TOELICHTING
Algemeen
Voorgeschiedenis
Deze subsidieregeling vloeit voort uit de maatregelen die in de kabinetsbrief Leven
Lang Leren d.d. 31 oktober 2014 (KST 2014/15, 30 012, nr. 41) zijn aangekondigd. Daarbij wordt aangesloten bij de in die brief aangekondigde maatregelen
ter versterking van de flexibiliteit van het hoger onderwijs voor volwassenen op basis
van het advies van de commissie flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (maart 2014,
KST 2013/14, 31 288, nr. 383).
In het adviesrapport ‘Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen’ heeft deze commissie
het advies opgenomen te komen tot experimenten met leeruitkomsten. In het voorgenomen
experiment flexibilisering zal worden onderzocht of en in hoeverre:
-
– het experiment leidt tot meer flexibiliteit en vraaggerichtheid in het deeltijdse
en duale hoger onderwijs;
-
– dit leidt tot een verhoging van de toegankelijkheid en een vergroting van de aantrekkelijkheid
van het deeltijdse en duale hoger onderwijs, blijkend uit
-
– een aantoonbaar grotere deelname van volwassenen aan het deeltijdse en duale hoger
onderwijs, en
-
– meer volwassenen met een kwalificatie hoger onderwijs in de beroepsbevolking.
Aansluitend op het advies van de Commissie-Rinnooy Kan is in de brief leven lang leren
van 31 oktober jl. ook aangekondigd dat er experimenten vraagfinanciering zullen komen.
Voor die experimenten wordt een aparte regeling opgesteld.
Hoofdlijnen van deze regeling
Om de instellingen te stimuleren en ondersteunen bij het versterken van de flexibiliteit
en vraaggerichtheid van opleidingen hoger onderwijs voor volwassenen, wordt in het
kader van deze subsidieregeling 25 miljoen euro beschikbaar gesteld, voor de looptijd
tot en met eind 2020. Hogescholen en universiteiten kunnen hiermee projecten uitvoeren
en actief experimenteren met het flexibel inrichten van deeltijd en duaal hoger onderwijs
gericht op de doelgroep volwassenen en leren van de uitvoering daarvan. Omdat de middelen
vooral bestemd zijn voor ontwikkelwerkzaamheden, zal het zwaartepunt van de investeringen
en de subsidiëring vooral in de eerste jaren liggen van de projecten.
De Regeling OCW-subsidies is van toepassing op deze subsidieregeling (ROS).
Subsidiedoelstellingen
De doelgroep in de regeling bestaat uit werkende en werkzoekende volwassenen die na
het initiële onderwijs verlaten te hebben een kwalificatie in het hoger onderwijs
willen behalen. Doorgaans studeren deze volwassenen in het deeltijdse hoger onderwijs,
maar er is ook duaal hoger onderwijs dat zich vooral richt op deze doelgroep. Deelname
aan projecten die in het kader van deze regeling worden uitgevoerd staat daarom open
voor zowel deeltijds hoger onderwijs als duaal hoger onderwijs. De regeling betreft
het deeltijdse en duale hoger onderwijs op alle niveaus in het stelsel van hoger onderwijs:
Associate degree, bachelor en master, in zowel het hoger beroepsonderwijs als het
wetenschappelijk onderwijs.
Doel van de regeling is om via het bieden van subsidie voor ontwikkelwerkzaamheden
de totstandkoming van flexibele opleidingstrajecten hoger onderwijs voor volwassenen
te stimuleren. De ontwikkelwerkzaamheden in het kader van flexibilisering betreffen
met name:
-
– de ontwikkeling en vaststelling van eenheden van leeruitkomsten;
-
– de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor het vaststellen van flexibele opleidingstrajecten
voor individuele studenten en/of groepen studenten;
-
– de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor leerwegonafhankelijke beoordeling
van realisatie van leeruitkomsten door studenten;
-
– de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor validering van resultaten van leren
buiten de opleiding;
-
– de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor werkend leren;
-
– de ontwikkeling van onderwijsaanbod ten behoeve van online leren;
-
– de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor kwaliteitsborging gericht op alle
relevante elementen van flexibel opleiden;
-
– deskundigheidsbevordering ten behoeve van flexibilisering van de opleidingen.
Daarnaast komen werkzaamheden gericht op noodzakelijke aanpassing van en duurzame
verankering in beleid, organisatie en bedrijfsvoering in aanmerking voor subsidiëring.
Ook ontwikkelwerkzaamheden voor zogenoemde ‘onvolledige opleidingen’ komen voor subsidiëring
in aanmerking, voor zover het gaat om niet-bekostigd deeltijds of duaal hoger onderwijs.
Met ‘onvolledige opleidingen’ wordt gedoeld op hoger onderwijs leidend tot een graad,
waarbij de instelling niet voor de volledige studielast in termen van studiepunten
(bijvoorbeeld 240 ec bij hbo-bacheloronderwijs) onderwijsaanbod verzorgd, maar alleen
voor een deel van de opleiding, dat leidt tot afronding met een graad en realisatie
van het eindniveau. Voor deze ‘onvolledige opleidingen’ kunnen in het kader van de
subsidieregeling dezelfde typen ontwikkelwerkzaamheden worden uitgevoerd als voor
ander deeltijds en duaal hoger onderwijs. De beoogde werkwijzen met leeruitkomsten
e.d. zijn ook van toepassing voor deze onvolledige opleidingen. Het verschil met ‘volledig’
deeltijds en duaal hoger onderwijs is dat bij niet-bekostigde onvolledige opleidingen
niet voor alle eenheden van leeruitkomsten onderwijs hoeft te worden verzorgd. Via
toelatingsonderzoeken/intake assessments kan worden beoordeeld of potentiële instromers
aantoonbaar de beoogde leeruitkomsten hebben gerealiseerd van de eenheden van leeruitkomsten
waarvoor de instelling geen onderwijs verzorgt.
Voor de implementatie en uitvoering van flexibele opleidingstrajecten hoger onderwijs
voor volwassenen is een experimenteer-AMvB in ontwikkeling. De subsidieregeling ondersteunt
instellingen om te komen tot een zodanige flexibilisering van het deeltijdse en duale
hoger onderwijs dat zij die in het kader van de experimenten kunnen implementeren
en uitvoeren. Doel van de experimenten is te komen tot een meer flexibele en vraaggerichte
inrichting van die opleidingen, aansluitend bij de specifieke kenmerken en behoeften
van volwassenen en de vraag van werkgevers. Daarmee moeten deze opleidingen aantrekkelijker
worden, wat moet leiden tot een grotere deelname van volwassenen aan het hoger onderwijs
en een groter aandeel hoger gekwalificeerden in de beroepsbevolking.
Doel van het experiment met niet-bekostigde onvolledige opleidingen, dat ook deel
uitmaakt van de genoemde voorgenomen experimenteer-AMvB, is daarnaast om te onderzoeken
of dit leidt tot de totstandkoming van meer aanbod van niet-bekostigde onvolledige
opleidingen aansluitend bij de vraag van de arbeidsmarkt, en of dit leidt tot meer
hoger gekwalificeerden in de beroepsbevolking. Het aanvragen van accreditatie voor
niet-bekostigde onvolledige opleidingen kan vanaf de inwerkingtreding van de voorgenomen
experimenteer-AMvB tot en met 1 januari 2018, en is ook mogelijk voor instellingen
die niet deelnemen aan de pilots flexibilisering.
Inzichten opgedaan in flexibel deeltijds en duaal hoger onderwijs dat in het kader
van de experimenten worden uitgevoerd leiden na evaluatie en effectmeting tot besluitvorming
over structurele verankering van passende kaders voor flexibilisering in wet- en regelgeving.
Rol Inspectie en NVAO
De Inspectie van het Onderwijs en de NVAO zijn betrokken bij de opzet van de subsidieregeling
en de experimenteer-AMvB en zullen ook betrokken zijn bij de uitvoering en evaluatie/effectmeting
van de projecten die in het kader van de experimenten worden uitgevoerd. De directe
betrokkenheid van inspectie en NVAO heeft tot doel:
-
• een veilige ontwikkelruimte te creëren voor deelnemende instellingen;
-
• NVAO en Inspectie mee te nemen in het proces en in interactie met de instellingen
inzichten te ontwikkelen die van belang zijn voor (de kwaliteitsborging van) flexibel
hoger onderwijs;
-
• de kwaliteit van de implementatie en uitvoering te ondersteunen en waarborgen;
-
• een gedegen basis te hebben voor evidence based besluitvorming over verankering van
passende kaders in wet- en regelgeving (t.b.v. flexibel hoger onderwijs) na afronding,
evaluatie en effectmeting van de experimenten.
OCW, inspectie en NVAO ontwikkelen gezamenlijk een handreiking met informatie (aandachtspunten
en voorbeelden e.d.), om de instellingen te ondersteunen bij de ontwikkelwerkzaamheden
in de startfase van de pilots. Dit betreft informatie over het formuleren van leeruitkomsten,
het hanteren van leeruitkomsten t.b.v. vaststelling van flexibele opleidingstrajecten,
leerwegonafhankelijke beoordeling van leeruitkomsten (incl. validering) en borging
kwaliteit werkend leren e.d. Deze handreiking zal in het najaar van 2015 worden verspreid.
In de projecten die in het kader van de regeling kunnen worden uitgevoerd kunnen eenheden
van leeruitkomsten worden vastgelegd in de OER (onderwijs en examenregeling), in plaats
van het vastleggen van onderwijsaanbod in onderwijseenheden zoals dat nu het geval
is. De juridische grondslag hiervoor wordt vastgelegd in genoemde experimenteer-AMvB
die naar verwachting voorjaar 2016 wordt gepubliceerd.
Gedurende het hele proces van ontwikkeling en uitvoering bestaat de mogelijkheid om
vragen voor te leggen. Ook is het de bedoeling dat er gewerkt wordt aan (digitale)
informatievoorziening ter ondersteuning van de instellingen, in de vorm van FAQ’s,
voorbeelden van good practices, checklists en aandachtspunten e.d.
Adviescommissie
De minister wint ten behoeve van de subsidieverlening advies in van de in te stellen
Adviescommissie flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (adviescommissie).
De adviescommissie toetst de aanvragen aan deze regeling. De adviescommissie adviseert
de minister uiterlijk 30 november 2015 over de subsidieverlening.
Financiële gevolgen en administratieve lasten
Financiële gevolgen van de subsidieregeling bedragen 25 miljoen euro. Deze middelen
zijn afkomstig uit het totale budget van 65 miljoen additionele middelen, die worden
gedekt door het Regeerakkoord.
De administratieve lasten zijn in het kader van deze subsidieregeling beperkt tot
de noodzakelijke elementen. Instellingen die in aanmerking willen komen moeten een
aanvraag indienen inclusief activiteitenplan en begroting en moet voldoen aan de reguliere
verantwoording (verplichtingen en subsidievaststelling conform bepalingen ROS). In
totaal komen de administratieve lasten uit op 14.000 euro gemiddeld per jaar, voor
een periode van 5 jaar. De incidentele lasten voor het maken van de aanvragen (en
mogelijke bezwaren op de besluiten) zijn 94.000 euro voor alle partijen gezamenlijk.
De incidentele kosten betreffen het ontwikkelen en indienen van de subsidieaanvraag,
het indienen van bezwaar tegen afwijzing van de subsidie (in een beperkt aantal gevallen)
en de kosten voor de controleverklaring ten behoeve van subsidievaststelling.
Uitvoerbaarheid en handhaving
DUO is gevraagd de subsidieregeling te beoordelen op uitvoeringsaspecten. DUO stelt
vast dat de regeling voor hen uitvoerbaar is. Over de praktische uitvoering en logistieke
processen zijn nadere afspraken gemaakt. Zowel DUO als de Inspectie van het Onderwijs
hebben in het kader van de uitvoeringstoets diverse opmerkingen gemaakt en vragen
gesteld. Die hebben geleid tot wijzigingen, aanscherpingen en verhelderingen in de
tekst van de regeling. Een belangrijk punt in de reactie van de Inspectie van het
Onderwijs had betrekking op het verschaffen van meer helderheid over de toepassing
van de voorrangsregel die geldt bij de beoordeling van aanvragen in het kader van
de regeling. Aanvragen van instellingen die ook deelnemen aan de experimenten vraagfinanciering
krijgen voorrang. In de regeling is nu helder verwoord dat diezelfde voorrang ook
geldt voor instellingen die niet deel kunnen nemen aan de experimenten vraagfinanciering,
omdat zij geen opleidingen verzorgen waarmee zij zouden kunnen deelnemen. Ook het
aanvraagformulier in bijlage A is hierop aangepast. Daarnaast zijn in de formulering
van de doelstelling van de regeling naar aanleiding van de reactie van de Inspectie
nu ook de kwantitatieve doelstellingen expliciet benoemd. Andere inhoudelijke punten
uit de uitvoeringstoets hadden betrekking op duidelijkheid over het maximum van 2
miljoen euro subsidie per instelling in relatie tot mogelijke betrokkenheid van (delen
van) instellingen bij gezamenlijke aanvragen, de verantwoording van de subsidie en
de mogelijke terugvordering en terugbetaling na vaststelling van de subsidie. Ook
op deze punten is de regeling aangepast en verhelderd; artikel 8, 9, 10 en 11 zijn
herschreven en de berekening van de administratieve lasten is hierop aangepast.
PIA (Privacy Impact Assessment)
Er is geen sprake van verwerking van persoonsgegevens.
Afstemming en advisering
Bij de ontwikkeling van deze regeling is overleg geweest met de NVAO en Inspectie
van het Onderwijs. Daarnaast is met de VH, de NRTO, de VSNU en VNO-NCW/MKB-Nederland
en met diverse platforms en netwerken van instellingen hoger onderwijs en van brancheorganisaties
van werkgevers gesproken. Verder is commentaar gevraagd en ontvangen van de LSvB,
ISO en FNV.
Er is brede steun voor de ontwikkelingen gericht op versterking van de flexibiliteit
van het hoger onderwijs en voor de wijze waarop met deze subsidieregeling die ontwikkeling
wordt ondersteund en gestimuleerd.
In juni 2015 is een conceptversie van het besluit openbaar gemaakt voor een internetconsultatie.
De internetconsultatie heeft tien reacties opgeleverd: acht van instellingen hoger
onderwijs, één van een koepelorganisatie en één van een vakcentrale.
De reacties in de internetconsultatie bestonden voornamelijk uit vragen. Naar aanleiding
van deze vragen is de tekst van de regeling aangepast en verhelderd. Deze verhelderingen
hebben bijvoorbeeld betrekking op de beschrijving van de elementen van flexibilisering
waarop deze regeling en het besluit experimenten flexibel hoger onderwijs betrekking
heeft. Ook is naar aanleiding van de reacties contact opgenomen met de betreffende
mensen van instellingen en de koepelorganisatie om een toelichting te geven.
Daarnaast is een wijziging doorgevoerd in de wijze waarop het al dan niet deelnemen
aan het experiment vraagfinanciering voorrang oplevert bij de beoordeling van subsidieaanvragen
in het kader van deze regeling. Het is nu niet meer één van de beoordelingsmaatstaven
waarvoor 0–10 punten kunnen worden toegekend in de beoordeling van de subsidieaanvragen,
maar een toetsing vooraf die bepaalt of de aanvraag al dan niet in aanmerking komt
voor voorrang. Ook is verhelderd dat instellingen die niet kunnen deelnemen aan het
experiment vraagfinanciering, omdat zij de betreffende opleidingen niet verzorgen,
niet worden benadeeld door de voorrangsregel en dat zij dezelfde voorrang krijgen
als instellingen die meedoen aan het experiment vraagfinanciering.
Artikelen
Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten
Subsidies worden verleend voor ontwikkelkosten die betrekking hebben op activiteiten
gericht op het realiseren van de doelstellingen van de regeling en ten behoeve van
deelname aan het in 2016 te starten experiment ‘pilots flexibel hoger onderwijs’.
De kosten voor het verzorgen van onderwijs in het kader van flexibele opleidingen
zijn niet subsidiabel. De in het tweede lid van dit artikel genoemde te subsidiëren
activiteiten sluiten aan bij het advies van de Commissie-Rinnooy Kan.
De te subsidiëren activiteiten dienen als voorbereiding voor deelname aan het experiment
flexibilisering hoger onderwijs (waarin het werken met leeruitkomsten wettelijk mogelijk
wordt gemaakt). Dit betekent dat, als de gesubsidieerde instelling te zijner tijd
wordt afgewezen voor deelname aan het experiment (na een toetsing van beoogde werkwijze
en eenheden leeruitkomsten), de subsidie zal worden stopgezet.
Artikel 4. Subsidieaanvraag
Instellingen die gebruik willen maken van deze subsidieregeling kunnen een aanvraag
voor subsidie indienen die uiterlijk 15 oktober 2015 moet zijn ontvangen. Elektronische
indiening vindt plaats via het e-mailadres «subsidieflexibel-ho@minocw.nl». Schriftelijk
wordt de aanvraag ingediend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
directie HO&S, postbus 16375, 2500 BJ Den Haag. De aanvraag moet voldoen aan de voorschriften
van bijlage A.
De aanvraag kan in samenwerking met andere instellingen worden gedaan, waarbij één
instelling optreedt als penvoerder. De penvoerder is de subsidieaanvrager en de subsidieontvanger.
De subsidie wordt verstrekt aan de penvoerder en deze verantwoordt de subsidie. De
partnerinstellingen verstrekken de penvoerder alle gegevens die noodzakelijk zijn
voor de verantwoording van de bestedingen. Het is ook denkbaar dat een instelling
zelfstandig een aanvraag indient voor een groot deel van de opleidingen gericht op
de doelgroep volwassenen en dat één of meerdere andere opleidingen van die instelling
deel uitmaken van een gezamenlijke aanvraag van instellingen, bijvoorbeeld wanneer
sprake is van een samenwerkingsverband van dezelfde opleidingen van verschillende
instellingen.
Artikel 5. Beoordeling
Er is in deze regeling sprake van een ’tender’. Binnen het vastgestelde subsidiebudget
worden de subsidieaanvragen volgens bepaalde maatstaven gerangschikt en worden die
aanvragen gehonoreerd die het meest voldoen aan de doelstellingen, zoals vastgesteld
in artikel 2 van de regeling. De beoordelingsmaatstaven die worden gehanteerd zijn
uitgewerkt in bijlage B van de subsidieregeling. Aanvragen worden gehonoreerd tot
het budget (in totaal 25 miljoen euro) volledig is verplicht. Alle andere aanvragen
worden – bij gebrek aan budget – afgewezen.
De rangschikking van de aanvragen wordt beoordeeld door te kijken naar de doelstellingen
en doelgroep(en) in de aanvraag, de beoogde resultaten van de aanvrager (kwalitatief
en kwantitatief), het plan van aanpak met daarin een beschrijving van de wijze waarop
invulling wordt gegeven aan flexibilisering van de opleidingen hoger onderwijs voor
volwassenen en de wijze waarop dit wordt aangepakt en gerealiseerd en de planning,
kosten en organisatie van het project.
Artikel 6. Subsidieplafond en subsidieverlening
Het subsidieplafond voor de gehele looptijd van de regeling is 25 miljoen euro. Omdat
het zwaartepunt van de ontwikkelactiviteiten in de beginperiode van de projecten zal
liggen, nemen de middelen na 2017 af.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de begrote kosten van het project met een maximum
van 2 miljoen euro per instelling. Er wordt een maximumbedrag van 2 miljoen euro per
instelling gehanteerd om te waarborgen dat er voldoende spreiding is qua instellingen
die projecten uitvoeren gericht op flexibilisering van het hoger onderwijs voor volwassenen.
Een brede uitvoeringspraktijk is van belang om voldoende basis te hebben voor besluitvorming
over structurele verankering van passende kaders voor flexibilisering, na evaluatie
en effectmeting van het experiment.
Indien een instelling zelfstandig een aanvraag indient voor een deel van het deeltijdse
en duale hoger onderwijs dat de instelling verzorgt en er daarnaast met ander aanbod
van deeltijds en/of duaal hoger onderwijs van dezelfde instelling wordt deelgenomen
aan een gezamenlijke aanvraag van een samenwerkingsverband van instellingen, blijft
het maximumbedrag van 2 miljoen euro per instelling gelden. Voor het overige deel
van de kosten dient cofinanciering, dan wel financiering uit eigen middelen, plaats
te vinden. Bij een gezamenlijke aanvraag van een samenwerkingsverband van instellingen
dient in de begroting een specificatie per instelling te zijn opgenomen.
Activiteiten waarvoor op grond van de Subsidieregeling open en online hoger onderwijs
reeds subsidie is verstrekt, worden niet gehonoreerd.
Artikel 8 tot en met 11. Subsidieverstrekking, verantwoording en betaling
Voor bekostigde en niet bekostigde instellingen is in principe sprake van een zelfde
soort verantwoording, waarbij voor bekostigde instellingen geldt dat deze via de jaarverslaggeving
plaatsvindt. De verantwoording is conform het Uniform Subsidiekader en verschilt per
subsidiebedrag.
Subsidie tot € 125.000 aan bekostigde instellingen wordt direct vastgesteld. Wanneer
de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt volledig zijn uitgevoerd en aan
de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel
van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt.
Dit geldt niet wanneer sprake is van subsidie van € 125.000 of meer aan bekostigde
instellingen. In dat geval wordt de subsidie verleend met een voorschot dat per kwartaal
wordt betaald en wordt de subsidie op een later moment, na de ontvangen verantwoording,
vastgesteld. De subsidie mag dan uitsluitend besteed worden aan de activiteiten waarvoor
deze wordt verleend.
Subsidie tot € 25.000 aan niet-bekostigde instellingen wordt direct vastgesteld. Subsidie
van € 25.000 tot € 125.000 aan niet-bekostigde instellingen wordt verleend met een
voorschot waarbij de subsidie op een later moment, na de ontvangen verantwoording,
wordt vastgesteld.
De verantwoording heeft betrekking op de besteding van de subsidie. Het is niet verplicht
om de besteding van de middelen cofinanciering te verantwoorden.
De Regeling OCW-subsidies is van toepassing op deze subsidieregeling. De meldingsplicht
van artikel 9 van deze regeling verdient speciale aandacht. Dit artikel luidt als
volgt:
-
1. De subsidieontvanger doet onverwijld een melding bij de minister van feiten en omstandigheden
die van belang kunnen zijn voor de subsidieverstrekking. Bij de melding worden de
stukken overlegd die betrekking hebben op gemelde feiten en omstandigheden en wordt
de oorzaak van de gemelde feiten en omstandigheden toegelicht.
-
2. Aan het eerste lid wordt in ieder geval toepassing gegeven indien het voor de subsidieontvanger
aannemelijk is of had moeten zijn dat:
-
a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel
zijn verricht of zullen worden verricht;
-
b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan of zal
worden voldaan.
Indien na subsidievaststelling sprake is van terugvordering en terugbetaling vindt
dit plaats op grond van artikel 6 van de Regeling OCW-subsidies.
Artikel 12. Onderzoek
De subsidieontvanger is verplicht om mee te werken aan alle vormen van onderzoek en
informatievergaring gericht op het verschaffen van inlichtingen en inzichten aan de
minister, ten behoeve van de ontwikkeling van beleid en besluitvorming over structurele
verankering van passende kaders voor flexibilisering in wet- en regelgeving.
De subsidieontvanger is in dat kader verplicht om mee te werken aan de monitoring
en auditing van projecten die in het kader van de regeling wordt uitgevoerd en verstrekt
daartoe periodiek gevraagde kwalitatieve en kwantitatieve informatie.
Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum
De regeling vervalt per 1 januari 2021. Het vervallen van de regeling neemt niet weg
dat de regeling o.g.v. het rechtszekerheidsbeginsel de grondslag blijft bieden voor
het rechtmatig afhandelen van gevestigde aanspraken.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker