de kwaliteitsagenda beoordeeld door de adviescommissie. Deze beoordeling vindt plaats
in het jaar 2023 op grond van de jaarverslaggeving over het kalenderjaar 2022 dat
voor 1 juli 2023 is ingediend bij DUO. De instelling dient de jaarverslaggeving in
voor 1 juli 2023. Indien de jaarverslaggeving niet tijdig door een instelling is ingediend
zal dit in principe leiden tot een onvoldoende oordeel en wordt het resultaatafhankelijke
budget voor 2022, en als het resultaatafhankelijke budget voor het kalenderjaar 2021
nog niet was verstrekt omdat de tussentijds beoordeling, bedoeld in artikel 10, onvoldoende
was ook het budget voor het kalenderjaar 2021, voor deze instelling niet vastgesteld.
Als de adviescommissie het noodzakelijk acht licht de instelling de kwaliteitsagenda
toe. Dit gebeurt op verzoek van de adviescommissie.
De adviescommissie adviseert de minister uiterlijk op 1 oktober 2023 per instelling
over de eindbeoordeling, waarna met inachtneming van het advies van de adviescommissie
uiterlijk 11 november 2023 na ontvangst van voornoemd advies een besluit wordt genomen
of de resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende zijn.
Bij een voldoende oordeel wordt het resultaatafhankelijke budget voor het kalenderjaar
2022, en voor zover het resultaatafhankelijke budget voor het kalenderjaar 2021 niet
in dat jaar is vastgesteld (maar doorgeschoven) ook dat resultaatafhankelijk budget,
zonder verlening vastgesteld. Bij een onvoldoende oordeel komt de instelling niet
in aanmerking voor het resultaatafhankelijk budget.
Voorbeeld 1: Een instelling krijgt bij de tussentijdse beoordeling in het jaar 2021
een onvoldoende, maar bij de eindbeoordeling in 2023 een voldoende oordeel. In dat
geval krijgt de instelling in 2021 niet het resultaatafhankelijke budget voor dat
kalenderjaar, maar wordt in 2023 zowel het resultaatafhankelijke budget voor zowel
het kalenderjaar 2021 als het kalenderjaar 2022 vastgesteld en uitbetaald.
|
|
Voorbeeld 2: Een instelling krijgt bij de tussentijdse beoordeling in het jaar 2021
een voldoende, maar bij de eindbeoordeling in 2023 een onvoldoende oordeel. In dat
geval wordt het resultaatafhankelijk budget voor het kalenderjaar 2021 in 2021 vastgesteld
en uitbetaald, maar krijgt de instelling het resultaatafhankelijke budget voor het
kalenderjaar 2022 niet. Het budget voor het kalenderjaar 2022 vloeit in plaats daarvan
terug naar het totale budget en wordt verdeeld over de instellingen die wel een voldoende
beoordeling hadden.
|
|
Voorbeeld 3: Een instelling krijgt bij zowel de tussentijdse beoordeling in 2021 als
de eindbeoordeling in 2023 een onvoldoende oordeel. In dat geval krijgt de instelling
zowel voor het kalenderjaar 2021 als het kalenderjaar 2022 niet het resultaatafhankelijke
budget. Beide budgetten (voor 2021 en 2022) vloeien terug naar c.q. worden toegevoegd
aan het totale resultaatafhankelijke budget voor 2022 en verdeeld over de instellingen
die wel een voldoende beoordeling hadden.
|
Anders dan het investeringsbudget wordt het resultaatafhankelijke budget voor het
jaar 2022 dus vastgesteld (en uitbetaald) nadat de activiteiten zijn uitgevoerd waarvoor
de aanvullende bekostiging is gekregen. Pas na het kalenderjaar 2022 kan beoordeeld
worden of de resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda voldoende zijn,
om die reden vindt vaststelling van dat budget pas in het jaar 2023 plaats.
Voornoemde besluit zal aan de instellingen worden toegezonden.
Artikel 12 Betaling
De betaling van het investeringsbudget vindt plaats overeenkomstig het betaalritme
waarin de bekostiging wordt betaald. Voor het kalenderjaar 2019 betekent dit dat het
budget uitbetaald wordt volgens het betaalritme gedurende de resterend maanden van
dat jaar.
De betaling van het resultaatafhankelijk budget vindt in één keer plaats binnen tien
weken na het vaststellingsbesluit van de minister, bedoeld in artikel 10, (besluit
op basis van midterm review) respectievelijk het besluit van de minister, bedoeld
in artikel 11 (besluit op basis van eindbeoordeling).
Artikel 13 Informatieverschaffing
De instelling is gehouden om mee te werken aan een door de adviescommissie ingesteld
onderzoek dat erop is gericht om mij te adviseren over de kwaliteitsagenda dan wel
de resultaten van de uitvoering van die kwaliteitsagenda. Dit kan ertoe leiden dat
een instelling bijvoorbeeld nadere inlichtingen moet verschaffen of documenten dient
te overleggen. Ook kan de adviescommissie op locatie een onderzoek uitvoeren.
Artikel 14 Besteding
De aanvullende middelen kunnen ook worden besteed aan andere activiteiten waarvoor
bekostiging wordt verstrekt.
Artikel 15 Verantwoording
De verantwoording van de aanvullende bekostiging geschiedt in de jaarverslaggeving
overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.
Artikel 16 Openbaarmaking
In het kader van transparantie worden de besluiten alsmede de daarbij behorende ingediende
kwaliteitsagenda’s en definitieve adviezen van de commissie alsmede de integrale landelijke
rapportages van de commissie actief openbaar gemaakt. De besluiten en de bijbehorende
adviezen, alsmede de kwaliteitsagenda’s worden pas vier weken na dagtekening van het
betreffende besluit openbaar gemaakt. Dit houdt in dat pas met het besluit of een
kwaliteitsagenda al dan niet van voldoende kwaliteit is de kwaliteitsagenda en het
advies van de commissie gezamenlijk worden gepubliceerd. Een bijgestelde kwaliteitsagenda
wordt bij het instemmingsbesluit gepubliceerd. De uitzonderingsgronden en beperkingen
voor het openbaar maken van informatie uit de Wet openbaarheid van bestuur zijn van
toepassing op deze actieve openbaarmaking.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven