Besluit van 1 januari 2016 tot de aanwijzing van onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder d, respectievelijk artikel 7, tweede lid, onder e, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, handelend in overeenstemming met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie; gelet op artikel 6, tweede lid, onder d, respectievelijke artikel 7, tweede lid, onder e, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;

Besluit:

Artikel 1

Als onderwerpen op het terrein waarvan onderzoek wordt verricht als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder d, respectievelijk artikel 7, tweede lid, onder e, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 worden in het belang van de nationale veiligheid aangewezen:

  • a. a. Politieke intenties, activiteiten en opinies van regeringen, instellingen en inwoners van specifiek benoemde landen of regio’s. Voor alle landen en regio’s van onderzoek geldt dat deze worden bezien vanuit de vraag wat de werkelijke motieven van de belangrijkste actoren zijn, wat de feitelijke invloed is van de regering en welke doelen worden nagestreefd.

  • b. Het tijdig onderkennen en signaleren van en reageren op ontwikkelingen in landen of regio’s die een potentiële dreiging ten aanzien van de nationale veiligheid vormen. Hiertoe worden gevraagd en ongevraagd gegevens verzameld over landen en regio’s die niet vallen onder artikel 1a.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 en vervalt met ingang van 1 januari 2019. Het besluit van 1 juni 2015, nr. 3142586, tot aanwijzing van onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder d, respectievelijk artikel 7, tweede lid, onder e van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, wordt ingetrokken.

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

TOELICHTING

Het besluit bepaalt de onderwerpen waarop de inlichtingentaak van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst zich richt conform artikel 6, tweede lid, onder d, respectievelijke artikel 7, tweede lid, onder e, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Deze aanwijzing wordt aan beide diensten verstrekt. Zij werken immers in deze aanwijzing in sterke onderlinge samenhang samen. De verstrekking van één aanwijzing aan beide diensten ten aanzien van de genoemde onderwerpen beoogt een zorgvuldige afstemming en samenwerking tussen beide diensten en tot het onverwijld delen van relevante informatie.

Gekozen wordt voor een aanwijzingsperiode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2019. Het besluit zelf kent geen rubricering. De nadere uitwerking van artikel 1.a is om redenen van nationale veiligheid vastgelegd in een bijlage bij dit besluit, die Stg. GEHEIM is gerubriceerd. Deze bijlage wordt jaarlijks geëvalueerd en zo nodig geactualiseerd.

De onderwerpen van onderzoek zijn aangewezen om inlichtingen te verzamelen die de Nederlandse regering in staat stellen bij het bepalen van standpunten over het buitenlandse beleid en bij het voeren van internationale onderhandelingen, te beschikken over de informatie die via andere, bijvoorbeeld diplomatieke, kanalen niet of moeilijk te verkrijgen is. Het gaat hier om het inwinnen van ontbrekende maar met het oog op de nationale veiligheid van belang zijnde gegevens die uitsluitend bij buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten voorhanden zijn of alleen maar met inspanningen van één of beide diensten verkregen kunnen worden. Dit betekent dat de activiteiten van de AIVD of de MIVD complementair zijn aan de bestaande taken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn vertegenwoordigingen in het buitenland.

Deze aanwijzing is onderdeel van het geheel aan activiteiten die de AIVD en de MIVD uitvoeren op grond van artikel 6, tweede lid, respectievelijk artikel 7, tweede lid van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het geheel aan activiteiten staat beschreven in de Stg. GEHEIM gerubriceerde jaarplannen van de AIVD en de MIVD.

De inlichtingentaak betreffende andere landen moet niet alleen worden beoordeeld op onmiddellijk nut voor Nederland in enge zin. Gezamenlijke Europese en bondgenootschappelijke of volkenrechtelijke inspanningen wegen eveneens mee bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een en ander in het belang is van de nationale veiligheid. De opbrengst van het onderzoek naar de genoemde onderwerpen kan worden ingebracht in het kader van bilaterale en multilaterale samenwerking, uiteraard met inachtneming van het ter zaken geldende kader van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

Het onderzoek zoals genoemd in artikel 1.b is voor de regering van belang voor het achterhalen van niet direct zichtbare of nog ongekende ontwikkelingen, dan wel om, bij plotselinge, onverwachte ontwikkelingen of (dreigende) incidenten in andere landen, ten aanzien van de beleidsrespons van de regeringen in andere landen op terroristische dreigingen of ten behoeve van het uitvoeren van civiele missies met Nederlandse overheidsdeelname, in staat te zijn om snel onderzoek te kunnen verrichten.

Conform artikel 18 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 kunnen alle voor het verrichten van onderzoek beschikbare inlichtingenmiddelen en capaciteit door de dienst(en) worden ingezet.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

Naar boven