TOELICHTING
Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt de Regeling zorgverzekering op de volgende
punten gewijzigd:
-
– aanpassing van het maximum bijdrage-inkomen dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke
bijdrage (IAB) voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) in aanmerking wordt genomen (op jaarbasis
en voor de diverse loontijdvakken);
-
– aanpassing van de percentages IAB Zvw overeenkomstig de begroting (Financieel Beeld
Zorg) 2016;
-
– toevoeging van een nieuwe paragraaf aan hoofdstuk 6 van de Regeling zorgverzekering
ter uitvoering van artikel IIIA van de Veegwet VWS 2013;
-
– schrappen in de Regeling zorgverzekering van het artikel en de bijlagen met betrekking
tot de compensatie voor het verplicht eigen risico en de intrekking van de Regeling
tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.
Artikel I, onderdelen A, B, C en D
Het bijdrageloon, bedoeld in artikel 42 van de Zvw, dat voor heffing van de IAB ten
hoogste in aanmerking wordt genomen, bedraagt voor het jaar 2016 € 52.763,00 (artikel
I, onderdeel A, eerste lid). Dit bedrag is gelijk aan het bij en krachtens artikel
17, eerste lid, eerste volzin, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)
voor het jaar 2016 geregelde maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen. Artikel
I, onderdeel A, tweede lid, regelt het maximaal in aanmerking te nemen loon per loontijdvak.
Het percentage aan IAB dat inhoudingsplichtigen ingevolge artikel 45, eerste lid,
van de Zvw over het loon van hun werknemers verschuldigd zijn (hoge percentage), daalt
van 6,95 in 2015 naar 6,75 in 2016. Daarentegen stijgt het percentage aan inkomensafhankelijke
bijdrage dat verzekeringsplichtigen ingevolge artikel 45, tweede lid, van de Zvw over
hun bijdrage-inkomen verschuldigd zijn (lage percentage) van 4,85 naar 5,50.
Daling hoge percentage
De daling van het hoge percentage wordt door verschillende factoren veroorzaakt.
Zo vallen de zorguitgaven van zorgverzekeraars € 1,1 miljard hoger uit dan de raming
2015. Deze uitgavenstijging leidt tot een stijging van de noodzakelijke IAB-opbrengsten.
Echter vanwege de toename van de IAB-grondslag leidt dit tot een daling van de IAB
met 0,01 procentpunt.
Een andere reden is gelegen in de stijging van het exploitatiesaldo in het Zorgverzekeringsfonds
met ruim € 0,5 miljard. Dit leidt tot een stijging van de IAB met 0,09 procentpunt.
Ook speelt mee dat de reserveafbouw bij zorgverzekeraars groter is dan in 2015 en
voor de helft neerslaat in een lagere IAB. Hierdoor is een daling van de IAB met 0,05
procentpunt mogelijk. Daarnaast daalt de tijdelijke rijksbijdrage Hervorming Langdurige
Zorg van € 1,8 miljard in 2015 naar € 1,4 miljard in 2016. Hierdoor stijgt de IAB
met 0,07 procentpunt.
Een volgende oorzaak van de daling van het hoge percentage is het rechttrekken van
de 50/50-verhouding. Vanwege een meevaller hebben zorgverzekeraars hun premie in 2015
ruim € 50 lager vastgesteld dan eerder door VWS geraamd. De nominale premie is daardoor
in 2015 lager uitgekomen dan resulteert uit de 50/50-verhouding. Dit wordt rechtgetrokken
door een daling van de IAB met 0,13 procentpunt.
Ook heeft het verhogen van het lage percentage invloed op de hoogte van het hoge percentage.
Doordat personen die het verlaagde percentage moeten betalen meer IAB gaan betalen,
kan het hoge percentage licht dalen met 0,14 procentpunt.
Tot slot leiden de ontwikkelingen bij de overige baten van het fonds, de beheerskosten
van verzekeraars en de rijksbijdrage voor kinderen tot kleine bijstellingen. Bijgevolg
daalt de inkomensafhankelijke bijdrage met ongeveer 0,03 procentpunt.
Stijging lage percentage
Vorig jaar is besloten dat het verschil tussen het hoge en lage percentage met ingang
van 2016 zou worden teruggebracht van 2,1% naar 1,25%. Het verschil in af te dragen
premie tussen enerzijds premieplichtigen met en anderzijds premieplichtigen zonder
werkgeversrelatie wordt hiermee verkleind. Dit besluit houdt verband met het afstellen
van de huishoudentoeslag en de noodzaak tot een alternatieve invulling van de ingeboekte
besparing van € 1,3 miljard. De alternatieve dekking voor de huishoudentoeslag wordt
deels gevonden in maatregelen aan de inkomstenkant van de begroting, waaronder de
verhoging van het lage tarief voor de IAB. De extra kosten voor gepensioneerden bedragen
€ 275 miljoen.
Artikel I, onderdeel E
De nieuwe paragraaf 7 van hoofdstuk 6 van de Regeling zorgverzekering geeft uitvoering
aan artikel IIIA van de Veegwet VWS 2013. Dat artikel maakt het mogelijk om bij ministeriële
regeling de verrekening met zorgverzekeraars te regelen van opbrengstverschillen bij
een overgang van de budgetsystematiek naar een systeem van prestatiebekostiging. Het
betreft de verrekening van de opbrengsten die voor de aangewezen categorie van zorgaanbieders
worden toegerekend aan het kalenderjaar volgend op het laatste budgetjaar van die
zorgaanbieders en voor de zorgverzekeraars worden toegerekend aan dat laatste budgetjaar.
De kosten van zorg of een andere dienst die in twee kalenderjaren is genoten en door
de zorgaanbieder in één bedrag in rekening is gebracht, behoren ingevolge artikel
23, eerste lid, van de Zvw, voor de zorgverzekeraar tot de kosten van het kalenderjaar
waarin de zorg of dienst is aangevangen.
De verrekening van die opbrengstverschillen op basis van artikel IIIA van de Veegwet
VWS 2013, geschiedt om praktische redenen niet met de zorgaanbieders maar met het
Zorgverzekeringsfonds. (Kamerstukken II 2012/13, 33 507, nr. 7, blz. 8 en 9).
Bij een systeem van prestatiebekostiging geldt voor de betrokken zorgaanbieders geen
jaarlijks budget maar bekostiging op basis van de werkelijk door hen geleverde prestaties.
De geleverde prestaties voor de toepassing van de nieuwe paragraaf 7 van de Regeling
zorgverzekering zijn de uitgevoerde diagnose behandeling combinaties. Er heeft met
ingang van 1 januari 2012 respectievelijk met ingang van 1 januari 2013 een overgang
van de budgetsystematiek naar een systeem van prestatiebekostiging voor aangewezen
categorieën van zorgaanbieders plaatsgevonden.
Aangewezen categorieën van zorgaanbieders voor de verrekening
Artikel 6.7.2, eerste lid, van de Regeling zorgverzekering, bevat de aanwijzing van
de categorieën van zorgaanbieders waarop de verrekening van artikel IIIA van de Veegwet
VWS 2013 van toepassing is. Het betreft categorieën van zorgaanbieders waarvoor een
overgang van de budgetsystematiek naar een systeem van prestatiebekostiging heeft
plaatsgevonden. Die overgang vond voor de aangewezen categorieën van zorgaanbieders
anders dan epilepsie-instellingen, long-astma-instellingen en het Beatrixoord in Haren
(Groningen) plaats met ingang van 1 januari 2012. Het jaar 2011 geldt voor de bovenbedoelde
zorgaanbieders als het laatste budgetjaar. De epilepsie-instellingen, de long-astma-instellingen
en het Beatrixoord in Haren (Groningen) zijn met ingang van 1 januari 2013 overgaan
van de budgetsystematiek naar een prestatiebekostigingssysteem, het jaar 2012 vormt
voor die zorgaanbieders het laatste budgetjaar.
Zorg voor de verrekening
Artikel 6.7, tweede lid, van de Regeling zorgverzekering, regelt dat de verrekening
van artikel IIIA van de Veegwet VWS 2013, alleen ziet op de diagnose-behandeling combinaties
met een door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vastgesteld gereguleerd tarief (Kamerstukken
II 2012/2013, 33 507, nr. 7, blz. 8). Een gereguleerd tarief is elke andere tariefsoort dan een vrij tarief.
Een opbrengstverschil is het verschil tussen het door de NZa vastgestelde budget en
de relevante opbrengsten van een zorgaanbieder. De NZa verdeelt een opbrengstverschil
van een zorgaanbieder over de relevante zorgverzekeraars naar rato van het marktaandeel
van de desbetreffende zorgverzekeraar. Het relatieve aandeel van de zorgverzekeraar
in het opbrengstverschil van de zorgaanbieder is het percentage opbrengstverschil
voor de zorgverzekeraar. Het budget is een tarief voor een geheel van prestaties van
de zorgaanbieder. Een tarief voor een geheel van prestaties van een zorgaanbieders
is ook een tarief dat de NZa op basis van artikel 50, eerste lid, van de Wet marktordening
gezondheidszorg, in verbinding met artikel 1, onderdeel k, van die wet kan vaststellen.
De NZa kan uiteraard alleen een tarief voor een geheel van prestaties vaststellen
indien het prestaties betreft waarvoor zij een gereguleerd tarief heeft vastgesteld.
De NZa kan prestaties waarvoor de tariefsoort vrij tarief geldt, niet betrekken in
een tarief voor een geheel van prestaties.
Op basis van artikel IIIA, eerste en tweede lid, van de Veegwet VWS 2013, geldt dat
artikel slechts voor zorg die in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin voor de
aangewezen categorie van zorgaanbieders een nieuw bekostigingssysteem is gaan gelden,
is aangevangen en in het jaar van het nieuwe bekostigingssysteem is afgesloten. Dit
hangt samen met het feit dat een in het jaar 2011 respectievelijk 2012 geopende diagnose
behandeling combinatie, maximaal 365 dagen kan openstaan. In artikel 6.7.2, tweede
lid, van de Regeling zorgverzekering, is gezien het bovenstaande neergelegd dat de
verrekening ziet op de diagnose behandeling combinaties met een gereguleerd tarief,
die in het laatste budgetjaar van de aangewezen categorie van zorgaanbieders zijn
geopend en in het daaropvolgende kalenderjaar zijn afgesloten.
Bedrag en tijdstip van de verrekening
Het nieuwe artikel 6.7.3 van de Regeling zorgverzekering bevat de berekeningswijze
van het bedrag voor de verrekening op basis van artikel IIIA, eerste lid, van de Veegwet
VWS 2013. De berekening geschiedt in een aantal stappen. De eerste stap is de bepaling
per zorgaanbieder van het schadelastbedrag van de diagnose behandeling combinaties
met een gereguleerd tarief, het zogenaamde A-segment, dat is toe te rekenen aan het
laatste budgetjaar. De schadelast ter zake van de diagnose behandeling combinaties
waarvan het openingsjaar en het sluitingsjaar verschillen, wordt voor 50% toegerekend
aan het openingsjaar en voor 50% aan het sluitingsjaar.
De tweede stap bestaat uit het per zorgaanbieder bepalen van het quotiënt van de schadelast
van de diagnose behandeling combinaties die in het laatste budgetjaar zijn geopend,
in het daaropvolgende kalenderjaar zijn afgesloten en aan het jaar van sluiting zijn
toe te rekenen en van de bij de eerste stap berekende schadelast over het laatste
budgetjaar. De schadelast ter zake van de diagnose behandeling combinaties, die in
het laatste budgetjaar zijn geopend en in het invoeringsjaar van het systeem van prestatiebekostiging
zijn afgesloten, wordt voor 50% aan dat invoeringsjaar toegerekend.
De derde stap bestaat uit de vermenigvuldiging van de uitkomst van de tweede stap
met het door de NZa vastgestelde opbrengstverschil over het laatste budgetjaar.
De uitkomst van de derde stap is het bedrag voor een zorgaanbieder dat de zorgverzekeraars
ingevolge artikel IIIA, eerste lid, van de Veegwet VWS 2013 met het Zorgverzekeringsfonds
verrekenen.
Het Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) bepaalt per betrokken zorgverzekeraar
het aandeel in het verrekenbedrag van de zorgaanbieder. Dit vormt de vierde stap van
de berekening. Het Zorginstituut stelt het relatieve aandeel gelijk aan het relatieve
aandeel in het opbrengstverschil over het laatste budgetjaar van de zorgaanbieder
dat de NZa naar rato van zijn marktaandeel aan de zorgverzekeraar heeft toegerekend.
De NZa heeft dat gedaan na de nacalculatie bij de definitieve vaststelling van het
budget (tarief voor een geheel van prestaties) van de zorgaanbieder.
De vijfde en laatste stap van de berekening bestaat uit het optellen van de aan de
zorgverzekeraar per zorgaanbieder toegerekende bedragen. De uitkomst van de vijfde
stap vormt het verrekenbedrag van het Zorginstituut en de zorgverzekeraar. Het Zorginstituut
brengt op basis van artikel IIIA, eerste lid, van de Veegwet VWS 2013, een positief
verrekenbedrag in rekening bij de zorgverzekeraar en keert een negatief verrekenbedrag
uit aan de zorgverzekeraar. Het Zorginstituut brengt ingevolge artikel IIIA, eerste
lid, van de Veegwet VWS 2013, de geïnde positieve verrekenbedragen ten gunste van
het Zorgverzekeringsfonds de uitgekeerde negatieve verrekenbedragen ten laste van
het Zorgverzekeringsfonds.
Het nieuwe artikel 6.7.4 van de Regeling zorgverzekering regelt wanneer de verrekening
van artikel IIIA, eerste lid, van de Veegwet VWS 2013 plaatsvindt. Het Zorginstituut
stelt het verrekenbedrag voor de zorgverzekeraar vast bij definitieve vaststelling
van de vereveningsbijdrage over het laatste budgetjaar van de aangewezen categorie
van zorgaanbieders.
Artikel I, onderdelen F en G
Artikel 118a van de Zvw dat de inmiddels afgeschafte compensatie voor het verplicht
eigen risico voor de zorgverzekering regelde, is met ingang van 1 januari 2015 vervallen.
Artikel 8.3 en de bijlagen 5 en 6 van de Regeling zorgverzekering die betrekking hadden
op de compensatie voor het verplicht eigen risico, zijn gezien het bovenstaande vervallen.
Artikel II
De intrekking van Regeling tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten houdt
verband met de intrekking van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten
met ingang van 1 januari 20161.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers