Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 5 februari 2015, nr. WJZ / 14108646, tot uitvoering van verordening 1305/2013 inzake plattelandsontwikkeling (Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014–2020)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op:

Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L347/320);

Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU L 347/487);

Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);

Verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen (PbEU L 227);

en de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

§ 1.1. Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

beheersautoriteit:

beheersautoriteit als bedoeld in artikel 65, tweede lid, onder a, van verordening (EU) nr. 1305/2013;

betaalorgaan:

erkend betaalorgaan als bedoeld in artikel 7 van verordening (EU) nr. 1306/2013;

certificerende instantie:

certificerende instantie als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

concrete actie:

concrete actie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van verordening (EU) nr. 1303/2013;

minister:

Minister van Economische Zaken;

plattelandsontwikkelingsprogramma:

plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening (EU) nr. 1305/2013, zoals voor Nederland met betrekking tot de programmaperiode 2014–2020 goedgekeurd door de Europese Commissie, inclusief de door de Europese Commissie goedgekeurde wijzigingen van dit programmeringsdocument;

provinciebestuur:

provinciebestuur als bedoeld in artikel 5, onder a, van de Provinciewet;

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland:

het directoraat-generaal Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken;

verordening (EU) nr. 1303/2013:

Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L347/320);

verordening (EU) nr. 1305/2013:

Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU L 347/487);

verordening (EU) nr. 1306/2013:

Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);

verordening (EU) nr. 807/2014:

gedelegeerde Verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen (PbEU L 227).

§ 1.2. Aanwijzing autoriteiten

Artikel 2

Ter uitvoering van artikel 65, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1305/2013 worden aangewezen:

  • a. als beheersautoriteit: de minister;

  • b. als erkend betaalorgaan: de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

  • c. als certificerende instantie: de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.

HOOFDSTUK 2 DELEGATIE TAKEN BEHEERSAUTORITEIT

Artikel 3

  • 1. De minister draagt overeenkomstig artikel 66, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1305/2013, het beheer en de uitvoering van concrete acties die op grond van de artikelen 14, 17, eerste lid onder a, c en d, 28, 35 alsmede 42 tot en met 44 van verordening (EU) nr. 1305/2013 en de artikelen 33 tot en met 35 van verordening (EU) nr. 1303/2013, voor steun in aanmerking komen, over aan het provinciebestuur van de onderscheiden provincies.

  • 2. Onder het beheer en de uitvoering van concrete acties als bedoeld in het eerste lid, wordt in elk geval verstaan:

    • a. het vaststellen van voorwaarden voor de concrete acties die voor steun in aanmerking kunnen komen;

    • b. het in overeenstemming met artikel 49 van verordening (EU) nr. 1305/2013 vaststellen van criteria voor de selectie van de concrete acties die door de betreffende provincie worden uitgevoerd;

    • c. de ex ante beoordeling van de verifieerbaarheid en controleerbaarheid van de maatregelen, bedoeld in artikel 62 van verordening (EU) nr. 1305/2013;

    • d. de beoordeling van de verifieerbaarheid en controleerbaarheid van de maatregelen tijdens de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma, bedoeld in artikel 62 van verordening (EU) nr. 1305/2013;

    • e. uitvoering geven aan artikel 66, eerste lid, onder c, h en i, van verordening (EU) nr. 1305/2013;

    • f. het instellen van een comité overeenkomstig artikel 33, derde lid, van verordening 1303/2013;

    • g. het beschikbaar stellen van toereikende informatie aan de minister ter uitvoering van artikel 50 van verordening (EU) nr. 1303/2013.

HOOFDSTUK 3 VERPLICHTINGEN PROVINCIES

Artikel 4

Het provinciebestuur van de onderscheiden provincies levert op verzoek van de beheersautoriteit de gegevens aan die nodig zijn voor de uitvoering van artikel 66, eerste lid, onder a, b, d, f en g, van verordening (EU) nr. 1305/2013.

Artikel 5

Het provinciebestuur van de onderscheiden provincies stelt, overeenkomstig artikel 2 van verordening (EU) nr. 807/2014, specifieke voorwaarden vast ten aanzien van toegang tot steun voor een jonge landbouwer, met het oog op het beheer en de uitvoering van concrete acties als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

Artikel 6

  • 1. Het provinciebestuur van de onderscheiden provincies draagt er zorg voor dat uitvoering wordt gegeven aan artikel 33 en artikel 34, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1303/2013.

  • 2. Het provinciebestuur van de onderscheiden provincies kan bij de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 3, uitvoering geven aan artikel 70, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1303/2013.

HOOFDSTUK 4 COMITÉ VAN TOEZICHT

Artikel 7

  • 1. Ter uitvoering van artikel 47, eerste lid, van verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 74 van verordening (EU) nr. 1305/2013 is er een Comité van Toezicht.

  • 2. Het Comité van Toezicht bestaat uit de volgende leden:

    • a. De minister of diens vertegenwoordiger, tevens voorzitter;

    • b. stemgerechtigde leden, te weten:

      • 1°. de vertegenwoordiging aangewezen door de minister;

      • 2°. de vertegenwoordiging aangewezen door gedeputeerde staten van de onderscheiden provincies.

    • c. adviserende leden, namelijk:

      • 1°. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Vereniging Nederlandse Gemeenten;

      • 2°. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Unie van Waterschappen;

      • 3°. een vertegenwoordiger, aangewezen door de sociale- en economische partners;

      • 4°. een vertegenwoordiger, aangewezen door de natuur- en milieuorganisaties;

      • 5°. een vertegenwoordiger, aangewezen door de landbouworganisaties;

      • 6°. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Europese Commissie.

  • 3. Van de aanwijzing van een vertegenwoordiger op grond van het tweede lid die niet geschiedt door de minister en van de aanwijzing van de plaatsvervangend voorzitter wordt door de aanwijzende organisaties mededeling gedaan aan de minister.

  • 4. De minister wijst het secretariaat van het Comité van Toezicht aan.

HOOFDSTUK 5 NETWERK PLATTELAND

Artikel 8

Ter uitvoering van artikel 54 van verordening (EU) nr. 1305/2013 is er een Netwerk Platteland, dat wordt ondergebracht bij de beheersautoriteit.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

  • 1. Hoofdstuk 4 van de Regeling inrichting landelijk gebied vervalt.

  • 2. Hoofdstuk 4 van de Regeling inrichting landelijk gebied, zoals dat luidde tot de datum van inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing ten aanzien van steunaanvragen die op basis van de desbetreffende regeling zijn verricht vóór 1 januari 2015.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014–2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 februari 2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

ALGEMEEN

§ 1. Inleiding

In de onderhavige regeling worden regels gesteld ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU L 347/487). Daarnaast worden regels gesteld ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347) en verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L347/320).

Omdat deze verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, worden in de onderhavige regeling uitsluitend regels gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn voor de doelmatige, doeltreffende en correcte uitvoering van deze verordeningen. Zo dient de lidstaat enkele autoriteiten aan te wijzen, zoals een beheersautoriteit. Ook dient de lidstaat een Comité van Toezicht in te stellen. In paragraaf 2 van deze toelichting zal hier nader op worden ingegaan.

Naast de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen voorziet deze regeling er ook in dat bepaalde taken van de beheersautoriteit worden gedelegeerd aan de provinciebesturen van de onderscheiden twaalf provincies. In paragraaf 3 wordt hier nader op ingegaan.

§ 2. Aanwijzen autoriteiten

De Europese verordeningen geven per programmaperiode van de EU-landbouwfondsen aan welke autoriteiten er voor de desbetreffende programmaperiode aangewezen dienen te worden en welke taken zij dienen uit te (kunnen) voeren. Onder de huidige verordeningen voor het ELFPO gaat het om een beheersautoriteit, een betaalorgaan en een certificerende instantie. Op hoofdlijnen heeft de beheersautoriteit als taak projecten te selecteren en de subsidies te verstrekken ten behoeve van die projecten. Daarnaast is de beheersautoriteit verantwoordelijk voor een EU-conforme uitvoering en beheer van het plattelandsontwikkelingsprogramma.

Het betaalorgaan is verantwoordelijk voor wettige en regelmatige betalingen.

De certificerende instantie geeft een oordeel over de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekeningen van het betaalorgaan, over het functioneren van het interne controlesysteem van het betaalorgaan en over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven die het betaalorgaan heeft gedeclareerd bij het ELFPO.

§ 3. Delegatie bevoegdheden

De Minister van Economische Zaken is de beheersautoriteit voor het POP3 en het eerste aanspreekpunt voor de Europese Commissie. Als beheersautoriteit is de minister verantwoordelijk voor een doelmatige, doeltreffende en correcte (met name EU-conforme) wijze van uitvoering en beheer van het POP3, zoals bedoeld in artikel 66 van Verordening (EU) nr. 1305/2013. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat de beheersautoriteit een deel van de taken kan delegeren aan een plaatselijke of regionale autoriteit. Van deze bevoegdheid wordt in de onderhavige regeling gebruik gemaakt. De minister delegeert het beheer en de uitvoering van de maatregelen als bedoeld in de artikelen 14, 17, eerste lid onder a, c en d, 28, 35, 42 tot en met 44 van verordening (EU) nr. 1305/2013 en artikelen 33 tot en met 35 van verordening (EU) nr. 1303/2013 aan de provincies.

Op 11 november 2013 en op 10 maart 2014 hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en de gedeputeerde staten van de twaalf provincies overeenstemming bereikt over de hoofdlijnen van de invulling en de wijze van uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). Deze bestuurlijke afspraken zijn neergelegd in een convenant. Hierin zijn met name afspraken gemaakt over de praktische uitvoering van de gedelegeerde taken. In de onderhavige regeling is de delegatie juridisch vorm gegeven.

Het POP3 bestaat voornamelijk uit maatregelen die door de provincies zullen worden uitgevoerd. Hierbij gaat het om de volgende maatregelen en submaatregelen die in het programmadocument van Nederland zijn opgenomen:

  • 1) Maatregel inzake Kennisoverdracht en voorlichting (artikel 14 van Verordening (EU) nr.1305/2013)

    Het is nodig om voorlichting en andere kennisoverdrachtacties te ondersteunen omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft grootschalige toepassing van noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd. Dit geldt in het bijzonder wanneer de toepassing van een innovatie niet vanzelfsprekend zelfstandig door het bedrijfsleven en de markt worden opgepakt. Daarnaast dient de maatregel bij te dragen aan kennisuitwisseling tussen onderzoek en praktijk. Enerzijds voor toepassing van nieuwe wetenschappelijke kennis in de praktijk en anderzijds voor onderzoek dat gestuurd wordt door vragen vanuit de praktijk. Deze maatregel bestaat uit twee submaatregelen: (1) trainingen, workshops en coaching van ondernemers en (2) demonstratieactiviteiten.

  • 2) Maatregel inzake investeringen (artikelen 17 lid 1 (a), (c) en (d) van Verordening (EU) nr. 1305/2013)

    Deze maatregel bestaat uit een vijftal submaatregelen die door de provincies worden uitgevoerd:

    • 1. fysieke investeringen nodig voor het ontwikkelen, beproeven en demonstreren van innovaties en voor de brede uitrol van innovaties;

    • 2. fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers;

    • 3. investeringen in infrastructuur;

    • 4. niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS (Programmatische Aanpak Stikstof); en

    • 5. niet-productieve investeringen voor water.

    De submaatregelen richten zich op versterking van de concurrentiekracht en duurzaamheid door te investeren in innovatie. Dit is de enige manier om de landbouw toekomstbestendig te maken. Deze maatregelen dragen daarom direct bij het versterken van de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven en het concurrentievermogen van alle landbouwtypen in alle regio's en het bevorderen van innovatieve landbouwtechnologieën. Zo wordt de directe link gelegd met duurzaamheid en innovatie door in te spelen op onderwerpen als milieu, klimaat, water, bodembeheer, energie, dier- en plantgezondheid en dierenwelzijn, biodiversiteit en landschap.

  • 3) Maatregel inzake agromilieu- en klimaatsteun (artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013)

    Agromilieu- en klimaatsteun speelt in Nederland een belangrijke rol bij de duurzame ontwikkeling van het platteland en de toenemende behoefte van de samenleving aan maatschappelijke diensten. Met deze maatregel wordt het gebruik van die landbouwproductiemethodes gestimuleerd die een gunstig effect hebben op het milieu (inclusief water), het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische diversiteit (biodiversiteit). De maatregel wordt met name gericht op de instandhouding van biodiversiteit op landbouwgrond en de daar direct naastliggende grond. Met deze maatregel kunnen extra kosten en gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen worden vergoed. Het betreft daarbij verbintenissen die verder gaan dan toepasselijke dwingende wettelijke normen en eisen. Alleen verbintenissen die niet leiden tot dubbele financiering komen in aanmerking. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van dubbele financiering als er op grond van Verordening (EU) nr. 1307/2013 al een zelfde verplichting op de betreffende grond bestaat. Voor een correcte uitvoering van de door een groep van landbouwers en andere agrarische grondbeheerders aangegane verbintenissen, worden agrarische collectieven, met name via gebiedscoördinatoren, in de gelegenheid gesteld om via kennisdeling en opleiding de vereiste vaardigheden en kennis te verwerven.

  • 4) Maatregel inzake samenwerking (artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013)

    Deze maatregel richt zich op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in businessconcepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Deze maatregel is op samenwerkingsvormen en bestaat uit de volgende submaatregelen: (1) samenwerking met betrekking tot proefprojecten (artikel 35 lid 2(a)) en de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen en technieken in de landbouw- en de voedingsmiddelensector (artikel 35 lid 2(b)) en (2) de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, zoals bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 (artikel 35 lid 1 (c)).

  • 5) Maatregel inzake LEADER -lokale ontwikkeling (artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikelen 42 tot en met 44 van Verordening (EU) nr. 1305/2013)

    LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar ‘license to produce’. Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:

    • LEADER heeft een toegevoegde waarde bij projecten waarvoor draagvlak en samenwerking tussen private en publieke partijen een voorwaarde voor succes zijn;

    • LEADER projecten komen ten goede aan de economische ontwikkeling en werkgelegenheid op het platteland, innovaties op agrarische bedrijven, de leefomgeving van de agrarische sector, jonge boeren en hun gezinnen;

    • LEADER kan ondersteunen in ‘krimp’ gebieden waar alle actoren de opgave hebben om samen te werken aan een sociaal en economisch vitaal platteland;

    • LEADER is een krachtige aanpak voor de opgaven voor integrale plattelandsontwikkeling waarbij verschillende belanghebbenden zijn betrokken en de landbouwsector een belangrijke speler is;

    • LEADER sluit goed aan bij de huidige tijdsgeest die vraagt om een actievere inzet van burgers en bedrijven.

Het resterende deel van de maatregelen zal door de Minister van Economische Zaken worden uitgevoerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de maatregelen inzake risicobeheer (artikelen 36 en 37).

§ 4 Verplichtingen provincies

Ten behoeve van de delegatie van een deel van de taken van de Minister van Economische Zaken in zijn hoedanigheid van beheersautoriteit zijn verplichtingen nodig om te waarborgen dat de minister zijn in de voornoemde Europese verordeningen neergelegde verantwoordelijkheden als beheersautoriteit naar behoren kan nakomen. Deze verplichtingen zijn ten dele opgenomen in onderhavige regeling en nader uitgewerkt in het eerder genoemde Convenant Uitvoering POP3 en het daarbij behorende Aansturingsprotocol. Hierbij gaat het onder meer om de informatieverplichtingen die aan de provinciebesturen worden opgelegd. De beheersautoriteit heeft namelijk ten behoeve van de rapportageplicht richting de Europese Commissie gegevens nodig over de uitvoering van de gedelegeerde taken. Ter uitvoering van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is het nodig dat tijdig toereikende informatie beschikbaar wordt gesteld aan de minister. De onderhavige regeling voorziet hierin. Daarnaast is de verplichting opgenomen voor provinciebesturen om begunstigden en andere bij de uitvoering van deze concrete acties betrokken instanties te informeren zoals voorgeschreven door artikel 66, eerste lid, onder c, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

§ 5 Instelling Comité van Toezicht en Netwerk platteland

Artikel 11 van de onderhavige regeling geeft uitvoering aan artikel 47 van verordening (EU) nr. 1303/2013, waarin is bepaald dat binnen drie maanden nadat de Europese Commissie het POP3 heeft goedgekeurd een toezichtcomité moet worden opgericht. Dit toezichtcomité moet zich ervan vergewissen dat het POP3 doeltreffend wordt uitgevoerd (artikel 49 van Verordening (EU) nr. 1303/2013).

De samenstelling van het zogenoemde Comité van Toezicht is conform artikel 48 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en het plattelandsontwikkelingsprogramma van Nederland. Dit houdt in dat de Minister van Economische Zaken het comité voorzit en dat betrokken overheden en maatschappelijke organisaties in het comité zijn vertegenwoordigd.

Ter uitvoering van artikel 54 van verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt door middel van artikel 12 van de onderhavige regeling een netwerk platteland opgericht. Het netwerk wordt formeel ondergebracht bij de beheersautoriteit; organisatorisch zal het netwerk bij het Regiebureau POP worden ondergebracht. Het Regiebureau POP is een programmadirectie die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken valt.

§ 6 Regeldrukeffecten

In deze regeling zijn geen verplichtingen voor burgers of bedrijven opgenomen. Er ontstaan daardoor geen directe regeldruk of extra administratieve lasten.

§ 7 Vaste verandermomenten

De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de dag na haar publicatie. Hiermee worden de vaste verandermomenten voor inwerkingtreding van een ministeriële regeling niet gevolgd. Conform het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten is dit gerechtvaardigd, omdat de doelgroep baat heeft bij een spoedige inwerkingtreding van de regeling.

ARTIKELEN

Artikel 1

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd.

Artikel 2

In artikel 65, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1305/2013 is voorgeschreven dat de lidstaten voor elk plattelandsontwikkelingsprogramma een beheersautoriteit, betaalorgaan en certificerende instantie aanwijzen. Artikel 2 van de onderhavige regeling voorziet hierin voor het Nederlandse plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2014–2020. De minister van Economische Zaken is aangewezen als beheersautoriteit in de zin van artikel 65, tweede lid, onder a, van verordening (EU) nr. 1305/2013. Als beheersautoriteit is de minister ingevolge artikel 66 van verordening (EU) nr. 1305/2013 ervoor verantwoordelijk dat het POP3 op een doelmatige, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en uitgevoerd.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is in artikel 2, onderdeel b, aangewezen als erkend betaalorgaan. De betalingen die in het kader van POP3 worden gedaan vinden plaats door het betaalorgaan. Het betaalorgaan is verantwoordelijk voor de toetsing van de conformiteit van die betaling met de Europese voorschriften. Hiernaast draagt RVO als erkend betaalorgaan zorg voor de registratie van de betalingen en declaratie van de betalingen bij de Europese en, voor het nationale deel van POP3, nationale financiers.

Als certificerende instantie, die erop moet toezien dat het betaalorgaan volgens de standaarden van de Europese verordeningen werkt, is tenslotte aangewezen de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën (artikel 2, onderdeel c).

Artikel 3

In dit artikel wordt het beheer en de uitvoering van concrete acties die op grond van artikelen 14, 17, eerste lid onder a, c en d, 28, 35 alsmede 42 tot en met 44 van verordening (EU) nr. 1305/2013 en de artikelen 33 tot en met 35 van verordening (EU) nr. 1303/2013, voor steun in aanmerking komen, overgedragen aan het provinciebestuur van de onderscheiden provincies. In het kader van de uitvoering van deze taken worden in het tweede lid enkele taken beschreven die aan de provinciebesturen worden toebedeeld. Ten behoeve van de delegatie van een deel van de taken van de Minister van Economische Zaken in de hoedanigheid van beheersautoriteit zijn verplichtingen nodig om te waarborgen dat de minister zijn in de voornoemde Europese verordeningen neergelegde verantwoordelijkheden als beheersautoriteit naar behoren kan nakomen. Ter uitvoering van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is het nodig dat tijdig toereikende informatie beschikbaar wordt gesteld aan de minister. De onderhavige regeling voorziet hierin. Daarnaast is de verplichting opgenomen voor provinciebesturen om begunstigden en andere bij de uitvoering van deze concrete acties betrokken instanties te informeren zoals voorgeschreven door artikel 66, eerste lid, onder c, h, en i, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

Artikelen 4 t/m 6

Artikel 4 bevat een aantal informatieverplichtingen voor de provincies, toegelicht in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 5 bepaalt dat de provinciebesturen van de onderscheiden provincies, uitvoering zullen geven aan artikel 2 van Verordening (EU) nr. 807/2014. Dit artikel biedt lidstaten de mogelijkheid om, binnen het in die bepaling geschetste juridisch kader, specifieke voorwaarden vast te stellen ten aanzien van toegang tot steun voor een jonge landbouwer. Deze bevoegdheid wordt in artikel 5 expliciet bij de onderscheiden provinciebesturen neergelegd. De provincies zullen namelijk in het kader van de in artikel 3 gedelegeerde bevoegdheden een subsidieregeling opzetten voor jonge landbouwers.

Artikel 6 van de onderhavige regeling bepaalt dat de provinciebesturen van de onderscheiden provincies uitvoering geven aan artikel 33 en 34, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1303/2013. Voorts is bepaald dat uitvoering kan worden gegeven aan artikel 70, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1303/2013. Artikel 33, 34 en 70 van voornoemde verordening zien op concrete acties in het kader van LEADER. In paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting is uitgelegd wat onder LEADER wordt verstaan. Het gaat om concrete acties die beogen bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. In voornoemde artikelen van verordening (EU) nr. 1303/2013 is bepaald dat lidstaten criteria vaststellen voor de selectie van de projecten die in het kader van LEADER voor steun in aanmerking komen. Voorts is bepaald dat de beheersautoriteit daarvoor een selectiecomité opricht. Bovendien is erin voorzien dat de beheersautoriteit in voorkomende gevallen kan toestaan dat een actie ten dele buiten het programmagebied wordt uitgevoerd. In het kader van de uitvoering van de in artikel 3 van de onderhavige regeling gedelegeerde taken bepaalt artikel 6 dat voornoemde taken worden belegd bij de provinciebesturen van de onderscheiden provincies.

Artikelen 7 en 8

Zie voor een toelichting op deze artikelen paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 9

Dit artikel zorgt ervoor dat Hoofdstuk 4 van de Regeling inrichting landelijk gebied wordt ingetrokken. Hoofdstuk 4 bevat bepalingen ter uitvoering van verordening (EU) nr. 1698/2005. Deze verordening is door verordening (EU) nr. 1305/2013 ingetrokken.

Ten aanzien van steunaanvragen die vóór 1 januari 2015 op basis van de Regeling inrichting landelijk gebied zijn gedaan, blijft hoofdstuk 4 daarvan echter van toepassing.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven