Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2015, 47109 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2015, 47109 | beleidsregel |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op artikel 6.1.4a van de Wet beroepsonderwijs en volwasseneneducatie;
Besluit:
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor wat betreft het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel: Minister van Economische Zaken
de Wet educatie en beroepsonderwijs;
de onafhankelijke adviescommissie bedoeld in artikel 6.1.4a, tweede lid, van de wet;
beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b tot en met e, van de wet
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de wet;
de zorgplicht bedoeld in artikel 6.1.3, eerste lid, van de wet;
de zorgplicht bedoeld in artikel 6.1.3, derde lid, van de wet.
Deze beleidsregel heeft betrekking op de wijze waarop de minister de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6.1.4, eerste lid, onder c, uitoefent.
1. De minister kan een onderzoek naar de naleving van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief dan wel de zorgplicht doelmatigheid starten:
a. indien een of meer instellingen, het bedrijfsleven, een gemeente of andere belanghebbenden daartoe een verzoek hebben ingediend in verband met een vermoeden van niet-naleving van een dan wel beide genoemde zorgplichten.
b. op basis van inzichten verkregen uit een thematische doorlichting van het opleidingenaanbod door de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo;
c. naar aanleiding van onder meer wetenschappelijk onderzoek en andere publicaties, of
d. naar aanleiding van onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs;
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan bij de minister worden ingediend. Bij het verzoek moeten actuele en zo volledig mogelijke gegevens, die het vermoeden van niet-naleven onderbouwen, worden toegevoegd.
3. Indien de gegevens, bedoeld in het tweede lid, ontbreken, kan de minister besluiten het verzoek buiten behandeling te laten.
4. Een verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a , kan per post worden ingediend bij:
de minister van OCW (of waar het een opleiding op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel betreft: de minister van EZ)
t.a.v. de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo
Postbus 85498
2508 CD DEN HAAG
Elektronische indiening is mogelijk via het daartoe bestemde formulier op de website:
1. Er kan in ieder geval aanleiding zijn voor een onderzoek naar de naleving van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief bij een beroepsopleiding indien blijkt dat:
a. Ruim een jaar na afstuderen 30% of meer van de gediplomeerden van de betreffende beroepsopleiding geen baan heeft gevonden, of
b. Ruim een jaar na afstuderen 50% of meer van de werkende gediplomeerden van de betreffende beroepsopleiding geen baan heeft gevonden op het niveau van de opleiding.
2. Er kan in ieder geval aanleiding zijn voor een onderzoek naar de naleving van de zorgplicht doelmatigheid bij een beroepsopleiding indien blijkt dat:
a. door twee of meer instellingen in hetzelfde verzorgingsgebied eenzelfde beroepsopleiding wordt aangeboden en bij tenminste één van de instellingen voor de betreffende beroepsopleiding, 18 of minder deelnemers zijn ingeschreven,
b. er landelijk minder dan 50 deelnemers zijn ingeschreven voor de betreffende beroepsopleiding en deze deelnemers verdeeld zijn over twee of meer instellingen, of
c. er binnen de regio overleg heeft plaatsgevonden tussen twee of meer instellingen over het doelmatig aanbieden van een opleiding en dit overleg niet geleid heeft tot een voor partijen aanvaardbare situatie.
3. Indien de minister aanleiding ziet voor een onderzoek dan vraagt hij advies aan de commissie macrodoelmatigheid mbo. Daartoe stuurt hij het dossier door naar de adviescommissie.
Aan de hand van in ieder geval de volgende criteria wordt beoordeeld of voldaan is aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief:
a. heeft 70% of meer van de gediplomeerden van de betreffende beroepsopleiding ruim een jaar na afstuderen een baan gevonden;
b. heeft 50% of meer van de werkende gediplomeerden van de betreffende beroepsopleiding ruim een jaar na afstuderen een baan gevonden op het niveau van de opleiding;
c. heeft het bevoegd gezag zich voldoende rekenschap gegeven van de verwachte behoefte aan gediplomeerden van de betreffende beroepsopleiding op de regionale arbeidsmarkt, hetgeen wordt ondersteund met actuele en zo volledig mogelijke data waarmee die behoefte aannemelijk wordt gemaakt;
d. heeft het bevoegd gezag in voldoende mate bezien, indien het een beroepsopleiding betreft die mede op de landelijke arbeidsmarkt is gericht, wat de verwachte behoefte aan gediplomeerden op de landelijke arbeidsmarkt is, en is op basis hiervan het aanbieden van de betreffende beroepsopleiding te rechtvaardigen;
e. heeft het bevoegd gezag bij het inschrijven van deelnemers in voldoende mate met andere aanbieders van eenzelfde beroepsopleiding afstemming bereikt met het oog op het arbeidsmarktperspectief van de betreffende beroepsopleiding;
f. heeft het bevoegd gezag zich voldoende rekenschap gegeven van de bijdrage van de betreffende beroepsopleiding aan doorstroom naar een hoger opleidingsniveau of naar het hoger beroepsonderwijs;
g. heeft het bevoegd gezag onderzocht of de benodigde beroepspraktijkvormingsplaatsen in voldoende mate beschikbaar zijn voor het aantal deelnemers van de betreffende beroepsopleiding, en
h. borgt het bevoegd gezag de toegankelijkheid van onderwijs voor kansarme groepen in de arbeidsmarktregio met het verzorgen van de betreffende beroepsopleiding.
Aan de hand van in ieder geval de volgende criteria wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de zorgplicht doelmatigheid:
a. wordt door twee of meer instellingen in hetzelfde verzorgingsgebied eenzelfde beroepsopleiding aangeboden en zijn bij geen van de instellingen voor de betreffende beroepsopleiding, 18 of minder deelnemers ingeschreven,
b. zijn er landelijk minder dan 50 deelnemers ingeschreven voor de betreffende beroepsopleiding en zijn deze deelnemers niet verdeeld zijn over twee of meer instellingen;
c. heeft het bevoegd gezag zich voldoende rekenschap gegeven van het aantal vergelijkbare bekostigde beroepsopleidingen in hetzelfde verzorgingsgebied;
d. heeft het bevoegd gezag de afstemming met andere bevoegd gezagsorganen gezocht en afdoende aangestuurd op samenwerking opdat een doelmatig aanbod van de betreffende beroepsopleiding(en) tot stand komt;
e. heeft het bevoegd gezag zich voldoende rekenschap gegeven, indien het een beroepsopleiding betreft die mede op de landelijke arbeidsmarkt is gericht, van het aantal vergelijkbare bekostigde opleidingen op landelijk niveau;
f. heeft het bevoegd gezag aan de hand van een realistische onderbouwing de verwachte ontwikkeling van de deelnemersaantallen voor de betreffende beroepsopleiding in kaart gebracht. En heeft het bevoegd gezag zich voldoende rekenschap gegeven van de gevolgen die het opstarten van de nieuwe beroepsopleiding heeft op de deelnemersaantallen van vergelijkbare bekostigde beroepsopleidingen in dezelfde arbeidsmarktregio;
g. heeft het bevoegd gezag in voldoende mate de samenwerking gezocht met het bedrijfsleven om te komen tot een doelmatige organisatie van de betreffende beroepsopleiding en andere vergelijkbare beroepsopleidingen in de regio, en;
h. heeft het bevoegd gezag bij het starten van een nieuwe beroepsopleiding in voldoende mate rekening gehouden met de aanwezigheid van reeds bestaande (kapitaalintensieve) infrastructuren bij vergelijkbare beroepsopleidingen bij andere instellingen.
1. Bij het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6.1.4, eerste lid, onder c, van de wet dan wel bij het geven van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 6.1.5, lid 2a, van de wet betrekt de minister in ieder geval de volgende aspecten:
a. de verwachte gevolgen van het besluit op de kwaliteit van het opleidingenaanbod in het betreffende verzorgingsgebied van de betrokken instellingen;
b. de verwachte gevolgen van het besluit voor de keuzevrijheid van deelnemers, en
c. de verwachte gevolgen van het besluit voor de toegankelijkheid van onderwijs voor kansarme groepen.
d. de verwachte gevolgen van het besluit voor de financiële stabiliteit van de instelling.
2. De minister maakt het advies van de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo openbaar:
a. tegelijk met het openbaar maken van het besluit tot het ontnemen van rechten, genoemd in artikel 1.3.1, ten aanzien van een beroepsopleiding indien niet of niet meer wordt voldaan aan een of meer zorgplichten bedoeld in artikel 6.1.3, van de wet;
b. tegelijk met het openbaar maken van de waarschuwing bedoeld in artikel 6.1.5, lid 2a, van de wet; of
c. na het nemen van de beslissing geen gebruik te maken van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6.1.4, eerste lid, onder c, van de wet.
Het advies wordt in bovengenoemde gevallen openbaar gemaakt door het elektronisch beschikbaar te stellen op de website van de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo.
Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Onderhavige beleidsregel beschrijft de wijze waarop de minister invulling geeft aan zijn bevoegdheden ten aanzien van het ontnemen van rechten aan een beroepsopleiding indien het aanbod van beroepsopleidingen niet op de arbeidsmarkt aansluit of sprake is van een ondoelmatige spreiding van het opleidingenaanbod. De beleidsregel geeft daarmee invulling aan de Wet van 21 januari 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het bevorderen van een arbeidsmarktrelevant en doelmatig opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs (macrodoelmatigheid beroepsonderwijs; Stb. 2015, 56) waarvan de inwerkingtreding is bepaald op 1 augustus 2015. Met deze wet heeft de minister betere mogelijkheden om in te grijpen bij de niet-naleving van de al bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief (artikel 6.1.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) en de in de Wet macrodoelmatigheid beroepsonderwijs geïntroduceerde zorgplicht doelmatigheid. In deze beleidsregel is vastgelegd wanneer en hoe de minister gebruik zal maken van de discretionaire bevoegdheid die hij heeft om bij niet-naleving van deze zorgplichten de rechten, genoemd in artikel 1.3.1 van de WEB, aan een beroepsopleiding te ontnemen. De beleidsregel heeft betrekking op de bekostigde beroepsopleidingen. Na twee jaar zal gekeken worden of de beleidsregel de beoogde werking heeft.
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) speelt een cruciale rol in het opleiden van vakmensen waaraan de Nederlandse economie behoefte heeft. Het is van belang dat de vaardigheden en kennis die jongeren in het mbo worden bijgebracht zo goed mogelijk aansluiten bij de behoefte van de arbeidsmarkt. Daarmee wordt recht gedaan aan de gestelde doelen binnen de bredere opgave voor het mbo. Hierbij is de aansluiting van het opleidingenaanbod op de arbeidsmarkt voor verbetering vatbaar. Zo zijn er beroepsopleidingen met teveel gediplomeerde schoolverlaters ten opzichte van de vraag op de arbeidsmarkt. Hier tegenover staan sectoren met een groeiend tekort aan mbo-gediplomeerden, zoals het geval is in de sector techniek. Met de Wet macrodoelmatigheid beroepsonderwijs wordt beoogd de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te versterken. Voorts beoogt de wet een doelmatigere spreiding van het opleidingenaanbod. Een aanzienlijk deel van de beroepsopleidingen kent een relatief gering aantal studenten. Een doelmatigere spreiding maakt het in stand houden van dure maar waardevolle beroepsopleidingen beter mogelijk en leidt tot een doelmatigere besteding van publieke middelen, wat ten goede komt aan de kwaliteit en continuïteit van het opleidingenaanbod.
Uitgangspunt van de wet is dat de onderwijsinstellingen zelf verantwoordelijk zijn om te komen tot een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en een doelmatigere spreiding van het opleidingenaanbod. Van onderwijsinstellingen wordt verwacht dat zij deze verantwoordelijkheid in nauw overleg en afstemming met het (regionale) bedrijfsleven en met (nabijgelegen) onderwijsinstellingen op zich nemen. Voor die gevallen waarin betrokkenen er niet in slagen ondoelmatigheden in het aanbod weg te nemen, kan de minister sturend optreden. Dit ingrijpen is erop gericht een situatie te bereiken waarin onderwijsinstellingen weer voldoen aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief en de zorgplicht doelmatigheid. De minister zal zich alvorens op te treden laten adviseren door de onafhankelijke adviescommissie macrodoelmatigheid mbo.
De adviescommissie en de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) hebben ieder nadrukkelijk een eigen rol bij de naleving van de zorgplichten. De inspectie blijft wat betreft de handelwijze van individuele instellingen handhavend optreden, terwijl de adviescommissie het resultaat met betrekking tot het arbeidsmarktperspectief van het opleidingenaanbod juist in verhouding (met andere instellingen en binnen regio’s) beoordeelt. De adviescommissie is dus geen toezichthouder. De adviescommissie adviseert enkel de minister hoe in te grijpen in die gevallen waarin niet wordt voldaan aan het resultaat dat wordt beoogd met de zorgplicht(en).
Onderwijsinstellingen kunnen daar waar nodig in het licht van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief ook in overleg treden met niet-bekostigde instellingen. Ook voor de naleving van de zorgplicht doelmatigheid kan het opleidingenaanbod van niet-bekostigde instellingen relevant zijn. Beide zorgplichten gelden echter alleen voor door de overheid bekostigde opleidingen. Onderkend moet daarbij worden dat bekostigde instellingen altijd een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de toegankelijkheid van opleidingen, in het bijzonder voor kansarme groepen (artikel 1.3.5 WEB).
Bij de beoordeling of is voldaan aan de zorgplichten arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid zal er oog zijn voor de bredere context waarbinnen onderwijs wordt aangeboden door een instelling. Er zal een balans worden gezocht tussen kwalitatieve en kwantitatieve gegevens om het arbeidsmarktperspectief van gediplomeerden en de doelmatigheid van het aanbod te duiden. Daarbij hoort dat in de beoordeling wordt betrokken of de onderwijsinstelling zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de verwachte behoefte van de (regionale) arbeidsmarkt, er afstemming is geweest met andere aanbieders van eenzelfde beroepsopleiding (in de regio), de toegankelijkheid van het onderwijs aan kansarme groepen en de bijdrage van de beroepsopleiding aan de doorstroom naar een hoger opleidingsniveau.
De minister zal zich in gevallen van signalen van een gebrekkig aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt of een ondoelmatig aanbod laten adviseren door een onafhankelijke adviescommissie. De instelling van de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo, zoals boven omschreven, zal geschieden in een afzonderlijk instellingsbesluit. Daarin zullen onder meer de samenstelling van de commissie, haar taak en haar bevoegdheden worden opgenomen. De minister kan de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo verzoeken om een advies op basis van signalen voortkomend uit wetenschappelijk onderzoek en publicaties, of verzoeken van onderwijsinstellingen, bedrijfsleven, gemeenten die een vermoeden hebben dat een of meer van de zorgplichten niet wordt nageleefd. Ook kan de inspectie signalen aandragen bij de minister.
De minister kan de adviescommissie verzoeken om (delen van) het opleidingenaanbod te onderzoeken en hem daarover vervolgens te adviseren. Dit onderzoek kan op zijn beurt de opmaat zijn naar een besluit van de minister om een onderzoek te starten naar een specifieke opleiding.
Voorts kunnen belanghebbenden zelf signalen van ondoelmatigheid aandragen met het verzoek hen te adviseren over een oplossing. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een verschil van inzicht tussen instellingen over de doelmatige organisatie van het onderwijs. Zij kunnen deze signalen direct richten aan het secretariaat van de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo.
Aangezien de handhaving van de zorgplichten de verantwoordelijkheid is van de minister zal het secretariaat van de adviescommissie macrodoelmatigheid de minister op de hoogte dienen te brengen van deze signalen. De minister kan vervolgens de adviescommissie vragen een onderzoek te starten en vervolgens een advies aan hem uit te brengen. .
Indien uit onderzoek van de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo blijkt dat geen sprake is van het overtreden van een of meer zorgplichten, is handhaving daarvan niet aan de orde. Niettemin kan de commissie suggesties hebben die partijen mogelijk houvast bieden bij de goede naleving van de zorgplichten; dit zal dan eveneens in het advies aan de minister kunnen worden opgenomen en vervolgens aan betrokkenen worden gecommuniceerd.
Op basis van het advies van de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo zal de minister van OCW (en voor het groene onderwijs: de minister van EZ) besluiten of ingegrepen moet worden. Afhankelijk van de aard van de problematiek kan dit besluit zich richten tot één of meerdere onderwijsinstellingen in een regio. Een goede aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt en doelmatige spreiding van het opleidingenaanbod is immers vaak de verantwoordelijkheid van meerdere onderwijsinstellingen. De ultieme sanctie is het ontnemen van de rechten, waardoor de bekostiging voor die beroepsopleiding komt te vervallen en de onderwijsinstelling geen diploma’s voor die opleiding meer mag afgeven. Voorafgaand aan het ontnemen van rechten aan opleidingen dient altijd eerst een waarschuwing te worden gegeven teneinde alsnog te komen tot naleving van de zorgplicht. Aan deze waarschuwing kan een aantal verbeterpunten worden verbonden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het terugbrengen van de instroom van nieuwe studenten in een beroepsopleiding, voor situaties waar teveel jongeren worden opgeleid gezien de vraag van de arbeidsmarkt. Ook kan gedacht worden aan samenwerking in het opleidingenaanbod om een doelmatigere spreiding te realiseren. In het geval waarin een waarschuwing niet het gewenste effect heeft, kan de minister bij een onderwijsinstelling de rechten aan de betreffende opleiding ontnemen.
In gevallen waarin het ontnemen van rechten onevenredig zou zijn in relatie tot de geconstateerde ondoelmatigheid of het arbeidsmarktperspectief, heeft de minister de mogelijkheid om eerst een bekostigingssanctie op te leggen. Zo is denkbaar dat met het ontnemen van rechten van een opleiding het regionale bedrijfsleven in het geheel niet meer kan rekenen op arbeidskrachten, terwijl hier wel behoefte aan is, zij het in veel mindere mate dan de huidige uitstroom van gediplomeerden uit het onderwijs. Indien een bekostigingssanctie niet het beoogde effect heeft kan alsnog overgegaan worden tot de ultieme sanctie van het ontnemen van rechten. Op deze wijze is de minister in staat om, afhankelijk van de aard en omvang van de ondoelmatigheid c.q. arbeidsmarktperspectief, passende sancties op te leggen.
De beleidsregel beperkt zich tot beroepsopleidingen vanaf niveau 2. Dit omdat beroepsopleidingen op mbo niveau 1, de entreeopleiding, een eigen karakter kennen en deze opleidingen niet uitdrukkelijk bedoeld zijn om jongeren direct naar de arbeidsmarkt toe te leiden. Vanwege deze bijzondere positie is ervoor gekozen om de entreeopleiding van deze beleidsregel uit te zonderen.
Het is van essentieel belang dat signalen over het niet naleven van de zorgplichten de overheid bereiken. Hierbij is gekozen voor een breed spectrum aan mogelijke signalen, zodat de minister in staat is om tijdig de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo om advies te vragen. Onder signalen worden binnen de beleidsregel gerekend wetenschappelijk onderzoek, nieuwsberichten of een verzoek tot onderzoek van onderwijsinstellingen, bedrijfsleven of gemeenten bij een vermoeden. Maar ook inzichten van de inspectie ten aanzien van de niet-naleving van de zorgplichten in concrete situaties kunnen aanleiding zijn om zaken nader door de adviescommissie te laten onderzoeken en de adviescommissie daarover een advies te vragen. Indien signalen dan wel verzoeken, voorzien van objectieve onderbouwing, aanleiding geven, kan de minister besluiten om over te gaan tot een (nader) onderzoek; hiertoe zal hij de commissie macrodoelmatigheid mbo verzoeken het onderzoek uit te voeren. Door enkel te acteren bij concrete signalen van het niet naleven van de zorgplichten is er sprake van een risicogerichte aanpak, waardoor er geen sprake zal van een sterke toename van de (administratieve) lasten voor instellingen.
Bij het naleven van de zorgplicht doelmatigheid en de zorgplicht arbeidsmarktperspectief is het wenselijk om uit gaan van een risicogericht aanpak, zodat de instellingen niet geconfronteerd worden met onnodig hoge lastendruk. Er is daarom gekozen voor het gericht verwijzen van die signalen die een indicatie kunnen zijn van een situatie waarin een van de zorgplichten in het geding is. Hierbij zal de minister beoordelen aan de hand van een beperkt aantal criteria of er sprake is van een aanleiding voor onderzoek. De minister kan ook andere factoren, zoals de regionale context of maatschappelijke relevantie, in ogenschouw nemen bij de weging van het signaal en de adviescommissie verzoeken om een onderzoek in te stellen. De commissie gaat vervolgens onderzoeken aan de hand van de in artikel 5 en 6 genoemde criteria of er daadwerkelijk sprake is van niet-naleving van een of meer zorgplichten. Indien er geen sprake is van een indicatie wordt het verzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van deze beleidsregel niet in behandeling genomen.
In de WEB is de zorgplicht arbeidsmarktperspectief afgebakend door op te nemen dat het in ieder geval gaat om het tijdig vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding. Daarmee sluit de wet aan op het advies van de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) waarin wordt geconcludeerd dat gekeken moet worden naar het vinden van werk op niveau. Ook sluit dit aan bij onderzoek van het Research centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) dat op basis van empirisch onderzoek concludeert dat arbeidsmarktrelevantie beoordeeld zou moeten worden op basis van arbeidsdeelname (aantal schoolverlaters dat werkt) en onderbenutting (aantal schoolverlaters dat onder niveau werkt).1 Een signaal van een onvoldoende aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt is volgens het ROA als meer dan 30% van de gediplomeerden ruim een jaar na diplomering (zonder onderwijs te volgen) nog geen baan heeft. Deze cijfers komen voort uit meerjarige gegevens van het CBS die worden verkregen door middel van een koppeling van het Basisregister Onderwijs (BRON), met de polisadministratie van het UWV. Zo ontstaat er per beroepsopleiding en per school (met een ondergrens van 5 gediplomeerde schoolverlaters) nader inzicht in de ontwikkeling van de arbeidsmarktdeelname van gediplomeerden. Dit inzicht zal altijd gewogen worden in de brede context van een specifieke opleiding. Een aanvullend signaal van onvoldoende aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt is als meer dan 50% van de werkende gediplomeerden ruim een jaar na diplomering een baan onder niveau van de gevolgde opleiding heeft. Deze gegevens van het ROA zijn vooralsnog alleen per opleiding op landelijk niveau beschikbaar. Het CBS is voornemens om deze gegevens ook per beroepsopleiding en school te realiseren2. Zo ontstaat er een meerjarig beeld over de arbeidsmarktrelevantie van een beroepsopleiding, een beeld dat als signaal kan dienen en gewogen zal worden in samenhang met andere (regionale) factoren. De percentages van 30% en 50% afzonderlijk betreffen op dit moment ongeveer 10% van de opleidingen. Deze percentages worden niet gebruikt om instellingen hierop afzonderlijk te beoordelen en louter op basis daarvan een sanctie op te leggen. Ze maken deel uit van een bredere afweging vanuit alle criteria in artikel 5. Op basis van deze bredere afweging komt de commissie tot een oordeel. Voor een afgewogen oordeel van het arbeidsmarktperspectief van een beroepsopleiding volstaan enkel gegevens over de positie van de gediplomeerden op de arbeidsmarkt niet. Ook andere gegevens zullen in de beoordeling moeten worden betrokken. Zo geldt ook de beschikbaarheid van stageplaatsen als indicatie voor het arbeidsmarktperspectief van beroepsopleidingen. Ook gegevens over de toekomstige arbeidsmarktkansen, van onder meer het ROA en de SBB, kunnen in de afweging worden meegenomen. Daar waar de cijfermatige basis minder overtuigend is, zal moeten worden vertrouwd op kwalitatieve oordelen van deskundigen in de desbetreffende sector. Enkel op basis van het samenspel van de in de beleidsregel genoemd criteria voor het beoordelen van niet-naleving van de zorgplichten zal het mogelijk zijn om tot een afgewogen oordeel te komen over de vraag of instellingen niet teveel deelnemers inschrijven in relatie tot de vraag van de arbeidsmarkt.
Met het oog op een doelmatige aanwending van de rijksbijdrage beoogt de nieuwe zorgplicht doelmatigheid instellingen te verplichten om zich ervan te vergewissen of het verzorgen van een beroepsopleiding door de instelling, gelet op het geheel van voorzieningen op het gebied van het beroepsonderwijs, doelmatig is. Er is aanleiding om een signaal nader te laten onderzoeken door de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo indien er door twee of meer instellingen in hetzelfde verzorgingsgebied eenzelfde beroepsopleiding wordt aangeboden en bij ten minste één instelling bij de betreffende opleiding 18 of minder deelnemers zijn ingeschreven. Met het aantal van 18 deelnemers wordt aangesloten bij een herkenbaar aantal dat ook door de SBB wordt gebruikt. Voorts is dit aantal ook geadviseerd op basis van onderzoek door KBA.3 Een aanvullend signaal is gelegen in het totaal aantal deelnemers per beroepsopleiding op landelijk niveau. Indien sprake is van minder dan 50 deelnemers verdeeld over twee of meer instellingen kan ook besloten worden tot nader onderzoek door de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo. Het aantal van 50 deelnemers is in lijn met de definitie van Samenwerkende Organisaties Specialistisch (SOS) Vakmanschap voor zeer kleine opleidingen. Wanneer er minder dan 18 deelnemers per instelling of 50 deelnemers op landelijk niveau staan ingeschreven bij een beroepsopleiding is dit een indicatie om te komen tot een versterking van de doelmatigheid. Deze aantallen worden niet gebruikt om instellingen hierop afzonderlijk te beoordelen en louter op basis daarvan een sanctie op te leggen. Ze maken deel uit van een bredere afweging vanuit alle criteria in artikel 6. Op basis van deze bredere afweging komt de commissie tot een oordeel. Dat hoeft echter niet zo te zijn: onderwijsinstellingen kunnen immers door het slim organiseren van het onderwijsaanbod ook bij relatief kleine beroepsopleidingen een doelmatige spreiding realiseren. Zo kan samenwerking op een gezamenlijke locatie een manier zijn om voldoende schaal te realiseren. Aanvullend moet hierbij opgemerkt worden dat bekostigde instellingen altijd een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de toegankelijkheid van beroepsopleidingen, in het bijzonder voor kansarme groepen (artikel 1.3.5 WEB). Dit kan een reden zijn om (tijdelijk) een ondoelmatig opleidingsaanbod in stand te houden. De adviescommissie macrodoelmatigheid mbo zal dergelijke overwegingen altijd betrekken bij het advies aan de minister.
Tot slot kan de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo op basis van de zorgplicht doelmatigheid de minister adviseren over concentratie van het onderwijsaanbod bij kleine opleidingen. Zo kan er een einde gemaakt worden aan situaties waarin ondoelmatige concurrentie tussen instellingen en/of door een teruglopende vraag naar personeel op de arbeidsmarkt zorgt voor een te versnipperd aanbod. Een versnippering van het aanbod kan immers zorgen voor een bedreiging van kleinschalige specialistisch opleidingen.
Op basis van het advies van de adviescommissie macrodoelmatigheid mbo kan de minister uiteindelijk een handhavingsbesluit nemen in geval sprake is van niet-naleving van de zorgplichten. De beleidsregel is bedoeld om zicht te geven op de wijze waarop, voorafgegaan door een waarschuwing, de sanctie van het ontnemen van rechten zal worden ingezet. Het is denkbaar dat een dergelijke sanctie te zwaar is, daarom kan met een sanctie als het opschorten of korten van de bekostiging de instelling ook aangespoord worden tot het realiseren van een zo goed mogelijke aansluiting van het onderwijs op de vraag van de arbeidsmarkt. Alleen in die gevallen waarin het evident is dat één van de zorgplichten niet wordt nageleefd en instellingen geen actie ondernemen om hieraan te voldoen, kan de situatie ontstaan dat de minister de ultieme sanctie moet nemen om de rechten aan een opleiding te ontnemen als ultimum remedium.
De adviezen worden openbaar gemaakt nadat een handhavingsbeslissing is genomen. In het geval dat er een besluit tot ontnemen van rechten wordt genomen dan wel een waarschuwing wordt gegeven vindt dit tegelijkertijd met de openbaarmaking van het besluit dan wel de waarschuwing plaats (zie voor openbaarmaking besluit tot ontneming van rechten en waarschuwing respectievelijk artikel 6.1.4, vijfde lid, en artikel 6.1.5, derde lid van de WEB). Indien de minister tot het oordeel komt dat er geen zorgplicht wordt overtreden en een sanctie niet aan de orde is dan wordt het advies na deze oordeelsvorming openbaar gemaakt. Als de minister besluit een andere sanctie te treffen dan het ontnemen van rechten c.q. een waarschuwing te geven dan wordt het advies na het nemen van dat besluit openbaar gemaakt. De adviezen zijn te vinden op de website www.cmmbo.nl.
Aangezien de Wet macrodoelmatigheid op 1 augustus 2015 in werking zal treden is het wenselijk om de onderhavige beleidsregel zo spoedig mogelijk na deze datum ook in werking te laten treden. Zo is het mogelijk om op korte termijn de zorgplichten na te kunnen leven en werk te kunnen maken van macrodoelmatigheid in het mbo. Daarnaast is gezien de aard van de beleidsregel en de werking van de adviescommissie macrodoelmatigheid, waarbij het bestaande opleidingenaanbod voortaan bezien kan worden langs de lijnen van de reeds eerder vastgestelde zorgplichten, geen reden om langer te wachten met invoering.
De Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Om te komen tot een zorgvuldige weging van de macrodoelmatigheid van het opleidingenaanbod zal gebruik worden gemaakt van de koppeltabel die is ontwikkeld door het ministerie van ocw, de inspectie van het onderwijs, de MBO Raad en de SBB en waarin crebo’s die verwijzen naar vergelijkbare opleidingen aan elkaar gerelateerd zijn.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-47109.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.