TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
In de periode 2014–2020 maken de Interreg-programma’s onderdeel uit van het Europese
cohesiebeleid dat gericht is op slimme, duurzame en inclusieve groei. De transnationale
deelprogramma’s waaraan Nederland deelneemt zijn in deze vijfde programmaperiode niet
van naam veranderd en heten: North Sea Region (NSR) en North West Europe (NWE). De
doelstellingen van deze programma’s sluiten aan op Nationale Rijksdoelstellingen.
Mede daarom onderschrijft de Minister van Infrastructuur en Milieu deze doelen en
wenst zij deelname van in Nederland gevestigde partijen aan deze deelprogramma’s te
bevorderen.
De Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV is in 2012 vervallen. Deze regeling was
bedoeld als stimulans voor een actieve bijdrage aan de doelstellingen van de Nota
Ruimte via deelname door Nederlandse partijen in grensoverschrijdende, transnationale
en interregionale samenwerkingsprojecten bij één van de Interreg-deelprogramma’s.
Bij deze programma’s stond het stimuleren van versterking van ruimtelijke kwaliteit
in Europees verband centraal.
Op basis van de Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV konden Nederlandse partners
in een Interreg-project een subsidie bij het Rijk aanvragen voor de eigen cofinanciering
van hun deelname aan het project. Deze regeling was gekoppeld aan de Nota ruimte,
en om in aanmerking te komen voor een subsidie diende een Nederlandse deelnemer aan
het project (een Partner) aan te tonen dat hun Interreg-activiteiten en -resultaten
een bijdrage leverden aan het realiseren van de doelen uit de Nota Ruimte. De Rijkscofinancieringsregeling
Interreg IV liep van 2008 tot en met 2011.
In 2012 is de Nederlandse deelname aan de deelprogramma’s geëvalueerd.1 Uit deze evaluatie bleek dat de Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV voor veel
indieners doorslaggevend was voor het kunnen deelnemen aan het project. Ook toonde
de evaluatie aan dat met de goedgekeurde Interreg-projecten óók een positieve bijdrage
werd geleverd aan de doelen van het Rijksbeleid zoals vastgelegd in de Nota Ruimte.
Op basis van deze doelstellingen en positieve conclusies uit genoemde evaluatie, is
besloten een nieuwe regeling vast te stellen gericht op cofinanciering van projectdeelname
aan de deelprogramma’s Interreg NSR en NWE voor een periode van vijf jaar. Hiertoe
strekt onderhavige regeling.
Deze regeling kent een andere inhoud en is in tegenstelling tot de Rijkscofinancieringsregeling
Interreg IV direct gekoppeld aan de deelprogramma’s NSR en NWE. In deze nieuwe periode
zijn de doelstellingen, de te subsidiëren projecten en de beoogde doelgroepen gewijzigd
ten opzichte van eerdere programma’s. Door de koppeling tussen deze nationale regeling
en de deelprogramma’s, kent deze door genoemde wijzigingen een andere inhoud. Daarnaast
bevat deze regeling geen koppeling met de doelstellingen van de Nota Ruimte. Hierdoor
verschilt het ook met de Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV. Dit wordt hieronder
verder uitgewerkt.
2. Relatie tussen Rijksbeleid en doelstellingen van Interreg NSR en NWE
Het meerjarig financieel kader 2014–2020 bevat de meerjarenbegroting van de Europese
Unie. Het heeft als hoofddoel van Europese inspanningen gekozen voor slimme, duurzame
en inclusieve groei. Het Europese cohesiebeleid werkt dat verder uit in doelstellingen
voor groei en banen en wordt hiervoor gevoed vanuit het Europees fonds voor regionale
ontwikkeling (EFRO) en het Europees sociaal fonds (ESF). Het EFRO en daarbinnen de
Interreg-deelprogramma’s dragen bij aan regionaal ontwikkelingsbeleid en investeringen
in groei.
Interreg is derhalve een instrument van het Europese Cohesiebeleid en biedt de mogelijkheid
tot uitvoering van gezamenlijke projecten en beleidsuitwisseling tussen nationale,
regionale en lokale partijen uit verschillende EU-lidstaten. Voor deze regeling zijn
de deelprogramma’s NWE en NSR relevant.
Door deelname in internationale samenwerkingsprojecten wordt ook bijgedragen aan nationale
doelen op het gebied van regionale ontwikkeling, milieu en infrastructuur zoals beschreven
in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 20122 en de Aanpak Modernisering milieubeleid van 20143. Uit de eerder aangehaalde evaluatie is gebleken dat eerdere Interreg-projecten aantoonbaar
hebben bijgedragen aan Rijksbeleid zoals verwoord in de Nota Ruimte, het programma
Pieken in de Delta, het topsectorenbeleid, het Deltaprogramma en de Ecologische Hoofdstructuur.
Zoals gezegd dragen de Interreg-doelstellingen ook bij aan Rijksbeleid. Specifiek
stelt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte als hoofddoel om Nederland ook in
de toekomst concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden door:
-
• Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische
structuur van Nederland;
-
• Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker
voorop staat;
-
• Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische
waarden behouden zijn.
Voorts bevordert de Aanpak Modernisering milieubeleid internationale samenwerking
op terreinen als:
-
• Klimaatverandering en energietransitie door uitvoering van de klimaatagenda/ het energieakkoord;
-
• Beter benutten van grondstoffen door hergebruik en sluiten van de kringloop op weg
naar een circulaire economie;
-
• Behouden en versterken van een veilige en gezonde leefomgeving.
In de samenwerkingsprogramma’s voor de vijfde programmaperiode (2014–2020) zijn de
prioriteiten van de Interreg-deelprogramma’s beschreven en uitgewerkt in thematische
en specifieke doelen. Hierbij zijn de hierboven beschreven Nederlandse beleidsdoelstellingen
goed tot uitdrukking gekomen in de uiteindelijke programma’s. Om samenhang te brengen
in de te ondersteunen activiteiten, onderscheiden de programma’s een aantal prioriteitsassen.
Voor Rijksbeleid zijn in het kader van Interreg NSR de prioriteitsassen 3 en 4 relevant.
Voor NWE zijn dit de prioriteitsassen 2 en 3. Deze prioriteitsassen zijn doorvertaald
in specifieke doelstellingen per prioriteitsas. Voor subsidie komen in aanmerking
projecten die zich richten op deze assen en de specifieke doelstellingen. Dit komt
op het volgende neer4:
Relevante prioriteitsassen Interreg NSR en specifieke doelstellingen5:
Relevante prioriteitsassen Interreg NWE en specifieke doelstellingen6:
Hiermee komt het Rijksbeleid uit de hierboven beschreven beleidsdoelstellingen terug
in de prioriteitsassen en doelstellingen van de Interreg-deelprogramma’s NWE en NSR.
Voor de jaren 2015 en 2016 beoogt de Minister met deze subsidie projecten te stimuleren
om deel te nemen aan Interreg, die in het bijzonder bijdragen aan klimaat en aan duurzame
mobiliteit zoals ingekaderd in de hierboven beschreven prioriteitsassen en specifieke
doelstellingen.
3. Hoofdlijnen Interreg programma’s
De Interreg-deelprogramma’s zijn programma’s waarin de deelnemende lidstaten op basis
van gelijkwaardigheid samenwerken. De programma’s zijn zogenoemde projectenprogramma’s.
De lidstaten besluiten gezamenlijk welke projecten een financiële bijdrage krijgen.
Periodiek worden door het Programma Secretariaat van een deelprogramma Calls for proposals georganiseerd. Dit houdt het volgende in voor Interreg NWE en NSR. In stap 1 (Step 1) beschrijft een aanvrager van een financiële bijdrage aan welke van de geselecteerde
prioriteitsassen en specifieke doelstellingen hij een bijdrage wil leveren door middel
van een samenwerkingsproject. Hierbij wordt in principe gekozen voor één specifieke
doelstelling. Na indiening bepaalt de bevoegde autoriteit van het deelprogramma, bestaande
uit de in het programma deelnemende lidstaten, of het project aansluit bij de algemene
programmadoelstellingen. Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat deze aansluiting
in voldoende mate aanwezig is, wordt de projectontwikkelaar uitgenodigd om in een
tweede stap (Step 2) een volledig projectvoorstel te ontwikkelen, inclusief activiteiten, begroting en
partnerschap. Na indiening van het projectvoorstel in deze tweede stap, bepaalt de
bevoegde autoriteit of het project wordt goedgekeurd. Daarna kan het project uitgevoerd
worden.
Omdat het deelprogramma slechts een gedeelte van de projectkosten financiert, moeten
de deelnemende partijen in het programma zorgen voor cofinanciering om de begroting
te dekken. Deze subsidieregeling dekt maximaal de helft van de projectkosten die niet
worden vergoed door het programma. De project-deelnemers moeten dus nog steeds zelf
een gedeelte van de kosten opbrengen. Verleende subsidie wordt alleen uitbetaald als het project in de tweede stap
is goedgekeurd en dus tot uitvoering komt.
Het Programma Secretariaat heeft tot taak de voortgang van de projecten te monitoren
en op basis van goedgekeurde periodieke rapportages (‘payment claims’) over te gaan tot uitbetaling van Europese middelen. Ook verzorgt het Programma Secretariaat
de formele communicatie met de projecten.
4. Hoofdlijnen Rijkscofinanciering
De leidende gedachte bij de Europese Structuurfondsen is samenwerking door deelnemers
uit verschillende lidstaten aan een project, zowel bij de uitvoering als bij de financiering.
Daarom is naast Europees geld ook altijd cofinanciering vereist van nationale, regionale
of lokale overheden. Ook kunnen private partijen, zoals bedrijven of kennisinstellingen,
voor cofinanciering zorgen.
Onderhavige regeling geeft invulling aan deze cofinancieringsverplichting. Op grond
van deze regeling kan namelijk subsidie worden aangevraagd voor projecten. Deze projecten
dienen bij te dragen aan de Interreg doelstellingen, waarmee ze ook bijdragen aan
Rijksbeleid. Deze regeling is specifiek gericht op projectaanvragen die bijdragen
aan beleidsprioriteiten van het Rijk zoals hierboven ook beschreven.
Degene die de subsidie aanvraagt (de penvoerder) moet in Nederland gevestigd zijn.
Daarmee is deze regeling bedoeld als stimulans voor Nederlandse deelname aan projecten
in het kader van de deelprogramma’s Interreg NSR of NWE. Na toekenning van de subsidie
dient het project waarvoor deze is toegekend, binnen 18 maanden te worden ingediend
bij het programma Interreg NSR of NWE.
Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst totdat het subsidieplafond
is bereikt. De regeling kent voor 2015 en 2016 (gezamenlijk) een subsidieplafond van
€ 2.000.000,–. Voor de hierop volgende jaren wordt het subsidieplafond bij ministeriële
regeling vastgesteld en bekend gemaakt in de Staatscourant.
Per project kan slechts eenmaal subsidie worden toegekend. Indien vanuit een project
meerdere projectpartners een subsidie willen aanvragen, wijzen zij een penvoerder
aan die voor deze subsidie de correspondentie voert. De subsidie bedraagt de helft
van de kosten die niet door Interreg NSR of NWE worden gedragen, tot een maximum van
500.000 euro per project.
Na verlening van de subsidie kunnen voorschotten worden gevraagd tot maximaal 80%
van het toegekende subsidiebedrag. De penvoerder kan het eerste voorschot (40%) aanvragen
nadat het project in Stap 2 is goedgekeurd. Het tweede voorschot kan worden aangevraagd
nadat het project een bewijs heeft overlegd dat de tweede halfjaarsrapportage is goedgekeurd.
In de looptijd van het project is dat namelijk het punt waarop vaak de investeringsfase
van start gaat en beschikbaarheid van middelen relevant is. Het resterende subsidiebedrag
zal worden uitgekeerd bij vaststelling van de subsidie. Als bewijs dient de penvoerder
de formele correspondentie van het Programma Secretariaat met betrekking tot deze
drie ijkpunten te overleggen.
Wanneer het project niet wordt goedgekeurd in Stap 2, het project niet aan de verplichting
van artikel 7 van de regeling heeft voldaan of wanneer het project niet definitief
is vastgesteld door de deelprogramma’s NSR of NWE, kan de subsidie vastgesteld worden
op € 0,– op grond van artikel 10, derde lid, onderdeel c. De vaststelling wordt neergelegd
in een beschikking.
Voor toekenning van de subsidie is het een vereiste dat er contact is geweest over
het projectidee tussen de aanvrager en de contactpersonen voor Interreg bij de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze contactpersonen hebben specifieke kennis
over de Interreg programma’s en de doelstellingen ervan en kunnen via het internationale
netwerk van contactpersonen adviseren over versterking van de relevantie van het project
door toevoeging van geschikte projectpartners en identificatie van mogelijke investeringen.
5. Administratieve lasten
De regeling wordt uitgevoerd door RVO.nl. Naast publicatie in de Staatscourant, wordt
op de website van RVO.nl vermeld wanneer de regeling is opengesteld en hoe en waar
de aanvraag moet worden ingediend. Ingediende aanvragen voor een subsidie vanuit deze
regeling worden door RVO.nl, namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, beoordeeld.
Interreg NSR en NWE kennen diverse verplichtingen voor de aanvragers. De aanvragers
van subsidie moeten voldoen aan deze Europese verantwoordings-vereisten. Om die reden
wordt voor deze regeling op nationaal niveau geen afzonderlijk verantwoordingsregime
voorzien. Uitgangspunt bij deze regeling is het voorkomen van dubbele lasten voor
aanvragers. De subsidieontvangers dienen wel aan te tonen dat aan de Europese verantwoordingsvereisten
is voldaan. Dit kan door overlegging van de door het Programma Secretariaat afgegeven
‘closure letter’ waarmee het project formeel wordt afgesloten.
De totale administratieve lasten voor een subsidie op grond van deze regeling komt
op circa € 480,– per aanvraag. Dit is 0,19% van het totale subsidiebedrag van gemiddeld
€ 250.000,–.
6. Gemeente en provincie in deze regeling
Gemeenten en provincies kunnen ook deelnemen aan deze regeling in die zin dat zij
penvoerder kunnen zijn. In de Financiële-verhoudingswet zijn echter afspraken gemaakt
over geldstromen tussen Rijk en andere overheden. De aanvraag van een gemeente of
provincie om een subsidie moet in dat licht worden behandeld.
De aanvraag wordt aan deze regeling getoetst en als eraan voldaan wordt volgt een
bevestiging van ontvangst met daarbij een uiteenzetting van de vervolgprocedure: als
er sprake is van een aanvraag die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van Interreg
NWE of NSR dan bericht RVO, namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, de gemeente
of provincie hierover per brief waarin is opgenomen dat de Minister van Infrastructuur
en Milieu een bepaald bedrag aan de Minister van Binnenlandse Zaken zal overmaken
ten behoeve van een decentralisatieuitkering. Voordat dit plaatsvindt, wordt het bedrag
per gemeente of provincie via de circulaire van het gemeente- of provinciefonds bekendgemaakt.
De decentralisatie-uitkering is exclusief btw. Dit betekent dat een gemeente of provincie
geen gebruik kan maken van het btw-compensatiefonds.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsbepalingen
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Hieronder worden enkele bepalingen
toegelicht.
Interreg V:
Dit is een Europees structuurfondsprogramma en bestaat uit verschillende deelprogramma’s.
Doel is om projecten met grens- en regio-overschrijdende samenwerking te ondersteunen.
Voor Nederland zijn de programma’s North West Europe en North Sea Region van belang.
Daarom richt de regeling zich op deze programma’s.
Interreg North West Europe (NWE) en Interreg North Sea Region (NSR):
Dit zijn twee Interreg V deelprogramma’s die de mogelijkheid geven om een bijdrage
aan te vragen voor projecten die zien op samenwerking binnen de regio’s Noordwest
Europa respectievelijk Noordzee. Zij zijn gericht op het versterken van de samenwerking
om daarmee de economische concurrentiekracht en de territoriale samenhang van de betreffende
regio’s te vergroten.
Programma Secretariaat:
Het Programma Secretariaat is de door de in Interreg NWE of NSR samenwerkende landen
aangewezen instantie om het programma te beheren en uit te voeren. Het secretariaat
voor Interreg NWE bevindt zich in Lille (Frankrijk) bij de Region Nord Pas de Calais.
Het secretariaat voor Interreg NSR is gevestigd in Viborg (Denemarken). Het Programma
Secretariaat verzorgt tevens de formele communicatie met de projecten.
Artikel 2
Een subsidie op grond van deze regeling is bedoeld als stimulans voor Nederlandse
Lead Partners of Partners om een actieve bijdrage te leveren aan de doelstellingen
van Interreg NWE of NSR waardoor tevens wordt bijgedragen aan Rijksbeleid, in het
bijzonder ten aanzien van klimaat en duurzame mobiliteit. Gezien deze onderwerpen
is de Kaderwet subsidies I en M van toepassing. Op grond van artikel 3, eerste lid,
van de Kaderwet subsidies I en M kan de Minister namelijk subsidies verlenen ten aanzien
van milieubeheer en verkeer en vervoer.
Artikel 3 Toepassing Kaderbesluit
In artikel 3 wordt een aantal artikelen uit dit Kaderbesluit subsidies I en M van
overeenkomstige toepassing verklaard. In dit kader geldt namelijk het volgende. De
Kaderwet subsidies I en M is van toepassing op subsidies die verstrekt worden voor
activiteiten die passen in het beleid inzake onder andere milieubeheer en verkeer
en vervoer (artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidies I en M). Het Kaderbesluit
geeft hieraan invulling. In artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van dit besluit is
bepaald dat de hoofdstukken 3 tot en met 11 van het Kaderbesluit niet van toepassing
zijn op subsidies die worden verstrekt met het oog op co-financiering van een door
de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd
programma.
Achtergrond van deze uitzondering is dat deze programma’s zelf kaders bevatten waaraan
de verzoeken om cofinanciering dienen te voldoen. Toepassing van het Kaderbesluit
zou tot dubbele lasten voor aanvragers kunnen leiden. Ook kan het zijn dat bepalingen
van elkaar kunnen afwijken.
Op onderhavige regeling is deze uitzondering van toepassing. Interreg NWE en NSR zijn
goedgekeurd door de Europese Commissie en betreffen cofinanciering. Onderhavige subsidieregeling
wordt verstrekt met het oog op deze cofinanciering. Daarom zijn de hoofdstukken 3
tot en met 11 van het Kaderbesluit niet van toepassing.
Het is niet wenselijk om alle artikelen uit de hoofdstukken 3 tot en met 11 van het
Kaderbesluit uit te zonderen. Sommige artikelen zijn nodig voor het goed functioneren
van deze regeling. Een voorbeeld betreft artikel 8 van het Kaderbesluit. Hierin wordt
de verdeling van de subsidie op volgorde van binnenkomst bepaald. Daarom zijn in artikel
3 van de regeling een aantal artikelen uit het Kaderbesluit van overeenkomstige toepassing
verklaard. En dient deze regeling in samenhang met het Kaderbesluit gelezen te worden.
Concreet gaat het om de volgende artikelen: 8 (subsidieplafond), 11–13 (afwijzingsgronden),
14 en 15 (subsidieverstrekking), 17–19, 21 en 22 (verplichtingen).
Artikel 4 Aanvraag tot subsidieverlening
Deze regeling betreft de stimulering van activiteiten die ten goede komen aan de Nederlandse
economie. Daarom geldt in het eerste lid dat de penvoerder en daarmee tevens de subsidieontvanger,
een vestiging of filiaal in Nederland heeft. Dit houdt bijvoorbeeld een moeder- of
dochterorganisatie in. Het moet in ieder geval meer zijn dan het hebben van een postbusnummer
in Nederland.
Daarnaast dient de penvoerder een aantal verklaringen af te leggen en bescheiden te
overleggen bij de aanvraag. In het tweede lid staan deze verplichtingen genoemd. Hieronder
wordt een aantal toegelicht.
Onderdeel a
De penvoerder dient te verklaren dat voorafgaand aan de indiening contact is geweest
met een contactpersoon voor het betreffende deelprogramma van Interreg V bij RVO.
Met dit contact wordt beoogd dat de aanvragen goed aansluiten op de doelstellingen
van het deelprogramma.
Onderdeel d
Tevens dient penvoerder te verklaren dat de aanvraag is ingediend vóór indiening van
Stap 2 bij het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR. De dekking van de financiële
cofinancieringsbehoefte maakt namelijk onderdeel uit van het formele aanvraagproces
van de Interreg-deelprogramma’s. Indien alle stappen bij Interreg NWE of NSR al doorlopen
zouden zijn, is er geen sprake meer van additionaliteit van de subsidie.
Onderdeel e
Enkel projecten die voldoen aan de toelatingscriteria en doelstellingen van Interreg
NWE of NSR komen in aanmerking voor een subsidie op grond van deze regeling. Dit uit
zich in de brief van het Programma Secretariaat waarin het project wordt uitgenodigd
een voorstel voor Stap 2 te ontwikkelen. Deze regeling is expliciet gekoppeld aan
de mogelijkheid om bij Interreg NWE of NSR een financiële bijdrage aan te vragen.
Dit onderdeel benadrukt dit.
Onderdeel f
In het tweede lid, onderdeel f, is bepaald dat een aanvraag om subsidie enkel gedaan
kan worden indien niet reeds eerder op grond van deze regeling subsidie is verleend
voor eenzelfde project voor Interreg NWE of NSR. Indien dat wel het geval zou zijn
dan is een subsidie immers niet noodzakelijk. Wanneer naar aanleiding van een eerdere
aanvraag voor eenzelfde project geen subsidie is verleend, blijft het wel mogelijk
opnieuw een aanvraag te doen zolang het project nog niet is ingediend vóór Stap 2
(zie onderdeel d).
Onderdeel g
Voorts geldt dat verklaard dient te worden dat het uiteindelijke project meer dan
€ 400.000,– aan kosten omvat. Deze verklaring is opgenomen om te bewerk-stelligen
dat een subsidie wordt aangevraagd om te komen tot projecten die een substantiële
bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de Interreg deelprogramma’s en Rijksbeleid.
Daarom wordt een ondergrens van € 400.000,– gesteld.
Onderdeel h
Indien een MKB-onderneming een aanvraag doet, dient deze onderneming te verklaren
dat niet meer subsidie wordt aangevraagd dan op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening
ten hoogste kan worden verstrekt of dient deze onderneming een de-minimisverklaring
te overleggen. De keuze hiervoor wordt aan de MKB-onderneming gelaten.
Op grond van artikel 8 wordt afwijzend op een aanvraag besloten indien de subsidieverstrekking
niet is toegestaan op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarnaast
bepaalt artikel 12, onderdeel a, van het Kaderbesluit dat de aanvraag wordt afgewezen
indien door toepassing van een de-minimisverordening, een bedrag aan de-minimis steun
zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van deze verordening.
De MKB-ondernemer kan een de-minimisverklaring overleggen. In de de-minimisverordening
(Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013) verklaart de
Europese Commissie dat steunmaatregelen (zoals subsidieverlening) tot een bepaalde
drempel het handelsverkeer tussen de lid-staten niet ongunstig beïnvloeden en de mededinging
niet vervalsen. Daarom wordt de de-minimis niet beschouwd als staatssteun in de zin
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU
L352/1)(VWEU). Met een de-miminisverklaring verklaart de penvoerder nog niet de maximale
de-minimissteun te hebben ontvangen.
Indien een stichting of een vereniging een penvoerder is en in het kader van het project
economische activiteiten verricht, valt deze stichting of vereniging onder het begrip
MKB-onderneming. De achtergrond hiervan is dat wanneer een stichting of vereniging
in dit kader economische activiteiten verricht en daarmee in concurrentie met derden
gaat, de subsidie voor de kosten van deze activiteiten aangemerkt kan worden als staatssteun
in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU. Een subsidie voor economische
activiteiten kan er namelijk voor zorgen dat de concurrentieverhoudingen worden verstoord.
In dat geval dient de stichting of vereniging te voldoen aan het vierde lid van artikel
4.
Onderdeel i
Wanneer een stichting of vereniging penvoerder is en in het kader van het project
geen economische activiteiten verricht dan is er geen sprake van staatssteun. De stichting
of vereniging wordt dan niet aangemerkt als MKB-onderneming, zoals hierboven ook beschreven.
Deze penvoerder dient op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel i, te verklaren
dat geen economische activiteiten worden verricht.
Onderdelen j en k
Voorts is ervoor gekozen om deze regeling open te stellen voor projectvoorstellen
die al Stap 1 doorlopen hebben, maar Stap 2 nog moeten nemen. De gedachte hierachter
is dat wanneer Stap 1 door de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR goedgekeurd
is, voor deze projecten al een eerste beoordeling heeft plaatsgevonden waaruit de
aansluiting bij de programmadoelstellingen is gebleken en dat ze daardoor kansrijker
geacht worden. Daarom dient de penvoerder een kopie van Stap 1 te overleggen. Tevens
is de penvoerder verplicht een kopie van de schriftelijke bevestiging van het Programma
Secretariaat te overleggen waarin staat aangegeven dat Stap 1 is goedgekeurd.
De uitvoering van deze regeling is gemandateerd aan RVO.nl. De aanvraag-formulieren
die elektronisch ingevuld kunnen worden, zijn verkrijgbaar via de website van RVO.nl.
Informatie over Interreg NWE en NSR is te vinden op www.northsearegion.eu en www.nweurope.eu.
Artikel 5 Hoogte van de subsidie, subsidieplafond en wijze van verdeling
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de regeling bedraagt de subsidie maximaal
50 procent van de projectkosten die niet worden vergoed uit Interreg NWE of NSR. Dit
betekent dat dit bedrag maximaal 25% van de totale projectkosten kan omvatten.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit kan een subsidieplafond bij
ministeriële regeling worden vastgesteld. Artikel 5, vierde en vijfde lid, van de
regeling voorziet hierin. Het subsidieplafond voor 2015 en 2016 (gezamenlijk) wordt
in dit lid vastgesteld en bedraagt € 2.000.000,–. De subsidieplafonds voor de hierop
volgende kalenderjaren worden bij aparte ministeriële regeling vastgesteld en bekendgemaakt
in de Staatscourant. Overschrijding van het subsidie-plafond leidt tot verplichte
weigering van de subsidieaanvraag (artikel 4:25 Awb).
Voorts is in artikel 5, derde lid, bepaald dat de Minister de subsidie verdeelt op
volgorde van binnenkomst. In artikel 8, derde lid, van het Kaderbesluit wordt dit
verder uitgewerkt.
Artikel 6 Subsidiabele kosten
In artikel 6 is aangegeven dat voor een subsidie in aanmerking komen de gemaakte kosten
die direct verbonden zijn aan de uitvoering van een project. Daarnaast dienen die
kosten ook in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage bij Interreg NWE of
NSR. Hiermee wordt bedoeld dat de subsidiabele kosten in het kader van deze regeling
aan sluiten bij het begrip subsidiabele kosten van Interreg NWE of NSR waar het projectvoorstel
wordt ingediend. De bepalingen voor de subsidiabiliteit van uitgaven worden toegelicht
in de Programme Manuals van Interreg NWE of NSR.7,8
Artikel 8 Afwijzingsgronden
In dit artikel staan de gronden waarop de Minister afwijzend beslist op een aanvraag.
Artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit zijn onverminderd van toepassing. In artikel
12, onderdeel a, is bijvoorbeeld opgenomen dat de Minister afwijzend op een aanvraag
beslist indien door de toepassing van een de-minimisverordening, een bedrag aan de-minimis
steun zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van deze verordening.
Artikel 9 Voorschot
In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid van artikel 4:95,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, om voorschotten te verlenen. De subsidieontvanger
dient een aparte aanvraag tot bevoorschotting te doen. In totaal betreffen de voorschotten
maximaal 80% van de subsidie.
Bij de aanvraag tot een voorschot dient de subsidieontvanger documenten te overleggen,
te weten een kopie van de schriftelijke bevestiging van het Programma Secretariaat
van Interreg NWE of NSR dat Stap 2 respectievelijk de tweede halfsjaarsrapportage
is goedgekeurd. Aangezien deze regeling weinig lasten kent omdat de verantwoordelingsregels
van Interreg NWE of NSR leidend zijn, is ervoor gekozen voorschotten op aanvraag te
verstrekken. De subsidie-ontvanger laat bij een dergelijke aanvraag tussentijds zien
aan de verplichtingen van Interreg NWE of NSR te voldoen.
De voorschotten zijn gekoppeld aan twee mijlpalen van Interreg NWE of NSR. Een eerste
voorschot van 40% kan verzocht worden nadat het Programma Secretariaat van Interreg
NWE of NSR heeft aangegeven dat Stap 2 is goed-gekeurd. Een tweede voorschot van 40%
kan verzocht worden wanneer het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR heeft
aangegeven dat de tweede halfjaarsrapportage is goedgekeurd. De subsidieontvanger
verstrekt bij het verzoek om een voorschot een kopie van de bevestiging dat deze mijlpalen
goedgekeurd zijn. De voorschotten zijn aan deze mijlpalen gekoppeld omdat deze momenten
gerelateerd zijn aan het gaan maken van projectkosten.
Als de subsidieontvanger zelf geen Lead Partner is, moet hij bij de Lead Partner van
het project de contractbrief, de goedkeuringsbrief van de tweede payment-claim en
de vaststellingsbrief opvragen: het Programma Secretariaat correspondeert namelijk
alleen met Lead Partners.
Het verstrekken van voorschotten op aanvraag, zoals artikel 9 regelt, is in afwijking
op de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Hierin wordt immers uitgegaan van ambtshalve
verstrekken van voorschotten. Deze afwijking kent de volgende achtergrond. Een subsidie
op grond van deze regeling kan op aanvraag vastgesteld worden nadat het Programma
Secretariaat heeft laten weten dat het project is afgerond. Pas dan wordt het op nationaal
niveau duidelijk hoe een project uitgevoerd is. In de fase voor deze afronding zijn
al wel voorschotten nodig voor de uitvoering van een project. Omdat de regeling geen
informatie- of rapportageverplichtingen kent, heeft de Minister geen zicht op de voortgang
van een project. De Interreg-deelprogramma’s kennen immers dergelijke verplichtingen.
Binnen deze regeling is het onwenselijk geacht om dubbele lasten op te leggen.
Om te voorkomen dat een voorschot wordt verstrekt aan een project dat gestrand is,
is in dit kader gekozen voor voorschotten op aanvraag. De penvoerder dient daarbij
aan te tonen dat bepaalde mijlpalen behaald zijn en derhalve dat het project loopt.
Voor een gemeente of provincie is het volgende van belang. Een subsidie aan een gemeente
of provincie die penvoerder is, wordt door middel van een decentralisatieuitkering
achteraf verstrekt. Deze uitkering is neergelegd in artikel 13, vierde lid, van de
Financiële-verhoudingswet. Het is derhalve niet mogelijk om aan deze doelgroepen een
voorschot te verstrekken. Daarom wordt in artikel 9, zesde lid, van de regeling bepaald
dat het artikel niet van toepassing is op een gemeente of provincie.
Artikel 10 Vaststelling
De subsidieontvanger dient een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in binnen
dertien weken nadat het project van het Programma Secretariaat bericht heeft ontvangen
dat de financiele bijdrage van het desbetreffende deelprogramma geheel is afgerond.
Dit betekent dat aan alle voorwaarden en verplichtingen van Interreg NWE of NSR is
voldaan. Vaststelling van de subsidie die verkregen wordt op grond van deze regeling
kan daarom ook plaatsvinden. Een aanvraag tot vaststelling gaat daarom vergezeld van
een kopie van het bericht van het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR dat
het project binnen Interreg NWE of NSR geheel is afgerond.
De subsidie kan op € 0,– worden vastgesteld wanneer niet wordt voldaan aan de verplichting
uit artikel 7. Ook kan de subsidie op € 0,– worden vastgesteld als het project niet
wordt goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR. Daarnaast staat
in het derde lid, onderdeel c, dat de subsidie op € 0,– vastgesteld kan worden wanneer
het project door substantiële wijzigingen niet meer voldoet aan de regeling. Een voorbeeld
van een dergelijke wijziging is de omstandigheid dat de doelstellingen van het project
dusdanig zijn gewijzigd dat niet meer voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4,
tweede lid, onderdeel b. Het project moet immers voldoen aan die doelstellingen. Deze
doelstellingen staan expliciet genoemd omdat deze aansluiten bij Rijksbeleid.
Zoals bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9 ook wordt beschreven, wordt
een subsidie aan een gemeente of provincie door middel van een decentralisatieuitkering
achteraf verstrekt. De Minister stelt de subsidie voor deze doelgroepen daarom niet
vast. Derhalve wordt in artikel 10, vierde lid, van de regeling bepaald dat het artikel
niet van toepassing is op een gemeente of provincie.
Artikel 11 Verslag
In artikel 4:24 Awb is bepaald dat indien een subsidie op een wettelijk voorschrift
berust, ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag wordt gepubliceerd over de
doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk
voorschrift anders is bepaald. Artikel 11 volgt dit artikel met als uitzondering dat
het verslag binnen zes maanden na afloop van de duur van de regeling wordt gepubliceerd.
Zoals in artikel 12 is bepaald, geldt de regeling voor een periode van vijf jaar.
Artikel 12 Inwerkingtreding
Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn
van twee maanden en van de data van inwerkingtreding volgens de Vaste Verandermomenten.
De reden daarvoor is dat de subsidieaanvragers gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding
van de regeling. Daarnaast is van belang dat de rondes om een financiële bijdrage
aan te vragen bij Interreg al geopend zijn. Daarom dient deze regeling zo snel mogelijk
operationeel te zijn. Daarmee is aanwijzing 174, vierde lid, onder a, van de Aanwijzingen
voor de Regelgeving van toepassing: door af te wijken van de invoeringstermijn en
de data van inwerkingtreding worden, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste
private nadelen voorkomen.
Het is een tijdelijke regeling. De subsidie kan op grond van deze regeling van 1 november
2015 tot 1 november 2020 worden verstrekt.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld