Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 september 2015, nr. HOenS/ 789416, houdende voorschriften voor subsidiëring van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (Subsidieregeling subsidiëring flexibel hoger onderwijs voor volwassenen)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, onder a, 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

b. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het onderwijs en het onderzoek op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, de Minister van Economische Zaken;

c. instelling voor hoger onderwijs:

instelling als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel g, van de wet;

d. hoger onderwijs:

onderwijs, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de wet;

e. deeltijds hoger onderwijs:

hoger onderwijs dat deeltijds is ingericht als bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van de wet;

f. duaal hoger onderwijs:

hoger onderwijs dat duaal is ingericht als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, van de wet;

g. studiepunt:

studiepunt als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de wet;

h. leeruitkomsten:

beschrijving van inhoud en niveau van kennis, inzicht en vaardigheden van een lerende na afronding van een leerproces in een flexibel ingericht traject dat deel uitmaakt van de opleiding;

i. leerwegonafhankelijke beoordeling:

tentaminering en examinering gericht op het beoordelen van door studenten gerealiseerde leeruitkomsten, waarbij de gehanteerde methoden en instrumenten voor tentaminering en examinering generiek zijn en niet specifiek zijn afgestemd op het specifieke, flexibele opleidingstraject van de student;

j. validering:

het erkennen en waarderen van relevante leeruitkomsten die door een individuele student zijn gerealiseerd buiten een opleiding;

k. werkend leren:

het uitvoeren van leeractiviteiten op een werkplek, leidend tot leeruitkomsten die relevant zijn in het kader van een opleiding;

l. online onderwijs:

onderwijs dat volledig of voor een substantieel deel online plaatsvindt.

Artikel 2. Subsidiedoelstellingen

Het doel van de subsidieverstrekking op grond van deze regeling is de flexibiliteit van het deeltijdse en duale hoger onderwijs te versterken met behoud van kwaliteit en het aantal deelnemers aan het deeltijdse en duale hoger onderwijs en het aantal gediplomeerden te verhogen.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verlenen aan instellingen voor hoger onderwijs voor het tijdvak januari 2016 tot en met december 2020 voor activiteiten op het terrein van deeltijds of duaal hoger onderwijs, die zich richten op de doelstellingen genoemd in artikel 2 en ten behoeve van het op dit terrein per 2016 te starten experiment flexibel hoger onderwijs.

  • 2. De activiteiten bedoeld in het eerste lid, betreffen de ontwikkeling van:

    • a. eenheden van leerwegonafhankelijke leeruitkomsten, van maximaal 30 studiepunten per eenheid;

    • b. werkwijzen en instrumenten voor het vaststellen van flexibele, vraaggerichte opleidingstrajecten;

    • c. werkwijzen en instrumenten voor het vaststellen van onderwijsovereenkomsten voor het vastleggen van afspraken over (delen van) flexibele opleidingstrajecten gericht op het realiseren van leeruitkomsten;

    • d. methoden en instrumenten voor leerwegonafhankelijke beoordeling van eenheden van leeruitkomsten zoals bedoeld onder a;

    • e. procedures, methoden en instrumenten voor validering;

    • f. werkwijzen, methoden en instrumenten voor werkend leren in het kader van flexibele opleidingstrajecten;

    • g. online onderwijs ter versterking van flexibele opleidingstrajecten;

    • h. werkwijzen en instrumenten in het kader van de borging van de kwaliteit van flexibele opleidingstrajecten, aansluitend bij de onderdelen a tot en met g van dit lid; en

    • i. deskundigheidsbevordering in het kader van flexibilisering van de betreffende opleidingen.

Artikel 4. Aanvragen

  • 1. Subsidieaanvragen worden uiterlijk 15 oktober 2015 elektronisch of per post ingediend, overeenkomstig het in bijlage A bijgevoegde formulier.

  • 2. Aanvragen die na 15 oktober 2015 worden ontvangen, worden niet in behandeling genomen.

  • 3. De aanvraag betreft het tijdvak januari 2016 tot en met december 2020 en omvat voor dat tijdvak een meerjarig activiteitenplan en een meerjarige begroting.

  • 4. Het meerjarige activiteitenplan bevat een beschrijving van doel(en), doelgroep(en), de beoogde kwalitatieve en kwantitatieve resultaten, het plan van aanpak van de activiteiten voor het tijdvak januari 2016 tot en met december 2020, een planning en een overzicht van de projectorganisatie.

  • 5. De meerjarige begroting bevat een overzicht van de voor het tijdvak januari 2016 tot en met december 2020, geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover die betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, en is afgestemd op het meerjarige activiteitenplan.

  • 6. In de begroting wordt aangegeven hoe de begrote kosten die niet door de aangevraagde subsidie worden gedekt, worden gefinancierd.

  • 7. Indien de aanvraag in samenwerking met andere instellingen wordt gedaan, wordt de subsidie verstrekt aan en verantwoordt door de instelling die namens alle betrokken instellingen optreedt als penvoerder. Bij de aanvraag wordt in dat geval een door alle betrokken instellingen getekende verklaring gevoegd, waaruit blijkt dat de instelling die namens alle betrokken instellingen als penvoerder optreedt, gemachtigd is in het kader van deze subsidieaanvraag alle betrokken instellingen in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

  • 8. In een aanvraag, als bedoeld in het zevende lid, wordt aangeven hoe de gevraagde subsidie door de penvoerder wordt verdeeld over de betrokken instellingen.

  • 9. De inrichting van de aanvraag is zoals aangegeven in het aanvraagformulier in bijlage A.

  • 10. Elektronische indiening vindt plaats via het e-mailadres ‘subsidieflexibel-ho@minocw.nl’. Schriftelijk wordt de aanvraag ingediend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, directie HO&S, postbus 16375, 2500 BJ Den Haag.

Artikel 5. Beoordeling en rangschikking

  • 1. De aanvragen worden beoordeeld op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie, bedoeld in artikel 2.

  • 2. Bij de rangschikking van tijdig ingediende en complete aanvragen wordt voorrang gegeven aan aanvragen van instellingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering. Aanvragen van instellingen die geen opleidingen verzorgen waarmee zij zouden kunnen deelnemen aan het experiment vraagfinanciering, worden door de minister op dezelfde wijze behandeld als de aanvragen van instellingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering.

  • 3. De rangschikking van de tijdig ingediende en complete aanvragen geschiedt aan de hand van de volgende maatstaven, zoals uitgewerkt in bijlage B:

    • a. de mate van ambitie;

    • b. de mate van haalbaarheid;

    • c. de mate waarin de doelgroep wordt bereikt;

    • d. de mate waarin er sprake is van een integrale aanpak van de flexibilisering;

    • e. de mate van vraaggerichtheid van het te ontwikkelen hoger onderwijs;

    • f. de mate waarin duurzame verankering van het te ontwikkelen hoger onderwijs in beleid en bedrijfsvoering kansrijk is; en

    • g. de mate waarin invulling wordt gegeven aan leerfunctie, interne en externe kennisdeling.

Artikel 6. Adviescommissie

  • 1. De minister stelt een onafhankelijke adviescommissie in die belast is met de beoordeling van de aanvragen.

  • 2. De adviescommissie adviseert de minister uiterlijk 30 november 2015 over de subsidieverlening.

  • 3. De minister wijkt slechts om zwaarwegende redenen af van het advies.

Artikel 7. Subsidieplafonds en subsidieverlening

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in totaal 25 miljoen euro beschikbaar voor het tijdvak januari 2016 tot en met december 2020.

  • 2. De subsidie bedraagt voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 maximaal 2 miljoen euro per instelling. Het subsidiebedrag wordt door de subsidieontvanger aangevuld met ten minste hetzelfde bedrag aan cofinanciering dan wel eigen middelen.

  • 3. De minister voorziet uiterlijk 14 januari 2016 in een gelijktijdige beslissing op de ingediende aanvragen.

  • 4. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt subsidie geweigerd indien:

    • a. aan de aanvrager in een zelfde jaar voor overeenkomstige activiteiten subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling open en online hoger onderwijs; of

    • b. niet aannemelijk is dat de aanvrager kan voldoen aan het vereiste bedoeld in het tweede lid.

Artikel 8. Subsidie aan bekostigde instellingen

  • 1. Voor zover het een subsidie tot € 25.000 aan een bekostigde instelling betreft, wordt de subsidie vastgesteld en verstrekt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De minister betaalt het subsidiebedrag ineens. Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 2. Voor zover het een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 aan een bekostigde instelling betreft, wordt de subsidie vastgesteld en verstrekt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De minister betaalt per kwartaal een gelijk deel van het subsidiebedrag. Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 3. Voor zover het een subsidie van € 125.000 of meer aan een bekostigde instelling betreft, wordt de subsidie verleend binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. De minister verleent een voorschot van 100 procent en betaalt per kwartaal een gelijk deel van het subsidiebedrag.

Artikel 9. Verantwoording door bekostigde instellingen

  • 1. Voor zover het een subsidie tot € 25.000 aan een bekostigde instelling betreft, geschiedt de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 2. Voor zover het een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 aan een bekostigde instelling betreft, geschiedt de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G1. De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3. Voor zover het een subsidie van € 125.000 of meer aan een bekostigde instelling betreft, geschiedt de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G2. De vaststelling vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.

Artikel 10. Subsidie aan niet bekostigde instellingen

  • 1. Voor zover het een subsidie tot € 25.000 aan een niet bekostigde instelling betreft, wordt de subsidie vastgesteld en verstrekt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De minister betaalt het subsidiebedrag ineens.

  • 2. Voor zover het een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 aan een niet bekostigde instelling betreft, wordt de subsidie verleend binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De minister verleent een voorschot van 100 procent en betaalt per kwartaal een gelijk deel van het subsidiebedrag.

  • 3. Voor zover het een subsidie van € 125.000 of meer aan een niet bekostigde instelling betreft, wordt de subsidie verleend binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. De minister verleent een voorschot van 100 procent en betaalt per kwartaal een gelijk deel van het subsidiebedrag

Artikel 11. Verantwoording door niet bekostigde instellingen

  • 1. Voor zover het een subsidie tot € 25.000 aan een niet bekostigde instelling betreft, toont subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 2. Voor zover het een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 aan een niet bekostigde instelling betreft, geschiedt de verantwoording van de subsidie aan de hand van een activiteitenverslag.

  • 3. Voor zover het een subsidie van € 125.000 of meer aan een niet bekostigde instelling betreft, geschiedt de verantwoording van de subsidie aan de hand van een activiteitenverslag, een financieel verslag en een controleverklaring, aan de hand waarvan de subsidie wordt vastgesteld.

Artikel 12. Onderzoek

De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop gericht is de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van beleid.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking per 5 oktober 2015 en vervalt met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling flexibel hoger onderwijs voor volwassenen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

BIJLAGE A AANVRAAGFORMULIER BEHOREND BIJ DE SUBSIDIEREGELING FLEXIBEL HOGER ONDERWIJS VOOR VOLWASSENEN

Voorschriften met betrekking tot de inrichting van de aanvraag

Titel project

Gegevens subsidieaanvrager (dit is de aanvragende instelling/penvoerder)

Instelling

 

Correspondentieadres

College van Bestuur

 

Contactpersoon

Secretariaat CvB

 

Telefoonnummer

Secretariaat CvB

 
   

Projectleider

 

Instelling

 

Adres

 
   

E-mail

 

Telefoonnummer

 

Mobiele telefoon

 

Indien van toepassing: deelnemende partnerinstellingen

Partnerinstelling 1:

 

Partnerinstelling 2:

 
   

Projectinformatie

Titel project

 

Startdatum

[moet liggen tussen 1 januari 2016 en 1 april 2016]

Einddatum

[uiterste einddatum is 31 december 2020]

Totale projectkosten

 

Gevraagde subsidie

[maximaal € 2.000.000,-]

Cofinanciering/eigen bijdrage

instelling(en)

[minimaal hetzelfde bedrag als de gevraagde subsidie]

Deelname aan experimenten vraagfinanciering

Instelling is bereid deel te nemen aan de experimenten vraagfinanciering (alleen van toepassing voor hogescholen die deeltijd of duaal hoger onderwijs verzorgen dat in aanmerking komt voor deelname aan de experimenten vraagfinanciering)

0 Nee

0 Ja, namelijk met de opleiding(en):

[Croho-benamingen en croho-nummers]

0 Niet van toepassing, want:

0 de instelling is een universiteit

0 de instelling is een hogeschool/rechtspersoon hoger onderwijs die geen van de deeltijdse of duale opleidingen verzorgt waarmee deelname aan het experiment vraagfinanciering mogelijk is

(partnerinstelling 1:)

 

(partnerinstelling 2:)

 

Ondertekening en akkoordverklaring voorwaarden

Naam bestuurder

 

Functie

 

Plaats

 

Datum

 

Handtekening

 

Samenvatting

Vat in maximaal 200 woorden het project samen, met daarin in elk geval het doel, de doelgroep en de belangrijkste beoogde resultaten.

Activiteitenplan

De indeling en opbouw van het activiteitenplan zijn vrij. Met het oog op de beoordeling is het van belang dat in het activiteitenplan alle informatie is opgenomen waar de beoordelingsmaatstaven (bijlage B van de regeling) betrekking op hebben.

Verplichte onderdelen die in het activiteitenplan moeten worden opgenomen zijn derhalve:

  • 1. Beschrijving doel, doelgroep en beoogde resultaten (kwantitatieve en kwalitatieve ambities).

  • 2. Beschrijving aansluiting doel bij missie, visie en(strategisch) beleid van de instelling(en).

  • 3. Beschrijving en analyse huidige stand van zaken opleidingen hoger onderwijs voor volwassenen die worden verzorgd door de instelling(en).

  • 4. Weergave van welke opleidingen hoger onderwijs voor volwassenen (deeltijd en/of duaal) wel deel zullen nemen aan de projectactiviteiten en waar de implementatie van flexibele opleidingstrajecten wordt beoogd. NB. dit kunnen ook deeltijdse en/of duale opleidingen zijn die u nu nog niet aanbiedt, maar waarvan u wel een geaccrediteerde voltijdse Croho-opleiding aanbiedt; indien dit het geval is graag expliciet vermelden.

  • 5. Weergave van welke opleidingen hoger onderwijs voor volwassenen (deeltijd en/of duaal) niet deel zullen nemen aan de projectactiviteiten, incl. onderbouwing waarom niet.

  • 6. Beschrijving van het flexibele onderwijsconcept, van de wijze waarop beoogd wordt invulling te geven aan een flexibele inrichting van opleidingstrajecten van volwassenen in de deelnemende opleidingen.

    NB 1. Deze beschrijving kan generiek zijn voor zover het alle deelnemende opleidingen betreft. Indien in bepaalde opleidingen (op onderdelen) een andere aanpak wordt beoogd de beschrijving graag aanvullen met beschrijvingen van de aanpak bij die opleidingen.

    NB 2. Ga in de beschrijving in ieder geval (ook) in op de wijze waarop hierbij wordt beoogd te werken met:

    • eenheden van leeruitkomsten;

    • het vaststellen van flexibele, vraaggerichte opleidingstrajecten voor individuele studenten of groepen studenten en de vastlegging daarvan in onderwijsovereenkomsten;

    • leerwegonafhankelijke beoordeling;

    • validering van resultaten van leren buiten het hoger onderwijs;

    • werkend leren;

    • online leren/blended learning;

    • de wijze waarop de kwaliteit van bovenstaande zaken wordt geborgd.

  • 7. Beschrijving van de externe oriëntatie en marktbewerking: samenwerking met werkgevers, lokale en regionale overheden, vraaggerichte afstemming op specifieke behoeften e.d.

  • 8. Beschrijving van de activiteiten op het gebied van deskundigheidsbevordering en interne en externe kennisdeling.

  • 9. Aanpak om te komen tot duurzame verankering in beleid, organisatie en bedrijfsvoering.

  • 10. Planning van de projectactiviteiten (ontwikkelactiviteiten incl. deskundigheidsbevordering, kennisdeling, eventuele aanpassing organisatie en bedrijfsvoering en duurzame verankering) gedurende de looptijd van het project.

  • 11. Projectorganisatie (incl. betrokkenheid bestuur en lijnmanagement). Indien meerdere instellingen in het project samenwerken, beschrijf dan ook de verdeling van rollen en taken tussen de verschillende partners.

  • 12. Begroting: specificatie van de inkomsten en uitgaven per jaar voor de gehele projectperiode, waarbij de structuur/indeling van de begroting aansluit op de in het activiteitenplan beschreven activiteiten. Andere eisen aan de begroting:

BIJLAGE MACHTIGING PENVOERDER

Indien de aanvraag wordt gedaan namens een samenwerkingsverband van instellingen, moet worden bevestigd dat de ‘penvoerende instelling’ (subsidieaanvrager) gemachtigd is de partnerinstellingen in het kader van dit project te vertegenwoordigen. Onderstaande brief kan als voorbeeld dienen.

Voorbeeldbrief machtiging penvoerder

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

T.a.v. de heer drs. R. Minnée

Directie HO&S

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

<Plaats>, <Datum>

Betreft: machtiging penvoerder

Het College van Bestuur van <Instellingsnaam> heeft kennis genomen van de aanvraag ‘<Projectnaam>’ in het kader van de subsidieregeling ‘Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen’ van het ministerie van OCW.

Het College van Bestuur verklaart hiermee het project goed te keuren en zich te committeren aan de uitvoering van het project indien de aanvraag wordt gehonoreerd.

Het College van Bestuur verklaart de benodigde gegevens voor de verantwoording van de bestedingen aan de penvoerder te overleggen.

De <Instellingsnaam penvoerder> treedt namens de deelnemende instellingen op als penvoerder van dit project. Wij verklaren hiermee dat de penvoerende instelling gemachtigd is in het kader van deze subsidieaanvraag alle betrokken instellingen in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

Het College van Bestuur van <Instellingsnaam>

<handtekening>

<titel en naam collegelid>

College van Bestuur

BIJLAGE OVERZICHT VAN OPLEIDINGEN EN AD-PROGRAMMA’S DIE IN AANMERKING KUNNEN KOMEN VOOR DEELNAME AAN HET EXPERIMENT VRAAGFINANCIERING

Tabel 1: Groslijst opleidingen en Ad-programma’s experiment vraagfinanciering

Opleiding of Ad-programma

Sector

Croho code

Techniek & ICT

   

Bachelor Elektrotechniek

Techniek

34267

Bachelor Engineering

Techniek

30107

Bachelor Technische bedrijfskunde

Techniek

34421

Bachelor Werktuigbouwkunde

Techniek

34280

Bachelor Mechatronica

Techniek

30026 (in ontwikkeling)

Bachelor ICT

Sectoroverstijgend

30020

Bachelor Informatie- en Communicatie Technologie

Techniek

34671

Bachelor Informatica

Techniek

34479

Bachelor Technische Informatica

Techniek

34475

Bachelor IT Servicemanagement

Techniek

34488

Associate Degree IT Servicemanagement

Techniek

80024

Associate Degree ICT – Telecom

Techniek

80109

Associate Degree Industriële Automatisering

Techniek

80110

Associate Degree Constructeur werktuigbouwkunde

Techniek

80076

Associate Degree Engineering

Techniek

80091

Associate Degree Maintenance & Mechanics

Techniek

80079

Associate Degree Technische bedrijfskunde

Techniek

80020

Associate Degree Mechatronica

Techniek

In ontwikkeling

Associate Degree Civiele techniek Projectvoorbereiding en -realisatie

Techniek

80016

Associate Degree Projectleider techniek.

Techniek

80039

Zorg & Welzijn

   

Bachelor Opleiding tot verpleegkundige

Gezondheidszorg

34560

Bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH)

Gedrag & Maatschappij

34617

Bachelor Maatschappelijk Werk en Dienstverlening

Gedrag & Maatschappij

34616

Bachelor Social work

Gedrag & Maatschappij

34116

Bachelor Management in de zorg

Gezondheidszorg

34538

Associate Degree Management in de zorg

Gezondheidszorg

80011

Associate Degree sociaal werk in zorg en welzijn

Gedrag & Maatschappij

In ontwikkeling

BIJLAGE B BEHOREND BIJ DE SUBSIDIEREGELING FLEXIBEL HOGER ONDERWIJS VOOR VOLWASSENEN

Beoordelingsmaatstaven voor aanvragen

De beoordelingscriteria op de volgende pagina’s worden gescoord op een schaal van 0–10.

Per criterium wordt de gemiddelde score berekend. Als een aanvraag op een criterium onder de 6 scoort, betekent dit dat de aanvraag afvalt en niet voor subsidiëring in aanmerking komt.

Criterium

Gemiddelde score

Eindscore (som gemiddelde scores per criterium)

1. Ambitie

2. Haalbaarheid

3. Bereik

4. Integrale aanpak

5. Vraaggerichtheid

6. Duurzame verankering

7. Invulling leerfunctie, interne en externe kennisdeling

8. Deelname aan experimenten vraagfinanciering*

   

* Dit criterium is een ja/nee score en weegt alleen mee bij hogescholen die ook deeltijd of duale opleidingen hebben die in aanmerking komen voor deelname aan de experimenten vraagfinanciering, zie hieronder.

Voorrang voor de instellingen die meedoen met de experimenten vraagfinanciering:

Een apart criterium is de deelname aan de experimenten vraagfinanciering. Bij de ranking van voorstellen wordt eerst gekeken in hoeverre de hogescholen die een aanvraag doen ook deeltijd of duale opleidingen aanbieden die in aanmerking komen voor deelname aan de experimenten vraagfinanciering (de opleidingen zoals aangegeven in de subsidieregeling vraagfinanciering). De hogescholen die kunnen deelnemen aan de experimenten vraagfinanciering, en dat ook doen, worden samen met de hogescholen die niet kunnen meedoen aan de experimenten vraagfinanciering (omdat zij deze deeltijd/duale opleidingen niet aanbieden), als eerste gerankt op de onderstaande criteria. Daarna volgen in de ranking de instellingen die wel zouden kunnen meedoen aan de experimenten met vraagfinanciering, maar daar niet voor kiezen.

1. Ambitie

a. Zijn de doelstellingen in kwalitatieve zin voldoende ambitieus, mag verwacht

worden dat succesvolle uitvoering van het project leidt tot een voor volwassenen aantrekkelijk en flexibel aanbod, dat aansluit bij hun specifieke kenmerken en behoeften en de vraag van werkgevers?

0–10

Opmerkingen:

b. Zijn de doelstellingen in kwantitatieve zin voldoende ambitieus, mag verwacht worden dat succesvolle uitvoering van het project leidt tot een substantiële groei in de deelname van volwassenen aan het deeltijdse en duale hoger onderwijs en tot een substantiële groei van de aantallen gediplomeerden (Ad, Ba, Ma)?

0–10

Opmerkingen:

 

2. Haalbaarheid

a. Is bij de aanvrager sprake van voldoende basis (track record, huidige stand van zaken in beleid en uitvoeringspraktijk) om realisatie van de (kwalitatieve en kwantitatieve) doelstellingen aannemelijk te maken?;

0–10

Opmerkingen:

b. Zijn de aanpak en de projectorganisatie zodanig dat aannemelijk is dat uitvoering van de activiteiten zal leiden tot realisatie van de (kwalitatieve en kwantitatieve) doelstellingen? Zijn bestuur, lijnmanagement en diensten voldoende betrokken?

0–10

Opmerkingen:

c. Zijn de activiteiten gericht op aanpassingen van de organisatie en de bedrijfsvoering e.d. zodanig dat aannemelijk is dat de (kwalitatieve en kwantitatieve) doelstellingen gerealiseerd worden?

 

Opmerkingen:

 

3. Bereik

a. Heeft de uitvoering van de activiteiten in het project betrekking op (vrijwel) al het deeltijdse en duale hoger onderwijs dat de aanvrager aanbiedt (voor zover dat aanbod gericht is op de doelgroep volwassenen)?

0–10

Opmerkingen:

b. Betreffen de (kwalitatieve en kwantitatieve) doelstellingen van de aanvrager al het deelnemende deeltijdse en duale hoger onderwijs dat de aanvrager verzorgt in voldoende substantiële mate?

0–10

Opmerkingen:

 

4. Integrale aanpak

a. Wordt in de aanpak en de beschreven (voorgenomen) werkwijzen bij flexibilisering van het deeltijdse en duale hoger onderwijs in brede zin invulling gegeven aan die flexibilisering?

0–10

Opmerkingen:

In hoeverre is in de aanvraag/bij het betreffende deeltijdse en duale hoger onderwijs sprake van een passende aanpak wat betreft:

b. Het werken met leeruitkomsten

0–10

Opmerkingen:

c. Vaststellen van flexibele, vraaggerichte opleidingstrajecten voor individuen en/of groepen studenten en vastlegging daarvan in een onderwijsovereenkomst

0–10

Opmerkingen:

d. Leerwegonafhankelijke beoordeling

0–10

Opmerkingen:

e. Validering van resultaten van leren buiten de opleiding

0–10

Opmerkingen:

f. Versterken werkend leren

0–10

Opmerkingen:

 

g. Versterken online leren

0–10

Opmerkingen:

 

h. Borging kwaliteit van bovenstaande elementen van flexibilisering

0–10

Opmerkingen:

 

5. Vraaggerichtheid

a. Is de voorgenomen werkwijzen bij flexibele inrichting en uitvoering van deeltijds en duaal hoger onderwijs voor volwassenen voldoende vraaggericht? Afstemming op vraag/behoeften volwassene, afstemming op vraag werkgever.

0–10

Opmerkingen:

b. Is sprake van voldoende externe oriëntatie, het actief bewerken van de markt en aansluiting bij de vraag en behoeften van de arbeidsmarkt?

0–10

Opmerkingen:

c. Is sprake van aantoonbare samenwerking met relevante werkgevers of werkgeversorganisaties en met (lokale of regionale) overheidsorganisaties?

 

Opmerkingen:

d. Blijkt de vraaggerichtheid en externe oriëntatie uit de aanpak en de inrichting van de projectorganisatie?

0–10

Opmerkingen:

6. Duurzame verankering in beleid en bedrijfsvoering

a. Biedt de beschreven wijze waarop gewerkt wordt aan duurzame verankering van de resultaten van het project voldoende vertrouwen dat duurzame verankering in structuur en cultuur van de staande organisatie daadwerkelijk wordt gerealiseerd?

0–10

Opmerkingen:

b. Wordt voldoende invulling gegeven aan (eventueel) benodigde aanpassingen van de organisatie (structuur en cultuur), de bedrijfsvoering (front office en back office/ondersteunende diensten) en wordt voldoende geïnvesteerd in deskundigheidsbevordering en een gedegen veranderkundige aanpak?

0–10

Opmerkingen:

 

c. Biedt de beschreven wijze waarop gewerkt wordt aan duurzame verankering van de resultaten van het project voldoende vertrouwens dat duurzame verankering in het (strategische, tactische en operationele) beleid en de PDCA-beleidscyclus e.d. wordt gerealiseerd

0–10

Opmerkingen:

 

7. Invulling leerfunctie, interne en externe kennisdeling

a. Wordt voldoende gewaarborgd dat geleerd wordt van gehanteerde werkwijzen bij flexibilisering en in de projectaanpak, dat de leerervaringen en inzichten worden benut in het project en in de organisatie van de instelling(en) in brede zin?

0–10

Opmerkingen:

b. Wordt actief invulling gegeven aan disseminatie van beproefde werkwijzen, ervaringen en inzichten, zowel intern als extern?

0–10

Opmerkingen:

c. Wordt voldoende actief bijgedragen aan het proces gericht op het opdoen van inzichten op landelijk niveau, dat uiteindelijk leidt tot besluitvorming over structurele verankering van passende kaders voor flexibilisering in wet- en regelgeving?

0–10

Opmerkingen:

 

8. Deelname aan experimenten vraagfinanciering

Is de aanvrager bereid deel te nemen aan de experimenten vraagfinanciering, voor zover de aanvrager deeltijd of duaal hoger onderwijs verzorgt dat in aanmerking komt voor deelname aan de experimenten vraagfinanciering?

ja/nee

Opmerkingen:

TOELICHTING

Algemeen

Voorgeschiedenis

Deze subsidieregeling vloeit voort uit de maatregelen die in de kabinetsbrief Leven Lang Leren d.d. 31 oktober 2014 (KST 2014/15, 30 012, nr. 41) zijn aangekondigd. Daarbij wordt aangesloten bij de in die brief aangekondigde maatregelen ter versterking van de flexibiliteit van het hoger onderwijs voor volwassenen op basis van het advies van de commissie flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (maart 2014, KST 2013/14, 31 288, nr. 383).

In het adviesrapport ‘Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen’ heeft deze commissie het advies opgenomen te komen tot experimenten met leeruitkomsten. In het voorgenomen experiment flexibilisering zal worden onderzocht of en in hoeverre:

  • het experiment leidt tot meer flexibiliteit en vraaggerichtheid in het deeltijdse en duale hoger onderwijs;

  • dit leidt tot een verhoging van de toegankelijkheid en een vergroting van de aantrekkelijkheid van het deeltijdse en duale hoger onderwijs, blijkend uit

  • een aantoonbaar grotere deelname van volwassenen aan het deeltijdse en duale hoger onderwijs, en

  • meer volwassenen met een kwalificatie hoger onderwijs in de beroepsbevolking.

Aansluitend op het advies van de Commissie-Rinnooy Kan is in de brief leven lang leren van 31 oktober jl. ook aangekondigd dat er experimenten vraagfinanciering zullen komen. Voor die experimenten wordt een aparte regeling opgesteld.

Hoofdlijnen van deze regeling

Om de instellingen te stimuleren en ondersteunen bij het versterken van de flexibiliteit en vraaggerichtheid van opleidingen hoger onderwijs voor volwassenen, wordt in het kader van deze subsidieregeling 25 miljoen euro beschikbaar gesteld, voor de looptijd tot en met eind 2020. Hogescholen en universiteiten kunnen hiermee projecten uitvoeren en actief experimenteren met het flexibel inrichten van deeltijd en duaal hoger onderwijs gericht op de doelgroep volwassenen en leren van de uitvoering daarvan. Omdat de middelen vooral bestemd zijn voor ontwikkelwerkzaamheden, zal het zwaartepunt van de investeringen en de subsidiëring vooral in de eerste jaren liggen van de projecten.

De Regeling OCW-subsidies is van toepassing op deze subsidieregeling (ROS).

Subsidiedoelstellingen

De doelgroep in de regeling bestaat uit werkende en werkzoekende volwassenen die na het initiële onderwijs verlaten te hebben een kwalificatie in het hoger onderwijs willen behalen. Doorgaans studeren deze volwassenen in het deeltijdse hoger onderwijs, maar er is ook duaal hoger onderwijs dat zich vooral richt op deze doelgroep. Deelname aan projecten die in het kader van deze regeling worden uitgevoerd staat daarom open voor zowel deeltijds hoger onderwijs als duaal hoger onderwijs. De regeling betreft het deeltijdse en duale hoger onderwijs op alle niveaus in het stelsel van hoger onderwijs: Associate degree, bachelor en master, in zowel het hoger beroepsonderwijs als het wetenschappelijk onderwijs.

Doel van de regeling is om via het bieden van subsidie voor ontwikkelwerkzaamheden de totstandkoming van flexibele opleidingstrajecten hoger onderwijs voor volwassenen te stimuleren. De ontwikkelwerkzaamheden in het kader van flexibilisering betreffen met name:

  • de ontwikkeling en vaststelling van eenheden van leeruitkomsten;

  • de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor het vaststellen van flexibele opleidingstrajecten voor individuele studenten en/of groepen studenten;

  • de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor leerwegonafhankelijke beoordeling van realisatie van leeruitkomsten door studenten;

  • de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor validering van resultaten van leren buiten de opleiding;

  • de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor werkend leren;

  • de ontwikkeling van onderwijsaanbod ten behoeve van online leren;

  • de ontwikkeling van methoden en instrumenten voor kwaliteitsborging gericht op alle relevante elementen van flexibel opleiden;

  • deskundigheidsbevordering ten behoeve van flexibilisering van de opleidingen.

Daarnaast komen werkzaamheden gericht op noodzakelijke aanpassing van en duurzame verankering in beleid, organisatie en bedrijfsvoering in aanmerking voor subsidiëring.

Ook ontwikkelwerkzaamheden voor zogenoemde ‘onvolledige opleidingen’ komen voor subsidiëring in aanmerking, voor zover het gaat om niet-bekostigd deeltijds of duaal hoger onderwijs. Met ‘onvolledige opleidingen’ wordt gedoeld op hoger onderwijs leidend tot een graad, waarbij de instelling niet voor de volledige studielast in termen van studiepunten (bijvoorbeeld 240 ec bij hbo-bacheloronderwijs) onderwijsaanbod verzorgd, maar alleen voor een deel van de opleiding, dat leidt tot afronding met een graad en realisatie van het eindniveau. Voor deze ‘onvolledige opleidingen’ kunnen in het kader van de subsidieregeling dezelfde typen ontwikkelwerkzaamheden worden uitgevoerd als voor ander deeltijds en duaal hoger onderwijs. De beoogde werkwijzen met leeruitkomsten e.d. zijn ook van toepassing voor deze onvolledige opleidingen. Het verschil met ‘volledig’ deeltijds en duaal hoger onderwijs is dat bij niet-bekostigde onvolledige opleidingen niet voor alle eenheden van leeruitkomsten onderwijs hoeft te worden verzorgd. Via toelatingsonderzoeken/intake assessments kan worden beoordeeld of potentiële instromers aantoonbaar de beoogde leeruitkomsten hebben gerealiseerd van de eenheden van leeruitkomsten waarvoor de instelling geen onderwijs verzorgt.

Voor de implementatie en uitvoering van flexibele opleidingstrajecten hoger onderwijs voor volwassenen is een experimenteer-AMvB in ontwikkeling. De subsidieregeling ondersteunt instellingen om te komen tot een zodanige flexibilisering van het deeltijdse en duale hoger onderwijs dat zij die in het kader van de experimenten kunnen implementeren en uitvoeren. Doel van de experimenten is te komen tot een meer flexibele en vraaggerichte inrichting van die opleidingen, aansluitend bij de specifieke kenmerken en behoeften van volwassenen en de vraag van werkgevers. Daarmee moeten deze opleidingen aantrekkelijker worden, wat moet leiden tot een grotere deelname van volwassenen aan het hoger onderwijs en een groter aandeel hoger gekwalificeerden in de beroepsbevolking.

Doel van het experiment met niet-bekostigde onvolledige opleidingen, dat ook deel uitmaakt van de genoemde voorgenomen experimenteer-AMvB, is daarnaast om te onderzoeken of dit leidt tot de totstandkoming van meer aanbod van niet-bekostigde onvolledige opleidingen aansluitend bij de vraag van de arbeidsmarkt, en of dit leidt tot meer hoger gekwalificeerden in de beroepsbevolking. Het aanvragen van accreditatie voor niet-bekostigde onvolledige opleidingen kan vanaf de inwerkingtreding van de voorgenomen experimenteer-AMvB tot en met 1 januari 2018, en is ook mogelijk voor instellingen die niet deelnemen aan de pilots flexibilisering.

Inzichten opgedaan in flexibel deeltijds en duaal hoger onderwijs dat in het kader van de experimenten worden uitgevoerd leiden na evaluatie en effectmeting tot besluitvorming over structurele verankering van passende kaders voor flexibilisering in wet- en regelgeving.

Rol Inspectie en NVAO

De Inspectie van het Onderwijs en de NVAO zijn betrokken bij de opzet van de subsidieregeling en de experimenteer-AMvB en zullen ook betrokken zijn bij de uitvoering en evaluatie/effectmeting van de projecten die in het kader van de experimenten worden uitgevoerd. De directe betrokkenheid van inspectie en NVAO heeft tot doel:

  • een veilige ontwikkelruimte te creëren voor deelnemende instellingen;

  • NVAO en Inspectie mee te nemen in het proces en in interactie met de instellingen inzichten te ontwikkelen die van belang zijn voor (de kwaliteitsborging van) flexibel hoger onderwijs;

  • de kwaliteit van de implementatie en uitvoering te ondersteunen en waarborgen;

  • een gedegen basis te hebben voor evidence based besluitvorming over verankering van passende kaders in wet- en regelgeving (t.b.v. flexibel hoger onderwijs) na afronding, evaluatie en effectmeting van de experimenten.

OCW, inspectie en NVAO ontwikkelen gezamenlijk een handreiking met informatie (aandachtspunten en voorbeelden e.d.), om de instellingen te ondersteunen bij de ontwikkelwerkzaamheden in de startfase van de pilots. Dit betreft informatie over het formuleren van leeruitkomsten, het hanteren van leeruitkomsten t.b.v. vaststelling van flexibele opleidingstrajecten, leerwegonafhankelijke beoordeling van leeruitkomsten (incl. validering) en borging kwaliteit werkend leren e.d. Deze handreiking zal in het najaar van 2015 worden verspreid.

In de projecten die in het kader van de regeling kunnen worden uitgevoerd kunnen eenheden van leeruitkomsten worden vastgelegd in de OER (onderwijs en examenregeling), in plaats van het vastleggen van onderwijsaanbod in onderwijseenheden zoals dat nu het geval is. De juridische grondslag hiervoor wordt vastgelegd in genoemde experimenteer-AMvB die naar verwachting voorjaar 2016 wordt gepubliceerd.

Gedurende het hele proces van ontwikkeling en uitvoering bestaat de mogelijkheid om vragen voor te leggen. Ook is het de bedoeling dat er gewerkt wordt aan (digitale) informatievoorziening ter ondersteuning van de instellingen, in de vorm van FAQ’s, voorbeelden van good practices, checklists en aandachtspunten e.d.

Adviescommissie

De minister wint ten behoeve van de subsidieverlening advies in van de in te stellen Adviescommissie flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (adviescommissie).

De adviescommissie toetst de aanvragen aan deze regeling. De adviescommissie adviseert de minister uiterlijk 30 november 2015 over de subsidieverlening.

Financiële gevolgen en administratieve lasten

Financiële gevolgen van de subsidieregeling bedragen 25 miljoen euro. Deze middelen zijn afkomstig uit het totale budget van 65 miljoen additionele middelen, die worden gedekt door het Regeerakkoord.

De administratieve lasten zijn in het kader van deze subsidieregeling beperkt tot de noodzakelijke elementen. Instellingen die in aanmerking willen komen moeten een aanvraag indienen inclusief activiteitenplan en begroting en moet voldoen aan de reguliere verantwoording (verplichtingen en subsidievaststelling conform bepalingen ROS). In totaal komen de administratieve lasten uit op 14.000 euro gemiddeld per jaar, voor een periode van 5 jaar. De incidentele lasten voor het maken van de aanvragen (en mogelijke bezwaren op de besluiten) zijn 94.000 euro voor alle partijen gezamenlijk. De incidentele kosten betreffen het ontwikkelen en indienen van de subsidieaanvraag, het indienen van bezwaar tegen afwijzing van de subsidie (in een beperkt aantal gevallen) en de kosten voor de controleverklaring ten behoeve van subsidievaststelling.

Uitvoerbaarheid en handhaving

DUO is gevraagd de subsidieregeling te beoordelen op uitvoeringsaspecten. DUO stelt vast dat de regeling voor hen uitvoerbaar is. Over de praktische uitvoering en logistieke processen zijn nadere afspraken gemaakt. Zowel DUO als de Inspectie van het Onderwijs hebben in het kader van de uitvoeringstoets diverse opmerkingen gemaakt en vragen gesteld. Die hebben geleid tot wijzigingen, aanscherpingen en verhelderingen in de tekst van de regeling. Een belangrijk punt in de reactie van de Inspectie van het Onderwijs had betrekking op het verschaffen van meer helderheid over de toepassing van de voorrangsregel die geldt bij de beoordeling van aanvragen in het kader van de regeling. Aanvragen van instellingen die ook deelnemen aan de experimenten vraagfinanciering krijgen voorrang. In de regeling is nu helder verwoord dat diezelfde voorrang ook geldt voor instellingen die niet deel kunnen nemen aan de experimenten vraagfinanciering, omdat zij geen opleidingen verzorgen waarmee zij zouden kunnen deelnemen. Ook het aanvraagformulier in bijlage A is hierop aangepast. Daarnaast zijn in de formulering van de doelstelling van de regeling naar aanleiding van de reactie van de Inspectie nu ook de kwantitatieve doelstellingen expliciet benoemd. Andere inhoudelijke punten uit de uitvoeringstoets hadden betrekking op duidelijkheid over het maximum van 2 miljoen euro subsidie per instelling in relatie tot mogelijke betrokkenheid van (delen van) instellingen bij gezamenlijke aanvragen, de verantwoording van de subsidie en de mogelijke terugvordering en terugbetaling na vaststelling van de subsidie. Ook op deze punten is de regeling aangepast en verhelderd; artikel 8, 9, 10 en 11 zijn herschreven en de berekening van de administratieve lasten is hierop aangepast.

PIA (Privacy Impact Assessment)

Er is geen sprake van verwerking van persoonsgegevens.

Afstemming en advisering

Bij de ontwikkeling van deze regeling is overleg geweest met de NVAO en Inspectie van het Onderwijs. Daarnaast is met de VH, de NRTO, de VSNU en VNO-NCW/MKB-Nederland en met diverse platforms en netwerken van instellingen hoger onderwijs en van brancheorganisaties van werkgevers gesproken. Verder is commentaar gevraagd en ontvangen van de LSvB, ISO en FNV.

Er is brede steun voor de ontwikkelingen gericht op versterking van de flexibiliteit van het hoger onderwijs en voor de wijze waarop met deze subsidieregeling die ontwikkeling wordt ondersteund en gestimuleerd.

In juni 2015 is een conceptversie van het besluit openbaar gemaakt voor een internetconsultatie. De internetconsultatie heeft tien reacties opgeleverd: acht van instellingen hoger onderwijs, één van een koepelorganisatie en één van een vakcentrale.

De reacties in de internetconsultatie bestonden voornamelijk uit vragen. Naar aanleiding van deze vragen is de tekst van de regeling aangepast en verhelderd. Deze verhelderingen hebben bijvoorbeeld betrekking op de beschrijving van de elementen van flexibilisering waarop deze regeling en het besluit experimenten flexibel hoger onderwijs betrekking heeft. Ook is naar aanleiding van de reacties contact opgenomen met de betreffende mensen van instellingen en de koepelorganisatie om een toelichting te geven.

Daarnaast is een wijziging doorgevoerd in de wijze waarop het al dan niet deelnemen aan het experiment vraagfinanciering voorrang oplevert bij de beoordeling van subsidieaanvragen in het kader van deze regeling. Het is nu niet meer één van de beoordelingsmaatstaven waarvoor 0–10 punten kunnen worden toegekend in de beoordeling van de subsidieaanvragen, maar een toetsing vooraf die bepaalt of de aanvraag al dan niet in aanmerking komt voor voorrang. Ook is verhelderd dat instellingen die niet kunnen deelnemen aan het experiment vraagfinanciering, omdat zij de betreffende opleidingen niet verzorgen, niet worden benadeeld door de voorrangsregel en dat zij dezelfde voorrang krijgen als instellingen die meedoen aan het experiment vraagfinanciering.

Artikelen

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

Subsidies worden verleend voor ontwikkelkosten die betrekking hebben op activiteiten gericht op het realiseren van de doelstellingen van de regeling en ten behoeve van deelname aan het in 2016 te starten experiment ‘pilots flexibel hoger onderwijs’. De kosten voor het verzorgen van onderwijs in het kader van flexibele opleidingen zijn niet subsidiabel. De in het tweede lid van dit artikel genoemde te subsidiëren activiteiten sluiten aan bij het advies van de Commissie-Rinnooy Kan.

De te subsidiëren activiteiten dienen als voorbereiding voor deelname aan het experiment flexibilisering hoger onderwijs (waarin het werken met leeruitkomsten wettelijk mogelijk wordt gemaakt). Dit betekent dat, als de gesubsidieerde instelling te zijner tijd wordt afgewezen voor deelname aan het experiment (na een toetsing van beoogde werkwijze en eenheden leeruitkomsten), de subsidie zal worden stopgezet.

Artikel 4. Subsidieaanvraag

Instellingen die gebruik willen maken van deze subsidieregeling kunnen een aanvraag voor subsidie indienen die uiterlijk 15 oktober 2015 moet zijn ontvangen. Elektronische indiening vindt plaats via het e-mailadres «subsidieflexibel-ho@minocw.nl». Schriftelijk wordt de aanvraag ingediend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, directie HO&S, postbus 16375, 2500 BJ Den Haag. De aanvraag moet voldoen aan de voorschriften van bijlage A.

De aanvraag kan in samenwerking met andere instellingen worden gedaan, waarbij één instelling optreedt als penvoerder. De penvoerder is de subsidieaanvrager en de subsidieontvanger. De subsidie wordt verstrekt aan de penvoerder en deze verantwoordt de subsidie. De partnerinstellingen verstrekken de penvoerder alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording van de bestedingen. Het is ook denkbaar dat een instelling zelfstandig een aanvraag indient voor een groot deel van de opleidingen gericht op de doelgroep volwassenen en dat één of meerdere andere opleidingen van die instelling deel uitmaken van een gezamenlijke aanvraag van instellingen, bijvoorbeeld wanneer sprake is van een samenwerkingsverband van dezelfde opleidingen van verschillende instellingen.

Artikel 5. Beoordeling

Er is in deze regeling sprake van een ’tender’. Binnen het vastgestelde subsidiebudget worden de subsidieaanvragen volgens bepaalde maatstaven gerangschikt en worden die aanvragen gehonoreerd die het meest voldoen aan de doelstellingen, zoals vastgesteld in artikel 2 van de regeling. De beoordelingsmaatstaven die worden gehanteerd zijn uitgewerkt in bijlage B van de subsidieregeling. Aanvragen worden gehonoreerd tot het budget (in totaal 25 miljoen euro) volledig is verplicht. Alle andere aanvragen worden – bij gebrek aan budget – afgewezen.

De rangschikking van de aanvragen wordt beoordeeld door te kijken naar de doelstellingen en doelgroep(en) in de aanvraag, de beoogde resultaten van de aanvrager (kwalitatief en kwantitatief), het plan van aanpak met daarin een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan flexibilisering van de opleidingen hoger onderwijs voor volwassenen en de wijze waarop dit wordt aangepakt en gerealiseerd en de planning, kosten en organisatie van het project.

Artikel 6. Subsidieplafond en subsidieverlening

Het subsidieplafond voor de gehele looptijd van de regeling is 25 miljoen euro. Omdat het zwaartepunt van de ontwikkelactiviteiten in de beginperiode van de projecten zal liggen, nemen de middelen na 2017 af.

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de begrote kosten van het project met een maximum van 2 miljoen euro per instelling. Er wordt een maximumbedrag van 2 miljoen euro per instelling gehanteerd om te waarborgen dat er voldoende spreiding is qua instellingen die projecten uitvoeren gericht op flexibilisering van het hoger onderwijs voor volwassenen. Een brede uitvoeringspraktijk is van belang om voldoende basis te hebben voor besluitvorming over structurele verankering van passende kaders voor flexibilisering, na evaluatie en effectmeting van het experiment.

Indien een instelling zelfstandig een aanvraag indient voor een deel van het deeltijdse en duale hoger onderwijs dat de instelling verzorgt en er daarnaast met ander aanbod van deeltijds en/of duaal hoger onderwijs van dezelfde instelling wordt deelgenomen aan een gezamenlijke aanvraag van een samenwerkingsverband van instellingen, blijft het maximumbedrag van 2 miljoen euro per instelling gelden. Voor het overige deel van de kosten dient cofinanciering, dan wel financiering uit eigen middelen, plaats te vinden. Bij een gezamenlijke aanvraag van een samenwerkingsverband van instellingen dient in de begroting een specificatie per instelling te zijn opgenomen.

Activiteiten waarvoor op grond van de Subsidieregeling open en online hoger onderwijs reeds subsidie is verstrekt, worden niet gehonoreerd.

Artikel 8 tot en met 11. Subsidieverstrekking, verantwoording en betaling

Voor bekostigde en niet bekostigde instellingen is in principe sprake van een zelfde soort verantwoording, waarbij voor bekostigde instellingen geldt dat deze via de jaarverslaggeving plaatsvindt. De verantwoording is conform het Uniform Subsidiekader en verschilt per subsidiebedrag.

Subsidie tot € 125.000 aan bekostigde instellingen wordt direct vastgesteld. Wanneer de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt volledig zijn uitgevoerd en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt. Dit geldt niet wanneer sprake is van subsidie van € 125.000 of meer aan bekostigde instellingen. In dat geval wordt de subsidie verleend met een voorschot dat per kwartaal wordt betaald en wordt de subsidie op een later moment, na de ontvangen verantwoording, vastgesteld. De subsidie mag dan uitsluitend besteed worden aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend.

Subsidie tot € 25.000 aan niet-bekostigde instellingen wordt direct vastgesteld. Subsidie van € 25.000 tot € 125.000 aan niet-bekostigde instellingen wordt verleend met een voorschot waarbij de subsidie op een later moment, na de ontvangen verantwoording, wordt vastgesteld.

De verantwoording heeft betrekking op de besteding van de subsidie. Het is niet verplicht om de besteding van de middelen cofinanciering te verantwoorden.

De Regeling OCW-subsidies is van toepassing op deze subsidieregeling. De meldingsplicht van artikel 9 van deze regeling verdient speciale aandacht. Dit artikel luidt als volgt:

  • 1. De subsidieontvanger doet onverwijld een melding bij de minister van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de subsidieverstrekking. Bij de melding worden de stukken overlegd die betrekking hebben op gemelde feiten en omstandigheden en wordt de oorzaak van de gemelde feiten en omstandigheden toegelicht.

  • 2. Aan het eerste lid wordt in ieder geval toepassing gegeven indien het voor de subsidieontvanger aannemelijk is of had moeten zijn dat:

    • a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zijn verricht of zullen worden verricht;

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan of zal worden voldaan.

Indien na subsidievaststelling sprake is van terugvordering en terugbetaling vindt dit plaats op grond van artikel 6 van de Regeling OCW-subsidies.

Artikel 12. Onderzoek

De subsidieontvanger is verplicht om mee te werken aan alle vormen van onderzoek en informatievergaring gericht op het verschaffen van inlichtingen en inzichten aan de minister, ten behoeve van de ontwikkeling van beleid en besluitvorming over structurele verankering van passende kaders voor flexibilisering in wet- en regelgeving.

De subsidieontvanger is in dat kader verplicht om mee te werken aan de monitoring en auditing van projecten die in het kader van de regeling wordt uitgevoerd en verstrekt daartoe periodiek gevraagde kwalitatieve en kwantitatieve informatie.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

De regeling vervalt per 1 januari 2021. Het vervallen van de regeling neemt niet weg dat de regeling o.g.v. het rechtszekerheidsbeginsel de grondslag blijft bieden voor het rechtmatig afhandelen van gevestigde aanspraken.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven