Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met de mogelijkheid tot herziening van pensioenfondsen voor het notariaat

Nader Rapport

17 november 2015

Nr. 699107

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met de mogelijkheid tot herziening van pensioenfondsen voor het notariaat

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 juni 2015, nr. 2015001097, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 26 augustus 2015, nr. W03.15.0188/II, bied ik U hierbij aan.

1. Inleiding

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding tot het maken van twee inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van de memorie van toelichting wenselijk is.

2. Bestuur

De Afdeling gaat in haar advies in op hetgeen in de memorie van toelichting is opgemerkt over het paritair bestuur met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. De Afdeling geeft daarbij aan dat daarbij een verstoring van het evenwicht lijkt op te treden omdat de beroepsgroep notariaat zowel werkgevers en werknemers betreft, en de groep medewerkers alleen werknemers.

Naar aanleiding van deze opmerking van de Afdeling is in het wetsvoorstel opgenomen dat de notarisleden aangemerkt worden als vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen en de toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen als vertegenwoordigers van werknemersverenigingen in de zin van de artikelen 100 en 102 van de Pensioenwet.

3. Financiële gevolgen

De Afdeling merkt op dat niet duidelijk is in hoeverre de dekkingsgraden van beide fondsen een vergelijkbaar niveau hebben en hoe een voornemen om een verschil in dekkingsgraad op te heffen n de praktijk vorm gegeven zal worden. Naar aanleiding van deze opmerking is de memorie van toelichting aangevuld met het wettelijke kader dat de Pensioenwet hiervoor biedt en de rol die De Nederlandsche Bank daarbij heeft als toezichthouder.

Ik moge U, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur.

Advies Raad van State

No. W03.15.0188/II

’s-Gravenhage, 26 augustus 2015

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 22 juni 2015, no.2015001097, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met de mogelijkheid tot herziening van pensioenfondsen voor het notariaat, met memorie van toelichting.

Het voorstel voorziet in aanpassing van de Wet op het notarisambt met het oog op de voorgenomen fusie van de Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNP; het pensioenfonds voor de notarissen) en de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat (SBN; het bedrijfstakpensioenfonds voor de medewerkers).

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht nadere motivering van de voorgestelde regels inzake bestuur van het nieuwe pensioenfonds, alsmede beter inzicht in de financiële gevolgen voor de deelnemers wenselijk.

1. Inleiding

De voorgenomen fusie wordt, zo blijkt uit de toelichting,1 noodzakelijk geacht omdat beide fondsen zelfstandig onvoldoende overlevingsperspectief hebben. Dat daarvoor wetswijziging nodig is, hangt samen met de Wet op het notarisambt, die voor notarissen verplichte aansluiting bij het SNP voorschrijft.2

In de afgelopen jaren zijn veel kleine pensioenfondsen gefuseerd of opgeheven en opgegaan in een groter fonds. In veel gevallen bleek het echter niet mogelijk om een fonds te vinden dat enigszins lijkt op het desbetreffende fonds.3 Het gevolg van het voorliggende voorstel is, dat zich de bijzondere situatie voordoet dat een beroepspensioenfonds (met verplichte aansluiting voor de beroepsgroep) en een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds (uit dezelfde sector) fuseren.

De regels voor beroepspensioenfondsen wijken sterk af van die voor bedrijfstakpensioenfondsen. Voorts is van belang dat het voorstel ertoe leidt dat de pensioenen van werkgevers zelf en die van hun werknemers gezamenlijk in één verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds worden ondergebracht.

2. Bestuur

Een (verplicht gesteld) bedrijfstakpensioenfonds kent een bijzondere governancestructuur, die samenhangt met de omstandigheid dat een bedrijfstakpensioenregeling een uitvloeisel is van het cao-overleg tussen werkgever en werknemers. Een bedrijfstakpensioenfonds is dan ook een aangelegenheid van de werkgevers en de werknemers in een bepaalde bedrijfstak. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de wijze waarop een bedrijfstakpensioenfonds wordt bestuurd.

Uit het voorgestelde artikel 113a, derde lid, van de Wet op het notarisambt en de toelichting komt naar voren dat wordt gedacht aan een paritair bestuur: vertegenwoordigers van werkgevers en van werknemers, aangevuld met externe deskundigen (en een vertegenwoordiger van gepensioneerden). Als gevolg van het genoemde derde lid zullen de door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) voorgedragen notarissen, kandidaat-notarissen en toegevoegd notarissen in het paritair bestuur echter de hoedanigheid van vertegenwoordiger van zowel werkgevers als van werknemers hebben. Daarnaast zijn er de door de medewerkers voorgedragen bestuursleden, die alleen de rol van werknemer hebben.

Dit weerspiegelt de spanning die de fusie teweegbrengt: notarissen hebben in het fonds zowel de rol van werkgever, als die van deelnemer (werknemer). De toelichting stelt dat belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd zullen zijn in het bestuur.4 Op welke wijze daaraan invulling wordt gegeven en hoe een eventuele verstoring van het evenwicht tussen werkgevers en werknemers te voorkomen is, blijkt echter niet uit de toelichting.

De Afdeling adviseert de toelichting in het licht van het vorenstaande aan te vullen.

3. Financiële gevolgen

Bij een fusie van pensioenfondsen is van belang dat fondsen enigszins vergelijkbaar zijn, onder andere wat betreft de dekkingsgraad en de samenstelling van de groep deelnemers. Is dat niet het geval, dan heeft een fusie al snel financiële gevolgen voor een deel van de deelnemers.

De toelichting vermeldt dat de pensioenregelingen van de beide fondsen naar elkaar toe zijn gegroeid. Niet duidelijk is echter in hoeverre de dekkingsgraden van beide fondsen een vergelijkbaar niveau hebben. De toelichting merkt daarover op dat het verschil in dekkingsgraad bij de fusie ten goede zal komen aan de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van het fonds met de hoogste dekkingsgraad, waarmee het verschil in dekkingsgraad wordt opgeheven.5

De regering maakt echter niet duidelijk hoe dit voornemen om het verschil in dekkingsgraad op te heffen in de praktijk vormgegeven zal worden. Weliswaar wordt in de toelichting opgemerkt dat bij het samenvoegen van activa en passiva als gevolg van de fusie rekening zal worden gehouden met de belangen van alle betrokkenen, maar terecht wordt ook geconstateerd dat het samengevoegde vermogen van het pensioenfonds na de fusie één financieel geheel is.6

In dit verband is ook van belang, dat aannemelijk is dat de samenstelling van het deelnemersbestand tussen de fondsen aanmerkelijke verschillen vertoont. Zo zullen de (kandidaat-)notarissen die deelnemen in het SNP over het algemeen een hoger inkomen hebben dan de medewerkers die deelnemen in het SBN. Fusie en samenvoeging van vermogens brengt dan risico op een verschuiving ten gunste van de deelnemers in het SNP ten laste van de deelnemers in het SBN.

Uit de toelichting wordt niet duidelijk of een en ander is onderkend en welke maatregelen (kunnen) worden getroffen om deze risico’s te voorkomen.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het vorenstaande in te gaan.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State: Wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met de mogelijkheid tot herziening van pensioenfondsen voor het notariaat

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is onder meer de Wet op het notarisambt te wijzigen in verband met de mogelijkheid tot herziening van pensioenfondsen voor het notariaat;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel m, vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel l door een punt.

B

Titel IXa komt te luiden:

TITEL IXa. HET PENSIOEN
Artikel 113a
  • 1. De notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen nemen deel in een door Onze Minister aan te wijzen pensioenfonds.

  • 2. De Pensioenwet is, met uitzondering van de artikelen 7 en 9, van overeenkomstige toepassing op de notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen.

  • 3. De KNB draagt de notarissen, toegevoegd notarissen of kandidaat-notarissen voor die in het bestuur van het pensioenfonds zitting hebben. Deze leden worden aangemerkt als vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen en als vertegenwoordigers van werknemersverenigingen in de zin van de artikelen 100 en 102 van de Pensioenwet.

  • 4. De artikelen 4 tot en met 8 en 17 tot en met 21 en 25 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 zijn van overeenkomstige toepassing op de verplichte deelneming in het pensioenfonds van de notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen.

  • 5. Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 geldt ten aanzien van notarissen dat onder loon mede wordt begrepen de gerealiseerde omzet, de gerealiseerde winst of het gerealiseerde inkomen.

ARTIKEL II

De Pensioenwet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt in de definitie van verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds het woord ‘en’ vervangen door een komma, en wordt aan het slot toegevoegd: en artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt.

B

Artikel 70 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden als volgt:

  • 1. Voor de toepassing van de artikelen 71 tot en met 92 wordt onder ontvangende pensioenuitvoerder mede verstaan een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

2. In het vierde lid vervalt: of de Stichting Notarieel pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt.

ARTIKEL III

Artikel 81 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Voor de toepassing van de artikelen 82 tot en met 100 wordt onder ontvangende pensioenuitvoerder mede verstaan een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.

2. In het vierde lid vervalt: of de Stichting Notarieel pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de Wet op het notarisambt (Wna), de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling te wijzigen teneinde een fusie in de zin van artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tussen Stichting Notarieel Pensioenfonds en Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat mogelijk te maken. De betreffende fondsen hebben hierom verzocht. Een fusie stelt de pensioenfondsen in staat om tot schaalvergroting en – daarmee – tot kostenbesparingen te komen. De doorvoering van de fusie is, net zoals geldt voor alle overige fusies tussen pensioenfondsen, afhankelijk van een positief oordeel naar aanleiding van de prudentiële toets van De Nederlandsche Bank (DNB).

Tevens worden enkele hiermee samenhangende wijzigingen voorgesteld in het kader van deregulering. Met dit wetsvoorstel zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd, noch wat betreft de inhoud van de pensioenregelingen, noch wat betreft de huidige werkingssfeer van de twee pensioenfondsen. Bij een fusie behouden de huidige aanspraak- en pensioengerechtigden in Stichting Notarieel Pensioenfonds en het Medewerkers Pensioenfonds al hun aanspraken en rechten.

2. Pensioenfondsen consolideren als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen

Door de sterk veranderende omstandigheden van de afgelopen twee decennia is het nodig gebleken wet- en regelgeving voor de pensioensector aan te passen. Aanpassing van algemene wet- en regelgeving in de pensioensector leidt er vaak toe dat pensioenfondsen en sociale partners kijken naar de robuustheid van hun eigen pensioenfonds. Belangrijke aspecten daarbij zijn de financiering van de pensioenregeling, de uitvoeringskosten en de aanwezigheid van voldoende deskundige bestuursleden. Pensioenfondsen zijn sinds enkele jaren op zoek naar mogelijkheden tot schaalvergroting. Uit cijfers van DNB blijkt dat er in 1997 nog 1.060 pensioenfondsen waren. Aan het einde van het vierde kwartaal van 2014 waren er bij DNB nog 365 pensioenfondsen geregistreerd1. Pensioenfondsen die niet zelfstandig verder willen kunnen zich aansluiten bij een ander pensioenfonds of bij een instelling zoals een verzekeraar terecht.

3. Huidige situatie: twee pensioenfondsen voor het notariaat

De pensioenvoorziening voor de beroepsgroep notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen wordt op dit moment uitgevoerd door de Stichting Notarieel Pensioenfonds. Sinds 1954 is voor notarissen en kandidaat-notarissen die – in dienstverband – notariële werkzaamheden verrichten, een wettelijke verplichting opgenomen tot deelname aan de Stichting Notarieel Pensioenfonds. Voor de toegevoegd notaris die als notaris werkt en onder de verantwoordelijkheid en toezicht valt van een notaris, bestaat sinds 1 januari 2013 eveneens de plicht tot deelname aan de Stichting Notarieel Pensioenfonds. De Stichting Notarieel Pensioenfonds is een beroepspensioenfonds in de zin van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: een voor een bepaalde beroepsgroep werkend pensioenfonds.

De pensioenvoorziening voor de medewerkers in het notariaat (zoals juridisch en secretariële medewerkers) wordt uitgevoerd door de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat. De deelneming in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat is verplicht voor – kort gezegd – de medewerkers die ondersteunende werkzaamheden verrichten voor een notaris. De Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet: een pensioenfonds ten behoeve van de bedrijfstak notariaat. De verplichte deelneming is gebaseerd op artikel 2, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) en op het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 januari 1955, nr. 131, Stcrt. 1955, nr. 18. Het verplichtstellingsbesluit is aangevraagd door het georganiseerd bedrijfsleven binnen het notariaat. Het georganiseerd bedrijfsleven is thans de KNB en de Bond van Medewerkers in het Notariaat.

4. Uitdagingen voor de pensioenfondsen van het notariaat

Een zeer belangrijke uitdaging voor de toekomst die de pensioenfondsen voor het notariaat hebben geïdentificeerd, is dat beide pensioenfondsen de laatste jaren te maken hebben met een afname van het aantal deelnemers. De afname zal naar verwachting de komende jaren doorzetten. Hierdoor kan de financiële houdbaarheid van de bestaande fondsen op termijn in gevaar komen. De inkomsten zullen dalen, terwijl de kosten – relatief – zullen stijgen. Ook voor de pensioenfondsen in het notariaat geldt, zoals dat voor meer pensioenfondsen geldt, dat het beperken van de uitvoeringskosten en het vinden van voldoende deskundige bestuursleden hoog op de agenda staan.

Daarnaast is in de huidige situatie sprake van twee afzonderlijke pensioenfondsen die elk een specifieke doelgroep binnen het notariaat bedienen. Vanuit de historie is die situatie begrijpelijk. Wel is de vraag aan de orde of beide pensioenfondsen toekomstbestendig genoeg zijn om als afzonderlijke pensioenfondsen hun werkzaamheden te continueren.

Gegeven deze context is onderzocht welke mogelijkheden er zijn om tot een robuuste en toekomstbestendige pensioenvoorziening binnen het notariaat te komen.

5. Een fusie van beide fondsen is de meest logische optie

Voor beide fondsen bestaan verschillende mogelijkheden om hun toekomstbestendigheid te vergroten. In grote lijnen zijn er de volgende alternatieven: de pensioenen onderbrengen bij een andere instelling, zoals een verzekeraar, of bij een ander pensioenfonds.

5.1 Het onderbrengen bij een andere instelling dan een pensioenfonds

Gegeven de aard van de pensioenregeling bij beide pensioenfondsen voor het notariaat is het niet mogelijk deze onder te brengen bij een premiepensioeninstelling. Een premiepensioeninstelling mag zich namelijk enkel richten op het opbouwen van pensioen waarbij de premie bepalend is voor de uit te keren pensioenen. In andere woorden, een premiepensioeninstelling kan en mag geen middelloonregelingen uitvoeren, deze mag uitsluitend een beschikbare premieregeling uitvoeren. Gezien de aard van de pensioenregelingen voor het notariaat – de verplichte regelingen zijn uitkeringsregelingen (middenloonregelingen) en daarbij is niet enkel de premie bepalend voor de uit te keren pensioenen – is het overbrengen van de uitvoering van deze regelingen naar een premiepensioeninstelling geen optie.

Een andere optie is het onderbrengen van de pensioenen bij een verzekeraar. Een voordeel hiervan is dat een verzekeraar geen mogelijkheid heeft om de pensioenen te korten. Tegelijkertijd staat daar tegenover het nadeel dat het indexeren van de pensioenen door de verzekeraar van te voren moet worden ingeschat en beprijst voor de gehele looptijd van het contract. Daardoor kunnen niet alleen de kosten van de pensioenregeling toenemen, maar is er tot het einde van het contract ook geen ruimte voor de deelnemers aan een pensioenregeling om te profiteren van eventuele stijgingen van de financiële markten.

5.2 Het onderbrengen bij een ander pensioenfonds

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk voor een pensioenfonds om de pensioenregelingen onder te brengen bij bijvoorbeeld een groot bedrijfstakpensioenfonds. Voor Stichting Notarieel Pensioenfonds is echter gebleken dat bij onderbrenging bij één van de twee grootste bedrijfstakpensioenfondsen – Stichting Pensioenfonds ABP (ABP) en Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) – niet aan de vereiste randvoorwaarden wordt voldaan.

Tevens is onderzocht of de pensioenregeling van de notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen bij een pensioeninstelling in een ander EU-lidstaat kan worden ondergebracht. Geconstateerd is echter dat er geen buitenlandse partij is die op een goede wijze kan voldoen aan de voorschriften die er zijn om een middelloonregeling te kunnen uitvoeren.

Tot slot is ook een mogelijk samengaan onderzocht van de twee bestaande pensioenfondsen voor het notariaat. Hieruit is gebleken dat deze optie belangrijke voordelen kan opleveren en waarborgen biedt voor een toekomstbestendig pensioenfonds voor het notariaat:

  • een samengaan kan synergievoordelen opleveren op het gebied van bestuur, uitvoeringskosten en vermogensbeheer;

  • beide fondsen opereren in dezelfde bedrijfstak en lijken daarmee natuurlijke partners;

  • omdat vanuit arbeidsvoorwaardelijke optiek reeds veel overeenkomsten bestaan, ligt verdere harmonisering voor de hand; en

  • werkgevers in het notariaat krijgen met één pensioenfonds te maken in plaats van met twee pensioenfondsen.

Op basis hiervan hebben de pensioenfondsen voor het notariaat besloten dat zij beogen om tot één pensioenfonds te fuseren.

6. Gevolgen van en aandachtspunten bij samenvoeging

De twee pensioenfondsen zijn voornemens de samenvoeging te realiseren door middel van een (juridische) fusie in de zin van artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De ‘fusie door overneming’ – waarbij het gehele vermogen van het ene fonds onder algemene titel wordt verkregen door het andere fonds – heeft de voorkeur van de beide fondsen, waarbij Stichting Notarieel Pensioenfonds zal opgaan in Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat. Deze vorm heeft met name de voorkeur omdat dan geen wijziging nodig is in de voor Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat bestaande verplichte deelneming op grond van de Wet Bpf 2000. Een gezamenlijk bedrijfstakpensioenfonds is onder de huidige stand van pensioenwetgeving ook de enige optie. Alleen een bedrijfstakpensioenfonds mag volgens de Wet Bpf 2000 een verplichte bedrijfstakpensioenregeling uitvoeren. Het Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het notariaat is derhalve vertrekpunt. De voorgestelde Wet algemeen pensioenfonds (Kamerstukken 34 117) sluit overigens verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen van haar werking uit.

In hoofdlijn heeft deze fusievorm als rechtsgevolgen dat de Stichting Notarieel Pensioenfonds ophoudt te bestaan, zonder dat sprake is van ontbinding en/of vereffening (zie artikel 311, lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) en dat de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van Stichting Notarieel Pensioenfonds (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden worden van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat. Onder ‘het gehele vermogen’ worden alle activa en passiva verstaan. Daartoe behoren ook de rechtsverhoudingen die bestaan tussen de Stichting Notarieel Pensioenfonds en de aanspraak- en pensioengerechtigden.

Door de juridische fusie gaan alle pensioenaanspraken en -rechten van belanghebbenden jegens de afzonderlijke fondsen en de bestaande pensioenregelingen van de onderscheidenlijke fondsen ongewijzigd over naar het nieuwe pensioenfonds. Tot aan de fusiedatum opgebouwde aanspraken worden door de fusie niet gewijzigd. De vaststelling van de inhoud van de pensioenregeling is vervolgens, zoals gebruikelijk, voorbehouden aan sociale partners: voor Stichting Notarieel Pensioenfonds is dit de PensioenKamer (onderdeel van de KNB), voor Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat is dit de Bond van Medewerkers in het Notariaat. Op aangeven van sociale partners zijn de pensioenregelingen van Stichting Notarieel Pensioenfonds en Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat reeds per 1 januari 2015 op enkele onderdelen (zoals opbouwpercentage) naar elkaar toe gegroeid. Het is mogelijk dat de pensioenregelingen in de toekomst nog meer gelijk getrokken zullen worden om synergievoordelen te behalen; uiteraard alleen indien en voor zover sociale partners hiertoe besluiten.

Het verschil in dekkingsgraad zal bij de fusie ten goede komen aan de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van het fonds met de hoogste dekkingsgraad, waarmee het verschil in dekkingsgraad wordt opgeheven.

Bij het samenvoegen van activa en passiva als gevolg van de fusie zal rekening worden gehouden met de belangen van alle betrokkenen. Daarbij is een gegeven dat het – samengevoegde – vermogen van het pensioenfonds na de fusie één financieel geheel is. Transities zijn complexe processen. Daarom is het uitvoerende toezicht van DNB doorgaans intensiever indien van een transitieproces sprake is, zoals in dit geval bij een fusie. Zeker bij een dergelijk traject zal DNB scherp toezien op de naleving van de eisen inzake de beheerste en integere bedrijfsvoering en in het bijzonder de prudentiële effecten van het transitieproces beoordelen.

Naar aanleiding van een fusie zullen de statuten en reglementen van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat worden gewijzigd zodat deze toepasbaar zijn voor de nieuw ontstane situatie. Daarin zal ook worden opgenomen welk bestuursmodel wordt gehanteerd. Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat kan daarbij, net zoals voor andere pensioenfondsen geldt, een keuze maken uit alle bestuursmodellen die zijn genoemd in de Pensioenwet. Indien sprake is van een paritair bestuursmodel dan zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijk wijze vertegenwoordigd in het bestuur. Indien sprake is van een onafhankelijk bestuur, dan zijn de belanghebbenden vertegenwoordigd in het belanghebbendenorgaan. Het voornemen bestaat om bij aanvang van de beoogde situatie een paritair bestuursmodel inclusief twee externe deskundigen te hanteren conform de eisen die de Pensioenwet hieraan stelt.

In een fusieproces zijn en worden de verantwoordingsorganen van de onderscheidenlijke fondsen betrokken en tijdig om advies gevraagd. De raden van toezicht worden om goedkeuring gevraagd. De besturen van beide fondsen richten zich daarbij naar de belangen van alle bij de fondsen betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en de werkgever(s). Met de deelnemers is via de website van beide fondsen gecommuniceerd over het voornemen om te fuseren. Ook zijn via de website nadere informatie en antwoorden beschikbaar gesteld. Voor wat betreft de fusie zelf is er inspraak middels de diverse organen van de fondsen die geconsulteerd zullen worden inzake de fusie. Daarnaast is er het wettelijk recht van verzet dat aangetekend kan worden inzake de fusie.

Voor zover het de toekomstige pensioenopbouw betreft zijn er geen keuzemogelijkheden voor de deelnemers, anders dan de keuze tot deelname aan eventuele vrijwillige modules. Dat is op dit moment het geval en zal na de fusie niet veranderen; vaststelling van de inhoud van de pensioenregeling is immers voorbehouden aan sociale partners en niet aan de individuele deelnemer.

Gelet op het vorenstaande begrijpt de regering de wens van de betrokken pensioenfondsen om de toekomstbestendigheid te vergroten. Dit wetsvoorstel beoogt de ruimte te bieden om een fusie mogelijk te maken. Tegelijkertijd biedt het wetsvoorstel meer flexibiliteit en meer ruimte voor de praktijk.

7. Toepasselijke wetgeving: Pensioenwet en Wet Bpf 2000

Op Stichting Notarieel Pensioenfonds zijn in de Wna de meeste bepalingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van (overeenkomstige) toepassing verklaard. Op Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat is de Pensioenwet en de Wet Bpf 2000 van toepassing. In de beoogde situatie kan alleen sprake van een bedrijfstakpensioenfonds zijn en niet van een beroepspensioenfonds. Immers, een grote meerderheid van de deelnemers zal bestaan uit medewerkers in het notariaat. Daarnaast zijn alle toegevoegd notarissen en bijna alle kandidaat-notarissen werknemers en geen notarissen-ondernemer. Het is anderzijds wel mogelijk om notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen te laten deelnemen in een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet Bpf 2000 en de Pensioenwet, omdat het een bedrijfstak betreft die een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt. In de beoogde situatie is daarom sprake van een bedrijfstakpensioenfonds, onder toepassing van de Pensioenwet en (grotendeels) de Wet Bpf 2000.

De verplichte deelneming in de beoogde situatie krijgt daarmee een dubbele grondslag. Voor notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen wordt de deelneming rechtstreeks gebaseerd op de Wna, voor medewerkers in het notariaat is de deelneming gebaseerd op het eerdergenoemde verplichtstellingsbesluit.

Het uitgangspunt bij deze wetswijziging is geweest dat de grondslag voor de pensioenvoorzieningen voor notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen niet ter discussie staat. Uiteraard kan in de toekomst de wettelijk verplichte deelneming aan een pensioenfonds worden heroverwogen. Het loslaten van een wettelijk verplichte deelneming vergt evenwel een geheel andere organisatie van de groep notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, hetgeen een aanzienlijke tijd- en kosteninvestering zal vergen. Het is echter wenselijk de ruimt te bieden om op korte termijn de toekomstbestendigheid van de pensioenfondsen te vergroten.

8. Overige wijzigingen

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om enkele andere wijzigingen door te voeren in de Wna. Deze betreffen het toezicht door DNB bij een wijziging van de statuten en reglementen betreffende de KNB en de uitvoeringsovereenkomst met de KNB.

Toezicht door DNB bij wijziging statuten

Voorgesteld wordt de voorafgaande goedkeuring van de minister van Veiligheid en Justitie ten aanzien van de statuten en reglementen van het pensioenfonds, alsmede de wijzigingen daarin, te laten vervallen. Op grond van de Pensioenwet, die van toepassing wordt, moet een authentiek afschrift van de akte van wijziging van de statuten, alsmede een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van de wijziging van de reglementen, binnen twee weken na totstandkoming van de wijziging aan de toezichthouder (DNB) te worden gezonden. Daarmee wordt de beoogde situatie in lijn gebracht met de situatie zoals die nu voor alle pensioenfondsen geldt.

Uitvoeringsovereenkomst met de KNB

Volgens het huidige artikel 113a, tweede lid, van de Wna worden met kandidaat-notarissen gelijkgesteld degenen die werkzaam zijn bij een door de minister van Veiligheid en Justitie aangewezen instelling die de behartiging van notariële belangen beoogt. Deze instelling zou bijvoorbeeld de KNB kunnen zijn. Het voorstel is om deze aanwijzingsbevoegdheid te laten vervallen, nu van de aanwijzingsbevoegdheid nimmer gebruik is gemaakt, en evenmin het voornemen bestaat bij de KNB om daar om te verzoeken.

Voorts is het op grond van de Pensioenwet – onder voorwaarden – mogelijk dat in de beoogde situatie op vrijwillige basis de pensioenregeling wordt uitgevoerd voor de KNB of met andere instellingen (zie de artikelen 23 en 121 van de Pensioenwet). Een afzonderlijke aanwijzingsbevoegdheid voor de minister van Veiligheid en Justitie is ook om deze redenen overbodig.

9. Adviezen

Een concept van dit wetsvoorstel is voorgelegd aan Stichting Notarieel Pensioenfonds, Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), de Bond van Medewerkers in het Notariaat, Bureau Financieel Toezicht, DNB, de stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Pensioenfederatie.

Stichting notarieel pensioenfonds en Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat reageren instemmend op het voorstel van wet. Beide wijzen op een grotere toekomstbestendigheid van beide pensioenfondsen als gevolg van een fusie. De KNB heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het voorstel zoals geformuleerd. De Bond van medewerkers in het notariaat heeft aangegeven dat het wetsvoorstel geen aanleiding heeft gegeven tot het uitbrengen van een advies. DNB gaf in zijn advies aan dat het wetsvoorstel het beoogde doel van een fusie van de notariële pensioenfondsen goed mogelijk maakt, waarbij tevens recht wordt gedaan aan de taak van DNB om er op toe te zien dat een transitie conform de wettelijke normen kan worden geëffectueerd. Het Bureau Financieel Toezicht heeft aangegeven kennis genomen te hebben van het voorstel, en geen advies uit te brengen. De AFM liet informeel weten akkoord te zijn met het wetsvoorstel en geen formeel advies uit te brengen, nu het wetsvoorstel beperkte invloed heeft op het toezicht van de AFM.

De Pensioenfederatie geeft in het advies aan positief te zijn over de inhoud van het wetsvoorstel, en niets aan te merken te hebben op het wetsvoorstel.

Tevens is het wetsvoorstel gepubliceerd op internetconsultatie. Er zijn diverse reacties gekomen. Deze hebben ertoe geleid dat de memorie van toelichting op een aantal punten nader is verduidelijkt. Zo is in de memorie van toelichting beter toegelicht waarom de fondsen een samengaan van beide fondsen de beste optie vinden, in plaats van het onderbrengen van de pensioenen bij een andere instelling of bij een ander pensioenfonds. Tevens is nader ingegaan op de handhaving van de wettelijke plicht om tot deelname aan de pensioenregeling.

10. Financiële en administratieve gevolgen van dit wetsvoorstel

In deze paragraaf worden de financiële gevolgen en de administratieve gevolgen beschreven. Het voorstel van wet heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

Financiële gevolgen

De samenvoeging van de twee pensioenfondsen zal leiden tot schaalvergroting en daarmee tot structureel lagere kosten. Daardoor dalen de kosten per deelnemer en de kosten als percentage van de pensioenverplichtingen. Vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal de samenvoeging leiden tot een geschatte besparing van jaarlijks circa € 1 tot 1,5 miljoen op de kosten van het pensioenbeheer (administratie en governance) en circa € 1 miljoen op de kosten van vermogensbeheer.

Administratieve gevolgen

De beoogde situatie leidt tot een meer efficiënte bedrijfsvoering door het pensioenfonds. Voor werkgevers in het notariaat – de notarissen – brengt samenvoeging eveneens een lastenverlichting mee, omdat zij dan nog maar met één pensioenfonds hoeven te communiceren voor alle personen die binnen de notarispraktijk werkzaam zijn. Dit leidt tot een meer efficiënte bedrijfsvoering bij de notaris.

II. Artikelgewijze toelichting

Artikel I (Wet op het notarisambt)
A en B

Onderdeel A behelst de wijziging van artikel 1 Wna. Doordat de naam van het pensioenfonds niet meer is opgenomen in artikel 113a van de wet, is het niet langer noodzakelijk om in artikel 1 een definitiebepaling op te nemen van het pensioenfonds. Tevens wordt het opschrift van Titel IX daar op aangepast, zie ook onderdeel B.

Het eerste lid van artikel 113a bepaalt dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen verplicht zijn tot deelneming in een pensioenfonds. Ten opzichte van het bestaande eerste lid wordt niet langer vermeld wat de naam van het fonds is, en wat de vestigingsplaats is. Het bedrijfstakpensioenfonds wordt door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen. Het in de wet opnemen van de naam en de vestigingsplaats van het fonds heeft geen meerwaarde. Tegelijkertijd wordt hiermee voorkomen dat bij iedere wijziging van de naam van het fonds of de vestigingsplaats een wetswijziging nodig is.

In de beoogde situatie is sprake van een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. In het tweede lid van artikel 113a wordt de Pensioenwet grotendeels van toepassing verklaard. Ten aanzien van de verplichte deelneming van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen worden echter de artikelen 7 en 9 van de Pensioenwet buiten toepassing verklaard. Deze artikelen betreffen (informatie aan de werknemer over) het aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst. Omdat de deelneming van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen verplicht is op grond van het eerste lid, en niet gebaseerd is op een pensioenovereenkomst, kunnen deze artikelen buiten toepassing blijven.

In het derde lid wordt geregeld dat, indien in aanvang sprake is van een paritair bestuur, de KNB de bestuursleden van het pensioenfonds voordraagt die de notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen vertegenwoordigen. Uiteindelijk is het DNB die beslist of een bestuurder daadwerkelijk wordt benoemd. Het ligt in die situatie in de rede dat, net zoals onder de huidige Wna geldt, in het bestuur een vertegenwoordiging van de beroepsgroep zitting heeft. De door de KNB voorgedragen bestuursleden worden aangemerkt als vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen dan wel werknemersverenigingen als bedoeld in die artikelen. Het zijn van een vertegenwoordiger is een eis om te kunnen worden voorgedragen door de KNB. De DNB toetst na de voordracht, zoals zij dat doet bij alle (beoogde) bestuursleden van pensioenfondsen, de geschiktheid, deskundigheid, betrouwbaarheid en het tijdsbeslag.

Indien – op termijn – niet wordt gekozen voor een paritair bestuur, zijn de belanghebbenden vertegenwoordigd in het belanghebbendenorgaan. Het belanghebbendenorgaan heeft conform de Pensioenwet bepaalde adviesrechten en goedkeuringsrechten. Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan zijn middels artikel 115b van de Pensioenwet de artikelen 100, eerste tot en met vijfde lid, en 102 van die wet van overeenkomstige toepassing verklaard. Via deze weg heeft de KNB invloed op de voordracht van notarissen, toegevoegd notarissen en/of kandidaat-notarissen voor het bestuur van een belanghebbendenorgaan.

In het vierde lid van artikel 113a wordt de Wet Bpf 2000 grotendeels van toepassing verklaard op de verplichte deelneming ingevolge dit wetsvoorstel. De bepalingen die niet van toepassing zijn hebben voornamelijk betrekking op de procedure van verplichtstelling. Deze kunnen buiten toepassing blijven omdat de deelneming van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen verplicht wordt op grond van het eerste lid.

Het vijfde lid van artikel 113a betreft de verplichting tot het hanteren van een doorsneepremie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet Bpf 2000. Deze doorsneepremie is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen. Aangezien notarissen die niet werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst geen loon ontvangen, tenzij ze via een praktijkvennootschap werken, is voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet Bpf 2000 een uitbreiding van het loonbegrip noodzakelijk. Deze notarissen kunnen de gerealiseerde omzet, dan wel de gerealiseerde winst als uitgangspunt nemen. Het ligt in de rede dat in de praktijk minder gebruik wordt gemaakt van het uitgangspunt van de gerealiseerde omzet en meer van het uitgangspunt van de gerealiseerde winst. De gerealiseerde omzet zegt immers nog niet veel over het resultaat van een notariskantoor. De gerealiseerde winst wel. Onder gerealiseerde winst dient ook te worden verstaan fiscale winst als bedoeld in de artikelen 1.7 en 3.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze per 1 januari 2015 zal gelden.

Voor notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen is de doorsneepremie thans geregeld in artikel 113c van de Wna, dat onder andere artikel 23 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing verklaart. Artikel 113c komt te vervallen, maar aangezien artikel 8 van de Wet Bpf 2000 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard – in artikel 113 a, lid 4 van de Wna – zal ook in de beoogde situatie sprake zijn van een doorsneepremie.

De artikelen 113b en 113c komen te vervallen.

In artikel 113b zijn thans bepalingen opgenomen over de wijze waarop de statuten en reglementen van Stichting Notarieel Pensioenfonds moeten worden vastgesteld en gewijzigd. Deze bepalingen zijn overbodig omdat hiervoor de regels uit de Pensioenwet komen te gelden, zie bijvoorbeeld artikel 113 van de Pensioenwet. Hierdoor zal de inhoud van de statuten en reglementen – net zoals de pensioenregeling bij ieder ander bedrijfstakpensioenfonds waarop de Pensioenwet van toepassing is – worden bepaald door het bestuur en zal het toezicht hierop worden uitgeoefend door DNB.

DNB houdt er toezicht op dat deze wijzigingen niet in strijd zijn met de (governanceregels van de) Pensioenwet, de Wet Bpf 2000 of andere wet- en regelgeving. Dit toezicht omvat mede de beoordeling of de besluiten van het bestuur van het nieuwe, gezamenlijke fonds in overeenstemming zijn met de verplichtingen voor het bestuur om zich bij de vervulling van zijn taak mede te richten naar de belangen van de notarissen, toegevoegd notarissen, kandidaat-notarissen en medewerkers om ervoor te zorgen dat deze zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Artikel 113b kan hierdoor vervallen.

In artikel 113c wordt thans geregeld dat de meeste bepalingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing zijn op Stichting Notarieel Pensioenfonds, nu het een beroepspensioenfonds is. In de beoogde situatie zullen echter de meeste bepalingen van de Pensioenwet en van de Wet Bpf 2000 van toepassing zijn, nu het een bedrijfstakpensioenfonds wordt, zie de toelichting op onderdeel A van artikel I. Hiermee kunnen de verwijzingen naar de Wet verplichte beroepspensioenregeling vervallen, en daarmee artikel 113c.

Artikel II (Pensioenwet)
A

Dit onderdeel behelst een aanpassing van de definitie van verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds in artikel 1 van de Pensioenwet. Opgenomen wordt dat onder verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds mede wordt verstaan het fonds waarin de deelneming op grond van artikel 113a, eerste lid, van de Wna verplicht is gesteld.

B

Artikel 70 van de Pensioenwet bepaalt thans dat in verband met een waardeoverdracht Stichting Notarieel Pensioenfonds mede als ontvangende pensioenuitvoerder wordt aangemerkt. Nu met dit wetsvoorstel in de beoogde situatie sprake is van een bedrijfstakpensioenfonds, kan reeds uit dien hoofde als ontvangende pensioenuitvoerder worden opgetreden, en wordt een aanwijzing van het pensioenfonds als ontvangende pensioenuitvoerder overbodig. Dit onderdeel strekt ertoe artikel 70 van de Pensioenwet hierop aan te passen.

Artikel III (Wet verplichte beroepspensioenregeling)

In artikel 81 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is thans geregeld dat in verband met een waardeoverdracht Stichting Notarieel Pensioenfonds mede als ontvangende pensioenuitvoerder wordt aangemerkt. Aangezien in de beoogde situatie sprake is van een bedrijfstakpensioenfonds, zijn de bepalingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling niet langer van toepassing. Dit artikel strekt ertoe artikel 81 hierop aan te passen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Paragrafen 4 en 5.

X Noot
2

Daarmee wijkt deze regeling af van gebruikelijke verplichtingstelling bij beroepspensioenregelingen om wel te verplichten tot een pensioenregeling bij een fonds, maar niet, zoals wel bij een bedrijfstakpensioenfonds, tot een bepaald fonds.

X Noot
3

Verschillen bestaan met name in de leeftijdsverdeling van de deelnemers (grijs/groen) en in de dekkingsgraad van de fondsen. Een te lage dekkingsgraad betekent meestal dat bijstorten als voorwaarde voor fusie wordt gesteld.

X Noot
4

Memorie van toelichting, paragraaf 6.

X Noot
5

Memorie van toelichting, paragraaf 6.

X Noot
6

Memorie van toelichting, paragraaf 6.

Naar boven