Beleidsregel van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 1 december 2015, nr. IENM/ILT-2015/47411, houdende vaststelling van beleid inzake de kwalificatie van verontreinigd papier-, kunststof- en metaalafval in verband met de bestuursrechtelijke handhaving van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 7 van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving en artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

aanhangende olie:

olie die resteert nadat oliehoudend ijzer- en staal(ferro) schroot en non-ferro schroot gedurende ten minste 48 uur bij een temperatuur die hoger is dan 15 0 C is uitgelekt;

bestuursrechtelijke handhaving:

bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens de EVOA gestelde verplichtingen als opgedragen aan de Minister bij artikel 18.2b, eerste lid, onderdeel d, en vierde lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 5.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht;

EVOA:

Verordening (EU) nr. 1013/2006, van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190);

gevaarlijke afvalstof:

afvalstof als bedoeld in artikel 3, onderdeel 2, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU 2008, L312);

ILT:

Inspectie Leefomgeving en Transport;

inspecteur:

toezichthouder als bedoeld in artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht die werkzaam is bij de ILT;

niet-ingedeelde afvalstof:

afvalstof als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder iii of iv, van de EVOA;

partij:

hoeveelheid afval, die uit het oogpunt van haar wijze van opslag of vervoer en uit het oogpunt van (deel)proces van oorsprong als eenheid wordt beschouwd.

Artikel 2 Criteria papierafval

  • 1. Ter bepaling of een partij met andere componenten verontreinigd of samengesteld papierafval in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving kan worden aangemerkt als papierafval als bedoeld in bijlage III en zoals omschreven bij code B3020 van bijlage V van de EVOA, controleert de inspecteur of het betrokken afval voldoet aan de criteria in het tweede tot en met het vijfde lid. Indien de inspecteur constateert dat de partij papierafval niet voldoet aan deze criteria, wordt de partij als een niet-ingedeelde afvalstof gekwalificeerd.

  • 2. Papierafval bevat geen gevaarlijke afvalstoffen.

  • 3. Papierafval is zoveel mogelijk ontdaan van:

    • a. etensresten en ander organisch restmateriaal; en

    • b. zichtbaar verbrand materiaal.

  • 4. Papierafval bevat maximaal twee gewichtsprocent aan andere componenten dan papier.

  • 5. Het gehalte aan vocht in papierafval bedraagt maximaal twaalf gewichtsprocent.

Artikel 3 Criteria PVC-afval

  • 1. Ter bepaling of een partij met andere componenten verontreinigd of samengesteld PVC-afval in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving aangemerkt kan worden als afval waarop code GH013 van bijlage III van de EVOA van toepassing is, controleert de inspecteur of het betrokken afval voldoet aan de criteria in het tweede en derde lid. Indien de inspecteur constateert dat de partij PVC-afval niet aan deze criteria voldoet, wordt de partij als een niet-ingedeelde afvalstof gekwalificeerd.

  • 2. PVC-afval bevat geen gevaarlijke afvalstoffen.

  • 3. PVC-afval bevat maximaal twee gewichtsprocent aan andere componenten dan PVC.

Artikel 4 Criteria vast kunststofafval, niet zijnde PVC-afval

  • 1. Ter bepaling of een partij met andere componenten verontreinigd of samengesteld vast kunststofafval, niet zijnde PVC-afval, in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving aangemerkt kan worden als kunststofafval als bedoeld in bijlage III en zoals omschreven bij code B3010 van bijlage V van de EVOA, controleert de inspecteur of het betrokken afval voldoet aan de criteria in het tweede en derde lid. Indien de inspecteur constateert dat de partij vast kunststofafval niet aan deze criteria voldoet, wordt de partij als een niet-ingedeelde afvalstof gekwalificeerd.

  • 2. Vast kunststofafval, niet zijnde PVC-afval, bevat geen gevaarlijke afvalstoffen.

  • 3. Vast kunststofafval, niet zijnde PVC-afval, bevat maximaal twee gewichtsprocent aan andere componenten dan vast kunststof, niet zijnde PVC.

Artikel 5 Criteria ijzer- en staal (ferro) schroot en non-ferro schroot

  • 1. Ter bepaling of een partij met andere componenten verontreinigd of samengesteld ijzer- en staal (ferro) schroot en non-ferro schroot in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving kan worden aangemerkt als metaalafval als bedoeld in bijlage III en zoals omschreven bij code B1010 en B1050 van bijlage V van de EVOA, alsmede ter bepaling of dergelijk schroot kan worden aangemerkt als het op bijlage IIIA van de EVOA genoemde mengsel van afvalstoffen vallend onder de codes B1010 en B1050, controleert de inspecteur of het betrokken afval voldoet aan de criteria in het tweede tot en met het vierde lid. Indien de inspecteur constateert dat de partij schroot niet voldoet aan deze criteria, wordt de partij als een niet-ingedeelde afvalstof gekwalificeerd.

  • 2. IJzer- en staal (ferro) schroot en non-ferro schroot bevat geen:

    • a. explosieve materialen, zoals munitie, springstoffen, gesloten gascilinders en dergelijke;

    • b. radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen als bedoeld in artikel 1 van de Kernenergiewet; of

    • c. gevaarlijke afvalstoffen, met uitzondering van aanhangende oliedie maximaal 0,5 mg/kg PCB per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 of 180 bevat.

  • 3. IJzer- en staal (ferro) schroot en non-ferro schroot is zoveel mogelijk ontdaan van:

    • a. PVC, afkomstig van onder meer kabels en elektrische of elektronische apparaten;

    • b. CFK-houdend PUR-schuim;

    • c. elektronische en elektrische apparaten, tenzij deze volledig uit ijzer of staal bestaan;

    • d. teermastiek;

    • e. niet-schraapleeg zijnde verpakkingen;

    • f. koudemiddelen.

  • 4. IJzer- en staal (ferro) schroot en non-ferro schroot bevat maximaal tien gewichtsprocent aan andere componenten dan ijzer- en staal (ferro) schroot en non-ferro schroot.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving verontreinigd papier-, kunststof- en metaalafval 2015.

Artikel 8

De Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving verontreinigd papier-, kunststof- en metaalafval wordt ingetrokken.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, namens deze, De inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport, F.J. van Diepenbeek, wnd.

TOELICHTING

Inleiding

Deze beleidsregel vervangt de beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving verontreinigd papier-, kunststof- en metaalafval van 19 juni 2013. Naar aanleiding van een eerste evaluatie van de beleidsregel van 19 juni 2013 bleek het wenselijk deze op een tweetal inhoudelijke punten te wijzigen. Op twee punten is de beleidsregel uit 2013 aangepast. De eerste wijziging betreft de reikwijdte van de beleidsregel. Omdat in de praktijk een samengestelde afvalstof net zo vaak voorkomt als een verontreinigde afvalstof, geldt de beleidsregel nu ook voor samengestelde afvalstoffen. Ten tweede bleek dat het aanduiden van een radioactieve stof onjuist was geformuleerd. In deze beleidsregel is de juiste omschrijving opgenomen.

Om de leesbaarheid te bevorderen en vanwege wijziging van de toelichting is gekozen een geheel nieuwe versie op te stellen. Daarbij zijn enkele redactionele aanpassingen doorgevoerd. In deze toelichting wordt de achtergrond voor het opstellen van onderhavige beleidsregel geschetst en wordt ingegaan op de aanpassingen.

Handhaving Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA)

Artikel 50 van de EVOA verplicht de lidstaten, kort gezegd, om de EVOA te handhaven en om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de EVOA worden uitgevoerd. Aan artikel 50 van de EVOA is onder meer uitvoering gegeven in de Wet milieubeheer. In artikel 18.2b, eerste lid, onderdeel d, en vierde lid van de Wet milieubeheer is bepaald dat de Minister van Infrastructuur en Milieu tot taak heeft zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens de EVOA gestelde verplichtingen. De taak om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens de EVOA gestelde verplichtingen is gemandateerd aan de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport die ook bevoegd is om met betrekking tot de uitoefening van die taak beleidregels vast te stellen.

Classificatie afvalstoffen in de EVOA

De EVOA (Verordening (EG) 259/93) is in 1994 in werking getreden en in 2007 vervangen door een herziene versie (Verordening (EG) 1013/2006). In de loop der jaren is gebleken dat de in de bijlage bij de EVOA opgenomen lijsten met afvalstoffen, die in de basis dateren uit de jaren 80 van de vorige eeuw, minder duidelijk zijn dan oorspronkelijk was verondersteld. Dit speelt vooral bij een aantal afvalstoffen die vallen onder bijlage III van de EVOA. Afvalstoffen die behoren bij bijlage III worden in de praktijk aangeduid als: groene-lijst-afvalstoffen. De groene-lijst-afvalstoffen mogen in veel gevallen grensoverschrijdend worden overgebracht zonder kennisgeving, mits voorzien van de in Bijlage VII van de EVOA genoemde informatie. Het gaat daarbij om afvalstoffen die doorgaans zonder veel belasting voor het milieu elders kunnen worden verwerkt. Bijlage III bevat in deel 1 een verwijzing naar afvalstoffen opgenomen in bijlage IX van het Verdrag van Basel, die is opgenomen in bijlage V van de EVOA en in deel 2 een opsomming van afvalstoffen voorzien van een code en een omschrijving. In een concreet geval moet aan de hand van de omschrijvingen bij de codes worden nagegaan of de specifieke afvalstof is aan te merken als een groene-lijst-afvalstof. Kan de betreffende afvalstof niet onder één van de codes worden ingedeeld, dan is er geen sprake van een groene-lijst-afvalstof.

Voor drie veelvoorkomende afvalstoffen blijkt in de praktijk dat niet duidelijk is of zij, indien sprake is van daarin aanwezige verontreinigingen, nog als groene-lijst-afvalstof kunnen worden aangemerkt. Het gaat om stromen van papierafval, metaalafval en kunststofafval. De omschrijving van de codes die bij deze drie afvalstoffen behoren, luidt als volgt:

B3020

papier, karton en papierproducten de volgende materialen, mits deze niet vermengd zijn met gevaarlijke afvalstoffen:

oud papier en karton:

– ongebleekt papier en karton of gegolfd papier en golfkarton

– overig papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekt chemisch pulp, dat niet in bulk is gekleurd

– papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekt mechanisch pulp (b.v. kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk)

– overige, met inbegrip van:

1) gelamineerd karton;

2) ongesorteerd afval

B1010

Oude metalen en metaallegeringen in metallische, niet-verspreidbare vorm

– edelmetalen (goud, zilver, de platinagroep, met uitzondering van kwik)

– ijzer- en staalschroot

– koperschroot

– nikkelschroot

– aluminiumschroot

– zinkschroot

– tinschroot

– wolfraamschroot

– molybdeenschroot

– tantaalschroot

– magnesiumschroot

– kobaltschroot

– bismuthschroot

– titaanschroot

– zirconiumschroot

– mangaanschroot

– germaniumschroot

– vanadiumschroot

– schroot van hafnium, indium, niobium, rhenium en gallium

– thoriumschroot

– schroot van zeldzame aardmetalen

– chroomschroot

B1050

Gemengde non-ferrometalen of zware schrootfracties, die geen in bijlage I genoemde materialen in een concentratie bevatten dat ze de eigenschappen, als genoemd in bijlage III vertonen.

B3010

Vast plastic afval:

de volgende kunststoffen of mengsels daarvan, mits deze niet vermengd zijn met andere afvalstoffen en overeenkomstig een specificatie zijn vervaardigd:

– Plastic schroot van niet-gehalogeneerde polymeren en copolymeren, met inbegrip van de volgende stoffen, maar daartoe niet beperkt1:

– ethyleen

– styreen

– polypropyleen

– polyethyleentereftalaat

– acrylnitril

– butadieen

– polyacetalen

– polyamiden

– polybutyleentereftalaat

– polycarbonaten

– polyethers

– polyfenyleensulfiden

– acrylpolymeren

– alkanen C10-C13 (weekmaker)

– polyurethaan (dat geen CFK's bevat)

– polysiloxanen

– polymethylmethacrylaat

– polyvinylalcohol

– polyvinylbutyral

– polyvinylacetaat

uitgehard harsafval of condensatieproducten, met inbegrip van de volgende stoffen:

– ureumformaldehydeharsen

– fenolformaldehydeharsen

– melamineformaldehydeharsen

– expoxyharsen

– alkydharsen

– polyamiden

het volgende afval van gefluoreerde polymeren (1):

– perfluorethyleen/propyleen (FEP)

– perfluoralkoxyalkaan (PFA)

– tetrafluorethyleen/perfluorvinylether (PFA)

– tetrafluorethyleen/perfluormethylvinylether (MFA)

– polyvinylfluoride (PVF)

– polyvinylideenfluoride (PVDF)

GH013

polymeren van vinylchloride.

X Noot
1

Er wordt vanuit gegaan dat dergelijk schroot volledig gepolymeriseerd is.

Hieruit blijkt dat in de afvalomschrijving alleen de ‘soortnaam’ wordt vermeld. Bij de omschrijving is in twee gevallen ook de zinsnede ‘mits deze niet vermengd zijn met andere afvalstoffen’ of ‘mits deze niet vermengd zijn met gevaarlijke afvalstoffen’ opgenomen. Hieruit kan worden afgeleid dat de EVOA ervan uitgaat dat afvalstoffen van de groene lijst niet gemengd zijn met andere afvalstoffen en (vrijwel) schoon zijn.

In de praktijk blijkt echter dat vrijwel nooit sprake is van een afvalstof die voor 100 procent uit papier, kunststof of metaal bestaat, maar dat deze vrijwel altijd in meer of mindere mate verontreinigd is met andere afvalstoffen. De EVOA bevat voor dergelijke verontreiniging geen grenswaarden waardoor in de praktijk regelmatig discussie ontstaat over de vraag of een verontreinigde partij papier, kunststof- of metaalafval nog als een groene-lijst-afvalstof kan worden beschouwd of dat deze aangemerkt moet worden als een niet-ingedeelde afvalstof.

Het oogmerk van de EVOA is te voorkomen dat verontreinigde partijen afval ongezien, zonder voorafgaande kennisgeving en toestemming de grens passeren en dus zonder dat de bevoegde autoriteiten zich goed op de hoogte kunnen stellen en alle nodige maatregelen kunnen treffen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu en zonder dat deze autoriteiten de mogelijkheid krijgen op goede gronden bezwaar te maken tegen de overbrenging. De omstandigheid dat de EVOA niet duidelijk aangeeft welke mate van verontreiniging van papierafval, kunststofafval en metaalafval acceptabel wordt geacht om die afvalstoffen nog als groene-lijst-afvalstoffen te kunnen beschouwen, heeft aanleiding gegeven voor veel discussies tussen de afvalbedrijven en de ILT. Dergelijke discussies leiden tot een lastenverzwaring voor de bedrijven die het aangaat en staat een effectieve bestuursrechtelijke handhaving van de EVOA in de weg. In het verleden zijn daaruit ook de nodige juridische geschillen ontstaan, waarbij partijen verdeeld waren over de vraag of in een concreet geval papierafval, kunststofafval of metaalafval nu wel of niet was aan te merken als een groene-lijst-afvalstof.

Benoemen criteria

Bij het opstellen van de criteria is gekeken naar aspecten zoals de omschrijving van de betreffende EVOA-code, criteria die de branches voor de betrokken afvalstof zelf hanteren (handelsnormen zoals ISRI), criteria die andere overheden – waaronder de belangrijkste bestemmingslanden – hanteren, evenals de criteria op basis waarvan een afvalstof niet langer als afvalstof zal worden gekwalificeerd (einde-afvalstofcriteria als bedoeld in artikel 6 van de Richtlijn 2008/98/EG). Daarnaast heeft de ILT als uitgangpunt gekozen om niet per se tot één uniform criterium voor alle soorten afvalstoffen te komen, maar een criterium te kiezen die aansluit bij bovenstaande aspecten. Dit verklaart waarom het criterium voor het maximum aandeel andere componenten bij metaalafval een andere is dan die bij papier- en kunststofafval (10 procent versus 2 procent).

De vastgestelde criteria voor papierafval, kunststofafval en metaalafval geven aan hoe de ILT haar bevoegdheid zal toepassen en scheppen duidelijkheid voor de bedrijven. Met de beleidsregel wordt enerzijds voor het controleren door inspecteurs van de ILT van papierafval, kunststofafval en metaalafval in de praktijk wel extra inspanning, in tijd, gevraagd. Anderzijds geeft de uitkomst van een inspectie met behulp van een toetsing aan de criteria, wel direct duidelijkheid voor alle betrokkenen. Het voorkomt naar verwachting ook bezwaar- en beroepsprocedures, die op hun beurt veel tijd en inzet vergen van zowel de betrokken bezwaarde als de ILT. Het motiveren van besluiten wordt ook eenvoudiger en transparanter omdat verwezen wordt naar de criteria die geldt voor de desbetreffende afvalstof in deze beleidsregel. Daarnaast is de verwachting dat er een preventieve werking van uitgaat, omdat de betrokken branches en bedrijven weten op welke wijze wordt gehandhaafd.

Aanpassingen beleidsregel

Zoals aangegeven heeft de ILT, afdeling handhaving afvalstoffen de beleidsregel van 2013 geëvalueerd op de aspecten opportuniteit, effectiviteit, duidelijkheid en volledigheid. Hiertoe heeft de ILT een bureaustudie uitgevoerd naar wijzigingen in wet- en regelgeving, jurisprudentie, werkwijze en resultaten van door de ILT uitgevoerde EVOA inspecties en heeft de ILT een aantal interviews afgenomen met betrokken brancheverenigingen en overheden. Deze evaluatie heeft aanleiding gegeven tot twee wijzigingen, die in onderhavige beleidsregel zijn doorgevoerd. De eerste wijziging betreft de reikwijdte van de beleidsregel. In de praktijk komt een samengestelde afvalstof net zo vaak voor als een verontreinigde afvalstof. Hoewel voor een samengestelde afvalstof strikt genomen geen toetsing aan de criteria noodzakelijk is, is het verwarrend en onduidelijk dat bijvoorbeeld een verontreinigde partij metaal dat bestaat uit bijvoorbeeld 92 procent metaal en 8 procent kunststof wel als groene-lijst-afvalstof kan worden aangemerkt en een samengestelde afvalstof met dezelfde percentages niet. Dit betekent dat deze beleidsregel ook voor samengestelde afvalstoffen geldt. Om die reden zijn in de onderhavige beleidsregel de termen ‘met andere componenten verontreinigd of samengesteld’ en ‘niet-ingedeelde afvalstof’ gebruikt in plaats van ‘verontreinigd’ respectievelijk ‘mengsel van afvalstoffen’. De definitie voor mengsel is dan ook komen te vervallen. Ten tweede bleek dat het aanduiden van een radioactieve stof onjuist was geformuleerd. In deze beleidsregel is de juiste omschrijving opgenomen.

Op drie punten die uit de evaluatie naar voren zijn gekomen, is de beleidsregel niet aangepast. Het eerste punt betrof het verzoek van een branchevereniging om bepaalde afvalstromen als deze binnen de EU worden vervoerd een aparte status te geven. Voor intracommunautair vervoer gelden geen andere afvalcodes dan voor vervoer uit de EU en daarom kan geen aparte classificatie worden toegekend voor intracommunautair transport. Het tweede punt ging over de vraag of voor asbest in metaalafval niet dezelfde grenswaarde als uit de asbestregelgeving kon worden aangehouden. De grenswaarde van 100 mg/kg in de asbestregelgeving is gericht op de vraag of het materiaal in kwestie kan worden gekwalificeerd als zijnde asbesthoudend. Deze kwalificatie is relevant voor de vraag welke vervolghandelingen wel of niet met het materiaal zijn toegestaan. Deze grenswaarde is dus uitsluitend gericht op de kwalificatie asbesthoudend en beoogt dus niet de scheidslijn aan te geven tussen een groene-lijst-afvalstof en een andere afvalstof. Groene-lijst-afvalstoffen zijn ongevaarlijke monostromen die geen andere componenten bevatten. Zoals eerder aangegeven bevat de omschrijving bij de code vaak de zinsnede ‘mits deze niet vermengd zijn met andere afvalstoffen’ of ‘mits deze niet vermengd zijn met gevaarlijke afvalstoffen’. Hieruit kan worden afgeleid dat de EVOA er van uit gaat dat afvalstoffen van de groene lijst niet gemengd zijn met andere afvalstoffen en (vrijwel) schoon zijn. In de praktijk blijkt wel dat vrijwel nooit sprake is van een afvalstof die voor 100 procent uit papier, kunststof of metaal bestaat, maar dat deze vrijwel altijd in meer of mindere mate is verontreinigd met andere afvalstoffen. Dat zijn stoffen die inherent zijn aan de afvalstof en geen extra risico’s vormen bij afvoer en nuttige toepassing. Asbest kan daar niet onder worden gerekend. Uit casuïstiek blijkt ook dat verwerking onder strikte condities moet plaats vinden en metaalsmelters geen vergunning hebben voor het smelten van asbesthoudend afval. Het derde punt betrof het criterium voor het maximum aandeel andere stoffen bij kunststofafval. De branche verzocht opnieuw het criterium voor andere componenten te verhogen naar 10 procent. De door de branche aangedragen argumenten kwamen overeen met de eerder aangevoerde argumenten. De eerste reden om het verzoek af te wijzen is dat de huidige omschrijving van de code voor kunststofafval B3010 de zinsnede ‘niet vermengd mogen zijn met andere afvalstoffen en tevens overeenkomstig specificatie moeten zijn vervaardigd’ bevat. Daarnaast hanteert het belangrijkste bestemmingsland China nog steeds een strenger criterium van 0,5 procent en houdt de wereldwijde recyclingbranche (ISRI) ook 2 procent aan. Wel bereidt de Europese commissie voor kunststofafval een verordening voor waarin specifieke criteria zullen worden opgenomen die omschrijven wanneer uit kunststofafval verkregen kunststof niet langer als afval moet worden aangemerkt. Een dergelijk verordening zal mogelijk ook een norm voor vervuiling bevatten. Het ligt dan ook in de rede om deze ontwikkeling af te wachten alvorens tot eventuele aanpassing te besluiten.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Het tweede lid van dit artikel vloeit rechtstreeks voort uit de definitie van code B3020, waarin staat vermeld: ‘mits deze niet vermengd zijn met gevaarlijke afvalstoffen’.

Het derde lid geeft het belang aan om de aanwezigheid van etensresten en verbrand papier te voorkomen dan wel deze componenten af te scheiden vanwege het negatieve effect dat zij hebben op de kwaliteit van het uit papierafval te produceren nieuwe papier.

In het vierde lid is het criterium van 2 procent voor andere componenten vermeld. Deze waarde komt overeen met de waarden die de papierbranche en het belangrijkste bestemmingsland hanteren.

Het vijfde lid bevat een criterium voor vocht. Dit is gedaan omdat het voor de verwerking belangrijk is dat zich in papierafval geen schimmel kan ontwikkelen. Deze grenswaarde is van belang indien de inspecteur een beginnende schimmelvorming of nat papier waarneemt.

Artikel 3 en 4

Kunststofafval kent in bijlage III van de EVOA twee verschillende codes. De code GH013 geldt alleen voor PVC (polyvinylchloride) afval en de code B3010 voor overige vaste kunststoffen. De reden dat hiervoor aparte codes zijn opgenomen in bijlage III van de EVOA, is dat PVC-afval een aparte recyclingshandeling moet ondergaan om te voorkomen dat tijdens het recyclingproces gevaarlijke stoffen ontstaan en een slecht recyclingsproduct ontstaat. Om die reden geldt dat beide categorieën voor elkaar als andere component moeten worden beschouwd.

Artikel 5

Bijlage III van de EVOA kent twee codes waaronder metaalschroot kan worden ingedeeld. Dat is code B1010 en code B1050. Ook een mengsel van B1010 en B1050 kan worden aangemerkt als groene-lijst-afvalstof, omdat dit mengsel is opgenomen in bijlage IIIA van de EVOA. Ook voor dit mengsel geldt dat maximaal tien gewichtsprocent vreemde componenten aanwezig mag zijn.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, namens deze, De inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport, F.J. van Diepenbeek, wnd.

Naar boven