Beleidsregel van de Raad voor Rechtsbijstand tot verstrekking van subsidie aan advocaten die rechtsbijstand verlenen aan aangehouden verdachten tijdens het politieverhoor

Vastgesteld op 5 februari 2016, inwerkingtreding 1 maart 2016

Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand,

Overwegende dat in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de rechtsbijstand is bepaald dat de Raad voor Rechtsbijstand tot taak heeft om zorg te dragen voor de organisatie en de verlening van rechtsbijstand;

Overwegende dat op grond van artikel 7, derde lid, onderdeel b van de wet de Raad tot taak heeft de vaststelling en uitbetaling van vergoedingen aan rechtsbijstandverleners en mediators;

Overwegende dat de Hoge Raad bij uitspraak van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3608) heeft overwogen ervan uit te gaan dat met ingang van 1 maart 2016 toepassing zal worden gegeven aan de regel dat een aangehouden verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor door de politie (“verhoorbijstand”). Deze overweging heeft, zo blijkt uit deze uitspraak en de context van eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad (30 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH3079)), niet langer alleen betrekking op aangehouden strafrechtelijk minderjarige verdachten, maar ziet anders dan de eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad nu ook op aangehouden meerderjarige verdachten;

Overwegende dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft verzocht om een beleidsregel vast te stellen die erin voorziet dat vanaf 1 maart 2016 – om verhoorbijstand mogelijk te maken – anders dan voorheen op gelijke voet een subsidie kan worden verstrekt ten behoeve van zowel aangehouden meerderjarige als minderjarige verdachten van misdrijven waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend;

Overwegende dat op grond van het voorgaande in deze beleidsregel wordt aangegeven op welke wijze de Raad gebruik zal maken van de mogelijkheid om op grond van artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht individuele subsidiebesluiten te nemen om aan bij de Raad voor het (jeugd)strafpiket ingeschreven raadslieden een vergoeding voor verhoorbijstand toe te kennen;

Overwegende dat de mogelijkheid tot verlening van deze subsidie is bedoeld voor (en beperkt is tot) verhoorbijstand van aangehouden verdachten tegen wie een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend (meer specifiek zijn hier bedoeld de verdachten die zijn omschreven in de categorieën A en B uit de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor d.d. 16 maart 2010, gepubliceerd in de Staatscourant van 16 maart 2010, met nummer 4003);

Besluit de volgende beleidsregel vast te stellen:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. aangehouden verdachte:

de verdachte die door een opsporingsambtenaar is aangehouden op verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend[gegeven] en die nadien worden verhoord;

b. raadslieden:

advocaten die door de Raad voor Rechtsbijstand zijn ingeschreven voor het strafpiket;

c. verhoorbijstand:

het verlenen van rechtsbijstand aan een aangehouden verdachte [als bedoeld in dit artikel onder a.] tijdens het verhoor door een opsporingsambtenaar.

Artikel 2

Deze beleidsregel heeft betrekking op het toekennen van een forfaitaire vergoeding aan raadslieden die verhoorbijstand hebben geboden [als gedefinieerd in artikel 1 aanhef en onder c van deze beleidsregel].

Artikel 3

  • 1. Indien in een piketzaak als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 tijdens één of meer verhoren rechtsbijstand wordt verleend aan aangehouden verdachten is de vergoeding op grond van artikel 23a, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 van overeenkomstige toepassing op aangehouden meerderjarige verdachten, met dien verstande dat een vergoeding wordt toegekend van:

    • a. 3 punten, indien er sprake is van een verdenking van:

      • een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van twaalf jaren of meer;

      • een misdrijf met een slachtoffer dat is overleden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen; of

      • een zedenmisdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van acht jaren of meer, of sprake is van een zedenmisdrijf waarbij de strafverzwaringsgrond van artikel 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;

    • b. 1 ½ punt in alle overige gevallen.

  • 2. Op aangehouden minderjarige verdachten is artikel 23a, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 van toepassing, met dien verstande dat de vergoeding wordt verhoogd tot respectievelijk 3 of 1½ punten, overeenkomstig de indeling, bedoeld in het vorige lid.

Artikel 4

De gereisde kilometers die in het kader van het verlenen van verhoorbijstand zijn gemaakt, worden vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 25, derde lid, Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Indien het verhoor aansluitend aan consultatiebijstand zoals bedoeld in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor plaatsvindt of er sprake is van een combinatiereis voor meer dan een verdachte, kan de reis op het declaratieformulier (de “Verklaring optreden strafpiket”) niet meer dan één keer worden gedeclareerd.

Artikel 5

Indien de verhoorbijstand in een piketzaak is verleend op een zaterdag, zondag, een algemeen erkende feestdag of een bij of krachtens de Algemene termijnenwetmet algemeen erkende feestdagen gelijkgestelde dag, en daarvoor een vergoeding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a. of b. wordt toegekend, wordt aanvullend 0,5 punt toegekend.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 maart 2016 en geldt voor piketzaken waarin de eerste verrichting op of na 1 maart 2016 is gedaan.

Artikel 23a van het besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 blijft van toepassing op piketzaken waarin de eerste verrichting voor 1 maart 2016 is gedaan.

TOELICHTING

De regels voor de vergoeding van de werkzaamheden van piketadvocaten zijn neergelegd in hoofdstuk II, paragraaf 3, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr 2000).

De nadere regeling van de relatie tussen Raad voor Rechtsbijstand en (jeugd-)strafpiketadvocaten staat beschreven in de inschrijvingsvoorwaarden van de Raad voor Rechtsbijstand en het piketreglement van de Raad.

In artikel 23a van het Bvr 2000 is de vergoeding geregeld voor gevallen waarin door raadslieden verhoorbijstand wordt verleend aan minderjarige verdachten.

Ten behoeve van strafrechtelijk minderjarige verdachten werd met ingang van 15 november 2011 in het Bvr 2000 voorzien in een vergoedingsregeling op grond waarvan een raadsman het verhoor van deze verdachten kan bijwonen. Het recht op een vergoeding voor verhoorbijstand bleef in het Bvr 2000 in aansluiting op de jurisprudentie van de Hoge Raad beperkt tot aangehouden minderjarige verdachten, zulks onder de conditie dat de verdenking ziet op een strafbaar feit waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend.

De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 22 december 2015 overwogen ervan uit te gaan dat met ingang van 1 maart 2016 toepassing zal worden gegeven aan de regel dat een aangehouden verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor. Uit het arrest blijkt dat de Hoge Raad daarbij niet langer onderscheid maakt tussen strafrechtelijk minderjarige verdachten enerzijds en strafrechtelijk meerderjarige verdachten anderzijds. Hierin ziet de Raad aanleiding een beleidsregel te treffen op grond waarvan een raadsman ook het verhoor van aangehouden meerderjarige verdachten op basis van een vergoeding kan bijwonen. De onderhavige beleidsregel loopt vooruit op een wijziging van het Bvr 2000. Een aanpassing van het Bvr 2000 is voor 1 maart 2016 niet mogelijk. De onderhavige beleidsregel is tijdelijk van aard.

Het huidige artikel 23a Bvr 2000 (dat wil zeggen: de tekst geldend op de datum van vaststelling van de onderhavige beleidsregel) voorziet in een vergoeding voor de verlening van verhoorbijstand van 2 punten respectievelijk 1 punt voor minderjarige verdachten. Voor dit onderscheid is de zwaarte van het delict van verdenking bepalend. De vergoeding is verder forfaitair van karakter. Dat wil zeggen dat er geen punten per afzonderlijk verhoor worden toegekend. De forfaitaire vergoeding geldt zodoende in geval van één verhoor, maar ook in het geval er meerdere verhoren hebben plaatsgevonden.

In deze beleidsregel zijn de uitgangspunten van artikel 23a Bvr 2000 gehandhaafd, met dien verstande dat de genoemde puntenaantallen zijn verhoogd van respectievelijk 2 en 1 punten naar 3 en 1 ½ punten. Deze verhogingen gelden eveneens voor verhoorbijstand aan meerderjarige verdachten.

Het in de vorige alinea gestelde betekent overigens dat er in het geval van minderjarigen voor wie de eerste piketverrichting na 1 maart 2016 is gedaan door de Raad voor Rechtsbijstand een andere vergoeding kan worden betaald dan voorheen op basis van het Bvr 2000, namelijk 3 in plaats van 2 punten, dan wel 1 ½ in plaats van 1 punt. Het is dus niet zo dat de vergoedingen uit artikel 23a Bvr 2000 moeten worden opgeteld bij de vergoedingen uit deze beleidsregels. De vergoeding voor verhoorbijstand kan nooit hoger zijn dan 3 onderscheidenlijk 1,5 punt.

Van belang is nog het volgende. Indien een raadsman het politieverhoor in een zaak bijwoont van een verdachte die niet is aangehouden maar door de politie of bijzondere opsporingsdienst is ontboden / uitgenodigd voor verhoor of indien een raadsman het verhoor bijwoont van een verdachte in een zaak waarvoor geen bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend (de C-categorie bedoeld in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor), wordt er door de Raad voor Rechtsbijstand geen vergoeding voor verhoorbijstand toegekend. In deze situaties komt honorarium van de advocaat voor rekening van de verdachte zelf.

Naar boven