TOELICHTING
Algemeen
1 Inleiding
Met het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet (het besluit) wordt het mogelijk
gemaakt voor gemeenten om te kunnen experimenteren met enkele bepalingen uit de Participatiewet
(hierna: de wet). In artikel 83, vierde lid, van de wet is de grondslag gegeven voor
deze regeling om nadere regels te stellen over de uitvoering van experimenten over
hoe om te gaan met onvoorziene gevallen.
Om te kunnen experimenteren moeten gemeenten aangewezen zijn door de minister. Deze
regeling geeft een nadere invulling hoe gemeenten een verzoek kunnen indienen ten
einde aangewezen te worden. Deze regeling die gelijktijdig met het besluit in werking
treedt – en vervalt – voorziet daarin.
2 Verzoek door gemeenten en aanwijzingscriteria
Op grond van het besluit kunnen gemeenten een schriftelijk verzoek indienen bij de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om aangewezen te worden om te mogen
experimenteren. Verzoeken kunnen niet eerder worden ingediend dan de in artikel 2
van deze ministeriële regeling genoemde periode. De belangstelling of aanmeldingen
die sommige gemeenten eerder dan de inwerkingtreding van het besluit en deze regeling
hebben kenbaar gemaakt gelden niet als een verzoek conform het besluit en zijn niet
in behandeling genomen.
2.1 Volgorde van binnenkomst
De schriftelijke verzoeken van gemeenten worden op volgorde van binnenkomst behandeld.
Daarbij geldt dat de verzoeken tijdig en volledig moeten zijn ingediend. De initiatiefgemeenten,
te weten Groningen, Tilburg, Utrecht en Wageningen krijgen de gelegenheid om eerder
een verzoek in te dienen. De minister acht het opportuun om deze vier gemeenten voorrang
te geven omdat zij vanaf medio september 2015 in gesprek zijn met de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over hun plannen om te experimenten met de Participatiewet.
Het besluit waarop deze regeling gestoeld is, is mede op basis van de plannen van
deze vier gemeenten en hun waardevolle inspanningen tot stand gekomen. De minister
stelt zich dan ook op het standpunt dat deze vier gemeenten – mits hun verzoeken voldoen
aan de voorwaarden in het besluit – in ieder geval mogen deelnemen. Indien (een van)
de vier initiatiefgemeenten binnen de voor hen vastgestelde termijn geen verzoek indienen,
dan vervalt deze voorrangspositie.
Gemeenten kunnen vanaf het in deze regeling genoemde moment een schriftelijk verzoek
indienen bij de minister. Voor de vier initiatiefgemeenten geldt een eerder tijdstip.
Het verzoek kan uitsluitend via het e-mailadres ExperimentenPW@minSZW.nl worden ingediend.
Bij het indienen van een verzoek maken gemeenten gebruik van de ‘Aanvraagbrief’ en
het ‘Aanvraagformulier’ die op de website van de Rijksoverheid zijn gepubliceerd.
Een verzoek is volledig ingediend als alle onderdelen van de brief en het formulier
correct zijn ingevuld.
De verzoeken die voldoen aan de eisen van het besluit en het wetenschappelijke beoordelingskader
worden toegekend totdat het maximale aantal van 25 gemeenten is bereikt of als het
maximale aantal deelnemers van 4% van de bijstandspopulatie is bereikt (zie ook 2.3).
2.2 Samenwerkingsverbanden
De regeling biedt gemeenten de mogelijkheid om met meerdere gemeenten een verzoek
in te dienen voor het opzetten van één gezamenlijk experiment. De samenwerkende gemeenten
dienen één aanvraagformulier in met daarbij van iedere experimenterende gemeente een verzoek door middel van de
aanvraagbrief. Op deze manier wordt ook kleinere gemeenten de mogelijkheid geboden om in samenwerking
met andere gemeenten te voldoen aan de criteria van het besluit door voldoende deelnemers
te werven om wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen. Bij een gezamenlijke aanvraag
gelden de volgende criteria:
-
• de gezamenlijke aanvraag wordt ingediend namens maximaal zeven gemeenten uit dezelfde
arbeidsmarktregio of uit een ander bestaand samenwerkingsverband in het kader van
de Participatiewet en bestaat uit één gezamenlijk aanvraagformulier en één aanvraagbrief
per deelnemende gemeente;
-
• de indieners van de gezamenlijke aanvraag wijzen één gemeente aan als penvoerder die
het verzoek namens hen indient en de verantwoordelijkheid draagt voor de communicatie
met de minister. Ook is de penvoerende gemeente verantwoordelijk voor het nakomen
van verplichtingen die voortvloeien uit het tweede en derde lid van artikel 8 van
het besluit, namelijk het uitbrengen aan de minister van een halfjaarlijks verslag
en een eindverslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de
praktijk;
-
• het verzoek is namens alle colleges van burgemeester en wethouders van de aan de gezamenlijke
aanvraag deelnemende gemeenten ondertekend door middel van de separate aanvraagbrief
per deelnemende gemeente;
-
• de colleges van alle deelnemende gemeenten verklaren afzonderlijk dat zij de Participatiewet
rechtmatig uitvoeren (zie ook 2.4);
-
• iedere deelnemende gemeente telt mee voor het maximum van 25 gemeenten of voor het
bereiken van de 4% van de bijstandspopulatie die aan de experimenten mag deelnemen.
De mogelijkheid tot samenwerking impliceert dat gemeenten die zich bij één van de
vier initiatiefgemeenten aansluiten gezamenlijk een verzoek kunnen indienen vanaf
het tijdstip dat geldt voor de vier initiatiefgemeenten. De initiatiefgemeenten hebben
met de staatssecretaris afgesproken dat zij een beperkt aantal gemeenten bij hun verzoek
betrekken zodat er ruimte overblijft voor overige gemeenten. Dit betekent dat er naast
de verzoeken van de initiatiefgemeenten minimaal 14 gemeenten deel zullen kunnen nemen
aan een experiment, mits de grens van 4% niet wordt overschreden.
Verder is van belang te verduidelijken dat indien een (gezamenlijk) experiment, de
grens van maximum 25 gemeenten of 4% van de totale bijstandspopulatie overschrijdt,
het verzoek (of de verzoeken van alle deelnemende gemeenten) kan worden afgewezen.
Op basis van volgorde van binnenkomst kan een volgend verzoek wel worden toegekend
dat onder de genoemde grens blijft.
2.3 Maximaal aantal deelnemers en gemeenten
Conform het tweede en derde lid van artikel 4 van het besluit mag het totaal aantal
deelnemers (inclusief deelnemers die in de controlegroep zitten) van alle toegekende
experimenten niet meer zijn dan 4% van de totale landelijke bijstandspopulatie. Bij
de vaststelling van het aantal deelnemers hanteert de minister het totaal aantal bijstandsgerechtigden
per 1 januari 2017. Daarnaast stelt het besluit dat maximaal 25 gemeenten kunnen deelnemen
aan de experimenten totdat er voldoende verzoeken zijn toegekend voor een representatief
totaalbeeld. De gemeenten dienen bij hun verzoek, conform het besluit en de eis van
het wetenschappelijke beoordelingskader, de onderzoeksgroepen en de grootte daarvan
te beschrijven. De experimenteergroepen zijn niet groter en conform het beoordelingskader
noodzakelijk is.
Voorbeeld:
Eind juni 2016 ontvingen 463.000 personen tot de AOW-leeftijd een bijstandsuitkering
op basis van de Participatiewet. Dat zou betekenen dat het totaal aantal deelnemers
aan de experimenten niet meer mag zijn dan 4% van 463.000 wat neerkomt op 18.520 personen1. Stel er hebben vijftien gemeenten toestemming gekregen om te mogen experimenteren
en het totale aantal deelnemers in de onderzoeksgroepen van deze 15 gemeenten is 18.500
personen. Dat betekent dat het toekennen van een 16e verzoek het criterium van 4% overschrijdt. In dat geval zal de minister geen andere
gemeenten meer aanwijzen om te experimenteren. Omgekeerd geldt dat er maximaal 25
gemeenten kunnen deelnemen aan experimenten. Ook als het aantal deelnemers in de onderzoeksgroepen
van de 25 toegekende gemeenten minder is dan 18.520 personen.
2.4 Rechtmatige uitvoering wet
In het besluit is bepaald dat een verzoek wordt afgewezen als de gemeente op het moment
van indienen van het verzoek de Participatiewet niet rechtmatig uitvoert. Voor het
specifieke doel om gemeenten te kunnen aanwijzen om te mogen experimenteren, is sprake
van genoemde rechtmatige uitvoering indien in de verzoekende gemeente alle verplicht
voorgeschreven verordeningen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen
van de Participatiewet. Bij een aanvraag om aangewezen te worden als experimentgemeente
dient het college door middel van de aanvraagbrief te verklaren dat in zijn gemeente
sprake is van genoemde rechtmatige uitvoering. Bij verzoeken waarbij meerdere gemeenten
betrokken zijn, is een afzonderlijke aanvraagbrief van elk betrokken college vereist.
Zo wordt gewaarborgd dat de experimenten valide resultaten opleveren over de vergelijking
van de werking van de huidige Participatiewet ten opzichte van de aanpak in de experimentele
groepen zoals beschreven in het besluit. In de beantwoording van de schriftelijke
Kamervragen van de leden Voortman (Kamerstukken II 2016/2017, nr.1019) en Koşer Kaya (Kamerstukken II 2016/2017, nr. 1018) is hierop ook gewezen.
2.5 Adviesrol ZonMw
In opdracht van de staatssecretaris heeft ZonMw een beoordelingskader opgesteld voor
experimenten met de Participatiewet. Dit kader is door het ministerie op de website
van de Rijksoverheid gepubliceerd.2 De minister vraagt ZonMw om advies over verzoeken die voldoen aan het besluit en
deze regeling. ZonMw toetst die verzoeken aan het wetenschappelijke beoordelingskader
en adviseert de minister of een verzoek voldoet aan de wetenschappelijke kwaliteitseisen.
3 Aanwijzingsbesluit door de minister
De minister beoordeelt verzoeken op basis van het besluit, deze regeling en het wetenschappelijk
beoordelingskader, in beginsel binnen acht weken na ontvangst. Het is mogelijk dat
voor de beoordeling van ingediende aanvragen meer tijd nodig is dan acht weken. In
dat geval verlengt de minister zijn beslistermijn met nog eens vier weken en stelt
de verzoekende gemeente hiervan op de hoogte. De minister maakt zijn besluit of een
gemeente of een samenwerkingsverband van gemeenten al dan niet aangewezen wordt om
te mogen experimenteren schriftelijk bekend.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
Dit artikel bevat enkele definitiebepalingen waaronder de opsomming van de initiatiefgemeenten.
Artikel 2 Indiening verzoek
In dit artikel wordt beschreven hoe en met name wanneer een verzoek kan worden ingediend.
Een initiatiefgemeente kan vanaf 1 april 2017, het verzoek indienen. Ook indien een
of meerdere initiatiefgemeenten deel uitmaken van een gezamenlijk experiment kunnen
die gezamenlijke indieners gebruik maken van deze eerdere periode. Voor alle overige
gemeenten geldt 1 mei 2017, 9:00 uur, als moment vanaf wanneer een verzoek kan worden
ingediend. Vanaf dat moment verliezen de initiatiefgemeenten deze voorrangspositie.
Voor de aanvraag worden de daartoe vastgestelde formulieren gebruikt. Hiervoor zijn
op de website van de Rijksoverheid een aanvraagbrief en aanvraagformulier gepubliceerd.
Naast het aanvraagformulier voor het gezamenlijke experiment, wordt voor elke deelnemende
gemeente een aparte aanvraagbrief bijgevoegd bij de gezamenlijke aanvraag door de
penvoerende gemeente.
Artikel 3 Behandeling aanvragen
Het in behandeling nemen van de aanvragen geschiedt op volgorde van binnenkomst. Voor
aanvragen die niet volledig zijn, wordt geen hersteltermijn geboden, maar deze kunnen
opnieuw worden ingediend.
Artikel 4 Toekenning verzoek
De toekenning van het verzoek en dus de formele aanwijzing conform de wet om van de
wet te mogen afwijken geschiedt schriftelijk.
Artikel 5 Afwijzing verzoek
Dit artikel bevat de afwijzingsgronden om van aanwijzing af te zien, naast de afwijzingsgronden
die in artikel 4 van het besluit al zijn gegeven. Zo is voor het wetenschappelijk
kunnen vergelijken van alle resultaten van de experimenten van belang dat deelnemende
gemeenten alle voorgeschreven verordeningen, niet alleen in procedurele zin maar ook
inhoudelijk in overeenstemming hebben met de wettelijke bepalingen.
Voorts is een maximum van 7 samenwerkende gemeenten gesteld.
Artikel 6 Verplichting gemeenten
Indien nodig kan de minister aan de gemeenten informatie vragen over het verloop van
het experiment.
Artikel 7 Onvoorziene gevallen
Indien nodig kan de minister enige sturing geven aan het experiment.
Artikel 8 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt op hetzelfde moment in werking als het Tijdelijk besluit experimenten
Participatiewet waarop het is gebaseerd en vervalt eveneens op hetzelfde moment dat
het besluit vervalt. Het besluit en dus deze regeling treden in werking op 1 april
2017, en vervallen op 1 april 2021.
Artikel 9 Citeertitel
Indien wordt verwezen naar deze regeling gebeurt dat middels de volgende titel: Tijdelijke
regeling experimenten Participatiewet.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma