Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2015, 45343 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2015, 45343 | beleidsregel |
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een actualisering van het beleidsbesluit van 30 november 2012, nr. BLKB2012/1557M, Stcrt. 2012, 25933 , dat hiermee wordt ingetrokken. Daarnaast worden de eerder gepubliceerde beleidsregels van 1 november 2010, nr. DGB2010/5846, Stcrt. 2010, 17452 en van 3 september 2013, nr. BLKB2013/1352M, Stcrt. 2013, 25276 , in dit besluit opgenomen. Deze beleidsregels zijn opgenomen onder 3.3 en 3.5. De samenvoeging heeft als doel de toegankelijkheid van het bestaande beleid te vergroten.
Naast enige aanpassingen van redactionele aard zijn de volgende beleidsregels ingetrokken, gewijzigd of nieuw opgenomen:
– De onder 3.2 opgenomen beleidsregel (tankauto’s en schepen als onderdeel van de AGP) is gewijzigd zodat de beleidsregel onder voorwaarden ook kan worden toegepast indien vanuit de AGP minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen met tankauto’s met vrijstelling van accijns worden afgeleverd aan schepen.
– De onder 3.4 opgenomen beleidsregel (verkoop van accijnsgoederen aan reizigers aan boord van schepen en vliegtuigen in het verkeer tussen twee lidstaten) is met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2013 gewijzigd in verband met de wijziging van de heffingssystematiek van de btw van tabaksproducten. Met ingang van 1 juli 2013 is de heffing van btw van tabaksproducten niet langer gekoppeld aan de accijnsheffing ter zake van die producten. De btw van tabaksproducten wordt voortaan op dezelfde wijze geheven als van andere producten.
– Onder 3.6 is een nieuwe beleidsregel opgenomen. Op grond van deze beleidsregel is het mogelijk accijnsgoederen tijdens de overbrenging onder schorsing, in afwachting van het opvolgende vervoermiddel, tijdelijk op te slaan buiten een accijnsgoederenplaats.
– De onder 4.2 opgenomen beleidsregel (vrijstelling van accijns door vermenging met methanol) is beperkt. De goedkeuring geldt niet meer voor producten die gebruikt worden in de cosmetische sector.
– De onder 4.3 opgenomen beleidsregel (vrijstelling van accijns voor de uitslag tot verbruik van overige alcoholhoudende producten die worden gebruikt bij de vervaardiging van geneesmiddelen of die als geneesmiddel zijn geregistreerd) is vervallen. Deze beleidsregel heeft zijn belang verloren door de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 17 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:16327.
– De onder 4.9 opgenomen beleidsregel (toepassing vrijstelling accijns voor de levering van minerale oliën aan een opslagplaats voor levering aan eigen schepen) is gewijzigd zodat de beleidsregel ook kan worden toegepast indien de eigenaar van de opslagplaats in het bezit is van één schip.
– De onder 4.14 opgenomen beleidsregel (Teruggaaf accijns van minerale olie voor benzinedamp) wordt met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken. Deze goedkeuring staat niet langer in verhouding tot het oorspronkelijke doel, namelijk het bevorderen van het gebruik van dampretoursystemen. Ook is er geen grond voor deze goedkeuring in Europese (Richtlijn 2003/96/EG) en nationale wet- en regelgeving.
– De onder 4.18 opgenomen beleidsregel (Inslag in een AGP van veraccijnsde minerale oliën afkomstig uit brandstoftanks van bepaalde motorrijtuigen met teruggaaf van accijns) wordt met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken. Omdat de inzameling en verwerking van deze (mengsels) van brandstoffen onder milieuregelgeving valt, is het niet nodig dit fiscaal te stimuleren.
In dit beleidsbesluit wordt verstaan onder:
Wet op de accijns;
Uitvoeringsbesluit accijns;
Uitvoeringsregeling accijns;
Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG;
Verordening (EG) nr. 684/2009 van de Commissie van 24 juli 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad wat betreft de geautomatiseerde procedures voor de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns;
accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
elektronisch administratief document als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel i, van de wet en artikel 1a, onderdeel c, van het besluit;
het bericht, bedoeld in artikel 1a, onderdeel g, van het besluit;
het document, bedoeld in artikel 1a, onderdeel l, van het besluit;
goederen genoemd in artikel 1, eerste lid, van de wet;
een staat of grondgebied als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel f, van de wet;
de unieke administratieve referentiecode als bedoeld in artikel 1a, onderdeel d, van het besluit.
De hoofdstukindeling van dit besluit is voor zover mogelijk gelijk aan de hoofdstukindeling van de wet. De inhoudsopgave ziet er daarom als volgt uit:
1. Inleidende bepalingen
2. Definities van de accijnsgoederen en tarieven
3. Uitslag tot verbruik
4. Vrijstellingen en teruggaven
5. Bijzondere bepalingen
6. Verbodsbepalingen en strafbepalingen
7. Intrekking besluiten
8. Inwerkingtreding
De beleidsregels zijn onder de desbetreffende hoofdstukken (1 t/m 6) opgenomen.
Indien accijnsgoederen tijdelijk buiten een AGP worden gebracht om ze elders een bewerking te laten ondergaan is op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de wet sprake van uitslag tot verbruik. Indien de goederen weer binnen de AGP worden gebracht, kan de accijns worden teruggevraagd. Op grond van artikel 81 van de wet kan worden toegestaan dat gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak en tabaksproducten tijdelijk buiten de AGP worden gebracht om elders een bewerking te ondergaan, zonder dat dit wordt aangemerkt als uitslag tot verbruik. Een dergelijke toestemming is niet voor andere accijnsgoederen in de wet opgenomen.
Ik keur goed dat de inspecteur toestaat dat ook andere accijnsgoederen dan gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak en tabaksproducten tijdelijk buiten de AGP worden gebracht om elders een bewerking te ondergaan. Dit wordt dan niet aangemerkt als uitslag tot verbruik.
De toestemming wordt in de vergunning voor de AGP opgenomen en kan worden verleend onder de volgende voorwaarden en beperkingen:
– de bewerking mag niet zodanig zijn dat de bewerkte accijnsgoederen een hoger accijnsbedrag vertegenwoordigen dan voor die bewerking het geval was;
– in de administratie van de AGP moeten de tijdelijke overbrenging en de onregelmatigheden tijdens de overbrenging worden vastgelegd;
– de overbrenging van of naar de plaats van bewerking moet plaatsvinden met een bescheid als omschreven in artikel 54 van de regeling onder vermelding van de tekst ‘tijdelijke uitslag tot verbruik AGP’ en het nummer van de AGP-vergunning.
Op grond van de Uitvoeringsverordening moeten de adresgegevens van de plaats van rechtstreekse aflevering in het e-AD worden vermeld. Op basis van tussen de lidstaten gemaakte afspraken kan worden toegestaan dat een code wordt gebruikt in plaats van de adresgegevens van de plaats van rechtstreekse aflevering van de accijnsgoederen.
Ik keur goed dat de vergunninghouder van een AGP of een in Nederland gevestigde geregistreerde geadresseerde aan wie toestemming is verleend tot het toepassen van rechtstreekse aflevering een code kan gebruiken in plaats van de adresgegevens van de plaats van rechtstreekse aflevering. Deze code kan in het e-AD worden gebruikt in plaats van de adresgegevens van vak 7c, 7e en 7f. Deze code bestaat uit maximaal 10 alfanumerieke karakters en wordt in de vergunning opgenomen.
Op grond van artikel 2a van het besluit kan de inspecteur toestaan dat onder bepaalde voorwaarden het overbrengen van accijnsgoederen tussen twee AGP’s niet plaatsvindt met een e-AD, maar gebruik wordt gemaakt van een maandverklaring. Indien deze regeling wordt toegepast door een vergunninghouder van een AGP die tevens vergunninghouder is van andere AGP’s, moet deze vergunninghouder ook maandverklaringen afgeven voor de overbrengingen van en naar die AGP’s onderling.
Ik keur goed dat de inspecteur op verzoek toestemming kan verlenen om een maandverklaring als bedoeld in artikel 2a van het besluit achterwege te laten. Naast de in artikel 2a van het besluit genoemde voorwaarden gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
– de vergunninghouder van de AGP moet in het bezit zijn van een toestemming om één aangifte te doen voor alle AGP’s als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de regeling;
– de overbrengingen onder schorsing van de accijns tussen de verschillende AGP’s die zonder maandverklaring plaatsvinden, moeten zowel in de centrale administratie als in de administratie van de desbetreffende AGP’s op overzichtelijke wijze worden vastgelegd.
Op grond van artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het besluit is de toestemming tot het toepassen van rechtstreekse aflevering beperkt tot het rechtstreeks afleveren aan een afnemer die een ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en die niet optreedt in de hoedanigheid van een vergunninghouder van een AGP of een geregistreerde geadresseerde.
Tot 1 januari 2011 was in beleidsregel 1.2.1 goedgekeurd dat de toestemming tot het toepassen van rechtstreekse aflevering ook kon worden toegepast bij aflevering aan een afnemer met een AGP-vergunning. In de praktijk werd deze handelwijze ook toegepast bij zogenoemde afhaaltransacties. Het betreft A-B-C transacties tussen vergunninghouders van een AGP voor minerale oliën voor afhaaltransacties per truck bij depots en raffinaderijlaadpunten in combinatie met de toepassing van maandverklaringen als bedoeld in artikel 2a van het besluit. In dit kader worden door vergunninghouder C, op het contract van vergunninghouder B met vergunninghouder A, bij vergunninghouder A onder schorsing van accijns minerale oliën afgehaald. Vergunninghouder C, die de minerale oliën komt afhalen, is vooraf gevalideerd door middel van speciale badges voor het mogen beladen. De gevalideerde badges zijn in het geautomatiseerde systeem van vergunninghouder A gekoppeld aan verkoopcontracten van vergunninghouder A met vergunninghouder B. In verband met de onderliggende verkopen en facturatie worden de onder schorsing van accijns afgehaalde minerale oliën door middel van een maandverklaring overgedragen van vergunninghouder A naar vergunninghouder B en vervolgens van vergunninghouder B naar vergunninghouder C. Naar aanleiding van het vervallen van beleidsregel 1.2.1 per 1 januari 2011 is door het bedrijfsleven verzocht om de hierboven beschreven handelwijze met betrekking tot afhaaltransacties per truck na 1 januari 2011 te mogen voortzetten.
Wegens gebleken behoefte bij het bedrijfsleven en gezien de verregaande geautomatiseerde beheersing van het proces van afhaaltransacties per truck door middel van speciale badges keur ik goed dat vorenbedoelde afhaaltransacties tussen vergunninghouders van een AGP minerale oliën plaatsvinden onder de volgende voorwaarden en beperkingen:
– de goedkeuring heeft uitsluitend betrekking op afhaaltransacties met vervoer per truck bij depots en raffinaderijlaadpunten, waarbij de bestemming in Nederland is gelegen;
– de in dit kader onder schorsing van accijns afgehaalde minerale oliën worden door middel van maandverklaringen als bedoeld in artikel 2a van het besluit overgedragen van vergunninghouder A naar vergunninghouder B en van vergunninghouder B naar vergunninghouder C.
In artikel 13 van de wet is het tarief van de accijns voor overige alcoholhoudende producten opgenomen. Het tarief bestaat uit een bepaald bedrag per volumepercent alcohol per hectoliter alcoholhoudend product bij een temperatuur van 20°C.
Op grond van artikel 27, eerste lid, onderdeel d, van de wet wordt de accijns voor vloeibaar gemaakt petroleumgas berekend per 1000 kilogram. In de praktijk wordt vloeibaar gemaakt petroleumgas veelal verhandeld in liters in plaats van in kilogrammen.
Ik keur goed dat voor de omrekening van liters naar kilogrammen wordt uitgegaan van een soortelijke massa van 0,54. De goedkeuring is alleen van toepassing indien vloeibaar gemaakt petroleumgas bestaat uit een mengsel van propaan en butaan en degene die de accijns is verschuldigd de exacte samenstelling en soortelijke massa niet kent of kan kennen.
Op grond van de wet is accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van lichte olie die als brandstof wordt gebruikt voor tweetaktmotoren van motorrijtuigen ongeacht de toevoegingen. Hoewel aan de lichte olie smeerolie is toegevoegd blijft het eindproduct een lichte olie in de zin van de wet en blijft over het gehele eindproduct de accijns verschuldigd.
In artikel 27 van de wet is voor smeerolie (GN codes 2710 1981 t/m 2710 1999) geen tarief vastgesteld. Op grond van artikel 28 van de wet is deze minerale olie belast met accijns als deze bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor de verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof.
Hoewel de smeerolie voor de smering van de tweetaktmotor in bepaalde gevallen aan de lichte olie wordt toegevoegd, kan men niet spreken van een product dat wordt aangeboden voor de verkoop als motorbrandstof of wordt gebruikt als motorbrandstof. Deze smeerolie wordt in die gevallen niet toegevoegd aan de brandstof om als brandstof te dienen, maar omdat er vanwege de technische constructie geen andere manier bestaat om de smeerolie in de motor te krijgen. Het toevoegen van de smeerolie heeft eerder een verslechtering van het verbrandingsproces van de brandstof in de motor tot gevolg. De smeerolie voor tweetaktmotoren is vergelijkbaar met de smeerolie voor viertaktmotoren, die ook niet belast is.
Ik keur daarom goed dat de smeerolie die wordt uitgeslagen tot verbruik in afzonderlijke verpakking om als smeermiddel voor een tweetaktmotor te dienen, niet onder de accijnsheffing valt.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de wet kan een plaats van waaruit accijnsgoederen worden geleverd aan een verbruiker niet in aanmerking komen als AGP. In artikel 18 van de regeling is bepaald welke plaatsen, in afwijking van artikel 40, tweede lid, van de wet, wel in aanmerking komen als AGP.
In de praktijk blijkt dat er behoefte bestaat om op kleine schaal rechtstreeks vanuit een AGP aan een verbruiker accijnsgoederen te leveren die zijn uitgeslagen tot verbruik, de zogenoemde poortverkoop.
In verband hiermee keur ik goed dat vanuit een AGP op kleine schaal accijnsgoederen die zijn uitgeslagen tot verbruik en waarvoor de accijns is betaald aan een verbruiker worden geleverd. Deze levering is echter alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
– de verkoop vindt plaats vanuit een ruimte die binnen de AGP duidelijk is afgescheiden van de rest van de AGP en die op de situatietekening is aangegeven;
– als tijdstip van uitslag tot verbruik wordt aangemerkt het tijdstip van opslag in die verkoopruimte;
– de verkoop aan de verbruikers moet blijken uit de administratie van de AGP;
– de verkoop aan de poort is een bijzaak van de AGP;
– tabaksproducten moeten zijn voorzien van accijnszegels.
Een AGP is, gelet op artikel 42 van de wet, een geografisch vastgestelde locatie die in de vergunning is omschreven. Het is daarom in beginsel niet mogelijk een schip of vrachtauto als AGP aan te wijzen.
Bij de levering van minerale oliën aan tankstations en schepen is het op het tijdstip van de uitslag tot verbruik nog niet bekend hoeveel minerale olie daadwerkelijk zal worden afgeleverd. Dit speelt ook bij bier dat vanuit de AGP met tankauto’s wordt afgeleverd bij horecaondernemers. De geleverde hoeveelheid staat pas vast bij de daadwerkelijke aflevering aan het tankstation, aan het schip of aan de horecaondernemer. Mede ter voorkoming van extra administratieve handelingen bestaat er daarom behoefte om voor deze leveringen een uitzondering te maken op vorenbedoeld vereiste met betrekking tot de locatie van een AGP.
Ik keur goed dat tankauto’s die bier aan horecaondernemingen afleveren en tankauto’s die minerale olie aan tankstations afleveren met het oog op die afleveringen geacht worden deel uit te maken van de AGP waaruit wordt afgeleverd. Deze goedkeuring moet worden opgenomen in de vergunning voor de AGP waaruit wordt afgeleverd.
De goedkeuring is van toepassing onder de volgende voorwaarden:
– de afleveringen van de minerale oliën en het bier moeten plaatsvinden via op de tankauto's aanwezige geijkte meters;
– voor de berekening van de verschuldigde accijns inzake lichte olie, halfzware olie en gasolie mogen de op de tankstations afgeleverde actuele liters worden omgerekend naar liters ad 15°C. op basis van de soortelijke massa van de betreffende minerale olie en de temperatuur op het moment van belading van de tankauto;
– voor de berekening van de verschuldigde accijns inzake vloeibaar gemaakt petroleumgas mogen de op de tankstations afgeleverde actuele liters worden omgerekend naar kilogrammen op basis van een soortelijke massa van 0,54;
– tijdens het vervoer van de minerale olie of het bier moet de herkomst worden aangetoond met een bescheid als bedoeld in artikel 54 van de regeling;
– de samenstelling van het bier en de minerale olie mag niet worden gewijzigd.
Ik keur goed dat tankauto’s en leurschepen die minerale olie voorzien van herkenningsmiddelen met vrijstelling van accijns afleveren aan schepen geacht worden deel uit te maken van de AGP waaruit wordt afgeleverd. Deze goedkeuring moet worden opgenomen in de vergunning voor de AGP waaruit wordt afgeleverd.
De goedkeuring is van toepassing onder de volgende voorwaarden:
De aflevering van minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen met tankauto’s kan alleen plaatsvinden onder de volgende voorwaarden:
– de afleveringen van de minerale oliën moet plaatsvinden via op de tankauto’s aanwezige geijkte meters;
– vanuit de tankauto’s mogen alleen minerale oliën worden afgeleverd met vrijstelling van accijns aan schepen op grond van artikel 66 van de wet en aan leurschepen die in de AGP vergunning zijn opgenomen van waaruit wordt afgeleverd;
– tijdens het vervoer van de minerale olie moet de herkomst worden aangetoond met een bescheid als bedoeld in artikel 54 van de regeling;
– de samenstelling van de minerale olie mag niet worden gewijzigd.
De aflevering van minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen met zogenoemde leurschepen kan alleen plaatsvinden onder de volgende voorwaarden:
– als leurschip wordt aangemerkt een schip dat in eigendom is van of dat voor minimaal een periode van een jaar gecharterd is door de vergunninghouder van de AGP;
– de namen en de registratienummers van de leurschepen moeten in de AGP-vergunning worden opgenomen;
– de vergunninghouder van de AGP moet per leurschip een deugdelijke administratie voeren van de ontvangen, afgeleverde en voorhanden zijnde minerale oliën;
– leurschepen mogen alleen minerale oliën vervoeren die eigendom zijn van de vergunninghouder van de AGP;
– vanuit de leurschepen mogen alleen minerale oliën worden afgeleverd met vrijstelling van accijns op grond van artikel 66 van de wet;
– tijdens het vervoer per leurschip van de minerale olie naar de schepen moet de herkomst worden aangetoond met een bescheid als omschreven in artikel 54 van de regeling;
– de samenstelling van de minerale olie mag niet worden gewijzigd.
Bij enkele vergunninghouders van een AGP bestaat de behoefte om bepaalde vervaardigingshandelingen met betrekking tot minerale oliën te verrichten buiten hun AGP. Het betreft hier het mengen van bepaalde minerale oliën aan boord van een schip, dat is gelegen aan een boei dan wel een vaste paal1 in de haven (hierna: mengen op de boei). De minerale oliën die aan boord worden gebracht (via de zogenoemde ‘boord-boordoverslag’) zijn veelal afkomstig uit een of meer AGP’s of belastingentrepots. In het merendeel van de gevallen vindt het mengen plaats aan boord van een zeeschip, waarmee de minerale olie die ontstaat na vermenging wordt uitgevoerd. Het is echter ook mogelijk dat de na vermenging ontstane minerale olie naar een andere AGP wordt overgebracht. Vanuit logistieke overwegingen is het in bepaalde gevallen efficiënter om dit mengen aan boord van het (uitgaande) schip te verrichten in plaats van in een landtank van een in het havengebied gelegen AGP dan wel in een schip dat is gelegen aan de steiger van die AGP en dat verbonden is met de daar aanwezige installaties van de AGP.
Het mengen van minerale oliën waarbij de samenstelling wordt gewijzigd wordt aangemerkt als het vervaardigen van minerale oliën als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel w, van de wet. Op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de wet is het niet toegestaan een accijnsgoed te vervaardigen buiten een AGP die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen. Artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de wet bepaalt dat onder een AGP wordt verstaan iedere plaats in Nederland waar op grond van de bepalingen van de wet accijnsgoederen onder schorsing van accijns mogen worden vervaardigd, mogen worden verwerkt, voorhanden mogen zijn, mogen worden ontvangen en mogen worden verzonden. Uit het samenstel van wettelijke bepalingen en de toelichting daarop kan worden afgeleid dat het bij een AGP gaat om een fysieke locatie zoals een gebouw of een terrein.
Hoewel de huidige systematiek van de wet zich verzet tegen het verrichten van vervaardigingshandelingen buiten een AGP, ben ik van mening dat in dit specifieke geval aanleiding bestaat aan de wens van deze vergunninghouders van een AGP tegemoet te komen. De eventuele heffing van accijns moet echter voldoende zijn verzekerd. Ik keur het volgende goed.
De inspecteur kan op schriftelijk verzoek van een hierna te noemen vergunninghouder van een AGP het volgende toestaan.
Een vergunninghouder van een AGP die beschikt over een vaste locatie van zijn AGP in het havengebied waarin de boei is gelegen kan verzoeken om een nauwkeurig omschreven boei met het in de directe omgeving van die boei gelegen water samen met een aan die boei gelegen schip dan wel bepaalde compartimenten van het schip, waarin het mengen op de boei plaatsvindt, als onderdeel van zijn AGP aan te merken. De combinatie van boei en schip (dan wel de vorenbedoelde compartimenten van het schip) maakt alsdan onderdeel uit van (de locatie van) zijn AGP, met dien verstande dat dit slechts geldt gedurende de tijd dat het mengen plaatsvindt in het aan de boei gelegen schip. Alle uit de vergunning voor zijn AGP voortvloeiende rechten en verplichtingen gelden onverkort voor de tijdelijk als onderdeel van zijn AGP aangemerkte combinatie van boei en schip.
Een bepaalde boei kan door verschillende vergunninghouders van een AGP worden gebruikt, mits zij beschikken over vorenbedoelde toestemming van de inspecteur. Een aan de boei gelegen schip waarin het mengen plaatsvindt kan slechts onderdeel uitmaken van één AGP.
Op de toestemming zijn de hierna genoemde voorwaarden van toepassing. Bij gebleken misbruik of indien aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan wordt de verleende toestemming ingetrokken.
De toestemming wordt opgenomen in de vergunning van de houder van de AGP. De toestemming is alleen van toepassing op de minerale oliën die in de vergunning zijn vermeld.
Voor het verlenen van de toestemming aan een vergunninghouder van een AGP gelden de volgende voorwaarden:
a) De havenautoriteiten hebben toestemming verleend voor de boord-boord overslag voor de schepen die betrokken zijn bij het mengen op de boei. De administratie van de vergunninghouder bevat afschriften van de door de havenautoriteiten verleende toestemmingen.
b) Nadat de onder a) bedoelde toestemming is verkregen meldt de vergunninghouder actief aan de inspecteur bij welke boei en op welk schip dan wel in welk(e) compartiment(en) het mengen zal plaatsvinden. Deze melding moet ten minste 48 uur voorafgaande aan de aanvang van het mengen door de inspecteur zijn ontvangen teneinde toezicht aan boord van het schip mogelijk te maken.
c) De vergunninghouder moet voldoende (administratieve) waarborgen treffen om de accijnsbelangen veilig te stellen en toezicht mogelijk te maken. Ook moeten alle op de e-AD’s geconstateerde verschillen in de administratie worden aangetekend.
d) De vergunninghouder verricht alle voorgeschreven formaliteiten met betrekking tot de e-AD’s onder dekking waarvan de minerale oliën worden ingeslagen in het schip waarin het mengen plaatsvindt. Indien die minerale oliën afkomstig zijn uit de locatie van zijn AGP in het havengebied is artikel 34 van het besluit van overeenkomstige toepassing. Ook verricht de vergunninghouder alle voorgeschreven formaliteiten met betrekking tot de minerale oliën die in het schip aanwezig zijn wanneer dit de aan de boei gelegen plaats verlaat.
e) De vergunninghouder schakelt een onafhankelijk controlebureau in dat in zijn opdracht wordt belast met de noodzakelijke metingen van de hoeveelheden minerale oliën die aan boord van het schip worden gebracht, alsmede van de hoeveelheden die aan boord van het schip aanwezig zijn, zowel voor als na de menging.
f) Iedere wijziging die zich na het verlenen van de toestemming voordoet moet schriftelijk worden gemeld aan de inspecteur die de toestemming heeft verleend.
Indien nodig kan de inspecteur nog nadere voorwaarden stellen aan het toezicht op de naleving van bovengenoemde voorwaarden.
De verkoop van accijnsgoederen op schepen en in luchtvaartuigen in het verkeer tussen twee lidstaten van de Europese Unie is gebonden aan de bepalingen van de richtlijn. Volgens de voorgeschreven formaliteiten zal bij iedere binnenkomst in een lidstaat over de accijnsgoederen die behoren tot de winkelvoorraad een aangifte voor de accijns moeten worden gedaan. Daartegenover staat dat er een recht op teruggaaf ontstaat van de accijns die in de lidstaat van vertrek is voldaan.
Op grond van artikel 2e, vijfde lid, van de wet worden accijnsgoederen die aan boord van een schip of een vliegtuig dat een verbinding tussen een andere lidstaat en Nederland verzorgt, voorhanden worden gehouden maar die niet beschikbaar zijn voor de verkoop wanneer dit schip of vliegtuig zich op het grondgebied van Nederland bevindt, niet geacht in Nederland voor commerciële doeleinden voorhanden te worden gehouden.
De exploitant van de (mobiele) winkel kan er echter de voorkeur aan geven om zowel op het grondgebied van de ene als van de andere lidstaat aan de reizigers de gelegenheid te bieden accijnsgoederen te kopen. In deze situatie zal de exploitant bij iedere binnenkomst van zijn tot de winkelvoorraad behorende accijnsgoederen in een andere lidstaat de accijns van die lidstaat verschuldigd worden. Vervolgens ontstaat er weer een recht op teruggaaf van de in de lidstaat van vertrek voldane accijns.
Zonder nadere vereenvoudiging zal één en ander via de algemene regels van de desbetreffende lidstaat moeten worden aangegeven en betaald, hetgeen kan leiden tot een fors aantal aangiften en teruggaafverzoeken van accijns.
Ter vereenvoudiging van de door de exploitant te verrichten aangiften en betalingen van accijns en gelet op de notitie van de Europese Commissie (gepubliceerd in het Pb EG van 10 april 1999 nr. 1999/ C 99/08) en artikel 35, tweede lid, van de richtlijn keur ik het volgende goed.
De inspecteur kan op schriftelijk verzoek en met inachtneming van de hierna vermelde voorwaarden bij vergunning een vereenvoudigde regeling treffen. De vergunning ziet op een situatie dat een exploitant van een (mobiele) winkel veelvuldig en regelmatig accijnsgoederen overbrengt als winkelvoorraad aan boord van een schip of vliegtuig in het verkeer tussen twee lidstaten.
Met toepassing van deze regeling is het mogelijk dat de exploitant van de (mobiele) winkel periodiek een aangifte doet waarin de in het tijdvak verschuldigd geworden accijns al is gesaldeerd met het in dat tijdvak ontstane recht op teruggaaf van accijns.
Bij zijn verzoek moet belanghebbende schriftelijk verklaren dat de niet van Nederlandse accijnszegels voorziene tabaksproducten tijdens het verblijf binnen het Nederlandse territorium en tijdens reizen vanuit Nederland naar het territorium van een andere lidstaat niet worden verkocht.
In de vergunning moet aandacht worden besteed aan de administratie en de aanwezigheid van tabaksproducten uit andere lidstaten.
De exploitant moet een administratie voeren waarin alle in- en verkopen van de winkel zodanig worden geregistreerd dat daaruit kan worden vastgesteld welke soorten en hoeveelheden accijnsgoederen deel uitmaken van de winkelvoorraad op het tijdstip van binnenkomst in het territorium van de desbetreffende lidstaat. Dit houdt onder andere in dat in de voorraadadministratie de in- en verkopen van de mobiele winkel zodanig moeten worden geregistreerd dat daaruit kan worden vastgesteld welke soorten en hoeveelheden accijnsgoederen deel uitmaken van de winkelvoorraad op het tijdstip van binnenkomst in het territorium van de desbetreffende lidstaat. Hieraan kan bijvoorbeeld worden voldaan door, uitgaande van de voorraad bij vertrek, bij de winkelverkopen aan boord tevens het tijdstip van de verkoop te registreren. Voor zover deze gegevens nu niet al worden bijgehouden, mag worden verwacht dat de registratie hiervan op relatief eenvoudige wijze – nl. via het kassaregister – valt te realiseren. Ervan uitgaande dat het verkeer met de andere lidstaat plaatsvindt in een geregelde dienst, kunnen in de te verlenen vergunning desgewenst, bij wijze van extra vereenvoudiging, de tijdstippen van binnenkomst in de andere lidstaat worden vastgelegd per vaar/ vliegroute en per schip/vliegtuig.
Over deze vastlegging worden tussen de belanghebbenden en de bevoegde douaneautoriteiten van de desbetreffende lidstaten afspraken gemaakt.
In de vergunning kan toestemming worden verleend dat tabaksproducten uit andere lidstaten zich tijdelijk hier te lande in de voorraad van mobiele verkooppunten mogen bevinden. Omgekeerd zullen de autoriteiten van de andere lidstaat eenzelfde positie innemen, zodat belanghebbende desgewenst via een dubbele voorraad toch gedurende de hele reis tabaksproducten kan verkopen. Hierbij speelt mee dat ook de andere lidstaten, evenals Nederland, binnen het toepassingsbereik van hun accijnsregime alleen verkopen zullen toelaten van tabaksproducten die in overeenstemming zijn met de gezondheidsvoorschriften en de eventuele accijnsbepalingen van de desbetreffende lidstaat.
Tabaksproducten die naar het Nederlandse accijnsregime worden verkocht, moeten steeds van Nederlandse accijnszegels en gezondheidswaarschuwingen zijn voorzien.
Met ingang van 1 januari 2013 is het tariefonderscheid tussen hoogbelaste en laagbelaste halfzware olie en gasolie afgeschaft. De verplichting om laagbelaste halfzware olie en gasolie te voorzien van herkenningsmiddelen is daarom vervallen. De verplichting om minerale oliën te voorzien van herkenningsmiddelen blijft alleen bestaan voor minerale oliën die worden gebruikt als brandstof voor de aandrijving van schepen, andere dan pleziervaartuigen of als scheepsbehoeften aan boord van schepen.
Met ingang van 1 januari 2013 mogen minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen alleen nog voorhanden zijn in de in artikel 91, tweede lid, van de wet genoemde tanks. Daarnaast worden op grond van artikel 2e, zesde lid, van de wet en artikel 3c van de regeling de in een andere lidstaat tot verbruik uitgeslagen minerale oliën die zich in de normale brandstofreservoirs van bedrijfsmotorrijtuigen bevinden en bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof voor deze voertuigen, in Nederland niet belast met accijns. Hetzelfde geldt voor minerale oliën die zich bevinden in de normale brandstofreservoirs van containers voor speciale doeleinden en die bestemd zijn voor de werking tijdens het vervoer van specifieke systemen die tot de uitrusting van deze containers behoren. De in deze normale brandstofreservoirs voorhanden minerale oliën mogen in Nederland verbruikt worden.
In andere dan de hiervoor genoemde gevallen is het niet toegestaan om minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen in Nederland voorhanden te hebben. Hierbij gaat het onder meer om minerale oliën in de brandstofreservoirs van niet-zelfrijdende werktuigen, generatoren en verwarmingsapparaten (dus andere brandstofreservoirs dan bedoeld in artikel 2e, zesde lid, van de wet). Bij binnenkomst in Nederland zouden deze brandstofreservoirs moeten worden geleegd en worden voorzien van zogenoemde blanke olie. Dit is echter om technische en logistieke redenen veelal niet mogelijk en om milieutechnische redenen ook niet wenselijk. Het nakomen van deze verplichting zou het voor de betrokken bedrijven bijzonder moeilijk maken hun grensoverschrijdende activiteiten voort te zetten.
Gelet op het vorenstaande keur ik goed dat niet als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt het voorhanden hebben van minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen in normale brandstofreservoirs van niet-zelfrijdende werktuigen, generatoren en verwarmingsapparaten onder de volgende voorwaarden en beperkingen:
– de minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen die in de normale brandstofreservoirs zijn getankt in een andere lidstaat, zijn in die lidstaat uitgeslagen tot verbruik en bevinden zich in overeenstemming met de accijnswetgeving van die lidstaat in die normale brandstofreservoirs (dit moet door belanghebbende worden aangetoond);
– de normale brandstofreservoirs moeten rechtstreeks zijn verbonden met de niet-zelfrijdende werktuigen, generatoren en verwarmingsapparaten (de goedkeuring geldt dus bijvoorbeeld niet voor losse brandstofreservoirs);
– de normale brandstofreservoirs mogen niet in verbinding staan met het brandstofsysteem voor de aandrijving van een voertuig of vaartuig.
In de hiervoor genoemde gevallen wordt tevens ontheffing verleend van de verbodsbepaling van artikel 91, tweede lid, van de wet.
Het vullen van de brandstofreservoirs in Nederland moet uiteraard plaatsvinden met minerale oliën die niet zijn voorzien van herkenningsmiddelen.
Vanuit logistiek oogpunt is het vaak wenselijk dat accijnsgoederen tijdens de overbrenging onder een accijnsschorsingsregeling worden overgeladen in een ander vervoermiddel. Indien directe overlading in het opvolgende vervoermiddel niet mogelijk is, bestaat de behoefte bij bedrijven (hierna: logistieke dienstverleners) om de accijnsgoederen, in afwachting van het opvolgende vervoermiddel, tijdelijk op te slaan buiten een AGP (hierna: tijdelijke opslag. Dit moet niet worden verward met het begrip ‘tijdelijke opslag’ uit de douanewetgeving). De logistieke dienstverlener is niet de afzender of de geadresseerde van de accijnsgoederen, maar fungeert alleen als dienstverlener in de vervoersketen. De oorspronkelijke e-AD's blijven gewoon in stand.
De mogelijkheid voor overlading is niet expliciet in de wetgeving opgenomen. Uit de toelichting op het e-AD (Tabel 1, punt 16f, bij Verordening (EG) 684/2009) blijkt echter dat overlading mogelijk is bij vervoer van accijnsgoederen onder schorsing van accijns.
De wetgeving voorziet niet in tijdelijke opslag. Opslag onder schorsing van accijns moet plaatsvinden in een AGP. De logistieke dienstverlener beschikt vaak niet over een vergunning voor een AGP.
Indien accijnsgoederen die worden overgebracht onder een accijnsschorsingsregeling met het oog op de overlading in een opvolgend vervoermiddel gedurende een korte tijd worden opgeslagen, kan deze tijdelijke opslag plaatsvinden buiten een AGP. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
a. de tijdelijke opslag bij overlading vindt plaats bij een logistieke dienstverlener in Nederland;
b. het opvolgende vervoer moet dan al bekend zijn, dat wil zeggen de aard (vrachtwagen, binnenschip e.d) en indien mogelijk de identiteit (kenteken vrachtauto, naam van het binnenschip e.d.) van het opvolgende vervoer;
c. het aan de tijdelijke opslag voorafgaande vervoer en het opvolgende vervoer geschieden onder dekking van hetzelfde e-AD;
d. de logistieke dienstverlener meldt aan de Douane de volgende gegevens: de ARC die aan het e-AD is toegekend, de overlading en de gegevens van het opvolgende vervoer en van de tijdelijke opslag (naam logistieke dienstverlener, adres van de tijdelijke opslag, aanvang van de tijdelijke opslag). Deze melding moet geschieden uiterlijk bij de aanvang van de tijdelijke opslag. Als bij de aanvang van de tijdelijke opslag de identiteit van het opvolgende vervoer nog niet bekend is, kan deze later worden gemeld, maar uiterlijk bij de beëindiging van de tijdelijke opslag. Naar aanleiding van de meldingen maakt de Douane een zogenoemd ‘verslag van een bijzonder voorval’ en legt dit vast in EMCS. De Douane op de plaats van bestemming weet dan dat terecht een ander vervoermiddel is gebruikt;
e. de tijdelijke opslag vindt plaats binnen de vervoerstermijn die de verzender in het e-AD heeft opgegeven. Zoals blijkt uit de toelichting op het e-AD (Tabel 1, punt 1b, bij Verordening (EG) 684/2009) gaat het daarbij om de normale duur van de reis, rekening houdende met het vervoermiddel en de afstand.
Ter toelichting op de onder d genoemde voorwaarde: de Douane legt het bijzonder voorval vast in EMCS. Bij een eventuele controle na de tijdelijke opslag kan bij het raadplegen van EMCS geconstateerd worden dat de Douane op de hoogte was van de tijdelijke opslag. Tevens kan worden nagegaan wat de gegevens zijn met betrekking tot het opvolgende vervoer (bij voorbeeld de identiteit van het vervoermiddel) en de tijdelijke opslag.
Indien niet aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, is sprake van een onregelmatigheid tijdens het overbrengen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling als bedoeld in artikel 2c, eerste lid, van de wet. Deze onregelmatigheid resulteert in uitslag tot verbruik van deze accijnsgoederen op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de wet (onregelmatig onttrekken van accijnsgoederen aan een accijnsschorsingsregeling).
Op grond van artikel 64, eerste lid, onderdeel b, van de wet kan vrijstelling van accijns worden verleend voor overige alcoholhoudende producten die kennelijk niet zijn bestemd voor inwendig gebruik door de mens. Deze producten moeten wel volgens artikel 12 van het besluit juncto artikel 25 van de regeling en de daarbij behorende bijlage A.2 op de voorgeschreven wijze worden vermengd zodat ze niet meer geschikt zijn voor consumptie.
Goedkeuring
Ik keur goed dat voor producten die worden uitgeslagen tot verbruik in een kleinhandelsverpakking van niet meer dan 5 liter de vermenging van ethanol met 5% methanol ook wordt aangemerkt als voldoende te zijn vermengd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van het besluit juncto artikel 25 van de regeling en de daarbij behorende bijlage A.2. Deze goedkeuring geldt niet voor producten die gebruikt worden in de cosmetische sector.
De huidige Europese regelgeving voorziet niet in een vrijstelling van accijns voor minerale olie die zich bevindt in de brandstoftanks van nieuwe auto’s die naar andere lidstaten worden verzonden. Het betreft kleinere hoeveelheden minerale oliën die alleen dienen om de auto’s op eigen kracht op en van het transportmiddel waarmee ze worden vervoerd, te kunnen rijden.
Ik keur, mede gelet op afspraken in EU-verband, goed dat
– bij invoer van nieuwe auto’s uit derde landen de heffing van accijns op de minerale oliën die zich in de brandstoftank bevinden achterwege blijft, indien de in de brandstoftank aanwezige hoeveelheid minerale oliën gering is (maximaal 5 liter);
– bij het overbrengen van nieuwe auto’s tussen Nederland en andere lidstaten heffing van accijns alleen plaats vindt in de lidstaat van productie van de auto’s;
– bij de uitvoer van nieuwe auto’s naar derde landen op verzoek teruggaaf van accijns voor de in de brandstoftank aanwezige geringe hoeveelheid minerale olie kan worden verleend.
Accijnsgoederen kunnen op grond van artikel 65 van de wet met vrijstelling van de accijns worden uitgeslagen tot verbruik indien daartoe een vrijstellingsvergunning is afgegeven. De accijnsgoederen waarvoor nog geen vergunning is afgegeven, maar die wel bestemd zijn om te zijner tijd met een vrijstellingsbestemming te worden uitgeslagen tot verbruik kunnen niet met vrijstelling worden opgeslagen of verhandeld. Handel in die goederen kan daarom slechts plaatsvinden met betaling van de accijns die later weer kan worden teruggevraagd.
Ik keur goed dat de inspecteur aan handelaren in accijnsgoederen die uitsluitend zijn bestemd voor vrijstellingsdoeleinden op grond van artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van de wet, een vrijstellingsvergunning verleent. In de vergunning moet, naast de wettelijk voorgeschreven voorwaarden, worden aangegeven dat de administratie van de handelaar zodanig is ingericht dat daaruit op overzichtelijke wijze blijkt naar welke vrijstellingsgenietende de goederen zijn overgebracht. In aanvulling op artikel 18, vijfde lid, van het besluit moet een extra exemplaar van de daar bedoelde verklaring worden bewaard bij de administratie van de handelaar.
Gelet op artikel 5 van de wet en artikel 7 van het besluit, kunnen minerale oliën die op grond van artikel 65, eerste lid, onderdeel b, van de wet met vrijstelling van accijns zijn betrokken geen bewerking ondergaan. Een dergelijke bewerking kan slechts plaatsvinden in een AGP.
Goedkeuring
Bij het gebruik van minerale oliën als grondstof voor het vervaardigen van bepaalde niet-accijnsgoederen is soms zuivering van de minerale oliën noodzakelijk. Ik keur goed dat de inspecteur op verzoek toestemming kan verlenen om minerale oliën in het bedrijf van vrijstellingsgenietende te zuiveren. De toestemming wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
– de toestemming wordt opgenomen in de vergunning die is verleend op grond van artikel 65, derde lid, van de wet;
– de minerale oliën moeten in het bedrijf van vrijstellingsgenietende worden gezuiverd;
– de gezuiverde minerale oliën moeten worden gebruikt als grondstof voor het vervaardigen van niet-accijnsgoederen; - de zuiveringshandelingen moeten in de administratie van vrijstellingsgenietende worden vastgelegd.
De vrijstelling van de accijns als bedoeld in artikel 66, eerste lid, onderdeel b, van de wet is van toepassing op de minerale oliën die worden gebruikt voor de voortstuwing van een luchtvaartuig, anders dan een plezierluchtvaartuig.
Voor de daadwerkelijke uitvoering van een vlucht is het noodzakelijk dat de vliegtuigmotoren kort worden getest. Er bestaat dus een directe relatie met de voorgenomen voortstuwing van het luchtvaartuig.
Ik keur daarom goed dat de vrijstelling ook kan worden toegepast op de minerale olie die zich in een brandstoftank van een luchtvaartuig, niet zijnde een plezierluchtvaartuig, bevindt en die, voorafgaande aan een vlucht, gebruikt wordt voor het testen van dat luchtvaartuig. De minerale olie wordt dan geacht te zijn gebruikt voor de voortstuwing van een luchtvaartuig, anders dan een plezierluchtvaartuig.
Voor minerale oliën die worden gebruikt voor de aandrijving van schepen of als scheepsbehoeften aan boord van schepen, niet zijnde pleziervaartuigen, wordt op grond van artikel 66, eerste lid, onderdeel a, van de wet vrijstelling van accijns verleend. De vrijstellingbestemming wordt op grond van artikel 19 van het besluit aangetoond door een afgetekende verklaring van de afnemer.
In de praktijk komt het echter voor dat een eigenaar van één of meer schepen voor die schepen een eigen opslagplaats heeft waaruit hij zijn eigen schepen van minerale olie voorziet.
In verband daarmee keur ik goed dat de inspecteur aan de eigenaar van één of meer schepen een vergunning verleent om de minerale olie onder vrijstelling van accijns te ontvangen en op te slaan.
De eigenaar van het schip/de schepen moet daartoe een schriftelijk verzoek indienen bij de inspecteur. In het verzoek en de vergunning moet de kadastrale ligging van de opslagplaats worden aangegeven. In de vergunning moet de inspecteur in ieder geval de volgende voorwaarden opnemen:
– de maximale hoeveelheid die gemiddeld per maand in de opslagplaats mag worden opgeslagen is 100.000 liter halfzware olie of gasolie, 100.000 kg stookolie en 5000 kg vloeibaar gemaakt petroleumgas;
– de verklaring, bedoeld in artikel 19 van het besluit, wordt afgetekend bij aflevering van de minerale olie in de opslagplaats van de eigenaar;
– de leverancier moet bij de afgetekende verklaringen een afschrift van de vergunning bewaren;
– de opgeslagen minerale olie mag alleen worden afgeleverd aan het eigen schip/de eigen schepen, niet zijnde pleziervaartuigen;
– de vergunninghouder moet een administratie bijhouden waarin de leveringen aan het eigen schip/de eigen schepen worden aangetekend.
De goedkeuring is onder dezelfde voorwaarden ook van toepassing op de teruggaaf van accijns op de voet van artikel 70, eerste lid, onderdeel b, van de wet. Voor de leverancier ontstaat het recht op teruggaaf op het moment dat de goederen zijn afgeleverd in de opslagplaats van de eigenaar van de schepen, die in het bezit is van voornoemde vergunning.
Artikel 71e van de wet voorziet in een (gedeeltelijke) teruggaaf van accijns voor vloeibaar gemaakt petroleumgas. Dit vloeibaar gemaakt petroleumgas moet worden gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten. De teruggaaf is alleen van toepassing als er geen aansluiting voor aardgas is (artikel 71e, eerste lid, van de wet). In de praktijk blijkt dat de aanwezige aardgasaansluiting niet in alle gevallen voldoende capaciteit heeft om te worden gebruikt voor het stomen (ontsmetten) van tuinbouwgronden. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee ook in die gevallen de teruggaaf toe te passen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen aangemerkt als uitslag tot verbruik. Als de daadwerkelijk in de AGP aanwezige voorraad accijnsgoederen kleiner is dan de voorraad die volgens de administratie aanwezig zou moeten zijn, is er sprake van een minderbevinding. Als de daadwerkelijk in de AGP aanwezige voorraad accijnsgoederen groter is dan de administratie aangeeft, is sprake van een meerbevinding.
De Hoge Raad (nr. 34 000 van 23 december 1998, BNB1999/126) is van oordeel dat een redelijke toepassing van de wet meebrengt dat saldering van verschillen binnen groepen van accijnsgoederen geoorloofd is. Daarbij mogen alle accijnsgoederen in de vergelijking worden betrokken, mits zij zijn onderworpen aan hetzelfde accijnstarief. De meer- en minderbevindingen mogen geen gevolg zijn van andere verschillen zoals productieverliezen, productieoverschotten of vervoersverschillen.
De Hoge Raad overwoog daarbij dat van belanghebbende, die een onbetwist deugdelijke administratie voert, niet kan worden verlangd dat hij de oorzaken van de verschillen aangeeft. Het gaat immers om verschillen die uitsluitend volgen uit die administratie en niet verklaarbaar zijn.
Dit betekent, aldus de Hoge Raad, dat de minderbevonden accijnsgoederen pas worden aangemerkt als te zijn uitgeslagen tot verbruik, nadat de meerbevonden accijnsgoederen met hetzelfde accijnstarief daarop in mindering zijn gebracht. De minderbevinding en de meerbevinding moeten betrekking hebben op verschillen tussen de voorraad volgens de administratie en de daadwerkelijke opgeslagen voorraad. De administratie van een vergunninghouder AGP vormt de basis voor de beoordeling of sprake is van een juiste nakoming van de accijnsverplichtingen.
In een AGP kunnen producten bij vergissing worden omgewisseld. Bij die omwisseling ontstaat een minderbevinding bij het ene artikel en een meerbevinding bij het andere artikel. In dat geval is het redelijk om onder bepaalde voorwaarden toe te staan dat een minderbevinding met een meerbevinding wordt gesaldeerd. Mede gelet op de jurisprudentie keur ik onder de volgende voorwaarden goed dat meer- en minderbevindingen worden gesaldeerd.
a. Deugdelijke administratie.
Er moet sprake zijn van een deugdelijke administratie. Dat wil zeggen dat de administratie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 8 van het besluit. Indien naar het oordeel van de inspecteur de administratie niet aan deze voorwaarden voldoet, is er geen sprake van een deugdelijke administratie. De inspecteur moet dit uiteraard wel voldoende motiveren.
b. Goederen met hetzelfde tarief / dezelfde kleinhandelsprijs voor tabaksproducten.
De saldering kan slechts plaatsvinden als er sprake is van goederen met hetzelfde accijnstarief. In hoofdstuk II van de wet zijn de verschillende tarieven opgenomen.
Bij het salderen van overige alcoholhoudende producten met een verschillend alcoholpercentage moeten de producten eerst worden omgerekend naar 100% alcohol.
Het tarief voor tabaksproducten is gerelateerd aan de kleinhandelsprijs. Gelet op een redelijke toepassing van de wet geldt voor tabaksproducten tevens de eis dat er sprake moet zijn van dezelfde kleinhandelsprijs.
c. Periode waarop saldering betrekking heeft.
De Hoge Raad heeft geen uitspraak gedaan over de periode waarover de saldering mag worden toegepast. In de praktijk worden meer- en minderbevindingen vastgesteld bij inventarisatie van de AGP-voorraad.
De administratie van een AGP moet op elk moment een juiste weergave geven van de daadwerkelijke voorraad. In verband daarmee wordt de voorraad regelmatig geïnventariseerd. Vervolgens wordt na die inventarisatie de administratie in overeenstemming gebracht met de werkelijke voorraad waarbij alle afzonderlijke meer- en minderbevindingen in de administratie moeten worden opgenomen.
Saldering van de meer- en minderbevindingen moet daarom direct na de inventarisaties plaatsvinden, ongeacht het aantal inventarisaties.
Dit betekent dat ook bedrijven die hun voorraad in gedeelten inventariseren (partiële inventarisaties) direct na die gedeeltelijke inventarisatie de meer- en minderbevindingen moeten salderen.
Het opnemen van meer- en minderbevindingen op een aparte lijst na elke partiële inventarisatie en daarna eenmaal per jaar alle meer- en minderbevindingen salderen, is hiermee niet in overeenstemming.
Indien na inventarisatie, saldering en aanpassing van de administratie een minderbevinding resteert, wordt dit aangemerkt als uitslag tot verbruik in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de wet. Deze minderbevinding moet worden opgenomen in de periodieke aangifte van de maand waarin de minderbevinding is geconstateerd. Voor de minder bevonden hoeveelheid minerale oliën die wordt aangemerkt als uitslag tot verbruik is niet alleen accijns verschuldigd maar ook de voorraadheffing.
In overeenstemming met artikel 7, vierde lid, en artikel 37, eerste lid van de richtlijn is in artikel 2, vijfde en zesde lid, en artikel 3 van de wet onder meer bepaald, dat algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van accijnsgoederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, niet als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt. De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van accijnsgoederen moet overeenkomstig artikel 3, tweede en vierde lid, van de regeling onverwijld worden medegedeeld aan de inspecteur.
Verliezen die niet kunnen worden aangetoond, worden geacht te zijn uitgeslagen tot verbruik.
Gelet op artikel 7, vijfde lid, en artikel 37, tweede lid, van de richtlijn, waarin wordt aangegeven dat elke lidstaat zijn regels en voorwaarden bepaalt voor het vaststellen van de verliezen, keur ik het volgende goed.
Voor bulkvervoer van minerale oliën en ethylalcohol per tanktruck en tanklichter zijn de volgende verliesnormen vastgesteld:
– lichte olie: 0,4%,
– halfzware olie: 0,3%,
– gasolie: 0,3%,
– zware stookolie: 0,5%,
– vloeibaar gemaakt petroleumgas: 2%,
– ethylalcohol: 0,4%.
Verliezen binnen deze normen worden niet aangemerkt als uitslag tot verbruik. Onder bulkvervoer wordt in dit verband verstaan: het vervoer per tanklichter of per tanktruck, waarin een hoeveelheid van minimaal 5.000 liter of 5.000 kg per soort accijnsgoed in een tank of gedeelte van een tank wordt vervoerd.
Onder een tanktruck wordt verstaan: een voertuig met een vaste of één of meer losse tankcontainers
Ook bij het vervoer van ethylalcohol en minerale oliën over zee ontstaan verliezen. Deze verliezen wijken om de volgende redenen af van de verliezen per tanktruck of per tanklichter:
– het vervoer per zeeschip duurt veelal langer dan het vervoer per lichter of tanktruck;
– de te vervoeren hoeveelheden zijn veelal groter;
– de techniek om verschillen te voorkomen is in de zeevaart minder ver ontwikkeld dan bij lichters of tanktrucks.
Voor het bulkvervoer over zee wordt een norm aangehouden van 2% voor vloeibaar gemaakt petroleumgas en 0,5% voor alle andere minerale oliën en ethylalcohol die in tanks worden vervoerd in hoeveelheden van 150.000 liter of kilogram of meer. Indien de hoeveelheid minder is dan 150.000 liter of kilogram moeten de hiervoor genoemde percentages voor vervoer per tanktruck en tanklichter worden toegepast.
De verliesnormen zijn van toepassing als
a. het vervoer per tanklichter, tanktruck of over zee plaatsvindt overeenkomstig artikel 2, 2a, 3, 3a, 3b, 6 of 6a van het besluit;
b. het verlies is ontstaan door meetonnauwkeurigheden, temperatuurschommelingen, verdamping, krimping en uitzetting van het accijnsproduct en niet is ontstaan door onregelmatigheden tijdens het vervoer zoals ongeval of diefstal; en
c. bij de ontvangst van de goederen de werkelijk ontvangen hoeveelheid en de minder bevonden hoeveelheid accijnsgoederen worden aangetekend in het bericht van ontvangst, op de maandverklaring als bedoeld in artikel 2a van het besluit of op het vereenvoudigd administratief geleidedocument en in alle gevallen in de administratie van de ontvanger.
Als het daadwerkelijke verlies als bedoeld onder c groter is dan de verliesnorm kan de verliesnorm toch worden toegepast. Dit betekent echter wel dat bij een niet aantoonbaar verlies dat groter is dan de verliesnorm, de accijns en andere belastingen of heffingen die worden geheven als ware het accijns zijn verschuldigd over de verliezen boven de verliesnorm.
Is het daadwerkelijke verlies (bijvoorbeeld 0,1%) minder dan de maximale verliesnorm (bijvoorbeeld 0,4%), dan wordt alleen het daadwerkelijke verlies (0,1%) niet als uitslag tot verbruik aangemerkt.
Op grond van artikel 95, tweede lid, onderdeel a, van de wet is het niet toegestaan tabaksproducten aan anderen dan wederverkopers te verkopen, te koop aan te bieden of af te leveren tegen een lagere prijs dan die op de accijnszegels is vermeld.
Ik keur goed dat, bij uitverkoop of opruiming als gevolg van de opheffing van een winkelbedrijf, tabaksproducten tegen een lagere prijs dan die is vermeld op de aangebrachte accijnszegels worden verkocht of aangeboden. De inspecteur verleent hiertoe op verzoek een vergunning. Het verzoek moet schriftelijk worden gedaan onder bijvoeging van een opgaaf van soort, hoeveelheid, merk en verpakking van de tabaksproducten.
Geen vergunning kan worden verkregen voor goederen uit de tweede hand gekocht, zoals bijvoorbeeld opkopers plegen te doen. Dit geldt eveneens voor verkoop uit inrichtingen die niet op een vaste plaats zijn opgesteld en voor verkoop uit automaten.
Op grond van artikel 95, tweede lid, onderdeel a, van de wet is het niet toegestaan tabaksproducten aan anderen dan wederverkopers te verkopen, te koop aan te bieden of af te leveren tegen een lagere prijs dan die op de accijnszegels is vermeld. Op grond van artikel 95, derde lid, van de wet valt onder dit verbod ook elke andere handeling die erop is gericht de koper van tabaksproducten direct of indirect voordeel te bezorgen. Onder andere is het verboden om in enigerlei vorm geschenken, toegiften en bonnen te verstrekken.
Ik keur echter goed dat een kleinhandelaar bij de verkoop van tabaksproducten bonnen, zegels of airmiles verstrekt indien:
a. de verstrekking van de bonnen, zegels of airmiles duidelijk geschiedt in het kader van een spaarsysteem, waarbij die bonnen, zegels of airmiles pas na verloop van tijd in grotere aantallen – bij voorbeeld na verzameling in speciale plakboekjes – kunnen worden ingewisseld;
b. de bonnen, zegels of airmiles worden verstrekt in alle winkels die tot het bedrijf behoren;
c. de bonnen, zegels of airmiles worden verstrekt bij alle of nagenoeg alle artikelen die in het betrokken bedrijf worden verkocht; en
d. de verstrekking van de bonnen, zegels of airmiles voor tabaksproducten naar dezelfde maatstaf geschiedt als voor alle of nagenoeg alle andere in het bedrijf verkochte goederen.
De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:
– Besluit van 1 november 2010, nr. DGB2010/5846M, Stcrt. 2010, 17452.
– Besluit van 30 november 2012, nr. BLKB2012/1557M, Stcrt. 2012, 25933.
– Besluit van 3 september 2013, nr. BLKB2013/1352M, Stcrt. 2013, 25276.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-45343.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.