Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 17 september 2015, nr. IENM/BSK-2015/180512, houdende regels met betrekking tot subsidie ter cofinanciering van projectvoorstellen die vallen onder Interreg North West Europe of North Sea Region (Rijkscofinancieringsregeling Interreg V)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste lid, en artikel 5, van de Kaderwet subsidies I en M en artikel 2, eerste lid en artikel 4 van het Kaderbesluit subsidies I en M,

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

de-minimisverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L352/1)(VWEU);

Interreg V:

Europees structuurfondsprogramma, bestaande uit verschillende deelprogramma’s;

Interreg North West Europe (NWE):

transnationaal Interreg V deelprogramma dat de mogelijkheid geeft om een financiële bijdrage aan te vragen voor projecten die zien op samenwerking binnen de regio Noordwest Europa;

Interreg North Sea Region (NSR):

transnationaal Interreg V deelprogramma dat de mogelijkheid geeft om een financiële bijdrage aan te vragen voor projecten die zien op samenwerking binnen de regio Noordzee;

Kaderbesluit:

Kaderbesluit subsidies I en M;

Lead Partner:

deelnemer aan een samenwerkingsverband en trekker van een project zijnde een overheidsinstelling, een kennisinstelling als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet op het hoger onderwijs, stichting of vereniging die binnen het project geen economische activiteiten verricht of een regionale ontwikkelingsmaatschappij;

Minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

MKB-onderneming:

een onderneming behorende tot de bedrijfssector als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2013 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124/36);

overheidsinstelling:

gemeente, provincie, waterschap of zelfstandig bestuursorgaan;

Partner:

deelnemer aan een samenwerkingsverband ten behoeve van een project zijnde een overheidsinstelling, een kennisinstelling als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet op het hoger onderwijs, stichting of vereniging die binnen het project geen economische activiteiten verricht, MKB-onderneming of een regionale ontwikkelingsmaatschappij;

penvoerder:

door een samenwerkingsverband aangewezen Lead Partner of Partner die namens dit samenwerkingsverband een subsidie op grond van deze regeling aanvraagt;

Programma Secretariaat:

secretariaat van Interreg NWE of NSR dat door de deelnemende landen is aangewezen om het desbetreffende Interreg V deelprogramma te beheren en uit te voeren;

project:

planmatige activiteit in het kader van Interreg NWE of NSR;

projectvoorstel:

voorstel met betrekking tot een project zoals vastgelegd in het aanvraagformulier om een financiële bijdrage van Interreg NWE of NSR;

Stap 1:

verplichte beschrijving van een project op hoofdlijnen voor een aanvraag om een financiële bijdrage bij Interreg NWE of NSR die wordt ingediend bij het desbetreffende Programma Secretariaat;

Stap 2:

verplichte uitwerking van een projectvoorstel voor een aanvraag om een financiële bijdrage bij Interreg NWE of NSR, die plaatsvindt nadat Stap 1 is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR die wordt ingediend bij het desbetreffende Programma Secretariaat;

subsidieontvanger:

Lead Partner of Partner aan wie krachtens deze regeling een subsidie is verleend.

Artikel 2 Algemeen

  • 1. Een subsidie op grond van deze regeling is bedoeld als stimulans voor Nederlandse Lead Partners of Partners om een actieve bijdrage te leveren aan de doelstellingen van Interreg NWE of NSR waardoor tevens wordt bijgedragen aan Rijksbeleid, in het bijzonder ten aanzien van klimaat en duurzame mobiliteit.

  • 2. Het verlenen van een subsidie op grond van deze regeling houdt geen recht op een financiële bijdrage van Interreg NWE of NSR in.

  • 3. Een subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt indien het project voldoet aan de voorwaarden van deze regeling en door de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR is goedgekeurd.

Artikel 3 Toepassing Kaderbesluit

De artikelen 8, 11, 12, 13, 14, 15, 17, 18, 19, 21 en 22 van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. Een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 2 wordt bij de Minister ingediend door een penvoerder, met een vestiging of filiaal in Nederland op het tijdstip van indiening, met gebruikmaking van een daartoe door de Minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. De aanvraag bevat in ieder geval de volgende verklaringen en bescheiden:

    • a. een verklaring dat het initiatief voor een project is besproken met een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bij wie aanvragers van een subsidie terecht kunnen voor informatie over Interreg V en de daarbij behorende deelprogramma’s;

    • b. indien een aanvraag om een financiële bijdrage bij Interreg NWE wordt gedaan, een verklaring dat het project bijdraagt aan de specifieke doelstellingen SO2, SO3 of SO4, bedoeld in het Cooperation Programme Interreg North-West Europe 2014–2020;

    • c. indien een aanvraag om een financiële bijdrage bij Interreg NSR wordt gedaan, een verklaring dat het project bijdraagt aan de specifieke doel-stellingen 3.1, 4.1 of 4.2, bedoeld in het Cooperation Programme Interreg North Sea Region 2014–2020;

    • d. een verklaring dat de aanvraag is ingediend voordat Stap 2 is ingediend bij het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR;

    • e. een verklaring dat het project voldoet aan de toelatingscriteria en doel-stellingen die worden gesteld in het desbetreffende deelprogramma van Interreg NWE of NSR;

    • f. een verklaring dat voor eenzelfde project nog niet eerder een subsidie op grond van deze regeling verleend is;

    • g. een verklaring dat het project meer dan € 400.000,– kost;

    • h. indien een MKB-onderneming een aanvraag doet, een verklaring dat niet meer subsidie wordt aangevraagd dan op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening ten hoogste kan worden verstrekt of een ondertekende de-minimisverklaring;

    • i. indien een stichting of vereniging binnen het project geen economische activiteiten verricht en een aanvraag doet, een verklaring dat geen economische activiteiten worden verricht binnen het project;

    • j. een kopie van Stap 1, en

    • k. een kopie van de schriftelijke bevestiging van het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR dat Stap 1 is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR.

  • 3. Desgevraagd verstrekt de penvoerder een nadere toelichting op de verklaringen en bescheiden, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Artikel 5 Hoogte van de subsidie, subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de projectkosten die niet worden vergoed uit Interreg NWE of NSR.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000,– per project.

  • 3. De Minister verdeelt de subsidie op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 4. Het subsidieplafond voor 2015 en 2016 bedraagt gezamenlijk € 2.000.000,–.

  • 5. De Minister stelt het subsidieplafond voor de daaropvolgende jaren vast en maakt dit bekend in de Staatscourant voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld.

  • 6. De Minister kan per kalenderjaar een of meer aanvraagperioden vaststellen en maakt dit bekend in de Staatscourant voor de aanvang van het tijdvak waarvoor de aanvraagperioden zijn vastgesteld.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de gemaakte kosten die direct verbonden zijn aan de uitvoering van het project, en die in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van Interreg NWE of NSR.

Artikel 7 Verplichting

Voor een project waarvoor op grond van deze regeling subsidie wordt aangevraagd, moet Stap 2 binnen 18 maanden na subsidieverlening worden ingediend bij het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR.

Artikel 8 Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit beslist de Minister afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. reeds een subsidie is verstrekt op grond van deze regeling voor eenzelfde project;

  • b. er sprake is van staatssteun en de subsidieverlening niet is toegestaan op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. het projectvoorstel ingediend wordt bij Interreg NWE of NSR waarvan het budget is uitgeput, of

  • d. het project minder dan € 400.000 aan kosten omvat.

Artikel 9 Voorschot

  • 1. Indien de gevraagde subsidie wordt verleend, kan de Minister op verzoek van de subsidieontvanger voorschotten tot 80 procent van het verleende subsidiebedrag verlenen.

  • 2. Een aanvraag om een voorschot wordt bij de Minister ingediend door de subsidieontvanger met gebruikmaking van een daartoe door de Minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3. De subsidieontvanger kan om een eerste voorschot van 40% van het verleende subsidiebedrag verzoeken nadat de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR Stap 2 heeft goedgekeurd.

  • 4. De subsidieontvanger kan om een tweede voorschot van 40% van het verleende subsidiebedrag verzoeken nadat de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR de tweede halfjaarsrapportage heeft goedgekeurd.

  • 5. De subsidieontvanger verstrekt bij het verzoek om een voorschot een kopie van de schriftelijke bevestiging van het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR dat Stap 2 respectievelijk de tweede halfjaarsrapportage is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing indien de subsidieontvanger een gemeente of provincie is.

Artikel 10 Vaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in binnen dertien weken nadat het project van het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR bericht heeft ontvangen dat het project binnen Interreg NWE of NSR geheel is afgerond.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de Minister beschikbaar gesteld middel en gaat vergezeld van een kopie van het bericht van het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR dat het project binnen Interreg NWE of NSR geheel is afgerond.

  • 3. De subsidie kan op € 0 worden vastgesteld indien:

    • a. niet voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 7;

    • b. het project niet goedgekeurd wordt door de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR, of

    • c. het project door substantiële wijzigingen niet meer voldoet aan deze regeling.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing indien de subsidieontvanger een gemeente of provincie is.

Artikel 11 Verslag

Binnen zes maanden na het vervallen van deze regeling wordt een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidie in de praktijk.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2015 en vervalt met ingang van 1 november 2020 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Rijkscofinancieringsregeling Interreg V.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In de periode 2014–2020 maken de Interreg-programma’s onderdeel uit van het Europese cohesiebeleid dat gericht is op slimme, duurzame en inclusieve groei. De transnationale deelprogramma’s waaraan Nederland deelneemt zijn in deze vijfde programmaperiode niet van naam veranderd en heten: North Sea Region (NSR) en North West Europe (NWE). De doelstellingen van deze programma’s sluiten aan op Nationale Rijksdoelstellingen. Mede daarom onderschrijft de Minister van Infrastructuur en Milieu deze doelen en wenst zij deelname van in Nederland gevestigde partijen aan deze deelprogramma’s te bevorderen.

De Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV is in 2012 vervallen. Deze regeling was bedoeld als stimulans voor een actieve bijdrage aan de doelstellingen van de Nota Ruimte via deelname door Nederlandse partijen in grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerkingsprojecten bij één van de Interreg-deelprogramma’s. Bij deze programma’s stond het stimuleren van versterking van ruimtelijke kwaliteit in Europees verband centraal.

Op basis van de Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV konden Nederlandse partners in een Interreg-project een subsidie bij het Rijk aanvragen voor de eigen cofinanciering van hun deelname aan het project. Deze regeling was gekoppeld aan de Nota ruimte, en om in aanmerking te komen voor een subsidie diende een Nederlandse deelnemer aan het project (een Partner) aan te tonen dat hun Interreg-activiteiten en -resultaten een bijdrage leverden aan het realiseren van de doelen uit de Nota Ruimte. De Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV liep van 2008 tot en met 2011.

In 2012 is de Nederlandse deelname aan de deelprogramma’s geëvalueerd.1 Uit deze evaluatie bleek dat de Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV voor veel indieners doorslaggevend was voor het kunnen deelnemen aan het project. Ook toonde de evaluatie aan dat met de goedgekeurde Interreg-projecten óók een positieve bijdrage werd geleverd aan de doelen van het Rijksbeleid zoals vastgelegd in de Nota Ruimte.

Op basis van deze doelstellingen en positieve conclusies uit genoemde evaluatie, is besloten een nieuwe regeling vast te stellen gericht op cofinanciering van projectdeelname aan de deelprogramma’s Interreg NSR en NWE voor een periode van vijf jaar. Hiertoe strekt onderhavige regeling.

Deze regeling kent een andere inhoud en is in tegenstelling tot de Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV direct gekoppeld aan de deelprogramma’s NSR en NWE. In deze nieuwe periode zijn de doelstellingen, de te subsidiëren projecten en de beoogde doelgroepen gewijzigd ten opzichte van eerdere programma’s. Door de koppeling tussen deze nationale regeling en de deelprogramma’s, kent deze door genoemde wijzigingen een andere inhoud. Daarnaast bevat deze regeling geen koppeling met de doelstellingen van de Nota Ruimte. Hierdoor verschilt het ook met de Rijkscofinancieringsregeling Interreg IV. Dit wordt hieronder verder uitgewerkt.

2. Relatie tussen Rijksbeleid en doelstellingen van Interreg NSR en NWE

Het meerjarig financieel kader 2014–2020 bevat de meerjarenbegroting van de Europese Unie. Het heeft als hoofddoel van Europese inspanningen gekozen voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Het Europese cohesiebeleid werkt dat verder uit in doelstellingen voor groei en banen en wordt hiervoor gevoed vanuit het Europees fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Europees sociaal fonds (ESF). Het EFRO en daarbinnen de Interreg-deelprogramma’s dragen bij aan regionaal ontwikkelingsbeleid en investeringen in groei.

Interreg is derhalve een instrument van het Europese Cohesiebeleid en biedt de mogelijkheid tot uitvoering van gezamenlijke projecten en beleidsuitwisseling tussen nationale, regionale en lokale partijen uit verschillende EU-lidstaten. Voor deze regeling zijn de deelprogramma’s NWE en NSR relevant.

Door deelname in internationale samenwerkingsprojecten wordt ook bijgedragen aan nationale doelen op het gebied van regionale ontwikkeling, milieu en infrastructuur zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 20122 en de Aanpak Modernisering milieubeleid van 20143. Uit de eerder aangehaalde evaluatie is gebleken dat eerdere Interreg-projecten aantoonbaar hebben bijgedragen aan Rijksbeleid zoals verwoord in de Nota Ruimte, het programma Pieken in de Delta, het topsectorenbeleid, het Deltaprogramma en de Ecologische Hoofdstructuur.

Zoals gezegd dragen de Interreg-doelstellingen ook bij aan Rijksbeleid. Specifiek stelt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte als hoofddoel om Nederland ook in de toekomst concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden door:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voorts bevordert de Aanpak Modernisering milieubeleid internationale samenwerking op terreinen als:

  • Klimaatverandering en energietransitie door uitvoering van de klimaatagenda/ het energieakkoord;

  • Beter benutten van grondstoffen door hergebruik en sluiten van de kringloop op weg naar een circulaire economie;

  • Behouden en versterken van een veilige en gezonde leefomgeving.

In de samenwerkingsprogramma’s voor de vijfde programmaperiode (2014–2020) zijn de prioriteiten van de Interreg-deelprogramma’s beschreven en uitgewerkt in thematische en specifieke doelen. Hierbij zijn de hierboven beschreven Nederlandse beleidsdoelstellingen goed tot uitdrukking gekomen in de uiteindelijke programma’s. Om samenhang te brengen in de te ondersteunen activiteiten, onderscheiden de programma’s een aantal prioriteitsassen.

Voor Rijksbeleid zijn in het kader van Interreg NSR de prioriteitsassen 3 en 4 relevant. Voor NWE zijn dit de prioriteitsassen 2 en 3. Deze prioriteitsassen zijn doorvertaald in specifieke doelstellingen per prioriteitsas. Voor subsidie komen in aanmerking projecten die zich richten op deze assen en de specifieke doelstellingen. Dit komt op het volgende neer4:

Relevante prioriteitsassen Interreg NSR en specifieke doelstellingen5:
  • 3. Sustainable North Sea Region; Protecting against climate change and preserving the environment:

    • Demonstrate new and/or improved methods for improving the climate resilience of target sites (3.1).

  • 4. Promoting green transport and mobility:

    • Develop demonstrations of innovative and/or improved transport and logistics solutions with potential to move large volumes of freight away from long-distance road transportation (4.1);

    • Stimulate the take-up and application of green transport solutions for regional freight and personal transport (4.2).

Relevante prioriteitsassen Interreg NWE en specifieke doelstellingen6:
  • 2. Low Carbon:

    • To facilitate the implementation of low-carbon, energy and climate protection strategies to reduce GHG emissions in NWE (SO2);

    • To facilitate the uptake of low carbon technologies, products, processes and services in sectors with high energy saving potential, to reduce GHG emissions in NWE (SO3).

  • 3. Resource and materials efficiency:

    • To facilitate the implementation of transnational low-carbon solutions in transport systems to reduce GHG-emissions in NWE (SO4).

Hiermee komt het Rijksbeleid uit de hierboven beschreven beleidsdoelstellingen terug in de prioriteitsassen en doelstellingen van de Interreg-deelprogramma’s NWE en NSR. Voor de jaren 2015 en 2016 beoogt de Minister met deze subsidie projecten te stimuleren om deel te nemen aan Interreg, die in het bijzonder bijdragen aan klimaat en aan duurzame mobiliteit zoals ingekaderd in de hierboven beschreven prioriteitsassen en specifieke doelstellingen.

3. Hoofdlijnen Interreg programma’s

De Interreg-deelprogramma’s zijn programma’s waarin de deelnemende lidstaten op basis van gelijkwaardigheid samenwerken. De programma’s zijn zogenoemde projectenprogramma’s. De lidstaten besluiten gezamenlijk welke projecten een financiële bijdrage krijgen.

Periodiek worden door het Programma Secretariaat van een deelprogramma Calls for proposals georganiseerd. Dit houdt het volgende in voor Interreg NWE en NSR. In stap 1 (Step 1) beschrijft een aanvrager van een financiële bijdrage aan welke van de geselecteerde prioriteitsassen en specifieke doelstellingen hij een bijdrage wil leveren door middel van een samenwerkingsproject. Hierbij wordt in principe gekozen voor één specifieke doelstelling. Na indiening bepaalt de bevoegde autoriteit van het deelprogramma, bestaande uit de in het programma deelnemende lidstaten, of het project aansluit bij de algemene programmadoelstellingen. Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat deze aansluiting in voldoende mate aanwezig is, wordt de projectontwikkelaar uitgenodigd om in een tweede stap (Step 2) een volledig projectvoorstel te ontwikkelen, inclusief activiteiten, begroting en partnerschap. Na indiening van het projectvoorstel in deze tweede stap, bepaalt de bevoegde autoriteit of het project wordt goedgekeurd. Daarna kan het project uitgevoerd worden.

Omdat het deelprogramma slechts een gedeelte van de projectkosten financiert, moeten de deelnemende partijen in het programma zorgen voor cofinanciering om de begroting te dekken. Deze subsidieregeling dekt maximaal de helft van de projectkosten die niet worden vergoed door het programma. De project-deelnemers moeten dus nog steeds zelf een gedeelte van de kosten opbrengen. Verleende subsidie wordt alleen uitbetaald als het project in de tweede stap is goedgekeurd en dus tot uitvoering komt.

Het Programma Secretariaat heeft tot taak de voortgang van de projecten te monitoren en op basis van goedgekeurde periodieke rapportages (‘payment claims’) over te gaan tot uitbetaling van Europese middelen. Ook verzorgt het Programma Secretariaat de formele communicatie met de projecten.

4. Hoofdlijnen Rijkscofinanciering

De leidende gedachte bij de Europese Structuurfondsen is samenwerking door deelnemers uit verschillende lidstaten aan een project, zowel bij de uitvoering als bij de financiering. Daarom is naast Europees geld ook altijd cofinanciering vereist van nationale, regionale of lokale overheden. Ook kunnen private partijen, zoals bedrijven of kennisinstellingen, voor cofinanciering zorgen.

Onderhavige regeling geeft invulling aan deze cofinancieringsverplichting. Op grond van deze regeling kan namelijk subsidie worden aangevraagd voor projecten. Deze projecten dienen bij te dragen aan de Interreg doelstellingen, waarmee ze ook bijdragen aan Rijksbeleid. Deze regeling is specifiek gericht op projectaanvragen die bijdragen aan beleidsprioriteiten van het Rijk zoals hierboven ook beschreven.

Degene die de subsidie aanvraagt (de penvoerder) moet in Nederland gevestigd zijn. Daarmee is deze regeling bedoeld als stimulans voor Nederlandse deelname aan projecten in het kader van de deelprogramma’s Interreg NSR of NWE. Na toekenning van de subsidie dient het project waarvoor deze is toegekend, binnen 18 maanden te worden ingediend bij het programma Interreg NSR of NWE.

Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst totdat het subsidieplafond is bereikt. De regeling kent voor 2015 en 2016 (gezamenlijk) een subsidieplafond van € 2.000.000,–. Voor de hierop volgende jaren wordt het subsidieplafond bij ministeriële regeling vastgesteld en bekend gemaakt in de Staatscourant.

Per project kan slechts eenmaal subsidie worden toegekend. Indien vanuit een project meerdere projectpartners een subsidie willen aanvragen, wijzen zij een penvoerder aan die voor deze subsidie de correspondentie voert. De subsidie bedraagt de helft van de kosten die niet door Interreg NSR of NWE worden gedragen, tot een maximum van 500.000 euro per project.

Na verlening van de subsidie kunnen voorschotten worden gevraagd tot maximaal 80% van het toegekende subsidiebedrag. De penvoerder kan het eerste voorschot (40%) aanvragen nadat het project in Stap 2 is goedgekeurd. Het tweede voorschot kan worden aangevraagd nadat het project een bewijs heeft overlegd dat de tweede halfjaarsrapportage is goedgekeurd. In de looptijd van het project is dat namelijk het punt waarop vaak de investeringsfase van start gaat en beschikbaarheid van middelen relevant is. Het resterende subsidiebedrag zal worden uitgekeerd bij vaststelling van de subsidie. Als bewijs dient de penvoerder de formele correspondentie van het Programma Secretariaat met betrekking tot deze drie ijkpunten te overleggen.

Wanneer het project niet wordt goedgekeurd in Stap 2, het project niet aan de verplichting van artikel 7 van de regeling heeft voldaan of wanneer het project niet definitief is vastgesteld door de deelprogramma’s NSR of NWE, kan de subsidie vastgesteld worden op € 0,– op grond van artikel 10, derde lid, onderdeel c. De vaststelling wordt neergelegd in een beschikking.

Voor toekenning van de subsidie is het een vereiste dat er contact is geweest over het projectidee tussen de aanvrager en de contactpersonen voor Interreg bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze contactpersonen hebben specifieke kennis over de Interreg programma’s en de doelstellingen ervan en kunnen via het internationale netwerk van contactpersonen adviseren over versterking van de relevantie van het project door toevoeging van geschikte projectpartners en identificatie van mogelijke investeringen.

5. Administratieve lasten

De regeling wordt uitgevoerd door RVO.nl. Naast publicatie in de Staatscourant, wordt op de website van RVO.nl vermeld wanneer de regeling is opengesteld en hoe en waar de aanvraag moet worden ingediend. Ingediende aanvragen voor een subsidie vanuit deze regeling worden door RVO.nl, namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, beoordeeld.

Interreg NSR en NWE kennen diverse verplichtingen voor de aanvragers. De aanvragers van subsidie moeten voldoen aan deze Europese verantwoordings-vereisten. Om die reden wordt voor deze regeling op nationaal niveau geen afzonderlijk verantwoordingsregime voorzien. Uitgangspunt bij deze regeling is het voorkomen van dubbele lasten voor aanvragers. De subsidieontvangers dienen wel aan te tonen dat aan de Europese verantwoordingsvereisten is voldaan. Dit kan door overlegging van de door het Programma Secretariaat afgegeven ‘closure letter’ waarmee het project formeel wordt afgesloten.

De totale administratieve lasten voor een subsidie op grond van deze regeling komt op circa € 480,– per aanvraag. Dit is 0,19% van het totale subsidiebedrag van gemiddeld € 250.000,–.

6. Gemeente en provincie in deze regeling

Gemeenten en provincies kunnen ook deelnemen aan deze regeling in die zin dat zij penvoerder kunnen zijn. In de Financiële-verhoudingswet zijn echter afspraken gemaakt over geldstromen tussen Rijk en andere overheden. De aanvraag van een gemeente of provincie om een subsidie moet in dat licht worden behandeld.

De aanvraag wordt aan deze regeling getoetst en als eraan voldaan wordt volgt een bevestiging van ontvangst met daarbij een uiteenzetting van de vervolgprocedure: als er sprake is van een aanvraag die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR dan bericht RVO, namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, de gemeente of provincie hierover per brief waarin is opgenomen dat de Minister van Infrastructuur en Milieu een bepaald bedrag aan de Minister van Binnenlandse Zaken zal overmaken ten behoeve van een decentralisatieuitkering. Voordat dit plaatsvindt, wordt het bedrag per gemeente of provincie via de circulaire van het gemeente- of provinciefonds bekendgemaakt. De decentralisatie-uitkering is exclusief btw. Dit betekent dat een gemeente of provincie geen gebruik kan maken van het btw-compensatiefonds.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Hieronder worden enkele bepalingen toegelicht.

Interreg V:

Dit is een Europees structuurfondsprogramma en bestaat uit verschillende deelprogramma’s. Doel is om projecten met grens- en regio-overschrijdende samenwerking te ondersteunen. Voor Nederland zijn de programma’s North West Europe en North Sea Region van belang. Daarom richt de regeling zich op deze programma’s.

Interreg North West Europe (NWE) en Interreg North Sea Region (NSR):

Dit zijn twee Interreg V deelprogramma’s die de mogelijkheid geven om een bijdrage aan te vragen voor projecten die zien op samenwerking binnen de regio’s Noordwest Europa respectievelijk Noordzee. Zij zijn gericht op het versterken van de samenwerking om daarmee de economische concurrentiekracht en de territoriale samenhang van de betreffende regio’s te vergroten.

Programma Secretariaat:

Het Programma Secretariaat is de door de in Interreg NWE of NSR samenwerkende landen aangewezen instantie om het programma te beheren en uit te voeren. Het secretariaat voor Interreg NWE bevindt zich in Lille (Frankrijk) bij de Region Nord Pas de Calais. Het secretariaat voor Interreg NSR is gevestigd in Viborg (Denemarken). Het Programma Secretariaat verzorgt tevens de formele communicatie met de projecten.

Artikel 2

Een subsidie op grond van deze regeling is bedoeld als stimulans voor Nederlandse Lead Partners of Partners om een actieve bijdrage te leveren aan de doelstellingen van Interreg NWE of NSR waardoor tevens wordt bijgedragen aan Rijksbeleid, in het bijzonder ten aanzien van klimaat en duurzame mobiliteit. Gezien deze onderwerpen is de Kaderwet subsidies I en M van toepassing. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidies I en M kan de Minister namelijk subsidies verlenen ten aanzien van milieubeheer en verkeer en vervoer.

Artikel 3 Toepassing Kaderbesluit

In artikel 3 wordt een aantal artikelen uit dit Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing verklaard. In dit kader geldt namelijk het volgende. De Kaderwet subsidies I en M is van toepassing op subsidies die verstrekt worden voor activiteiten die passen in het beleid inzake onder andere milieubeheer en verkeer en vervoer (artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidies I en M). Het Kaderbesluit geeft hieraan invulling. In artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van dit besluit is bepaald dat de hoofdstukken 3 tot en met 11 van het Kaderbesluit niet van toepassing zijn op subsidies die worden verstrekt met het oog op co-financiering van een door de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma.

Achtergrond van deze uitzondering is dat deze programma’s zelf kaders bevatten waaraan de verzoeken om cofinanciering dienen te voldoen. Toepassing van het Kaderbesluit zou tot dubbele lasten voor aanvragers kunnen leiden. Ook kan het zijn dat bepalingen van elkaar kunnen afwijken.

Op onderhavige regeling is deze uitzondering van toepassing. Interreg NWE en NSR zijn goedgekeurd door de Europese Commissie en betreffen cofinanciering. Onderhavige subsidieregeling wordt verstrekt met het oog op deze cofinanciering. Daarom zijn de hoofdstukken 3 tot en met 11 van het Kaderbesluit niet van toepassing.

Het is niet wenselijk om alle artikelen uit de hoofdstukken 3 tot en met 11 van het Kaderbesluit uit te zonderen. Sommige artikelen zijn nodig voor het goed functioneren van deze regeling. Een voorbeeld betreft artikel 8 van het Kaderbesluit. Hierin wordt de verdeling van de subsidie op volgorde van binnenkomst bepaald. Daarom zijn in artikel 3 van de regeling een aantal artikelen uit het Kaderbesluit van overeenkomstige toepassing verklaard. En dient deze regeling in samenhang met het Kaderbesluit gelezen te worden.

Concreet gaat het om de volgende artikelen: 8 (subsidieplafond), 11–13 (afwijzingsgronden), 14 en 15 (subsidieverstrekking), 17–19, 21 en 22 (verplichtingen).

Artikel 4 Aanvraag tot subsidieverlening

Deze regeling betreft de stimulering van activiteiten die ten goede komen aan de Nederlandse economie. Daarom geldt in het eerste lid dat de penvoerder en daarmee tevens de subsidieontvanger, een vestiging of filiaal in Nederland heeft. Dit houdt bijvoorbeeld een moeder- of dochterorganisatie in. Het moet in ieder geval meer zijn dan het hebben van een postbusnummer in Nederland.

Daarnaast dient de penvoerder een aantal verklaringen af te leggen en bescheiden te overleggen bij de aanvraag. In het tweede lid staan deze verplichtingen genoemd. Hieronder wordt een aantal toegelicht.

Onderdeel a

De penvoerder dient te verklaren dat voorafgaand aan de indiening contact is geweest met een contactpersoon voor het betreffende deelprogramma van Interreg V bij RVO. Met dit contact wordt beoogd dat de aanvragen goed aansluiten op de doelstellingen van het deelprogramma.

Onderdeel d

Tevens dient penvoerder te verklaren dat de aanvraag is ingediend vóór indiening van Stap 2 bij het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR. De dekking van de financiële cofinancieringsbehoefte maakt namelijk onderdeel uit van het formele aanvraagproces van de Interreg-deelprogramma’s. Indien alle stappen bij Interreg NWE of NSR al doorlopen zouden zijn, is er geen sprake meer van additionaliteit van de subsidie.

Onderdeel e

Enkel projecten die voldoen aan de toelatingscriteria en doelstellingen van Interreg NWE of NSR komen in aanmerking voor een subsidie op grond van deze regeling. Dit uit zich in de brief van het Programma Secretariaat waarin het project wordt uitgenodigd een voorstel voor Stap 2 te ontwikkelen. Deze regeling is expliciet gekoppeld aan de mogelijkheid om bij Interreg NWE of NSR een financiële bijdrage aan te vragen. Dit onderdeel benadrukt dit.

Onderdeel f

In het tweede lid, onderdeel f, is bepaald dat een aanvraag om subsidie enkel gedaan kan worden indien niet reeds eerder op grond van deze regeling subsidie is verleend voor eenzelfde project voor Interreg NWE of NSR. Indien dat wel het geval zou zijn dan is een subsidie immers niet noodzakelijk. Wanneer naar aanleiding van een eerdere aanvraag voor eenzelfde project geen subsidie is verleend, blijft het wel mogelijk opnieuw een aanvraag te doen zolang het project nog niet is ingediend vóór Stap 2 (zie onderdeel d).

Onderdeel g

Voorts geldt dat verklaard dient te worden dat het uiteindelijke project meer dan € 400.000,– aan kosten omvat. Deze verklaring is opgenomen om te bewerk-stelligen dat een subsidie wordt aangevraagd om te komen tot projecten die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de Interreg deelprogramma’s en Rijksbeleid. Daarom wordt een ondergrens van € 400.000,– gesteld.

Onderdeel h

Indien een MKB-onderneming een aanvraag doet, dient deze onderneming te verklaren dat niet meer subsidie wordt aangevraagd dan op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening ten hoogste kan worden verstrekt of dient deze onderneming een de-minimisverklaring te overleggen. De keuze hiervoor wordt aan de MKB-onderneming gelaten.

Op grond van artikel 8 wordt afwijzend op een aanvraag besloten indien de subsidieverstrekking niet is toegestaan op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarnaast bepaalt artikel 12, onderdeel a, van het Kaderbesluit dat de aanvraag wordt afgewezen indien door toepassing van een de-minimisverordening, een bedrag aan de-minimis steun zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van deze verordening.

De MKB-ondernemer kan een de-minimisverklaring overleggen. In de de-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013) verklaart de Europese Commissie dat steunmaatregelen (zoals subsidieverlening) tot een bepaalde drempel het handelsverkeer tussen de lid-staten niet ongunstig beïnvloeden en de mededinging niet vervalsen. Daarom wordt de de-minimis niet beschouwd als staatssteun in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L352/1)(VWEU). Met een de-miminisverklaring verklaart de penvoerder nog niet de maximale de-minimissteun te hebben ontvangen.

Indien een stichting of een vereniging een penvoerder is en in het kader van het project economische activiteiten verricht, valt deze stichting of vereniging onder het begrip MKB-onderneming. De achtergrond hiervan is dat wanneer een stichting of vereniging in dit kader economische activiteiten verricht en daarmee in concurrentie met derden gaat, de subsidie voor de kosten van deze activiteiten aangemerkt kan worden als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU. Een subsidie voor economische activiteiten kan er namelijk voor zorgen dat de concurrentieverhoudingen worden verstoord. In dat geval dient de stichting of vereniging te voldoen aan het vierde lid van artikel 4.

Onderdeel i

Wanneer een stichting of vereniging penvoerder is en in het kader van het project geen economische activiteiten verricht dan is er geen sprake van staatssteun. De stichting of vereniging wordt dan niet aangemerkt als MKB-onderneming, zoals hierboven ook beschreven. Deze penvoerder dient op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel i, te verklaren dat geen economische activiteiten worden verricht.

Onderdelen j en k

Voorts is ervoor gekozen om deze regeling open te stellen voor projectvoorstellen die al Stap 1 doorlopen hebben, maar Stap 2 nog moeten nemen. De gedachte hierachter is dat wanneer Stap 1 door de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR goedgekeurd is, voor deze projecten al een eerste beoordeling heeft plaatsgevonden waaruit de aansluiting bij de programmadoelstellingen is gebleken en dat ze daardoor kansrijker geacht worden. Daarom dient de penvoerder een kopie van Stap 1 te overleggen. Tevens is de penvoerder verplicht een kopie van de schriftelijke bevestiging van het Programma Secretariaat te overleggen waarin staat aangegeven dat Stap 1 is goedgekeurd.

De uitvoering van deze regeling is gemandateerd aan RVO.nl. De aanvraag-formulieren die elektronisch ingevuld kunnen worden, zijn verkrijgbaar via de website van RVO.nl.

Informatie over Interreg NWE en NSR is te vinden op www.northsearegion.eu en www.nweurope.eu.

Artikel 5 Hoogte van de subsidie, subsidieplafond en wijze van verdeling

Op grond van artikel 5, eerste lid, van de regeling bedraagt de subsidie maximaal 50 procent van de projectkosten die niet worden vergoed uit Interreg NWE of NSR. Dit betekent dat dit bedrag maximaal 25% van de totale projectkosten kan omvatten.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit kan een subsidieplafond bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Artikel 5, vierde en vijfde lid, van de regeling voorziet hierin. Het subsidieplafond voor 2015 en 2016 (gezamenlijk) wordt in dit lid vastgesteld en bedraagt € 2.000.000,–. De subsidieplafonds voor de hierop volgende kalenderjaren worden bij aparte ministeriële regeling vastgesteld en bekendgemaakt in de Staatscourant. Overschrijding van het subsidie-plafond leidt tot verplichte weigering van de subsidieaanvraag (artikel 4:25 Awb).

Voorts is in artikel 5, derde lid, bepaald dat de Minister de subsidie verdeelt op volgorde van binnenkomst. In artikel 8, derde lid, van het Kaderbesluit wordt dit verder uitgewerkt.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

In artikel 6 is aangegeven dat voor een subsidie in aanmerking komen de gemaakte kosten die direct verbonden zijn aan de uitvoering van een project. Daarnaast dienen die kosten ook in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage bij Interreg NWE of NSR. Hiermee wordt bedoeld dat de subsidiabele kosten in het kader van deze regeling aan sluiten bij het begrip subsidiabele kosten van Interreg NWE of NSR waar het projectvoorstel wordt ingediend. De bepalingen voor de subsidiabiliteit van uitgaven worden toegelicht in de Programme Manuals van Interreg NWE of NSR.7,8

Artikel 8 Afwijzingsgronden

In dit artikel staan de gronden waarop de Minister afwijzend beslist op een aanvraag. Artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit zijn onverminderd van toepassing. In artikel 12, onderdeel a, is bijvoorbeeld opgenomen dat de Minister afwijzend op een aanvraag beslist indien door de toepassing van een de-minimisverordening, een bedrag aan de-minimis steun zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van deze verordening.

Artikel 9 Voorschot

In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid van artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, om voorschotten te verlenen. De subsidieontvanger dient een aparte aanvraag tot bevoorschotting te doen. In totaal betreffen de voorschotten maximaal 80% van de subsidie.

Bij de aanvraag tot een voorschot dient de subsidieontvanger documenten te overleggen, te weten een kopie van de schriftelijke bevestiging van het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR dat Stap 2 respectievelijk de tweede halfsjaarsrapportage is goedgekeurd. Aangezien deze regeling weinig lasten kent omdat de verantwoordelingsregels van Interreg NWE of NSR leidend zijn, is ervoor gekozen voorschotten op aanvraag te verstrekken. De subsidie-ontvanger laat bij een dergelijke aanvraag tussentijds zien aan de verplichtingen van Interreg NWE of NSR te voldoen.

De voorschotten zijn gekoppeld aan twee mijlpalen van Interreg NWE of NSR. Een eerste voorschot van 40% kan verzocht worden nadat het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR heeft aangegeven dat Stap 2 is goed-gekeurd. Een tweede voorschot van 40% kan verzocht worden wanneer het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR heeft aangegeven dat de tweede halfjaarsrapportage is goedgekeurd. De subsidieontvanger verstrekt bij het verzoek om een voorschot een kopie van de bevestiging dat deze mijlpalen goedgekeurd zijn. De voorschotten zijn aan deze mijlpalen gekoppeld omdat deze momenten gerelateerd zijn aan het gaan maken van projectkosten.

Als de subsidieontvanger zelf geen Lead Partner is, moet hij bij de Lead Partner van het project de contractbrief, de goedkeuringsbrief van de tweede payment-claim en de vaststellingsbrief opvragen: het Programma Secretariaat correspondeert namelijk alleen met Lead Partners.

Het verstrekken van voorschotten op aanvraag, zoals artikel 9 regelt, is in afwijking op de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Hierin wordt immers uitgegaan van ambtshalve verstrekken van voorschotten. Deze afwijking kent de volgende achtergrond. Een subsidie op grond van deze regeling kan op aanvraag vastgesteld worden nadat het Programma Secretariaat heeft laten weten dat het project is afgerond. Pas dan wordt het op nationaal niveau duidelijk hoe een project uitgevoerd is. In de fase voor deze afronding zijn al wel voorschotten nodig voor de uitvoering van een project. Omdat de regeling geen informatie- of rapportageverplichtingen kent, heeft de Minister geen zicht op de voortgang van een project. De Interreg-deelprogramma’s kennen immers dergelijke verplichtingen. Binnen deze regeling is het onwenselijk geacht om dubbele lasten op te leggen.

Om te voorkomen dat een voorschot wordt verstrekt aan een project dat gestrand is, is in dit kader gekozen voor voorschotten op aanvraag. De penvoerder dient daarbij aan te tonen dat bepaalde mijlpalen behaald zijn en derhalve dat het project loopt.

Voor een gemeente of provincie is het volgende van belang. Een subsidie aan een gemeente of provincie die penvoerder is, wordt door middel van een decentralisatieuitkering achteraf verstrekt. Deze uitkering is neergelegd in artikel 13, vierde lid, van de Financiële-verhoudingswet. Het is derhalve niet mogelijk om aan deze doelgroepen een voorschot te verstrekken. Daarom wordt in artikel 9, zesde lid, van de regeling bepaald dat het artikel niet van toepassing is op een gemeente of provincie.

Artikel 10 Vaststelling

De subsidieontvanger dient een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in binnen dertien weken nadat het project van het Programma Secretariaat bericht heeft ontvangen dat de financiele bijdrage van het desbetreffende deelprogramma geheel is afgerond. Dit betekent dat aan alle voorwaarden en verplichtingen van Interreg NWE of NSR is voldaan. Vaststelling van de subsidie die verkregen wordt op grond van deze regeling kan daarom ook plaatsvinden. Een aanvraag tot vaststelling gaat daarom vergezeld van een kopie van het bericht van het Programma Secretariaat van Interreg NWE of NSR dat het project binnen Interreg NWE of NSR geheel is afgerond.

De subsidie kan op € 0,– worden vastgesteld wanneer niet wordt voldaan aan de verplichting uit artikel 7. Ook kan de subsidie op € 0,– worden vastgesteld als het project niet wordt goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van Interreg NWE of NSR. Daarnaast staat in het derde lid, onderdeel c, dat de subsidie op € 0,– vastgesteld kan worden wanneer het project door substantiële wijzigingen niet meer voldoet aan de regeling. Een voorbeeld van een dergelijke wijziging is de omstandigheid dat de doelstellingen van het project dusdanig zijn gewijzigd dat niet meer voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4, tweede lid, onderdeel b. Het project moet immers voldoen aan die doelstellingen. Deze doelstellingen staan expliciet genoemd omdat deze aansluiten bij Rijksbeleid.

Zoals bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9 ook wordt beschreven, wordt een subsidie aan een gemeente of provincie door middel van een decentralisatieuitkering achteraf verstrekt. De Minister stelt de subsidie voor deze doelgroepen daarom niet vast. Derhalve wordt in artikel 10, vierde lid, van de regeling bepaald dat het artikel niet van toepassing is op een gemeente of provincie.

Artikel 11 Verslag

In artikel 4:24 Awb is bepaald dat indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag wordt gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Artikel 11 volgt dit artikel met als uitzondering dat het verslag binnen zes maanden na afloop van de duur van de regeling wordt gepubliceerd. Zoals in artikel 12 is bepaald, geldt de regeling voor een periode van vijf jaar.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn van twee maanden en van de data van inwerkingtreding volgens de Vaste Verandermomenten. De reden daarvoor is dat de subsidieaanvragers gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding van de regeling. Daarnaast is van belang dat de rondes om een financiële bijdrage aan te vragen bij Interreg al geopend zijn. Daarom dient deze regeling zo snel mogelijk operationeel te zijn. Daarmee is aanwijzing 174, vierde lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de Regelgeving van toepassing: door af te wijken van de invoeringstermijn en de data van inwerkingtreding worden, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste private nadelen voorkomen.

Het is een tijdelijke regeling. De subsidie kan op grond van deze regeling van 1 november 2015 tot 1 november 2020 worden verstrekt.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Interreg B en C evaluatie – Evaluatie van Interreg B en C programma’s in Nederland, Eindrapport september 2012 (Bureau Buiten en Link EU).

X Noot
2

Kamerstukken //2010/2011, 32 660, A/Nr. 50, bijlage.

X Noot
3

Kamerstukken //2013/2014, 28 663, nr. 55, bijlage.

X Noot
4

Voor de eenduidigheid is ervoor gekozen om de Engelse formuleringen over te nemen.

X Noot
5

Cooperation Programme Interreg North Sea Region 2014–2020

(http://www.northsearegion.eu/key-documents/background-documents/cooperation-programme)

X Noot
6

Cooperation Programme Interreg North West Europe 2014–2020

(http://www.nweurope.eu/5b/documents/NWE_Cooperation_Programme_FINAL.pdf)

Naar boven