TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
Leven lang leren
Leven lang leren is voor het kabinet de komende jaren een speerpunt. Meer dan ooit
is er behoefte aan voortdurende bij-, om- en opscholing. Deze behoefte zal alleen
maar verder toenemen in de toekomst. Het onderwijs leidt allang niet meer op voor
een baan, maar voor een carrière. En hoe belangrijk een goede basis vanuit het onderwijs
ook is, het leren en ontwikkelen stopt niet na de afronding van een initiële opleiding.
Het tempo waarin functies en beroepen veranderen, verdwijnen en ontstaan neemt toe.
Globalisering, robotisering en technologische ontwikkelingen stellen immers steeds
andere en hogere eisen aan de bekwaamheden van onze beroepsbevolking. Dit vraagt om
een beroepsbevolking die wendbaar genoeg is om met deze veranderingen om te gaan.
De urgentie om nieuwe kennis en vaardigheden te verwerven en bestaande competenties
op peil te houden neemt daarom toe.
Tegelijkertijd zien we dat de deelname aan scholing door volwassenen in Nederland
al jaren stagneert en achterblijft bij de doelstellingen. De deelname van volwassenen
aan het bekostigde deeltijd hoger onderwijs neemt in Nederland al jaren af. Tegelijkertijd
is de verwachting dat de komende jaren de vraag naar hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt
harder zal blijven stijgen dan het aanbod van hoger opgeleiden. Mede door verdergaande
automatisering en robotisering komen beroepen in het middensegment van de arbeidsmarkt
onder druk te staan. Mede daarom is het belangrijk dat volwassenen mogelijkheden worden
geboden zich op te scholen naar een hoger kwalificatieniveau. Ook valt op dat in ons
land relatief weinig wordt geïnvesteerd in formele scholing die leidt tot formele
kwalificaties (SER, 2012; OECD, 2012). Het afronden van formele opleidingen die leiden
tot een diploma heeft een breder maatschappelijk belang, en maakt mensen breder en
duurzaam inzetbaar. Voor een aantal sectoren is deze onderwijsbehoefte op dit moment
zeer acuut. In de sectoren techniek, zorg en welzijn is sprake van een duidelijke
behoefte aan meer hoger opgeleiden.
Daartoe is van belang dat er voldoende mogelijkheden zijn om een leven lang te ontwikkelen,
ook in de fase dat mensen al een baan hebben, en dat mensen deze mogelijkheden ook
daadwerkelijk gebruiken. Bij het aanbieden van deze mogelijkheden en het benutten
ervan is nog een wereld te winnen. Hiertoe is het nodig dat aanbod goed aansluit bij
de vraag van de arbeidsmarkt en de samenleving. Een goede samenwerking tussen onderwijs
en bedrijfsleven is daarbij onmisbaar. Voor een werkgever is bijvoorbeeld van belang
dat studenten tijdens hun opleiding ook daadwerkelijk die vaardigheden opdoen die
van belang zijn in hun latere werk, en dat deze vaardigheden zo veel mogelijk up to
date zijn. Daarnaast is van belang dat deelnemende studenten het aanbod makkelijk
in hun leven kunnen inpassen. Voor werknemers is hierbij bijvoorbeeld van belang dat
het onderwijs aansluit bij de kennis en vaardigheden die zij al hebben, en dat zij
geen tijd kwijt zijn aan het aanleren van kennis en vaardigheden die zij al bezitten.
Het uitgangspunt is dat het onderwijs diplomagericht is. Het modulair aanbieden van
volledige, diplomagerichte trajecten kan de keuze om onderwijs te volgen voor potentiële
studenten vergemakkelijken. Het is als werkende immers vaak makkelijker voor een kortere
tijd een onderwijsverplichting aan te gaan, dan om direct te kiezen voor een meerjarige
opleiding. Met het stapelen van modules kan men dan uiteindelijk toch komen tot een
diploma.
Het kabinet heeft een aantal maatregelen aangekondigd om de leercultuur in Nederland
te bevorderen. Eén daarvan is een experiment met vraagfinanciering. De experimenten
met vraagfinanciering zijn bedoeld om forse stappen te zetten in het komen tot een
flexibel en vraaggericht aanbod. In deze experimenten wordt gewerkt met een vraaggerichte
financieringsstructuur en wordt de mogelijkheid tot het aanbieden van een flexibel,
modulair en vestigingsplaatsonafhankelijk aanbod voor alle deelnemende opleidingen
gecreëerd.
Advies Commissie Rinnooy Kan
Hoewel vraagfinanciering naar verwachting voordelen heeft, adviseert ook de commissie
niet om over te gaan tot brede invoering van vraagfinanciering, maar om eerst te experimenteren.
De effecten op toename van deelname en diplomering zijn onvoldoende zeker en voorspelbaar.
De positieve effecten die gevonden zijn in buitenlandse empirische studies zijn niet
zonder meer een garantie voor effecten in de Nederlandse context. Er is ook sprake
van veel vormgevingsvragen en er zal aandacht moeten zijn voor het beperken van de
nadelen die vraagfinanciering met zich meebrengt, zoals een complexe uitvoeringsorganisatie,
verzwaring van de administratieve lasten en verdringing van private investeringen
in deelname van deeltijdopleidingen. Het experiment moet daarom worden benut om ervaring
op te doen met de vormgeving van vraagfinanciering en inzicht te krijgen in de effecten
op deelname, diplomering, kwaliteit en ontwikkeling van het aanbod. De opzet van het
experiment moet zodanig representatief zijn dat de resultaten van de effectmeting
te generaliseren zijn en een gedegen basis opleveren voor besluitvorming over toekomstig
beleid. De commissie stelt voor alleen in het hbo te experimenteren omdat er in het
wo nauwelijks niet-bekostigd geaccrediteerd aanbod is, terwijl er in het hbo sprake
is van een groot aanbod van niet-bekostigde geaccrediteerde opleidingen. Daardoor
is in het hbo ook meer behoefte aan een gelijker speelveld tussen bekostigde en niet-bekostigde
instellingen.
Het kabinet deelt de analyse van de commissie Rinnooy Kan en heeft daarom besloten
in te zetten op experimenten met vraagfinanciering in het hbo. Vraagfinanciering kan
vorm worden gegeven door het verstrekken van vouchers die kunnen worden ingezet als
(een deel van het) collegegeld. Met deze subsidieregeling wordt het gebruik van vouchers
en bijbehorende diplomabekostiging mogelijk gemaakt.
Vraagfinanciering in combinatie met de mogelijkheid flexibeler te gaan werken, geeft
naar verwachting een stimulans aan bekostigde hogescholen en niet bekostigde rechtspersonen
voor hoger onderwijs (hogescholen, tenzij anders blijkt) om vraaggerichter te gaan
werken en tot een meer aansprekende, flexibele inrichting van het onderwijs te komen.
In een systeem van vraagfinanciering ontvangen bekostigde hogescholen niet langer
de reguliere bekostiging. In plaats daarvan ontvangen studenten vouchers waarmee zij
kunnen kiezen voor onderdelen van een geaccrediteerde opleiding aan zowel publiek
bekostigde als private hogescholen, waarbij ook werkgevers nadrukkelijk investeren
in de opleiding van hun werknemer. Hogescholen bepalen binnen een bandbreedte de hoogte
van het collegegeld. Voor deeltijdstudenten wordt het mogelijk gefaseerd deel te nemen
aan modulen van geaccrediteerde deeltijdse en duale bacheloropleidingen en Associate
degreeprogramma’s (hierna: Ad-programma’s) in het hoger onderwijs, publiek en privaat.
Deze kunnen zij op een meer flexibele manier stapelen, om op die manier hun diploma
te behalen. Er gelden bij vraagfinanciering geen beperkingen ten aanzien van de locatie
waar aan het onderwijs kan worden deelgenomen. Dit meer flexibele en meer vraaggerichte
aanbod leidt mogelijk tot een hogere deelname aan het deeltijd hoger onderwijs en
betere mogelijkheden voor studenten om alsnog een diploma in het hbo te behalen. Door
een voucher betaalt een student minder collegegeld voor een module. De waarde van
een voucher wordt echter uitgekeerd aan de hogeschool waaraan de student de module
volgt. Voor de leesbaarheid wordt in deze toelichting gesproken over de aanspraak
van een student op een voucher en de hogeschool die op basis van deze voucher subsidie
ontvangt.
Vormgeving van het experiment
Het experiment vraagfinanciering zal worden vormgegeven in een algemene maatregel
van bestuur op grond van artikel 1.7a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek, die naar verwachting in de eerste helft van 2016 zal worden vastgesteld
(ontwerpbesluit experiment vraagfinanciering hoger onderwijs, hierna: besluit). Het
financiële arrangement dat dat experiment ondersteunt, wordt gevormd door deze subsidieregeling
die feitelijk pas van betekenis zal worden op het moment dat het experiment van start
gaat. Naar verwachting zal dat per 1 september 2016 het geval zijn. Vanaf dat moment
kunnen de op grond van deze subsidieregeling verstrekte subsidieaanspraken door de
deelnemende hogescholen worden verzilverd (door het indienen van vouchers). Om direct
vanaf het nieuwe studiejaar van in ieder geval bekostigde hogescholen te kunnen starten
is het nodig dat hogescholen tijdig, in casu uiterlijk 15 oktober 2015, aangeven of
ze deel willen nemen voor het experiment. Dat kan door het indienen van een aanvraag
voor subsidie op basis van deze subsidieregeling.
Het financiële arrangement van het experiment is drieledig:
De vouchersubsidie en de diplomabekostiging worden in deze regeling geregeld. De zogenoemde
opstartsubsidie ontvangen bekostigde hogescholen via de reguliere bekostigingssystematiek.
Hieronder ga ik nader op deze subsidiestromen in.
2. Vouchersubsidie
Vouchersubsidie
Hogescholen kunnen een subsidie aanvragen voor het aanbieden van duale of deeltijdse
bacheloropleidingen of duale of deeltijdse Ad-programma’s in de sectoren gezondheidszorg,
gedrag & maatschappij (‘Zorg en Welzijn’), en in de sectoren techniek en sectoroverstijgend
(‘Techniek en ICT’). Voor de sector overstijgend komen alleen ICT-bacheloropleidingen
in aanmerking.
De vouchersubsidie is uitsluitend bedoeld voor het aanbieden van bacheloropleidingen
of Ad-programma’s die vestigingsplaatsonafhankelijk kunnen worden aangeboden en in
modules van 30 studiepunten worden aangeboden aan een student die:
-
• nieuw in een bacheloropleiding of Ad-programma instroomt vanaf de start van het experiment
vraagfinanciering tot en met 31 augustus 2019,
-
• niet meer dan één bachelor- of masteropleiding dan wel Ad-programma volgt waarvoor
de student wettelijk collegegeld of verlaagd collegegeld is verschuldigd, en
-
• in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld (‘één bachelor, één master principe’).
Een student die aan deze vereisten voldoet, heeft bij het betalen van het collegegeld
voor een module recht op een voucher waarmee het collegegeld wordt verlaagd. De hogeschool
ontvangt vervolgens subsidie op basis van het aantal vouchers: zij verzilvert de vouchers.
Tegenover een voucher dient wel een daadwerkelijk onderwijsaanbod te staan voor de
student, dat kan vanzelfsprekend in de vorm van maatwerk worden aangeboden, mogelijk
na het verlenen van vrijstellingen op basis van eerder opgedane kennis en vaardigheden.
Echter, alleen het toekennen van studiepunten op basis van het doorlopen van een valideringsproces,
is onvoldoende. Hiervoor is een voucher niet bedoeld.
Verder is de focus van de vouchersubsidie op het behalen van een eerste hoger onderwijs-diploma
om te veel verwatering van de overheidsmiddelen te voorkomen. Deze focus blijkt vooral
uit het ‘één bachelor, één master principe’ en het maximum aantal van 8 vouchers per
student. Op deze eisen wordt hieronder nader ingegaan.
Vouchersubsidie op basis van nieuwe studenten
Financiering middels vouchers vindt plaats voor studenten die vanaf de start van deelname
aan de experimenten vraagfinanciering nieuw instromen in één van de deelnemende opleidingen.
Voor ingeschrevenen van bekostigde en niet-bekostigde opleidingen die reeds eerder
zijn gestart met de opleiding kan geen financiering m.b.v. vouchers plaatsvinden en
de opleiding kan voor hen bij afstuderen ook geen aanspraak maken op diplomabekostiging
in het kader van het experiment (zie paragraaf 4). Voor ingeschrevenen van bekostigde
opleidingen die reeds eerder zijn ingestroomd blijft de reguliere bekostigingssystematiek
van toepassing.
‘Eén bachelor, één master principe’
Bij de vouchers wordt het bestaande ‘één bachelor, één master principe’ toegepast.
Als een student nog niet eerder een bachelor respectievelijk mastergraad in het bekostigde
hoger onderwijs heeft gehaald, kan de student dus aanspraak maken op vouchers voor
een deeltijdopleiding die deel uitmaakt van het experiment vraagfinanciering. Wanneer
zij deelnemen aan een opleiding binnen het experiment, studeren deze studenten via
de vouchersystematiek. Deze studenten kunnen daarnaast niet bij een andere opleiding
ingeschreven staan, waarvoor een hogeschool ook bekostiging ontvangt. Dat wordt in
deze regeling geregeld.
De bestaande uitzonderingsregeling voor tweede studies in de sectoren zorg en onderwijs
zal eveneens van toepassing zijn (artikel 7.45a, tweede lid, van de wet). Dat betekent
dat studenten die een tweede opleiding willen doen gericht op zorg of onderwijs aanspraak
kunnen maken op vouchers, indien hun eerste opleiding op hetzelfde niveau niet gericht
was op de sectoren zorg of onderwijs, en indien de opleiding beschikbaar is binnen
het experiment.
Aantal vouchers per student
Een student kan in totaal acht vouchers aanvragen ten behoeve van deelname aan de
gehele opleiding, en ter waarde van maximaal de nominale omvang van de opleiding in
studiepunten. Voor een Ad-programma is dat 120 studiepunten, voor een hbo-bacheloropleiding
240 studiepunten. In totaal maakt een student aanspraak op acht vouchers. Bij wisseling
van opleiding wordt de aanspraak verminderd met het aantal al gebruikte vouchers.
Bij voldoende studievoortgang kan een student zich inschrijven voor de volgende module,
waarna de student opnieuw het door de opleiding vastgestelde collegegeld verminderd
met het bedrag van de voucher betaalt, en de hogeschool opnieuw het voucherbedrag
ontvangt van DUO. Onder voldoende studievoortgang wordt verstaan het behalen van het
volledig aantal punten van de voucher (te weten 30 punten). Echter, de hogeschool
mag hier in individuele gevallen voor twee opeenvolgende vouchers van afwijken als
zij vinden dat een student voldoende studievoortgang heeft geboekt en verwachten dat
de resterende punten binnen redelijke termijn behaald zullen worden. Dit is bedoeld
om onnodige studievertraging te voorkomen. De student kan dan toch alvast verder,
terwijl er misschien nog enkele punten openstaan. Wanneer de student echter verder
gaat naar weer een volgende voucher voor de betreffende opleiding (de derde), dan
moeten de punten van het eerste voucher wel zijn behaald, en zo verder. Er kunnen
dus altijd maar maximaal twee vouchers bij dezelfde opleiding in gebruik zijn waarvan
niet het volledige aantal punten is behaald.
Het kan gebeuren dat een student de verkeerde keuze maakt en wil wisselen van opleiding,
zoals dat nu ook gebeurt. In dat geval kan de student het resterend aantal vouchers
waarop nog recht was, gebruiken voor een andere opleiding. De student heeft als uitgangspunt
recht op acht vouchers. Wanneer een student bijvoorbeeld na het gebruik van het eerste
voucher wisselt van opleiding, kan deze student dus nog met zeven vouchers aan de
andere opleiding beginnen.
Waarde voucher
Vouchers vertegenwoordigen een geldelijke waarde van 1.250 euro per 30 studiepunten.
Voor een studiejaar van nominaal 60 studiepunten betekent dat dat er 2 vouchers nodig
zijn die gezamenlijk een waarde hebben van 2.500 euro.
Hogescholen zijn vrij prijzen te bepalen voor de modules, waarbij wel sprake zal zijn
van een bandbreedte. Een hogeschool mag voor de opleiding in het experiment dus afwijken
van het wettelijk collegegeld. De voucher heeft als waarde maximaal een bedrag van
€ 1.250 per 30 studiepunten (mocht het gevraagde collegegeld lager zijn, dan is de
voucher ook minder waard). Het maximum tarief voor het collegegeld dat de hogeschool
in rekening brengt ligt op € 3.750 per 30 studiepunten. Dit wordt vastgelegd in het
besluit.
Aanvraag vouchersubsidie door hogeschool
De hogescholen krijgen tot uiterlijk 15 oktober 2015 de tijd subsidie aan te vragen
op grond van deze subsidieregeling. Zij kunnen hierbij aanvragen doen voor de opleidingen
zoals genoemd in tabel 1. van de bijlage. Voor de aanvraag gebruiken hogescholen het
model zoals opgenomen in bijlage 2 (voor de bekostigde hogescholen) of bijlage 3 (voor
de niet-bekostigde hogescholen). Met een aanvraag geven zij aan dat zij mee willen
doen aan het experiment, en daarmee in aanmerking willen komen voor vouchers gedurende
het experiment. Hiermee geven hogescholen ook aan dat ze overleg hebben gevoerd met
werkgevers(organisaties) om tot afspraken te komen over de invulling van het experiment
en de financiële bijdragen vanuit werkgevers(organisaties), dat ze bereid zijn mee
te werken aan de evaluatie van het experiment en – in het geval van bekostigde hogescholen
– dat zij bereid zijn af te zien van de reguliere bekostiging voor de opleidingen
waarmee ze deelnemen voor de studenten die instromen tijdens het experiment. Indien
een opleiding aan een instelling meerdere vestigingen heeft, kan de instelling ervoor
kiezen met één van de vestigingen deel te nemen aan de experimenten vraagfinanciering.
Dit moet dan gemeld worden in het aanvraagformulier. Het dient in zo’n geval wel te
gaan om een vestiging waar de betreffende deeltijdopleiding al bestaat, het kan niet
om een voor de vestiging nieuwe (deeltijd) opleiding gaan.
Voor 14 januari 2016 zal bekend worden gemaakt welke aanvragen voor vouchersubsidie
in aanmerking komen. De opleidingen die hiervoor in aanmerking, zullen voorwaardelijk
aan inwerkingtreding van het besluit in het voorjaar van 2016 deelnemen aan het experiment.
Bij inwerkingtreding van het besluit zal de voorwaardelijke deelname van de hogescholen
worden omgezet in een definitieve deelname. Indien een instelling de afspraken met
werkgevers niet rond krijgt heeft een instelling tot 31 december 2015 de tijd zich
terug te trekken. Dit is een uiterste datum. Het is van belang dat instellingen hier
zo vroeg mogelijk helderheid over geven.
Voor de studiejaren 2017/2018 en 2018/2019 kunnen nog aanvragen worden ingediend voor
nieuwe opleidingen. Voor deelname vanaf 1 september 2017 kan een aanvraag worden ingediend
voor 1 februari 2017. Voor deelname vanaf 1 september 2018 kan een aanvraag worden
ingediend voor 1 februari 2018.
Afwegingen toekenning vouchersubsidie
Voor de afweging of een Ad-programma of een bacheloropleiding in aanmerking komt voor
vouchersubsidie zullen de volgende criteria worden betrokken:
-
• Investeringsbereidheid werkgevers: Om tot een vraaggericht, flexibel aanbod te komen is het van belang dat werkgevers
hun onderwijsbehoefte goed kenbaar maken en dat zij bereid zijn te investeren in de
experimenten. Cofinanciering van de vouchers door werkgevers is hierbij een onmisbaar
element van de experimenten. De investeringen die branches/werkgevers bereid zijn
te doen in deze opleidingen in het kader van de experimenten blijken deels uit de
onderbouwingen van de branches, waarop de initiële keuze van opleidingen is gebaseerd.
Bij aanvraag van deelname aan het experiment zal hierover meer duidelijkheid moeten
zijn, als hogescholen met werkgevers afspraken hebben gemaakt over het opleiden van
medewerkers en cofinanciering door werkgevers. De experimenten moeten leiden tot een
versterkte samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers en daarmee tot
een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Hogescholen voorzien een
aanvraag voor deelname van toelichting over gemaakte afspraken met bijvoorbeeld (lokale)
werkgevers en brancheorganisaties in het kader van het experiment. Hierbij kunnen
ook steunbetuigingen van bijvoorbeeld (lokale) werkgevers en brancheorganisaties worden
toegevoegd.
-
• De zeggingskracht van het experiment: Een experiment met vraagfinanciering zal van voldoende omvang moeten zijn om lessen
uit het experiment te kunnen trekken. Er is daarom een setting met per sector (gezondheidszorg,
gedrag & maatschappij (‘Zorg en Welzijn’) en techniek en sectoroverstijgend voor zover
het een ICT-bacheloropleiding betreft (‘Techniek en ICT’) in ieder geval meerdere
opleidingen of hogescholen van voldoende omvang nodig met een representatieve verhouding
van opleidingen van bekostigde en niet-bekostigde hogescholen. In de afweging zal
worden betrokken dat toetreding van nieuwe opleidingen tijdens het experiment mogelijk
is.
-
• De budgettaire consequenties: Een deel van de financiering van het experiment komt uit de reguliere bekostiging
van het deeltijdonderwijs waarvan deelnemende, bekostigde opleidingen vrijwillig afzien.
Voor de financiering van de experimenten is het daarom van belang dat er voldoende
bekostigde opleidingen deelnemen aan het experiment. Vooral als sprake is van een
erg scheve verdeling tussen slechts een of enkele publieke opleidingen in het experiment,
tegenover een groot aantal niet-bekostigde opleidingen, zal de betaalbaarheid in het
geding komen. Hier zal bij toekenning van deelname rekening mee worden gehouden. Dit
kan er ook toe leiden dat voor een van de twee groepen (Zorg & Welzijn of Techniek
& ICT) in de tabel geen experimenten worden gestart.
Misbruik vouchersubsidie is ondoelmatige besteding vouchersubsidie
Artikel 6, tweede lid, is opgenomen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van
de voucher. In deze bepaling is opgenomen dat indien sprake is van ondoelmatige besteding
van de middelen die verkregen zijn door de inschrijving van een student met een voucher
de minister daar een gevolg aan kan verbinden inhoudende dat de voucher die de hogeschool
heeft ontvangen kan worden teruggevorderd. Dit geldt zowel voor de bekostigde als
de niet-bekostigde hogescholen. Onder verkregen middelen valt in ieder geval het collegegeld
en de voucher.
Als voorbeeld van ondoelmatige besteding. Een student ziet het niet zitten om nóg
een module te gaan volgen om de waarde van de voucher te kunnen verzilveren. Een hogeschool
biedt een module aan die € 2.000 kost en waar je een tablet ter waarde van bijvoorbeeld
€ 500 bij krijgt. De student betaalt € 750 (€ 2.000 minus de waarde van de voucher,
€ 1.250) en krijgt een tablet. Stel dat de hogeschool bereid is het collegegeld terug
te betalen aan een student die tussentijds stopt – in het experiment zijn hogescholen
daartoe niet verplicht – dan krijgt de student zijn € 750 terug en mag de tablet houden.
De hogeschool houdt dan de voucher ter waarde van € 1.250 en heeft daardoor een winst
van € 750 (waarde voucher minus waarde tablet). Beide partijen kunnen bij een dergelijke
constructie dus, bedoeld of onbedoeld, financieel baat hebben.
Verantwoording vouchersubsidie
De subsidie op basis van het aantal vouchers in een bepaald jaar wordt binnen twee
jaar na betaling vastgesteld. Deze termijn is gekozen, zodat DUO steekproefsgewijs
een aantal subsidieontvangers kan vragen een verantwoording in te dienen. Deze verantwoording
bestaat in elk geval uit de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de subsidie
rechtmatig is besteed, waaronder de onderwijsovereenkomsten die op basis van het besluit
verplicht worden. Ook kan er gekeken worden naar de gegevens over behaalde studiepunten.
Mocht blijken dat er een deel onverschuldigd is betaald, dan zal het onverschuldigd
betaalde deel worden teruggevorderd bij de instelling. De instelling kan vervolgens
op basis van de onderwijsovereenkomst het geld terugvorderen bij de student.
3. Inschrijvingsproces vouchers
Inschrijving voucherstudent
Bij inschrijving voor modules van een geaccrediteerde duaal of in deeltijd gegeven
bacheloropleiding of Ad-programma die onderdeel uitmaakt van het experiment kan een
student – indirect – aanspraak maken op een voucher.
Studenten die aanspraak kunnen maken op een voucher, schrijven zich in voor de opleiding
en voor in totaal 30 studiepunten per keer (hogescholen bieden een samenhangend geheel
van vakken aan die samen tot 30 studiepunten leiden, en onderdeel zijn van een geaccrediteerde
opleiding). Studenten schrijven zich dus ook automatisch in voor de opleiding, maar
studenten leggen zich in het experiment contractueel vast voor het afnemen van modules
van maximaal 30 studiepunten. Dat laatste zal in het eerder genoemde besluit worden
geregeld. Aan de opleidingen en Ad-programma’s die tot het experiment zijn toegelaten
kunnen zich ook nog steeds niet voucher-gerechtigden studenten inschrijven.
Bij inschrijving door de student, ontvangt de deelnemende hogeschool van DUO het voucherbedrag.
Voor de student betekent dit een korting op het collegegeld. De student ontvangt dus
zelf nooit het geldbedrag van de voucher (telt voor de student dus ook niet mee als
inkomen). Wel zal het voor de student duidelijk zichtbaar zijn dat hij/zij via de
vouchersystematiek studeert. Dat laatste zal eveneens in het besluit worden geregeld.
In het kader van het experiment werkt de inschrijving bij de bekostigde hogescholen
als volgt: Studenten die zich vanaf 1 september 2016 willen inschrijven voor een opleiding,
gaan hiervoor naar de website van de hogeschool, net zoals nu het geval zou zijn.
Op de website van de hogeschool staat een toelichting over de deelname van de opleiding
aan het experiment. Hierin kan de student duidelijk lezen dat wanneer de student nog
geen bachelor- of masterdiploma in het bekostigde onderwijs behaald heeft, en hij/zij
dus nog in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld, deze student wanneer hij/zij
voor deze opleiding kiest automatisch zal studeren via de vouchersystematiek. Ook
zal voor de student duidelijk moeten zijn dat hij niet meer dan één opleiding of Ad-programma
mag volgen waarvoor wettelijk collegegeld of verlaagd collegegeld is verschuldigd.
De student doet vervolgens op de normale manier, via studielink of via de rechtspersoon
voor hoger onderwijs, een inschrijvingsverzoek voor de desbetreffende deeltijdopleiding.
DUO weet dan dat de studenten die in aanmerking komen voor het wettelijk collegegeld
in het experiment vraagfinanciering vallen. Als de student een module wil volgen bij
een rechtspersoon van hoger onderwijs dan dient hij of zij zijn of haar gegevens zoals
naam en adres te verstrekken aan deze instelling. Rechtspersonen zullen dit doorgeven
aan DUO, zodat DUO kan nagaan of de student niet eerder is afgestudeerd aan een opleiding
waarvoor wettelijk collegegeld is betaald. De opleiding rekent vervolgens aan de student
het door de opleiding vastgestelde collegegeldtarief verminderd met het bedrag van
de voucher. Dit collegegeldtarief kan verschillen van het instellingscollegegeld dat
voor niet-vouchergerechtigde studenten wordt vastgesteld. Na betaling van het collegegeld
wordt de student ingeschreven in de opleiding. De hogeschool ontvangt van DUO het
bedrag van de voucher. Dit zal op kwartaalbasis gebeuren.
Voor de niet-bekostigde hogescholen geldt dat de student eveneens een verzoek tot
inschrijving doet bij de hogeschool. Op de website van een hogeschool staat een toelichting
over de deelname van de opleiding aan het experiment. Hierin kan de student duidelijk
lezen dat wanneer de student nog geen bachelor- of masterdiploma in het bekostigde
onderwijs behaald heeft, en hij/zij dus nog in aanmerking komt voor het wettelijk
collegegeld, deze student wanneer hij/zij voor deze opleiding kiest automatisch zal
studeren via de vouchersystematiek. De hogeschool levert de benodigde gegevens aan
DUO, zoals beschreven in de regeling. DUO checkt dan of het gaat om studenten die
in inderdaad in aanmerking komen voor een voucher. De opleiding rekent vervolgens
aan de student het door de opleiding vastgestelde collegegeldtarief verminderd met
het bedrag van de voucher. Na betaling van het collegegeld wordt de student ingeschreven
in de opleiding. De hogeschool ontvangt van DUO het bedrag van de voucher. Dit zal,
net als bij de bekostigde hogescholen, op kwartaalbasis gebeuren.
4. Diplomabekostiging
De deelnemende opleiding ontvangt een diplomabekostiging van 25% (zijnde € 3.333 euro
bij en hbo-bacheloropleiding van 240 e.c.) per afgestudeerde, bij diplomering van
studenten die de bacheloropleiding hebben doorlopen met vouchers binnen de experimenten
vraagfinanciering. De diplomabekostiging wordt eenmalig per persoon verstrekt die
afstudeert door middel van vouchers op grond van deze regeling. Net als bij de reguliere
bekostigingssystematiek geldt voor de ad-programma’s geen diplomabekostiging.
Wanneer na een aantal jaren de student met het gebruik van vouchers een diploma behaalt,
meldt de hogeschool dit bij DUO. De hogeschool krijgt dan van DUO de diplomabekostiging.
Dit zal jaarlijks door DUO worden overgemaakt.
5. Startsubsidie
Voor de deelnemende bekostigde opleidingen die uiterlijk 15 oktober 2015 een aanvraag
indienen voor vouchersubsidie geldt een overgangsperiode. In de eerste twee jaar wordt
de overgang gemaakt van volledige bekostiging naar een model met vouchers en een nieuw,
meer flexibel onderwijsmodel. De studentgebonden bekostiging per student wordt voor
de nieuwe instromende studenten volledig stopgezet. Om deze overgang geleidelijk door
te voeren en een daadwerkelijke omslag te kunnen maken naar een flexibel en vraaggericht
aanbod, ontvangen deelnemende bekostigde bacheloropleidingen en Ad-programma’s een
vast startbedrag ter hoogte van 50.000 euro in het eerste en in het tweede jaar van
de experimenten (dus 100.000 euro in totaal per bacheloropleiding en/of Ad-programma).
De startsubsidie is bedoeld voor opleidingen die in de aanvraag van 15 oktober 2015
worden aangemeld, en alleen als de opleidingen al bestaan als deeltijd of duale opleiding,
of als er al een toets nieuwe opleiding loopt voor de betreffende opleiding. Wanneer
bekend is welke opleidingen deelnemen, wordt hiertoe de Regeling financiën hoger onderwijs
gewijzigd. Omdat niet-bekostigde hogescholen van oudsher geen beperkingen kennen voor
wat betreft modulair werven en inschrijven, en vestigingsplaatsonafhankelijk werken,
is voor deze hogescholen geen opstartsubsidie nodig. Omdat voor opleidingen van bekostigde
hogescholen die op dit moment nog niet bestaan deeltijdopleiding of in latere jaren
pas toetreden tot het experiment voldoende geanticipeerd kan worden op het experiment,
geldt ook voor deze opleidingen geen overgangsperiode.
De bekostigde hogescholen die (voorwaardelijk onder inwerkingtreding van het besluit)
worden toegelaten tot het experiment, komen daarmee automatisch in aanmerking voor
de startsubsidie. Mocht het zo zijn dat het besluit uiteindelijk niet in werking kan
treden, dan zullen de al toegekende opstartsubsidies niet worden teruggevorderd. Dit
neemt niet weg dat de subsidie op de reguliere manier voor bekostiging in het jaarverslag
moet worden verantwoord.
6. Reikwijdte en looptijd subsidieregeling
Reikwijdte subsidieregeling
De experimenten worden uitgevoerd in geaccrediteerde deeltijd- of duale opleidingen
in het hbo, leidend tot een graad (Associate degree of Bachelor). Het gaat hierbij
om deeltijdopleidingen en duale opleidingen gericht op de sectoren gezondheidszorg,
gedrag & maatschappij (‘Zorg en Welzijn’) en de sector techniek en sectoroverstijgend
voor zover het een ICT-bacheloropleiding betreft (‘Techniek en ICT’). Dit zijn sectoren
die voor een aanzienlijke uitdaging staan om in de toekomst te beschikken over voldoende
en goed gekwalificeerde medewerkers en die daarom behoefte hebben aan een goed, flexibel
en vraaggericht onderwijsaanbod. Voor wat betreft de technieksector is al langere
tijd bekend dat grote tekorten dreigen. Daarbij is de technieksector bij uitstek een
sector die onder invloed van technologische en mondiale ontwikkelingen voortdurend
verandert, waardoor een leven lang leren hier van fundamenteel belang is. Ook in bepaalde
onderdelen van de zorgsector worden, gezien de veranderende zorgvraag door voortzettende
vergrijzing, in de toekomst tekorten verwacht. De grote vraag naar personeel, in combinatie
met de snelle technologische ontwikkeling en verschillende stelselwijzigingen, leiden
ertoe dat daar op korte termijn grote behoefte is aan om-, bij- en vooral ook opscholing.
Bij werkgevers is een aantoonbare bereidheid om medewerkers op te leiden en een hbo-diploma
te laten behalen. De experimenten richten – en deze subsidieregeling richt – zich
daarom op een aantal opleidingen binnen deze sectoren. Branche- en werkgeversorganisaties
hebben in een inventarisatie beargumenteerd met name behoefte te hebben aan het opleiden
van medewerkers in de in tabel 1 genoemde opleidingen. Hiermee kan het experiment
voorzien in een grote behoefte die op dit moment leeft in deze sectoren.
Macrodoelmatigheidstoets
Deeltijdse en duale bacheloropleidingen en Ad-programma’s uit de bovengenoemde sectoren
kunnen worden gesubsidieerd op basis van deze regeling. Het is mogelijk dat een hogeschool
die een van deze opleidingen nu alleen in voltijd (geaccrediteerd) aanbiedt, deze
in verband met de deelname aan het experiment ook in deeltijdvorm gaat aanbieden (deze
opleidingen ontvangen geen startsubsidie). Voor nieuw te subsidiëren opleidingen die
vallen in tabel 1 geldt dat wordt afgeweken van de macrodoelmatigheidsprocedure. Deze
opleidingen melden aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW)
wel het voornemen om de nieuwe bacheloropleiding of Ad-programma te starten, maar
hoeven niet de macrodoelmatigheidsaanvraagprocedure te doorlopen. Zij krijgen een
positief besluit naar aanleiding van de melding. De beleidsregel doelmatigheid hoger
onderwijs 2014 wordt in verband hiermee gewijzigd. Bij het later instromen in het
experiment, is het aantal cohorten studenten dat recht heeft op vouchers dan wel minder,
en het eerder beschreven ingroeimodel met startsubsidies zal hiervoor niet gelden.
Als duidelijk is dat de experimenten aflopen (in het geval dat er niet wordt besloten
tot verankering in de wet), zullen deze nieuwe opleidingen alsnog de macrodoelmatigheidsprocedure
moeten doorlopen om de opleiding aan te mogen blijven bieden met de dan geldende reguliere
bekostiging.
Voor de volgende bacheloropleidingen en Ad-programma’s kunnen uiterlijk 15 oktober
aanvragen worden ingediend:
Opleiding
|
Sector
|
Croho code
|
Techniek & ICT
|
|
|
Bachelor Elektrotechniek
|
Techniek
|
34267
|
Bachelor Engineering
|
Techniek
|
30107
|
Bachelor Technische bedrijfskunde
|
Techniek
|
34421
|
Bachelor Werktuigbouwkunde
|
Techniek
|
34280
|
Bachelor Mechatronica
|
Techniek
|
30026 (in ontwikkeling)
|
Bachelor ICT
|
Sectoroverstijgend
|
30020
|
Bachelor Informatie- en Communicatie Technologie
|
Techniek
|
34671
|
Bachelor Informatica
|
Techniek
|
34479
|
Bachelor Technische Informatica
|
Techniek
|
34475
|
Bachelor IT Servicemanagement
|
Techniek
|
34488
|
Associate Degree IT Servicemanagement
|
Techniek
|
80024
|
Associate Degree ICT – Telecom
|
Techniek
|
80109
|
Associate Degree Industriële Automatisering
|
Techniek
|
80110
|
Associate Degree Constructeur werktuigbouwkunde
|
Techniek
|
80076
|
Associate Degree Engineering
|
Techniek
|
80091
|
Associate Degree Maintenance & Mechanics
|
Techniek
|
80079
|
Associate Degree Technische bedrijfskunde
|
Techniek
|
80020
|
Associate Degree Mechatronica
|
Techniek
|
In ontwikkeling
|
Associate Degree Civiele techniek Projectvoorbereiding en -realisatie
|
Techniek
|
80016
|
Associate Degree Projectleider techniek.
|
Techniek
|
80039
|
Zorg & Welzijn
|
|
|
Bachelor Opleiding tot verpleegkundige
|
Gezondheidszorg
|
34560
|
Bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH)
|
Gedrag & Maatschappij
|
34617
|
Bachelor Maatschappelijk Werk en Dienstverlening
|
Gedrag & Maatschappij
|
34616
|
Bachelor Social work
|
Gedrag & Maatschappij
|
34116
|
Bachelor Management in de zorg
|
Gezondheidszorg
|
34538
|
Associate Degree Management in de zorg
|
Gezondheidszorg
|
80011
|
Associate Degree sociaal werk in zorg en welzijn
|
Gedrag & Maatschappij
|
In ontwikkeling
|
Looptijd subsidie
Het experiment zal vanaf 1 september 2016 acht jaar duren. De experimenten hebben
in eerste instantie betrekking op drie instroomjaren. Dit zijn de instromende studenten
in de jaren t/m 31 augustus 2019. Ook voor de studiejaren 2017/2018 en 2018/2019 is
het nog mogelijk vouchersubsidie en diplomabekostiging aan te vragen, indien dit budgettair
haalbaar is. Op die manier wordt het mogelijk met nieuw gevormde opleidingen toe te
treden tot het experiment. De macrodoelmatigheidstoets wordt daarbij bijgesteld tot
een meldingsplicht (zie onder), de toets nieuwe opleiding blijft bestaan. In dat geval
moeten de aanvragen voor deelname binnen zijn voor 1 februari 2017, respectievelijk
1 februari 2018. De tijd tussen aanvraag en van start gaan is in dat geval korter
omdat de veronderstelling is dat de hogescholen in hun voorbereiding hebben kunnen
anticiperen op de experimenten. De inschrijving zal om die reden ook niet gepaard
gaan met een startsubsidie.
Na een eerste tussentijdse evaluatie in 2018 wordt besloten over verlenging en uitbreiding
van het experiment. Indien de tussentijdse resultaten negatief zijn, zullen geen nieuwe
cohorten worden toegelaten. De drie eerder ingestroomde cohorten zullen dan wel via
de vouchersystematiek verder studeren. Indien de tussentijdse resultaten positief
zijn, kan het experiment worden verlengd, en eventueel worden uitgebreid met andere
opleidingen. Verlenging wil in dit geval zeggen dat het experiment wordt opengesteld
voor drie nieuwe cohorten. Daartoe zal dan te zijner tijd de subsidieregeling worden
aangepast. Bij de eindevaluatie in 2021 wordt besloten over de toelating van nog eens
twee instroomcohorten. Ook wordt bij de eindevaluatie in 2021 besloten of en hoe wordt
overgegaan tot structurele verankering van (delen van) het experiment vraagfinanciering
en over het in gang zetten van het wetgevingstraject hiertoe. Ook daarvoor geldt dat
te zijner tijd de subsidieregeling op eventuele verlenging worden aangepast. Het toelaten
van nieuwe cohorten tot het experiment bij positieve uitkomsten, voorkomt dat een
succesvol experiment tijdelijk stopgezet moet worden voordat een en ander structureel
verankerd wordt.
6. Gevoerd overleg en internetconsultatie
Gevoerd overleg
Vanaf het moment dat de aanbevelingen van de commissie Rinnooy Kan zijn verschenen
is in het onderwijsveld, met werkgevers en met OCW al veel gesproken over de mogelijkheden
die experimenten met vraagfinanciering zouden kunnen bieden. Dit gesprek is nog sterker
op gang gekomen nadat de brief over leven lang leren aan de Tweede Kamer is verstuurd
op 31 oktober 2014. Er hebben veelvuldig gesprekken plaatsgevonden tussen OCW, de
VH, de NRTO en VNO-NCW/MKB-Nederland over de vormgeving van de experimenten, en tussen
brancheorganisaties en hogescholen voor hoger onderwijs over de mogelijkheden die
zij zien voor de experimenten.
De gesprekken tussen OCW, de VH, de NRTO en VNO-NCW hebben geleid tot een kader waarbinnen
de experimenten met vraagfinanciering kunnen plaats vinden, zoals beschreven in de
vorige paragrafen. Hierover is op 26 juni 2015 een brief aan de Kamer verzonden.
NRTO
De NRTO heeft in het gevoerde overleg, en ook bij de internetconsultatie aangegeven
ontevreden te zijn over de eis dat er minimaal 3 bekostigde hogescholen binnen een
sector moeten meedoen wil het experiment doorgaan. Daarnaast is de NRTO het oneens
met de startsubsidies die beschikbaar komen voor bekostigde hogescholen. De keuze
voor minimaal drie bekostigde deelnemers per groep opleidingen heeft te maken met
het feit dat de experimenten alleen doorgang kunnen vinden als er, naast de beschikbare
extra middelen, ook voldoende vrijval van middelen is uit de reguliere bekostiging.
Dit was ook al in het advies van de commissie Rinnooy Kan het uitgangspunt, het gaat
om een concretisering van een voorwaarde, niet om een nieuwe voorwaarde. De startsubsidies
zijn onderdeel geweest van het gevoerde overleg over de kaders van de experimenten,
waarin ook de NRTO partij was, zoals hierboven beschreven.
Internetconsultatie
Er zijn 7 reacties binnengekomen op de internetconsultatie van de subsidieregeling
vraagfinanciering hoger onderwijs. Er zijn verschillende vragen gesteld over uitvoerbaarheid,
voorwaarden voor cofinanciering en verantwoording van middelen gesteld. Deze punten
zijn nader toegelicht. Ook is een vraag gesteld over de samenhang van de vouchersubsidies
met de diplomabekostiging. Per student kan maximaal 10.000 aan vouchersubsidie ontvangen
worden (8 x € 1.250) en daarnaast één keer een diplomabonus van € 3.333.
Een respondent doet in de internetconsultatie het verzoek mee te doen met een opleiding
die niet is opgenomen in de tabel met opleidingen. Dit is in deze fase niet meer mogelijk.
Een andere respondent heeft gevraagd of het mogelijk is met één vestiging van een
opleiding mee te doen, en met een andere vestiging van dezelfde opleiding niet. Deze
mogelijkheid is overgenomen, en in de toelichting opgenomen.
7. Samenhang met het experiment leeruitkomsten
Het experiment vraagfinanciering kent een sterke samenhang met het experiment leeruitkomsten,
dat in een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur en regeling is vormgegeven.
In bedoeld experiment wordt op experimentele basis de omslag mogelijk gemaakt van
aanbodgericht onderwijs naar flexibel en vraaggericht onderwijs, waarin de lerende
volwassene centraal staat. Door leeruitkomsten als uitgangspunt te nemen, in plaats
van te werken vanuit een vaststaand programma, kan op maat worden aangesloten op wat
de volwassen student al aan kennis en vaardigheden heeft. Verder kan door validering,
werkend leren en online leren te versterken, worden bijgedragen aan het versterken
van de aantrekkelijkheid van het aanbod van opleidingen voor volwassenen en een vraaggerichte
samenwerking met de arbeidsmarkt. Het experiment leeruitkomsten biedt een goede mogelijkheid
om te onderzoeken wat de effecten zijn van het werken met flexibele trajecten op basis
van leeruitkomsten, en waar mogelijke knelpunten liggen.
De doelstellingen van beide experimenten zijn vergelijkbaar: beide zijn gericht op
het vraaggerichter en flexibeler maken van het deeltijd hoger onderwijs en het vergroten
van deelname en diplomering. De combinatie van de experimenten versterkt de mogelijkheden
tot maatwerk en vraaggericht aanbod. Daarom is het goed wanneer hogescholen deelname
aan beide experimenten combineren, en krijgen hogescholen die deelnemen aan het experiment
vraagfinanciering voorrang bij deelname aan het experiment leeruitkomsten. De schaal
van de experimenten zal van elkaar verschillen, de toegang tot het experiment leeruitkomsten
zal breder zijn dan de toegang tot het experiment vraagfinanciering. Het experiment
leeruitkomsten is gericht op alle opleidingen deeltijd en duaal hoger onderwijs in
alle sectoren (Ad-programma’s, bachelors en masters, hbo en wo, bekostigd en niet-bekostigd).
Het experiment vraagfinanciering betreft alleen het hoger beroepsonderwijs en wordt
gestart voor opleidingen in een beperkt aantal sectoren: techniek (inclusief ICT),
zorg en welzijn.
8. Financiële gevolgen
Voor de experimenten vraagfinanciering geldt een budget dat tot stand komt op basis
van de middelen uit de reguliere bekostiging die in de experimenten niet meer naar
hogescholen gaan, aangevuld met additionele middelen vanuit de rijksoverheid. In dit
totale budget is rekening gehouden met huidige aantallen deelnemers aan betreffende
bekostigde en niet-bekostigde opleidingen en met een substantiële groei in de aantallen
deelnemers. Dit leidt er naar verwachting toe dat er voldoende middelen voor groei
van deelname beschikbaar zullen zijn. Er wordt daarbij uitgegaan van een extra budget
voor de vouchers en diplomabekostiging van 40 miljoen euro voor de looptijd van het
experiment, inclusief de startsubsidies voor bekostigde opleidingen. Bij toelating
van nieuwe opleidingen tot het experiment in latere jaren, zal steeds worden bekeken
of hier voldoende budget voor is. Mede op basis daarvan zal worden besloten of nog
nieuwe opleidingen kunnen worden toegelaten.
De financiële gevolgen van het experiment vraagfinanciering worden gedekt binnen de
OCW-begroting op artikel 6.
9. Administratieve lasten
De administratieve lasten zijn in het kader van deze subsidieregeling beperkt tot
de noodzakelijke elementen: indienen aanvragen aan de hand van in de regeling bijgevoegd
model, mogelijke bezwaarprocedure tegen selectie aanvragen en toekenning/afwijzing
van subsidies en de reguliere verantwoording. De incidentele lasten voor het indienen
van de aanvragen zijn relatief het hoogst, het gaat om 62.000 euro in het eerste jaar
voor alle partijen gezamenlijk. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat overleg
met werkgevers en branches nodig is voor het indienen van de aanvragen. De gemiddelde
kosten per jaar voor de partijen waarvan de aanvraag is gehonoreerd bedragen in totaal
voor alle deelnemers gezamenlijk ongeveer 26.000 euro per jaar (bij zo’n 14 deelnemende
hogescholen).
10. Uitvoering en handhaafbaarheid
De regeling wordt door DUO uitvoerbaar geacht.
Privacy Impact Assessment
Er is een Privacy Impact Assessment Rijksdienst (PIA) uitgevoerd ten aanzien van deze
regeling. Dat assessment heeft de volgende informatie opgeleverd. Deze regeling betreft
onder meer het gebruik van een bestaand databestand van DUO en de instellingen. De
gegevens van de studenten bij publieke instellingen die onder deze regeling komen
te vallen worden op dit moment al bijgehouden door DUO. In de informatiesystemen van
DUO staan de volgende gegevens geregistreerd:
-
– het aantal studenten dat ingeschreven is in een opleiding;
-
– of een student (wettelijk) collegegeld heeft betaald;
-
– of aan een student een (bekostigde) graad is verleend.
Met deze gegevens kan DUO bepalen of een student aanspraak maakt op een voucher en
of de instelling subsidie op basis van deze voucher ontvangt. Deze gegevens zijn dus
beleidsmatig en technisch direct van belang en onontbeerlijk voor het bereiken van
de doelstellingen van deze regeling en in het verlengde hiervan het besluit.
Studenten zijn ermee bekend dat bij inschrijving in het bekostigd hoger onderwijs
hun inschrijving en diploma bij DUO worden geregistreerd. Studenten schrijven zich
in via een geautomatiseerd systeem, Studielink, waar direct duidelijk is waarom hun
gegevens gevraagd worden, namelijk inschrijving voor een opleiding in het hoger onderwijs.
Thans geldt dat rechtspersonen voor hoger onderwijs nog niet zijn aangesloten op het
door DUO beheerde systeem basisregister onderwijs. Wanneer die aansluiting er in de
toekomst wel is, geldt bovenstaande ook voor die studenten.
De gegevens van studenten die onderwijs volgen bij een rechtspersoon voor hoger onderwijs
worden in de huidige situatie niet doorgegeven aan DUO. Nu ook deze instellingen in
aanmerking komen voor subsidie op basis van vouchers, is het van belang dat DUO ook
bij deze studenten bekijkt of zij in aanmerking komen voor een voucher. De kans is
aanwezig dat zij eerder een bekostigde graad hebben behaald en dus niet meer in aanmerking
komen voor een voucher. Naam, geboortedatum, geslacht, adres en woonplaats zijn voor
de uitvoering van deze regeling onontbeerlijk.
II Artikelsgewijs
Artikel 17, derde lid
De horizonbepaling in artikel 17, derde lid, wijkt af van de reguliere maximumtermijn
van 5 jaar. Dit houdt verband met het feit dat deze regeling gerelateerd is aan de
experimenten vraagfinanciering die een looptijd van 8 jaar zullen hebben. Om eventuele
verantwoording van de subsidie over de periode mogelijk te maken, kent deze regeling
een termijn van 10 jaar.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker