TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
De Kaderrichtlijn afvalstoffen1 biedt de mogelijkheid om voor een type afvalstof generiek te bepalen onder welke
voorwaarden het ophoudt een afvalstof te zijn. In artikel 6 van de Kaderrichtlijn
afvalstoffen staat dat de EU voor bepaalde afvalstoffen criteria kan vaststellen waardoor
die afvalstoffen niet langer als afvalstof worden aangemerkt. Voor de volgende afvalstoffen
zijn er inmiddels Europese verordeningen van kracht waarin criteria zijn vastgesteld:
In artikel 6, vierde lid, van de kaderrichtlijn afvalstoffen is bepaald dat, wanneer
er geen criteria op communautair niveau bestaan, lidstaten per geval kunnen beslissen
dat een bepaalde afvalstof niet langer een afvalstof is. Tevens is bepaald dat bij
die beslissing de lidstaat rekening moet houden met de bestaande jurisprudentie inzake
afvalstoffen en zij moet de Europese Commissie overeenkomstig de technische notificatierichtlijn4 op de hoogte stellen van die beslissing.
In juni 2012 heeft de Europese Commissie5 de ‘Guidance on the interpretation of key provisions of Directive 2008/98/EC on waste’
uitgebracht. In paragraaf 1.3.4 van dat document geeft de Commissie aan dat een lidstaat
per geval mag beslissen dat een bepaalde afvalstof niet langer afval is, maar ook
per afvalstroom mag beslissen dat dat materiaal in het afvalstadium niet langer als
afval wordt aangemerkt.
Op grond van artikel 1.1, zesde lid, van de Wet milieubeheer (hierna Wm) kan de Minister
van Infrastructuur en Milieu op nationaal niveau per geval besluiten of bij ministeriële
regeling per afvalstroom regelen dat een afvalstof, respectievelijk een afvalstroom,
die een behandeling voor nuttige toepassing heeft ondergaan, niet als afval wordt
aangemerkt. Een nationale regeling met criteria moet worden ingetrokken voor zover
over die afvalstroom op Europees niveau een regeling gaat gelden.
Het doel van Europese of nationale regelgeving inzake einde-afval is om te bevorderen
dat afval wordt gerecycled en dat dat plaats vindt op een heldere en verantwoorde
wijze, in overeenstemming met alle geldende regelgeving.
Zowel een Europese als een nationale einde-afvalregeling moet voor een gespecificeerd
soort afval aangeven onder welke voorwaarden het materiaal niet meer als afval hoeft
te worden beschouwd en als product op de markt kan worden gebracht. Tevens geeft een
dergelijke regeling aan vanaf welk moment in de keten van verwerking de einde-afvalfase
geldt. In de verdere toepassing zal het als product overigens aan alle andere van
toepassing zijnde regelgeving moeten voldoen.
Deze einde-afvalregeling vervangt niet de bestaande technische, milieuhygiënische
en andere geldende voorschriften ten aanzien van de toepassing als product. Producenten
en gebruikers van afvalstoffen, die in een einde-afval regeling zijn opgenomen, hoeven
geen gebruik te maken van deze regeling, de afvalstoffen verliezen dan alleen niet
de afvalstatus.
In de eerder genoemde EU-verordeningen inzake einde-afval zijn de volgende zaken geregeld:
-
– specificatie van de aard van en eisen aan het te ontvangen en te behandelen afval;
-
– bewerkingen van het afval;
-
– meetvoorschriften en eisen aan het productieproces en het te maken product
-
– de wijze van kwaliteitsborging;
-
– specificatie van de toepassingsgebieden van het product;
-
– de conformiteitverklaring aan de gestelde eisen in de regeling.
De onderhavige regeling over recyclinggranulaat sluit zoveel mogelijk aan bij de systematiek
van de specifieke EU-verordeningen inzake einde-afval die hierboven zijn genoemd.
Met een afval-einde regeling wordt er naar gestreefd om de gevolgen van het vervallen
van de afvalstatus beheersbaar te maken zodat, wanneer de afvalregelgeving op deze
stoffen niet meer van toepassing is, geen nadelige gevolgen voor milieu en gezondheid
optreden. De regeling op zich is niet het kader om alle mogelijke risico’s die kunnen
ontstaan door de toepassing van een product, te dekken.
Deze regeling sluit aan bij de ambities en doelstellingen van de beleidsprioriteit
Van Afval Naar Grondstof (VANG) en het streven naar een circulaire economie waarin
bruikbare materialen zoveel mogelijk als grondstof en niet als afvalstof worden bestempeld.
2. Hoofdlijnen van de regeling
2.1 Reikwijdte
De onderhavige regeling is van toepassing op recyclinggranulaat dat als product op
de Nederlandse markt worden gebracht. In het buitenland kan een andere beoordeling
gelden dan in Nederland. Een product dat aan de eisen van de nationale afval-einde
regeling voldoet kan mogelijk in het buitenland als afval worden beoordeeld.
Recyclinggranulaat, in het buitenland gemaakt uit afval, dat aan de eisen van de onderhavige
regeling voldoet, kan als product op de Nederlandse markt worden gebracht en wordt
niet als afvalstof aangemerkt. Tevens bevat deze regeling een bepaling waarin is geregeld
hoe wordt omgegaan met recyclinggranulaat dat voldoet aan een einde-afvalregeling
inzake recyclinggranulaat van een andere EU-lidstaat, zie voor meer informatie de
artikelgewijze toelichting bij artikel 2 van deze regeling.
In omvang is recyclinggranulaat het belangrijkste materiaal dat door recycling van
bouw- en sloopafval wordt verkregen. Om het hoge niveau van recycling te behouden
is het gewenst om recyclinggranulaat te beschouwen als een product en niet als een
afvalstof omdat dat aansluit bij de uitgangspunten van een circulaire economie waarin
het vrijkomen van afvalstoffen zoveel mogelijk wordt beperkt. Hiervoor is het nodig
om op landelijk niveau te komen tot een goede omschrijving van criteria die bepalen
wanneer recyclinggranulaat geen afvalstof meer is.
Het doel van deze regeling is om criteria vast te stellen waarmee de einde-afvalstatus
van recyclinggranulaat kan worden bepaald. Recyclinggranulaat is granulaat dat wordt
geproduceerd door het bewerken van steenachtige afvalstoffen. De regeling beperkt
dit tot inert (of: anorganisch) materiaal dat eerder in constructies is gebruikt.
Ook het steenachtige afval van de primaire productie van bouwmaterialen of van andere
productieprocessen valt onder de regeling. Door bewerking ontstaan diverse typen recyclinggranulaat
welke worden geproduceerd voor specifieke toepassingen. De recyclinggranulaten worden
geproduceerd overeenkomstig de EU-verordening bouwproducten6 geharmoniseerde normen. Bijlage 1 van de regeling geeft aan welke productnormen dit
betreft. Alle recyclinggranulaten die conform één van de in de bijlage genoemde productnormen
worden geproduceerd vallen onder deze regeling.
De Europese productnormen gelden één op één voor de Nederlandse situatie. In het verleden
zijn echter andere naamgevingen voor verschillende typen recyclinggranulaat gebruikt.
Deze naamgeving is bij betrokkenen vaak beter bekend dan de naamgeving die uit de
productnormen volgt. De naamgeving voor diverse soorten recyclinggranulaten wordt
als volgt gehanteerd:
Granulaat
|
Omschrijving
|
Asfaltgranulaat
|
Granulaat voortkomend uit het breken of frezen van asfalt.
|
Betongranulaat
|
Granulaat voortkomend uit het breken van beton.
|
Menggranulaat
|
Granulaat voortkomend uit het breken van metselwerk en beton, zodat het mengsel een
massapercentage van ten minste 45% beton bevat.
|
Hydraulisch menggranulaat
|
Een mengsel van menggranulaat en hydraulische slak. Het massapercentage hydraulische
slak ligt tussen 5% en 20%.
|
Metselwerkgranulaat
|
Granulaat voortkomend uit het breken van metselwerk.
|
Fijn granulaat 0/x
|
Los materiaal bestaande uit steenachtige deeltjes met een korrelgrootte kleiner dan
8 mm, verkregen bij het breken van gesloopt en adequaat bewerkt betonpuin en/of metselwerkpuin
in een bewerkingsinstallatie.
|
Brekerzeefzand
|
Fijnkorrelig materiaal dat vrijkomt als steenachtige afvalstoffen in een bewerkingsinstallatie
de eerste zeefgang ondergaan voordat het materiaal in de breker wordt geleid.
|
Onder de Europese productnormen vallen diverse typen granulaten: natuurlijke, gerecyclede
en gefabriceerde (‘manufactured’) granulaten. De onderhavige regeling geldt enkel
voor recyclinggranulaat. Gefabriceerde granulaten (zoals zinkslakken en AVI-bodemas)
vallen buiten de regeling.
Voor de productie van recyclinggranulaat wordt gebruik gemaakt van steenachtige materialen
die eerder in constructies zijn toegepast. Deze materialen worden omschreven als steenachtig
bouw- en sloopafval. Bewerkers van bouw- en sloopafval nemen schoon, inert bouw- en
sloopafval (puin) in en bewerken dit tot een granulaat. Er worden in geringe mate
ook materialen aangenomen die niet uit constructies komen. Dit betreft voornamelijk
afvalstoffen die vrijkomen bij de productie van bouwmaterialen, zoals betonafval.
Dit zijn schone, inerte afvalstoffen die bijdragen aan de goede eigenschappen van
het recyclinggranulaat. Ook andere op puin gelijkende niet-gevaarlijke afvalstoffen
zoals spoorwegballast en ovenpuin kunnen als input materiaal gebruikt worden.
2.2 Bewijs van de status einde-afvalstof
De criteria voor de einde-afvalstatus van recyclinggranulaat vormen een stelsel van
technische-, milieu- en systeemeisen. De afzonderlijke aspecten zijn wel controleerbaar,
maar of aan het geheel van alle eisen wordt voldaan is zonder de nodige kennis van
het proces en de hele keten lastig te controleren.
In verband met keuring en certificering van recyclinggranulaat zijn er keurmerken
(of: labels) van toepassing. Deze keurmerken omvatten echter ieder afzonderlijk niet
de volledige strekking van de regeling. Dat betekent dat met de aanwezigheid van dergelijke
keurmerken niet de conformiteit met deze regeling vaststaat. Echter met de juiste
combinatie van deze keurmerken ontstaat wel voldoende bewijs. Belangrijke voorbeelden
zijn:
-
– NL-BSB certificaat: Dit certificaat betreft de certificering in verband met de eisen
van het Besluit bodemkwaliteit. Certificering op basis van het NL-BSB certificaat
heeft echter uitsluitend betrekking op milieutechnische eisen en niet op technische
eisen.
-
– CE-markering: Het CE label wordt verkregen door het produceren van recyclinggranulaat
in overeenstemming met de Europese productnormen. Deze normen refereren niet aan de
eisen van het Besluit bodemkwaliteit en dekken daarom niet alle aspecten van de regeling.
-
– Partijkeuring: Een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit kent alleen de
keuring en toetsing van de milieukwaliteit van het eindproduct. Hierbij is geen aandacht
besteed aan de criteria voor acceptatie, technische kwaliteit, systeemcertificering
en borging.
-
– KOMO productcertificaat volgens BRL 2506: dit dekt de niet-CE gemarkeerde producten
af en bevat criteria voor acceptatie, opleiding en dergelijke.
De som van de certificaten moet zowel de technische eisen als de milieueisen als de
proces en systeemeisen afdekken, zoals in artikel 6 is vereist.
3. Gevolgen
3.1 Gevolgen voor milieu en gezondheid bij het afval-einde
Een belangrijke voorwaarde van artikel 6, eerste lid, van de kaderrichtlijn afvalstoffen
voor het toekennen van de afval-einde status is dat over het geheel genomen er geen
ongunstige effecten mogen optreden voor milieu of menselijke gezondheid. Zodra de
afvalstoffenwetgeving niet meer van toepassing is, zal het betreffende materiaal of
product vallen onder de wetgeving die gesteld wordt aan materialen en producten.
Recyclinggranulaat kan in hoofdlijn op drie verschillende wijzen worden toegepast:
-
– in ongebonden vorm buiten (bijvoorbeeld als constructiemateriaal in de wegenbouw),
-
– in gebonden vorm binnen en buiten,
-
– vormgegeven binnen en buiten.
De mogelijke effecten van recyclinggranulaat op mens en milieu worden onderzocht in
het kader van CEN. CEN heeft de opdracht om normen op te stellen om het vrijkomen
van gevaarlijke stoffen uit granulaten te kunnen bepalen. CEN maakt onderscheid tussen
effecten op het bodemsysteem (buiten-gebruik) en effecten op de luchtkwaliteit bij
gebruik binnenshuis.
Bij het buitengebruik van recyclinggranulaat is uitloging het meest voor de hand liggende
mechanisme voor blootstelling. Bij binnengebruik kan blootstelling ontstaan door verspreiding
in de lucht. Bij binnengebruik is de kwaliteit van de lucht van belang, maar daarnaast
is mogelijke radioactieve straling een punt van aandacht.
Door de ruime ervaring die is opgedaan met recyclinggranulaten, ook in het buitenland,
is het evident dat uitloging naar de bodem het meest kritische milieu-aspect is voor
recyclinggranulaat. Mogelijk negatieve gevolgen voor de bodem worden beheerst doordat
aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit moet worden voldaan.
3.2 Bedrijfseffecten, administratieve en bestuurlijke lasten
De regeling heeft bedrijfseffecten voor recyclingbedrijven die puin bewerken tot recyclinggranulaat
en afnemers van recyclinggranulaat, zoals aannemers en betonfabrikanten. Ingeschat
wordt dat circa 150 puinverwerkende bedrijven, circa 200 betonmortelbedrijven en circa
200 betonwarenfabrikanten direct met de regeling te maken kunnen krijgen. Verder zijn
er duizenden afnemers die het product toepassen.
De praktijk is dat in Nederland op zorgvuldige wijze met recyclinggranulaat wordt
omgegaan. Betrokkenen die aan alle wettelijke regels voldoen en die recyclinggranulaat
hebben geproduceerd volgens de bestaande procedures voor certificering zullen in de
praktijk geen extra inspanningen hoeven te verrichten.
De regeling levert een vermindering en vereenvoudiging van de bestaande administratieve
last op omdat puinverwerkende bedrijven geen begeleidingsbrief meer hoeven te voeren
in het kader van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen,
omdat er geen sprake meer is van een afvalstof indien aan de regeling wordt voldaan.
De regeling verplicht daarentegen wel om op de transportdocumenten aan te geven dat
het om een einde-afval product gaat.
Verder hoeven afnemers van recyclinggranulaat (inrichtingen) geen milieuvergunning
meer aan te vragen voor het innemen van recyclinggranulaat als grondstof. Recent is
de verplichting voor deze milieuvergunning vervangen door de Omgevingsvergunning beperkte
milieutoets (OBM) in het kader van het Activiteitenbesluit.
De voor de betrokken bedrijven meest waarschijnlijke aard en omvang van de kosten
en baten van de regeling, omvat:
-
– Het feitelijk voeren van de begeleidingsbrief vervalt. Dit geldt nu per vracht. Uitgaande
van 22 Mton in 2014 recyclinggranulaat gaat dit om 1,1 miljoen vrachten à 20 ton en
evenzoveel brieven. Gesteld per brief à € 10,– bedraagt dit totaal circa: € 11 miljoen
aan lastenverlichting.
-
– In plaats van de begeleidingsbrief geldt er verplichting tot het opstellen van een
conformiteitverklaring en het voorzien naar een verwijzing naar die verklaring bij
elke vracht van granulaat. Gesteld per verklaring per vracht € 2,50 bedraagt dat circa
€ 2,75 miljoen.
-
– De voorgaande twee posten maken per saldo een lastenverlichting van € 8,25 miljoen.
-
– Gevolgkosten van administratieve correcties, fouten, etc. worden geraamd op 1% van
het aantal brieven * 1 uur à € 50,– bedraagt circa € 5,5 miljoen verlichting.
-
– Vervallen van OBM in het kader van het Activiteitenbesluit: € 2.500,– per melding.
Gesteld dat 50% van de betonbedrijven dit moet doen: totaal circa € 0,5 miljoen lastenverlaging.
Totale baten voor de sector worden geschat op € 14,25 miljoen.
In het algemeen geldt dat marktpartijen de regeling als zeer wenselijk beschouwen
omdat uitsluitend daardoor een landelijke uniforme status mogelijk wordt gemaakt en
lokale verschillen worden weggenomen.
De huidige praktijk werkt overigens al voor een groot deel zoals de regeling beoogt.
De regeling heeft als voordeel dat discussies over de status van een stof worden vermeden
en heeft daardoor een lastenverminderende werking.
De regeling heeft geen gevolgen voor de werking van de markt. Het handelsverkeer wordt
vereenvoudigd en er worden drempels weggenomen voor het hergebruik van het product,
bijvoorbeeld doordat de acceptatie van materiaal verbetert.
Enkele landen rondom Nederland ontwikkelen regelingen met dezelfde strekking of zijn
daar al mee klaar.
Deze regeling leidt naar verwachting niet tot een verzwaring van de lasten voor de
overheid. Aangenomen mag worden dat de bestuurlijke lasten ten hoogste gelijk zullen
zijn aan die in de situatie voor de komst van deze regeling. De aard van de bedrijven
wijzigt namelijk niet, evenmin de bewerkingsprocessen en samenstelling van de stoffen.
Een optimaal werkend systeem van input-, proces- en eindproductcontrole met certificering
biedt bovendien een goede basis voor structurele beheersing van milieugevolgen en
een daarop toegesneden toezicht. In ieder geval zal het vervallen van de meldingsplicht
tot verlaging leiden van de inzet van het bevoegd gezag.
3.3 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De regeling heeft gevolgen voor de specifieke bedrijfstak, de zogeheten puinbrekers,
en het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor de vergunningverlening en de handhaving.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) is belast met het houden van
toezicht op de naleving van deze regeling.
De specifieke bedrijven dienen zich te houden aan de in deze regeling opgenomen bepalingen
vanaf het moment dat zij besluiten een specifieke partij granulaat niet meer als afval
aan te merken. De regeling sluit nauw aan bij de al bestaande praktijk die reeds is
gericht op het bereiken van een hoogwaardige kwaliteit aan recyclinggranulaat, er
is immers al veel regelgeving daarop van toepassing. De provincie is het bevoegd gezag
voor installaties waarin steenachtige afvalstoffen worden bewerkt tot recyclinggranulaat.
De regeling heeft in beginsel beperkt invloed op de huidige toezicht- en handhavingstaken
van de provincie omdat de bedrijfsprocessen niet wezenlijk veranderen en op de huidige
praktijk wordt voortgebouwd.
De regeling is in nauw overleg met de bedrijfstak opgesteld en heeft draagvlak, in
het bijzonder omdat met de regeling op landelijk niveau een eenduidige kwalificatie
van einde-afval mogelijk wordt. De provinciale toezichthouders zijn meerdere malen
geconsulteerd via werksessies, contacten met het Brancheteam Puinbrekers en via het
Kennisplatform einde-afval van RWS/Leefomgeving waarin provinciale toezichthouders
met elkaar overleggen, ervaringen en kennis uitwisselen.
De ILT zal bij het oordeel of recyclinggranulaat wel of niet als afvalstof gekwalificeerd
moet worden, de naleving van deze regeling toetsen.
De ILT heeft een handhaafbaarheids-, uitvoerings-, en fraudebestendigheidstoets uitgevoerd.
De regeling is naar aanleiding van deze toets op diverse punten verbeterd en aangevuld,
zoals voor de asbestcontrole en het bijmengen. Gegeven de bestaande praktijk alsmede
de eisen die worden gesteld aan het eindproduct, wordt aangenomen dat de regeling
werkbaar en handhaafbaar zal zijn voor ILT en bevoegde gezagen. Desalniettemin is
er nog weinig ervaring met einde-afvalcriteria in Nederland en daarom zal het Ministerie
van Infrastructuur en Milieu binnen 18 maanden na inwerkingtreding van de regeling
een evaluatie uitvoeren. Daarbij zal gekeken worden naar de doeltreffendheid en de
uitvoerbaarheid van deze regeling.
4. Notificatie
Het ontwerp van deze regeling is op 4 augustus 2014 gemeld aan de Europese Commissie
(notificatienummer: 2014/0384/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn
nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een
informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels
betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204), verder:
richtlijn 98/34/EG. Deze regeling bevat mogelijke technische voorschriften in de zin
van richtlijn 98/34/EG.
Naar aanleiding hiervan heeft de Europese Commissie enkele opmerkingen gemaakt. De
opmerkingen hadden betrekking op het voldoende waarborgen van het voorkomen van ongunstige
effecten voor de menselijke gezondheid en het milieu. De opmerkingen hadden tevens
betrekking op de certificering. Op de opmerkingen de Commissie is gereageerd en heeft
geleid tot enkele aanpassingen van de onderhavige regeling en toelichting.
5. Inwerkingtreding
Ingevolge het kabinetsbeleid inzake de aanpak van administratieve lasten (Kamerstukken
II 2009/10, 29 515, nr. 309), gelden als algemeen uitgangspunt voor de inwerkingtreding van ministeriële regelingen
vier vaste data, te weten 1 januari, 1 maart, 1 juli en 1 oktober, en een minimale
invoeringstermijn van 2 maanden. Deze regeling treedt ingevolge artikel 8 echter in
werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin
zij wordt geplaatst. Hierbij is gebruik gemaakt van een van de uitzonderingen die
in genoemd kabinetsbeleid zijn opgenomen. In het kabinetsbeleid is namelijk reeds
aangegeven dat, indien er sprake is van private- of publieke voor- of nadelen van
vertragingen of vervroeging van invoering, een uitzondering gemaakt kan worden op
de vaste data van inwerkingtreding en de invoeringstermijn. Daarvan is in het voorliggende
geval sprake. Het bedrijfsleven is gebaat bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding
van deze regeling omdat recyclinggranulaat dan niet langer als afval hoeft te worden
aangemerkt indien aan de eisen van de regeling wordt voldaan. Voor het bedrijfsleven
levert dat lastenverlichting op.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Recyclinggranulaat en steenachtige afvalstoffen
Recyclinggranulaat is granulaat dat wordt geproduceerd door steenachtige afvalstoffen
(voornamelijk beton, metselwerk en asfalt) te breken. Steenachtig materiaal is voornamelijk
afkomstig uit bouw- en sloopafval of van productie van (minerale) bouwstoffen. Steenachtige
fracties uit thermische- of reinigingsprocessen en van sorteerinstallaties en afval
ontstaan door het opbreken of frezen van asfalt vallen hier eveneens onder.
Voorts kunnen vergelijkbare steenachtige (niet gevaarlijke) afvalstoffen bij een breekinstallatie
worden aangeboden en onder deze regeling vallen. Het kenmerk van deze afvalstoffen
is dat zij net als bovengenoemde afvalstoffen hoofdzakelijk bestaan uit klei, zand,
grind, steen (de grondstoffen voor beton, baksteen, asfalt, etc.). Het verschil is
dat deze soms niet afkomstig zijn van bouwwerken, maar wel goed verwerkbaar zijn.
Veel voorkomende afvalstoffen zijn productieafval uit de productie van steenachtige
bouwmaterialen, ovenpuin, spoorwegballast en puin van bodemsanering of uit tuinen.
Onder deze regeling vallen niet anorganische (industriële) bijproducten van bijvoorbeeld
thermische installaties, zoals AVI bodemassen. Deze materialen gelden niet als vergelijkbaar
omdat zij niet zijn vervaardigd uit de natuurlijke materialen, klei, zand, grind en
steen.
Verder kan het voorkomen dat secundaire of gefabriceerde granulaten als onderdeel
van een wegconstructie worden ontgraven en als onderdeel van het bouw- en sloopafval
bij een breekinstallatie worden aangeboden. In dat geval worden deze granulaten bezien
als een component van de steenachtige fractie en als zodanig na doorlopen van het
acceptatieproces in het breekproces opgenomen.
Naast steenachtige afvalstoffen verwerken breekinstallaties niet-teerhoudend asfalt.
Het hiermee gevormde asfaltgranulaat wordt grotendeels ingezet als nieuwe grondstof
bij de productie van asfalt en in cementgestabiliseerde funderingslagen. De definitie
voor recyclinggranulaat geeft aan dat deze dienen te zijn geproduceerd volgens een
Europese productnorm als genoemd in bijlage 1. De verordening bouwproducten is hierop
van toepassing. Een aantal eigenschappen in de Europese productnormen is alleen van
toepassing indien deze worden vereist (‘when required’). Dit betekent dat er voor
de actuele toepassing van de partij granulaat eisen moeten zijn gesteld aan deze eigenschappen.
Dat gebeurt normaal door de opdrachtgever via een bestek of anderszins. De vereiste
eigenschappen moeten op de prestatieverklaring worden vermeld. Een belangrijk hulpmiddel
voor bestekken of voor het stellen van eisen zijn bijvoorbeeld de technische specificaties
zoals deze worden gesteld in de zogenoemde RAW-bepalingen van het CROW7. De RAW-systematiek biedt opdrachtgevers en opdrachtnemers in de grond-, weg- en
waterbouw een kader om duidelijke afspraken te maken en deze goed vast te leggen in
een bestek.
Artikel 2
In het eerste lid is bepaald dat recyclinggranulaat geen afvalstof is indien dat granulaat
voldoet aan de genoemde artikelen van de regeling.
Het tweede lid bevat een wederzijdse erkenningsclausule. Hierdoor kan recyclinggranulaat,
dat op grond van regelgeving van een andere lidstaat van de Europese Unie de einde
afvalfase heeft bereikt, ook aan de eisen van deze regeling voldoen. De regelgeving
van die andere lidstaat moet dan wel voldoen aan artikel 6 van de kaderrichtlijn afvalstoffen
en moet qua beschermingsniveau van de gezondheid van de mens en milieu ten minste
gelijkwaardig zijn aan het niveau van de regeling.
Artikel 3
Eerste lid
Inkomend afval bij een breekinstallatie mag geen gevaarlijke afvalstof zijn of bevatten.
In de Wm is in artikel 1.1 een definitie van ‘gevaarlijke afvalstof’ opgenomen. In
die definitie wordt verwezen naar de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Tevens is ter bepaling
of een afvalstof kwalificeert als gevaarlijke afvalstof het tiende lid van artikel
1.1 van de Wm van belang op grond waarvan nadere regels kunnen worden gesteld ter
aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen. De aanwijzing van de status als gevaarlijke
afvalstof betreft een gehele vracht of partij afvalstoffen. Dat betekent dat ‘geen’
niet kan worden uitgelegd als een eis van 0% op korrelniveau.
Ondanks dat een vracht of partij afval niet gevaarlijk is, kan de vracht gevaarlijke
stoffen bevatten. Om de goede kwaliteit van recyclinggranulaat te bewaken dient visueel
de aanwezigheid van dergelijke stoffen te worden gecontroleerd. Dit gebeurt door het
opzetten van een acceptatiesysteem volgens artikel 3.
De ontdoener van afval dat bij een recyclingbedrijf wordt aangeboden is op grond van
het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen verplicht informatie
te verschaffen over de aard en samenstelling daarvan. Tevens moet de ontdoener de
juiste EURAL-code8 verschaffen. Dit houdt tevens in dat de ontdoener vaststelt of sprake is van gevaarlijk
afval of niet. Het recyclingbedrijf moet van deze informatie uitgaan. Doordat het
recyclingbedrijf inspectie uitvoert bij acceptatie overtuigt het bedrijf zich van
de juistheid van de informatie; de plicht voor het verschaffen van de juiste informatie
blijft echter bij de ontdoener.
Vanwege het risico dat aangeboden informatie onjuiste gegevens bevat is er altijd
sprake van een controle door de producent. Omdat er een diversiteit bestaat aan (bronnen
van) informatie en typen bedrijfsprocessen is deze controle algemeen beschreven in
de criteria. Indicatoren voor de beoordeling kunnen zijn:
-
– begeleidingsbrief in het kader van het Besluit melden afvalstoffen,
-
– mondelinge informatie van de aanbieder,
-
– inspectie van slooplocatie,
-
– keuringsrapporten van de aanbieder,
-
– foto’s,
-
– reputatie van aanbieder of ketenpartners,
-
– historisch gebruik van de afvalstof.
Conform het Bouwbesluit 2012 dient bij een sloopproject een inventarisatie van aanwezige
afvalstoffen te worden uitgevoerd en moeten bepaalde afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen
gescheiden worden en apart afgevoerd. Dit betekent tevens dat het recyclingbedrijf
derhalve geen gevaarlijk afval krijgt aangeboden. Deze vergewist zich er van door
visuele inspectie conform het acceptatiereglement. Het kan zijn dat recyclingbedrijven
een omgevingsvergunning hebben voor de acceptatie van specifieke gevaarlijke afvalstoffen.
In die gevallen is in de vergunning geregeld hoe deze bedrijven hiermee om moeten
gaan.
Tweede en derde lid
Door middel van acceptatie wordt zeker gesteld dat geen ongewenste stoffen het recyclingproces
worden ingevoerd. Dit blijkt doordat geen gevaarlijke afvalstoffen aanwezig mogen
zijn en doordat sprake is van steenachtig afval. In de regeling worden eisen gesteld
aan de controle op de mate van zuiverheid (aanwezigheid van stoorstoffen) en de mate
van verontreiniging (samenstelling en uitloging) van het eindproduct. Dit wordt gecontroleerd
als onderdeel van de productiecontrole en daarmee is er ook een controle op het functioneren
van de acceptatieprocedure. De betreffende eisen kunnen worden gehaald wanneer de
acceptatie goed wordt uitgevoerd.
Acceptatie dient te bestaan uit controle van de transportdocumenten en de eventueel
meegeleverde schriftelijke informatie over de geleverde kwaliteit. Acceptatie moet
ten minste bestaan uit een visuele inspectie per vracht waarbij gelet wordt op de
in artikel 3, derde lid, genoemde aspecten.
Bij acceptatie wordt gelet op de aanwezigheid van milieubelastende stoffen zoals boven
is aangegeven. Daarnaast wordt gelet op de aanwezigheid van stoorstoffen zoals grond,
hout, gips. Deze materialen geven geen aanleiding tot nadelige gevolgen voor het milieu.
De aanwezigheid van dergelijke materialen is echter nadelig voor de kwaliteit van
het recyclinggranulaat.
De verplichtingen voor een gedegen acceptatiebeleid vloeien voort uit het Landelijk
Afvalbeheerplan. Conform het Landelijk Afvalbeheerplan moet een systeem voor AO/IC
(administratieve organisatie/interne controle) worden opgesteld. De eisen met betrekking
tot acceptatie en proces zijn in de vergunning vastgelegd. Veelal zijn soorten en
aantallen te accepteren materialen gelimiteerd. De regeling stelt als eis dat een
producent een acceptatiereglement voert.
Artikel 3, derde lid, onderdeel a, onder 1, bepaalt dat het acceptatiereglement een
procedure moet bevatten voor de controle van asbest in het aangeleverde puin. Controle
op asbest als onderdeel van het Nederlandse Bsb-certificaat als het BRL 2506-certificaat
is door certificering geregeld. Aan de eisen voor asbestacceptatie kan worden voldaan
door het volgen van de betreffende eisen uit de certificatieregelingen.
Onder de visuele controle op asbest en asbesthoudende materialen wordt ook verstaan
de controle op materialen die mogelijk asbest bevatten: asbestgelijkende of asbestverdachte
materialen.
Conform het Asbestverwijderingsbesluit 2005 moet een asbestinventarisatie worden uitgevoerd
voorafgaande aan een sloop. Het asbest moet worden gesaneerd en apart worden afgevoerd.
Wederom vergewist een recyclingbedrijf zich van de juiste uitvoering van de bewerking
tot recyclinggranulaat door te controleren op de aanwezigheid van asbest in het aangeboden
materiaal.
Het Productenbesluit asbest en het Besluit bodemkwaliteit stellen eveneens eisen aan
de aanwezigheid van asbest in producten, respectievelijk in de bodem.
Vijfde lid
Met betrekking tot asfalt is het onderscheid tussen teerhoudend (>75mg/kg PAK) en
niet-teerhoudend asfalt van belang. Voor teerhoudend asfalt is er geen mogelijkheid
dit materiaal te hergebruiken. Voor de acceptatie van asfalt is dus niet van belang
of dit feitelijk gevaarlijk afval vormt (>1.000 mg/kg koolteer) maar of dit al of
niet teerhoudend is. Informatie daarover moet door de ontdoener van het asfalt worden
geleverd.
Artikel 3, vijfde lid, gaat over de controle van teerhoudend asfalt in aangeleverd
asfalt. De meest praktische methode daartoe is de zogenaamde PAK-marker. Met een PAK
marker kan PAK worden aangetoond vanaf ongeveer 100 mg/kg. Teerhoudend asfalt bevat
veel hogere concentraties PAK. ‘Zuiver’ teer bevat 1.000 tot 10.000 keer meer PAK
dan bitumen. Vanwege deze zeer hoge concentraties PAK is het aantonen van teerhoudend
asfalt derhalve eenvoudig. Niet-teerhoudend asfalt bevat lage concentraties PAK (<<75 mg/kg
PAK). Het onderscheid tussen teerhoudend en niet-teerhoudend asfalt is dus goed te
maken. Omtrent het meten van teergehaltes worden nieuwe ontwikkelingen voorzien die
kunnen leiden tot een heroverweging van de huidige procedure.
Zesde lid
De herkenning van asbest en asbestverdachte producten vereist vakkennis die alleen
door opleiding kan worden verkregen. Derhalve is vereist dat personen die zich met
deze beoordeling bezig houden een opleiding hebben genoten. Hoewel dit niet wettelijk
is geregeld, is het gebruikelijk dat ten minste één medewerker op een bedrijfslocatie
beschikt over een diploma ‘Deskundig Asbest Acceptant’9.
Gezien de vele verschillende bedrijfsprocessen en typen aangeboden afvalstoffen is
er een grote diversiteit aan mogelijkheden om asbesthoudende partijen te weren. De
controle op asbest kan worden uitgevoerd door middel van visuele controle. De praktijk
leert dat dat voldoende is om te kunnen voldoen aan alle gestelde eisen.
De regeling eist dat ten minste op twee momenten de aanwezigheid van asbest wordt
beoordeeld.
Artikel 4
Eerste lid
Soms zijn voor de productie van specifieke recyclinggranulaten toeslagstoffen nodig
die er voor zorgen dat het eindproduct bepaalde eigenschappen verkrijgt. Deze toeslagstoffen
vormen geen onderdeel van de input (voornamelijk bouw- en sloopafval) maar worden
gedoseerd aan het gebroken granulaat toegevoegd. Een voorbeeld is de dosering van
staalslak bij de productie van hydraulisch menggranulaat. Hoewel deze toeslagstoffen
als afvalstof kunnen gelden en niet passen in de definitie van steenachtig afval,
wordt het wel mogelijk geacht functionele hoeveelheden van dit soort stoffen in het
proces toe te voegen en daarmee voor het eindproduct nog steeds een einde-afvalstof
status te verkrijgen. De productnormen die in bijlage 1 zijn vermeld, hebben betrekking
op deze producten, dat het eindproduct aan de afval-einde criteria voldoet. Het verwerken
van deze (afval)stoffen is niet het primaire doel. Het primaire doel is en blijft
om een recyclinggranulaat te produceren op basis van steenachtig afval volgens één
van de productnormen genoemd in bijlage 1. Ook de eindproducten die na toevoeging
van deze toeslagstoffen ontstaan, moeten voldoen aan de in de regeling gestelde eisen,
waar onder die van het Besluit bodemkwaliteit en de van toepassing zijnde Europese
norm.
Tweede tot en met vijfde lid
De Europese productnormen schrijven voor dat een systeem voor productiecontrole (factory
production control) moet zijn opgezet. In de regeling zijn in artikel 4 relevante
onderdelen van productiecontrole opgenomen. Deze onderdelen zijn van belang om zeker
te stellen dat de technische kwaliteit en milieuhygiënische kwaliteit van recyclinggranulaat
worden beheerst. De vereisten in dit artikel geven aan dat de kwaliteit van recyclinggranulaat
door middel van planmatige monsterneming en keuring wordt beheerst en dat de resultaten
van keuringen worden geregistreerd.
Bij afwijkingen van gestelde kwaliteitseisen moet traceerbaar zijn wat er met betreffende
materialen gebeurd is. Zowel in de Europese productnormen als in de gangbare vergunningen
is aandacht geschonken aan de identificatie van afgekeurde of afwijkende producten.
Eventuele vermenging van productstromen wordt hiermee voorkomen.
Conform de eisen van de Europese productnormen en het Besluit bodemkwaliteit voert
de producent zelf keuringen uit van zijn product. Hiertoe beschikt hij over diverse
middelen, bijvoorbeeld voor monsterneming en analyse. Het is een vereiste dat de betreffende
middelen betrouwbaar werken, daartoe voert de producent met regelmaat calibraties
uit. De wijze van calibratie dient beschreven te zijn in een procedure.
De exacte uitvoering van monsterneming en keuring is strikt vastgelegd in de Europese
productnormen. Met betrekking tot milieuhygiënische parameters voorzien de Europese
productnormen niet in voorschriften. Deze zijn alsnog opgenomen door verwijzing naar
het Besluit bodemkwaliteit.
De monsterneming van recyclinggranulaat vindt plaats conform de NEN-EN932-1 wanneer
civieltechnische parameters bepaald moeten worden. Voor milieuhygiënische parameters
bestaan geen Europese monsternemingsnormen. Wel gelden er nationale voorschriften
op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Artikel 5
Eerste lid
Een belangrijk aspect van de criteria voor de bepaling van de einde-afvalstatus van
recyclinggranulaten is dat in het algemeen geen ongunstige gevolgen voor mens en milieu
mogen optreden. In Nederland is daarvoor een gedegen vangnet opgezet, namelijk het
Besluit bodemkwaliteit. Recyclinggranulaat, voor toepassing op of in bodem, grond-
of oppervlaktewater, dient conform de vereisten van dat Besluit te worden gekeurd.
Door te voldoen aan de eisen van bijlage A bij de Regeling bodemkwaliteit kan recyclinggranulaat
vrij worden toegepast. Het voldoen aan deze eisen kan onder meer worden aangetoond
met een Nederlands BSB-certificaat of een partijkeuring. De keuring en toetsing van
de samenstelling en uitloging levert de feitelijke bewijslast dat alle voorafgaande
stappen in de keten goed zijn uitgevoerd. Wanneer dat niet het geval is, dan kan niet
aan de gestelde milieutechnische eisen worden voldaan. In dat geval kan dan ook niet
de afval-eindestatus worden toegekend.
Tweede lid
Asfaltgranulaat wordt ingezet bij de productie van nieuw asfalt en als granulaat in
civiele werken. Deze productie betreft een thermisch proces. Bij mogelijke aanwezigheid
van PAK’s kunnen ongewenste emissies bij de bedoelde productie ontstaan. Asfaltgranulaat
dat ophoudt een afvalstof te zijn mag geen aanleiding geven tot negatieve gevolgen
voor het milieu. Feitelijk bevat het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit geen eisen
voor recyclinggranulaat als halffabrikaat, zoals asfaltgranulaat voor asfalt en recyclinggranulaat
voor beton. Om die reden wordt in asfaltgranulaat een grenswaarde voor het gehalte
PAK aangehouden. De PAK(som) betreft de som van naftaleen, fenantreen, antraceen,
fluoranteen, chryseen, benzo(a)antraceen, benzo(a)pyreen, benzo(k)fluoranteen, indeno
(1, 2, 3cd)pyreen, benzo(ghi)peryleen, conform bijlage A bij de Regeling bodemkwaliteit.
Derde lid
Met artikel 5, derde lid wordt in feite gecontroleerd of alle voorafgaande stappen
naar behoren zijn uitgevoerd.
De eisen in artikel 5, derde lid, zijn afgeleid van de eis in Europese productnormen
NEN-EN 13242 en NEN-EN 12620 omtrent de zuiverheid van recyclinggranulaat. De eisen
zoals opgenomen in de regeling gelden ook voor producten die volgens andere EU productnormen
zijn geproduceerd, maar waar deze eigenschap niet is opgenomen in zulke productnormen.
In dit verband dient een drijf/zinkproef (samenstellingsproef NEN-EN 933-11) te worden
uitgevoerd. Drijvende delen (met een dichtheid <1.000 kg/m3) zijn ondermeer hout, kunststoffen en gips. Het recyclinggranulaat zinkt, maar daarnaast
ook bijvoorbeeld metalen. Er wordt dus zowel een eis gesteld aan de hoeveelheid lichte
verontreinigingen (< 1.000 kg/m3) als aan de hoeveelheid zware verontreinigingen (> 1.000 kg/m3).
Voor sommige toepassingen gelden strengere eisen ten aanzien van de zuiverheid van
recyclinggranulaat. Eén en ander is beschreven in de betreffende Europese productnormen.
Door te voldoen aan het derde lid volgt dus niet automatisch dat voldaan wordt aan
de eisen voor elke toepassing. Recyclinggranulaat dat voldoet aan het derde lid van
artikel 3 is in ieder geval voldoende zuiver om als product en dus niet meer als afvalstof
te worden gezien.
Artikel 6
Conform de vereisten van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, en daarmee de Wm, is het
een criterium voor de status einde-afvalstof dat het betreffende materiaal geproduceerd
wordt voor een specifiek doel. Door recyclinggranulaat te produceren volgens een Europese
productnorm geeft een producent van recyclinggranulaat aan dat dit inderdaad het geval
is. Dit wordt bevestigd door de betreffende Europese productnorm te noemen in de conformiteitverklaring
behorende bij de regeling.
Middels een conformiteitverklaring bevestigt een producent dat aan de gestelde eisen
van de regeling is voldaan. De producent van het recyclinggranulaat waarborgt dat
de verklaring gedurende vijf jaar opvraagbaar en terstond beschikbaar is voor betrokkenen
en bevoegd gezag.
In de praktijk moet het voor betrokkenen eenduidig zijn dat een partij recyclinggranulaat
geen afvalstof vormt. Hiertoe dient als bewijs een verwijzing op transportdocumenten
dat verwijst naar de conformiteitverklaring van de producent.
Het kunnen controleren van elk van die eisen apart vergt veel kennis van zaken en
een uitgebreid onderzoek. Om hier in tegemoet te komen kan met voldoende vertrouwen
worden teruggegrepen op het mechanisme van certificering of partijkeuring (bewijsmiddelen
volgens het Besluit bodemkwaliteit) en CE markering (de prestatieverklaring).
Het is aan eenieder toegestaan een certificeringsschema op te stellen. Echter, alleen
certificeringsschema's opgesteld onder auspiciën van de Raad van Accreditatie worden
algemeen erkend en geaccepteerd. Met de juiste combinatie van keurmerken kan worden
bewezen dat aan de eisen van deze regeling is voldaan.
Er zijn verschillende keurmerken die van toepassing kunnen zijn op recyclinggranulaat.
Deze keurmerken geven (afzonderlijk) niet in voldoende mate zekerheid dat aan de eisen
van de regeling is voldaan. Het Nederlandse BSB-certificaat geeft aan dat aan de eisen
van het Besluit bodemkwaliteit is voldaan. Aan overige eisen, zoals technische geschiktheid,
refereert dit certificaat echter niet. CE-markering wordt voorts vaak gezien als bewijs
van goede kwaliteit. CE-markering heeft echter alleen betrekking op de eisen uit de
Europese productnormen (zoals technische eisen, borging) maar refereert niet aan acceptatievoorwaarden
of milieutechnische eisen. Beoordeeld moet worden of zowel de technische- milieu als
borgingseisen van de regeling zijn afgedekt.
Wanneer de producent geen gebruik maakt van onderhavige regeling, zal deze de conformiteitsverklaring
achterwege laten. In dat geval gelden de vereisten voor transportdocumentatie zoals
deze volgen uit het Besluit melden afvalstoffen.
Artikel 7
Er is voldoende zekerheid nodig dat een producent ook langdurig en op beheerste wijze
recyclinggranulaat kan produceren dat voldoet aan de gestelde eisen in de regeling.
Deze zekerheid kan worden gevonden in de aanwezigheid van een kwaliteitsborgingsysteem.
Dit kwaliteitsborgingsysteem moet zich ten minste uitstrekken over de aspecten die
in de regeling zijn opgenomen. De Europese productnormen, genoemd in bijlage 1, bevatten
de eisen waaraan dit systeem moeten voldoen. De verschillende in die bijlage genoemde
Europese productnormen kennen in grote lijnen dezelfde opzet. In dit artikel is derhalve
verwezen naar de voor recyclinggranulaten belangrijkste norm, de NEN-EN 13242:2003+A12008.
Om te voorkomen dat, indien bedrijven op basis van één van de andere genoemde normen
haar kwaliteitssysteem opzet, niet voldoen aan deze regeling, is gesteld dat gelijkwaardige
systemen eveneens voldoen. Gelijkwaardige systemen moeten ten minste voldoen aan de
eisen gesteld in artikel 7, derde lid. Momenteel is door de CEN een norm in voorbereiding
die de paragrafen inzake kwaliteitsborging en conformiteit uit de diverse productnormen
zal vervangen. Deze onderdelen worden vanaf dat moment geborgd in NEN-EN 16236. Op
het moment van vaststellen van deze regeling is deze nieuwe norm nog niet gepubliceerd.
In artikel 7, tweede lid, wordt verwezen naar de beoordeling van het kwaliteitsborgingssysteem
door een certificerende instelling. Deze beoordeling vormt onderdeel van de certificering
van het recyclinggranulaat. Door te verwijzen naar conformiteitsniveau 2+ van de EU-verordening
bouwproducten wordt aangegeven dat het kwaliteitssysteem moet worden beoordeeld door
een externe instantie op de in de criteria opgenomen eisen aan dit systeem. In het
vierde lid is bepaald dat recyclinggranulaat dat gecertificeerd is, voldoet aan de
eisen van deze regeling. De certificeringsschema’s moeten dan wel nationale certificeringsschema’s
betreffen en alle onderdelen genoemd in de artikelen 3, 4, 5 en 7, eerste tot en met
derde lid, bevatten. Als gevolg van de verplichtingen van de EU-verordening bouwproducten
kunnen bepaalde producten en eigenschappen van producten niet via het certificaat
worden beoordeeld. Voor deze producten en eigenschappen geldt dat deze moeten zijn
voorzien van een geldige prestatieverklaring als bedoeld in artikel 4 van de EU-verordening
bouwproducten, en de bijbehorende certificering voor de overige onderdelen van artikelen
3, 4, 5 en 7.
Certificering is een mogelijkheid, geen verplichting, om conformiteit met de regeling
aan te tonen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld