Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 augustus 2016, 2016-0000177951, tot wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 in verband met het stellen van regels voor de opleidingseisen waaraan een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang voldoet

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, derde lid, 3a, tweede lid, 5, vierde lid, onder a, en 18, vierde lid, onder a, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang worden aangemerkt als passende beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit en als beroepskwalificaties voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van het besluit.

2. In het tweede lid wordt ‘de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang 2012–2014’ vervangen door ‘de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang’.

3. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang beschikt over een certificaat of een diploma waaruit blijkt dat hij de Duitse, Engelse of Franse taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, lezen, luisteren en spreken beheerst op ten minste niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen.

B

In artikel 7, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • k. indien van toepassing, de wijze waarop meertalige buitenschoolse opvang in het kindercentrum wordt vormgegeven.

C

In artikel 17, eerste lid, wordt ‘de collectieve arbeidsovereenkomst Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening 2014–2016’ vervangen door ‘de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 augustus 2016

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Met de Wet van 21 november 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang (Stb. 2015, 452) is meertalige buitenschoolse opvang mogelijk gemaakt voor kinderen in de leeftijd van het primair onderwijs. In artikel 1.50, tweede lid, onderdeel i, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) en artikel 3a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de opleidingseisen van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang.

2. Opleidingseisen

De opleidingseisen van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang vallen uiteen in beroepskwalificatie-eisen en taaleisen. De onderhavige regeling bepaalt dat voor de beroepskwalificatie-eisen van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang wordt aangesloten bij de eisen die gelden voor reguliere beroepskrachten middels verwijzing naar de meest recente CAO kinderopvang.

De taaleisen zijn in de regeling zelf opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de handleiding kwaliteit vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto) Engels1, die is ontwikkeld door het Europees platform ten behoeve van vvto Engels in het primair onderwijs. De onderhavige regeling bepaalt dat een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang beschikt over een certificaat of een diploma waaruit blijkt dat hij of zij kennis heeft van het Duits, Engels of Frans op ten minste niveau B2 voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, lezen, luisteren en spreken. Niveau B2 is een niveaubepaling van het Europees Referentiekader voor Talen (dit is een vergelijkingsinstrument om taalniveaus te kunnen duiden). Certificaten afgegeven door instituten als het Goethe Institut, DELF Scolaire en Cambridge ESOL zijn in ieder geval erkende certificaten op grond waarvan houders erop mogen vertrouwen dat de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang over het vereiste taalniveau beschikt. Op certificaten van het Goethe Insitut en DELF Scolaire staat het taalniveau expliciet vermeld. Bij certificaten van Cambridge ESOL is dat niet altijd het geval, maar de certificaten vermelden wel altijd een score en via de website van de instelling zijn tabellen beschikbaar om de score relatief eenvoudig om te zetten naar taalniveau. Afgezien van voornoemde certificaten kan het taalniveau ook (indirect) blijken uit een diploma van een gevolgde opleiding, bijvoorbeeld een diploma voor de hbo-opleiding leraar Engels. Indien het taalniveau niet direct uit het certificaat of diploma van de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang kan worden afgeleid, is het van belang dat het taalniveau voldoende aannemelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld door een begeleidende verklaring van de school waarin het niveau van de taal voor de verschillende deelvaardigheden wordt weergegeven.

Tot slot bepaalt onderhavige regeling dat, indien van toepassing, het pedagogisch beleidsplan een beschrijving bevat van de wijze waarop meertalige buitenschoolse opvang in het kindercentrum wordt vormgegeven. De Wko verstaat onder meertalige buitenschoolse opvang buitenschoolse opvang die voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van een kindercentrum per jaar in de Engelse, Duitse of Franse taal wordt verzorgd. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft hoe het kindercentrum ervoor zorgt dat de opvang in ieder geval voor vijftig procent van de openingstijd per jaar in de Nederlandse taal (dan wel de Friese taal of een streektaal die in levend gebruik is) wordt verzorgd en hoe en voor welk percentage van de openingstijd de opvang in het Duits, Engels of Frans wordt verzorgd. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft hoe de meertaligheid praktisch wordt vormgegeven, zowel wanneer er meerdere beroepskrachten op de groep staan als wanneer dat niet het geval is, bijvoorbeeld aan de randen van de dag of tijdens pauzes of indien sprake is van een basisgroep met een beperkt aantal kinderen.

Doordat het beleid met betrekking tot meertaligheid in de buitenschoolse opvang onderdeel uitmaakt van het pedagogisch beleid kan op grond van artikel 1.60, eerste lid, onder a, de oudercommissie advies uitbrengen over elk voorgenomen besluit dat betrekking heeft op het beleid met betrekking tot meertalige buitenschoolse opvang. Op grond van artikel 1.60, vierde lid, dient de houder van een kindercentrum dan ook ten minste eenmaal per 12 maanden overleg te voeren met de oudercommissie over de invulling van het nog te voeren en al gevoerde beleid met betrekking tot meertalige buitenschoolse opvang.

Het pedagogisch beleidsplan maakt het voor de toezichthouder mogelijk om te controleren of wordt voldaan aan het vereiste dat de meertalige buitenschoolse opvang voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd per jaar plaatsvindt. Indien het pedagogisch beleidsplan de toezichthouder onvoldoende inzage biedt om te beoordelen of aan dit vereiste wordt voldaan dan is het aan de houder om anderszins aannemelijk te maken dat de opvang voor ten hoogste vijftig procent van de openingtijd per jaar meertalig plaatsvindt. De houder kan dit bijvoorbeeld doen aan de hand van roosters en/of aanwezigheidsregistraties.

3. Financiële paragraaf en regeldruk

3.1 Financiën

Een kindercentrum dat buitenschoolse opvang verzorgt is niet verplicht om de opvang meertalig aan te bieden. De instelling die overgaat tot het aanbieden van meertalige buitenschoolse opvang ontvangt hiervoor geen extra financiële middelen van het Rijk. De kosten voor het Rijk die verbonden zijn aan de invoering van de mogelijkheid om meertalige buitenschoolse opvang aan te bieden zijn verwaarloosbaar. Het kindercentrum dat meertalige buitenschoolse opvang gaat aanbieden, zal mogelijk extra kosten maken. Dat zal het geval zijn indien houders beroepskrachten uit hun bestaande personeelsbestand een opleiding laten volgen zodat zij over het vereiste taalniveau beschikken om ingezet te kunnen worden als beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang. In dat geval zullen de kosten bestaan uit kosten voor het volgen van een opleiding inclusief het afleggen van een taalexamen. De houders kunnen deze doorgaans eenmalige kosten verdisconteren in de uurprijs. Echter, de verwachting is dat houders beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang zullen aantrekken en er niet voor kiezen om hun huidige beroepskrachten te laten omscholen2. Het afleggen van een voorafgaand taalexamen is noodzakelijk, om te kunnen vaststellen of de beroepskracht de Duitse, Engelse of Franse taal voldoende beheerst. De houder en/of toezichthouder kan middels inzage van een kopie van het certificaat controleren of het taalniveau van de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang voldoet.

3.2 Regeldruk

De inhoudelijke nalevingkosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. De regering streeft ernaar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Het onderhavige besluit heeft geringe gevolgen voor de regeldruk van bedrijven en werknemers in de kinderopvangsector. Met de Wet van 21 november 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang (Stb. 2015, 452) wordt het mogelijk gemaakt dat buitenschoolse opvang voor kinderen in de leeftijd van het primair onderwijs meertalig wordt aangeboden. Dit is echter geen verplichting.

Een kindercentrum dat buitenschoolse opvang verzorgt en overgaat tot het aanbieden van meertalige buitenschoolse opvang dient op grond van artikel 11, tweede lid, onder a, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen certificaten op te nemen in de administratie waaruit het taalniveau blijkt van de beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang. Verder moet het kindercentrum in het pedagogisch beleidsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop meertaligheid in de buitenschoolse opvang wordt vormgegeven.

Nu het geen verplichting is om meertalige buitenschoolse opvang aan te bieden, is het niet goed mogelijk om in te schatten hoeveel kindercentra die buitenschoolse opvang verzorgen, over zullen gaan tot het aanbieden van meertalige buitenschoolse opvang.

4. Ontvangen adviezen

De wijzigingen in deze regeling zijn voorbereid in nauw overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), GGD GHOR Nederland (GGD GHOR) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). VNG, GGD GHOR en DUO zijn gevraagd om advies uit te brengen over deze regeling. DUO acht de wijzigingen uitvoerbaar. De onderhavige regeling brengt volgens DUO geen noemenswaardige uitvoeringskosten met zich.

VNG en GGD GHOR zien voornamelijk knelpunten bij het toezicht op het hanteren van het criterium van vijftig procent en bij het beoordelen van het vereiste taalniveau. VNG geeft aan dat enkel in de toelichting en niet in de regeling zelf staat dat er maximaal vijftig procent van de opvangtijd een tweede taal gesproken mag worden. Zowel VNG als GGD GHOR geven aan dat aan de hand van het pedagogisch beleidsplan slechts de intentie van houders of zij voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd per jaar meertalige buitenschoolse opvang aanbieden, kan worden getoetst. Roosters en aanwezigheidsregistraties kunnen inzicht bieden, maar zijn niet verplicht. GGD GHOR adviseert om de betreffende documenten en de nodige bewaarplicht op te nemen in artikel 11 van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Tevens adviseert GGD GHOR een meer concrete toelichting op het criterium van vijftig procent in relatie tot de openingstijd per jaar en adviseert zij om de uitvoering van het toezicht op de nieuwe regelgeving te evalueren. Verder is het voor GGD GHOR niet duidelijk of ook de voorschoolse opvang valt onder de buitenschoolse opvang. Wat betreft het taalniveau stellen VNG en GGD GHOR voor om een uitputtende lijst met certificaten en diploma’s samen te stellen. VNG adviseert om toe te lichten waarom is gekozen voor Engels, Duits en Frans als toegestane talen en GGD GHOR geeft in overweging om slechts één vreemde taal per kindercentrum toe te staan.

Zowel VNG als GGD GHOR uiten hun zorgen over het borgen van de emotionele veiligheid van kinderen. Volgens VNG is de emotionele veiligheid van kinderen in het geding als de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang het Nederlands niet beheerst en volgens GGD GHOR is de emotionele veiligheid van kinderen in het geding omdat het criterium van vijftig procent kinderen niet per definitie duidelijkheid geeft. Als oplossing adviseert GGD GHOR om te verplichten dat iedere beroepskracht één taal spreekt (One Person One Language).

VNG geeft aan dat de tekst van artikel 4, derde lid, van de regeling niet in overeenstemming is met de toelichting en het duidelijk moet zijn dat elke beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang (ook een native speaker) over een certificaat of diploma moet beschikken. GGD GHOR en VNG geven tot slot aan zich zorgen te maken of de toezichthouder wel in staat is om het taalniveau van de beroepskracht te beoordelen. Voor GGD GHOR is het onduidelijk of de gestelde taaleis voor niveau B2 geldt voor alle beroepskrachten in de meertalige opvang en of de anderstalige beroepskrachten ook moeten beschikken over een niveau B2 voor de Nederlandse taal.

Het criterium van vijftig procent is opgenomen in de definitiebepaling van meertalige buitenschoolse opvang in de Wko. Ook is in de Wko een definitiebepaling opgenomen van het begrip buitenschoolse opvang waaruit blijkt dat voorschoolse opvang hier eveneens onder valt3. Het is aan houders zelf om te bepalen hoe zij meertalige buitenschoolse opvang willen vormgeven. Daarom zijn er in de regeling/toelichting geen voorbeelden opgenomen. Wel is voorgeschreven dat houders in hun pedagogisch beleidsplan moeten opnemen hoe zij meertalige buitenschoolse opvang vormgeven, zodat de toezichthouder dit als uitgangspunt kan nemen tijdens inspecties. Het is voorts aan de houder van een kindercentrum om aannemelijk te maken dat hij aan het vereiste van ten hoogste vijftig procent van de openingstijd voldoet. Dit kan een houder, afgezien van het pedagogisch beleidsplan, onder meer doen met roosters en aanwezigheidsregistraties. De toelichting is aangepast om dit te verduidelijken. Een verplichting tot het in de administratie opnemen van werkroosters en aanwezigheidsregistraties wordt niet opgenomen. Het voorstel om het toezicht op de nieuwe regelgeving te evalueren wordt niet overgenomen nu het enkel om de uitvoering van het toezicht gaat. Een uitputtende lijst van diploma’s of certificaten met betrekking tot het taalniveau is op dit moment niet voor handen. Het is eveneens aan de houder om door middel van certificaten en diploma’s (en eventuele nadere toelichting indien het taalniveau niet direct uit de certificaten of diploma’s blijkt) aannemelijk te maken dat de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang de Duitse, Engelse of Franse taal op het vereiste niveau en voor de voorgeschreven deelvaardigheden beheerst. Ook ingeval het gaat om een native speaker. Indien de houder dat niet kan dan kan hierop gehandhaafd worden. Om toezicht te kunnen uitoefenen is het niet vereist dat de toezichthouder de talen Duits, Engels en Frans beheerst.

De keuze voor de talen Duits, Engels en Frans is onder meer toegelicht in de nota van toelichting bij het Besluit van 20 juni 2016 tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen in verband met het stellen van regels voor de opleidingseisen waaraan een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang voldoet en het Besluit registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in verband met een technische wijziging (Stb. 2016, 250) en de in het kader van dat besluit verzonden reactie op de schriftelijke inbreng van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer4.

Hoewel GGD GHOR terecht opmerkt dat het mogelijk is dat in een kindercentrum opvang in meerdere talen wordt aangeboden, ligt het niet voor de hand dat dit gebeurt en wordt dit niet op voorhand bezwaarlijk geacht zodat er geen aanleiding is om slechts één vreemde taal per kindercentrum toe te staan.

Wat betreft de zorgen over de emotionele veiligheid geldt dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij de houder ligt, ook in het geval er meertalige buitenschoolse opvang wordt aangeboden. De situatie dat de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang de Nederlandse taal niet beheerst kan zich voordoen bij een beroepsbeoefenaar die via de zogenoemde erkenningsprocedure in Nederland als beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang wil gaan werken. Echter, in dat geval geldt dat de beroepskracht over de talenkennis moet beschikken die voor de uitoefening van het beroep in Nederland vereist is. De beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang zal in de uitoefening van zijn of haar functie niet alleen met de opgevangen kinderen moeten kunnen communiceren, maar ook met collega-beroepskrachten en met de ouders van de opgevangen kinderen. Gelet daarop ligt het niet voor de hand dat de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang de Nederlandse taal niet beheerst. Het voorstel om verplicht te stellen dat iedere beroepskracht één taal spreekt, wordt niet overgenomen omdat er meerdere manieren zijn om meertalige buitenschoolse opvang vorm te geven en de keuze hierin aan de houder wordt overgelaten.

De gestelde taaleis geldt enkel voor de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang en enkel voor wat betreft de Duitse, Engelse of Franse taal. Voor de beheersing van de Nederlandse taal gelden op dit moment geen taaleisen, maar dit gaat veranderen. In het kader van het traject innovatie en kwaliteit kinderopvang zal voor alle beroepskrachten een taaleis voor de spreekvaardigheid van het Nederlands worden geïntroduceerd op niveau 3F5.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 4) en C (artikel 17, eerste lid)

Artikel 3a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels gesteld kunnen worden met betrekking tot de opleidingseisen van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang. Met het onderhavige onderdeel is hier uitvoering aan gegeven en is artikel 4 van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 gewijzigd. In artikel 4, eerste lid, is opgenomen dat de beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang worden aangemerkt als beroepskwalificaties voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Gekozen is voor een dynamische verwijzing naar de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang zodat steeds naar de geldende dan wel laatstelijk aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst verwezen wordt. De verwijzing naar de collectieve arbeidsovereenkomst hoeft bij aanvang van een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst dan niet gewijzigd te worden. De wijziging is eveneens doorgevoerd in artikel 4, tweede lid, en conform hetzelfde principe in artikel 17, eerste lid, voor wat betreft de collectieve arbeidsovereenkomst Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening.

De opleidingseisen voor een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang omvatten naast beroepskwalificatie-eisen ook taaleisen. De taaleisen zijn opgenomen in artikel 4, derde lid. Er is vastgelegd dat een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang over een certificaat of diploma dient te beschikken waaruit blijkt dat hij de Duitse, Engelse of Franse taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, lezen, luisteren en spreken op ten minste niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen beheerst. Niveau B2 geldt zowel voor de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang die zogenoemde moedertaalspreker is als voor de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang die dat niet is.

Onderdeel B (artikel 7, eerste lid)

In artikel 7, eerste lid, onder k, is opgenomen dat indien een kindercentrum meertalige buitenschoolse opvang aanbiedt in het pedagogisch beleidsplan een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop meertalige buitenschoolse opvang in het kindercentrum wordt vormgegeven. Het pedagogisch beleidplan dient inzicht te verschaffen in het percentage van de openingstijd van het kindercentrum per jaar waarvoor de buitenschoolse opvang meertalig wordt verzorgd (rekeninghoudend met het maximumpercentage van vijftig procent) en op welke wijze dit wordt bewerkstelligd.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2016. De onderdelen uit de Wet van 21 november 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang (Stb. 2015, 452) die zien op meertalige buitenschoolse opvang en het Besluit van 20 juni 2016 tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen in verband met het stellen van regels voor de opleidingseisen waaraan een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang voldoet en het Besluit registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in verband met een technische wijziging (Stb. 2016, 250) treden eveneens met ingang van 1 september 2016 in werking.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
2

Handelingen II 2014/15, nr. 107, item 9, p.11.

X Noot
3

Buitenschoolse opvang: kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd evenals gedurende vrije dagen of middagen en in schoolvakanties.

X Noot
4

Kamerstukken II 2015/16, 31 322, nr. 299.

X Noot
5

Kamerstukken II 2015/16, 31 322, nr. 303.

Naar boven