Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 36474 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 36474 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 15, 17, 19, 25, 30, vierde en vijfde lid, 34 en 44 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;
Besluit:
De Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1. wordt als volgt gewijzigd:
1. De omschrijving van de begrippen ‘algemene opleiding’, ‘milieubescherming’, ‘referentiekosten’, ‘specifieke opleiding’, ‘stadsverwarming’ en ‘warmtekrachtkoppeling’ vervalt.
2. De omschrijving van het begrip ‘communautaire norm’ wordt in de alfabetische volgorde vervangen door:
Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 3, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014, C200);.
3. De omschrijving van het begrip ‘eco-innovatie’ komt te luiden:
eco-innovatie als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 4, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014, C200);.
4. De omschrijving van het begrip ‘experimentele ontwikkeling’ komt te luiden:
experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel j, van de O&O&I-kaderregeling;.
5. De omschrijving van het begrip ‘fundamenteel onderzoek’ komt te luiden:
fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel m, van de O&O&I-kaderregeling;.
6. De omschrijving van het begrip ‘hernieuwbare energiebronnen’ komt te luiden:
hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in als bedoeld in artikel 2, onderdeel 110, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 5, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014, C200);.
7. De omschrijving van het begrip ‘hooggekwalificeerd personeel’ komt te luiden:
hooggekwalificeerd personeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 93, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel o, van de O&O&I-kaderregeling;.
8. De omschrijving van het begrip ‘industrieel onderzoek’ komt te luiden:
industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel q, van de O&O&I-kaderregeling;.
9. De omschrijving van het begrip ‘innovatieadviesdienst’ wordt vervangen door:
innovatieadviesdiensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 94, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel r, van de O&O&I-kaderregeling;.
10. De omschrijving van het begrip ‘innovatiecluster’ wordt vervangen door:
innovatieclusters als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel r, van de O&O&I-kaderregeling;.
11. De omschrijving van het begrip ‘technische haalbaarheidsstudie’ wordt in de alfabetische volgorde vervangen door:
haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel k, van de O&O&I-kaderregeling;
12. De omschrijving van het begrip ‘O&O&I-kaderregeling’ komt te luiden:
Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2014/C 198/01 (PbEU 2014, C 198);
13. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:
daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);.
B
Na artikel 1.5. worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Op grond van de hoofdstukken 3 en 4 wordt geen subsidie, voor zover deze valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening, verleend aan een onderneming voor zover deze actief is in een op grond van artikel 1, derde lid, onderdeel a, b, of c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening uitgesloten sector.
2. Op grond van de hoofdstukken 3 en 4 wordt geen subsidie, voor zover deze valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening, verleend aan een onderneming die actief is zowel in een in artikel 1, derde lid, onderdeel a, b, of c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening uitgesloten sector als in een andere sector, tenzij deze onderneming er, met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, voor zorgt dat de activiteiten in de uitgesloten sector geen uit hoofde van deze regeling voor een andere sector bestemde subsidie genieten.
3. Onverminderd artikel 23, eerste lid, onderdelen b, f en h, van het besluit wordt geen subsidie verleend aan:
a. een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk, indien het een landbouwonderneming betreft, artikel 1, vijfde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
b. een onderneming als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk, indien het een landbouwonderneming betreft, artikel 1, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
4. Geen subsidie wordt verleend aan een onderneming die op het tijdstip van de verlening van de subsidie geen vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland heeft.
In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening landbouw:
a. de in aanmerking komende kosten berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
c. indien de steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, de steuntranches gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
C
Aan titel 2.1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 nr. 2014/C 204/01 (PbEU 2014, C 204);
investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine, zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd.
D
In artikel 2.2.3 worden, onder vernummering van het eerste en tweede lid tot derde en vierde lid, de volgende leden ingevoegd:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:
a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waaronder de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
c. indien van toepassing de topsector waarbinnen het project wordt uitgevoerd;
d. een begroting waarin de totale kosten van het project en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen.
E
Aan artikel 2.2.5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, komen slechts voor subsidie in aanmerking voor zover deze kosten vallen binnen de kostensoorten, genoemd in de artikelen 28 en 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
F
Artikel 2.2.11 komt te luiden:
G
Artikel 2.3.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen c, d en h vervallen.
b. De onderdelen e tot en met g worden geletterd c tot en met e en onderdeel i wordt geletterd f.
c. In onderdeel c (nieuw) wordt voor ‘diffuus glas’ ingevoegd: meerinvesteringen.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c komt te luiden:
c. diffuus glas met antireflectiecoating, indien de lichtdoorlatendheid van het glas lager is dan 80% hemisferische PAR transmissie of waarbij de loodrechte PAR transmissie lager is dan 90% of de hazefactor lager is dan 25%;.
b. De volgende onderdelen worden toegevoegd:
d. vervangingsinvesteringen;
e. investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa;
f. investeringen met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen in de zin van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);
g. investeringen in installaties voor de productie van hernieuwbare energie met het oog op de productie, op het glastuinbouwbedrijf, van thermische energie of elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, indien:
1°. het niet de bedoeling is in de eigen energiebehoeften te voorzien;
2°. de productiecapaciteit van die installaties groter is dan de capaciteit die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van het glastuinbouwhuishouden, of
3°. verkoop van elektriciteit aan het net plaatsvindt die buiten de jaarlijkse limiet van het eigen verbruik, bedoeld onder 2°, valt;
h. investeringen die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving;
i. investeringen die in strijd zouden zijn met de beperkingen als bedoeld in punt 151 van het landbouwsteunkader;
j. de investeringen met betrekking tot irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde arealen die niet voldoen aan de voorwaarden van punt 149 en 150 van het landbouwsteunkader.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien meer dan één glastuinbouwbedrijf de investering met het oog op de productie, op het glastuinbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen om in de eigen energiebehoeften te voorzien, wordt onder het gemiddelde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, mede verstaan het gemiddelde jaarlijkse verbruik van elk van die bedrijven opgeteld tot de hoeveelheid die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.
H
Artikel 2.3.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De minister verstrekt subsidie voor een investering als bedoeld in artikel 2.3.2, indien de investering ten minste gericht is op één van de doelstellingen, genoemd in punt 143, onder a en b, van het landbouwsteunkader.
2. Het tweede en derde lid vervallen en het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
3. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘onderdeel h’ vervangen door: onderdeel f.
b. In onderdeel a wordt ‘landbouwonderneming’ vervangen door ‘glastuinbouwonderneming’ en wordt ‘landbouwdoeleinden’ vervangen door ‘tuinbouwdoeleinden’.
c. In onderdeel b wordt ‘landbouwonderneming’ vervangen door: glastuinbouwonderneming.
I
Na artikel 2.3.3 wordt een artikel ingevoegd luidende:
J
Artikel 2.3.4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot derde en vierde lid worden de volgende leden ingevoegd:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in punt 71 van het landbouwsteunkader.
2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:
a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waaronder de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
c. indien van toepassing de topsector waarbinnen het project wordt uitgevoerd;
d. een begroting waarin de totale kosten van het project en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen.
2. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt ‘onderdeel h’ vervangen door: onderdeel f.
b. In onderdeel b wordt ‘onderdeel h’ vervangen door: onderdelen a en f.
c. Onderdeel c vervalt en onderdeel d wordt geletterd onderdeel c.
d. In onderdeel c (nieuw) wordt ‘onderdelen f en g’ vervangen door: onderdelen d en e.
K
Artikel 2.3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De kosten, genoemd onder punt 144, onder a en b, van het Landbouwsteunkader, komen in aanmerking voor de subsidie.
2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd luidende:
4. Voor de subsidie komen niet in aanmerking de kosten, genoemd onder punt 145 van het Landbouwsteunkader.
3. Het vijfde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen c en d vervallen.
b. Onderdeel e wordt geletterd onderdeel c.
c. In onderdeel c (nieuw) wordt voor ‘diffuus glas’ ingevoegd: meerinvesteringen.
L
Artikel 2.3.7 komt te luiden:
1. De subsidie bedraagt 25% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie bedraagt ten minste € 5.000 en ten hoogste € 50.000.
3. In afwijking van het tweede lid bedraagt een subsidie voor de in artikel 2.3.2, eerste lid, opgesomde apparatuur, installaties of machines ten hoogste:
a. € 125.000 voor onderdeel c;
b. € 150.000 voor onderdeel d;
c. € 250.000 voor onderdeel f.
M
In artikel 2.3.8 wordt na ‘Steunmaatregel SA.34005 (2012/N)’ ingevoegd: en paragraaf 1.1.1.1. van het landbouwsteunkader.
N
Artikel 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel b van de omschrijving van het begrip ‘innovatieactiviteiten’ komt te luiden:
b. innovatieadviesdiensten, uitgezonderd opleiding, verstrekt aan een MKB-ondernemer door een innovatiemakelaar;.
b. Onder vernummering van de onderdelen a en b in de omschrijving van het begrip ‘samenwerkingsproject’ tot onderdelen b en c, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. in daadwerkelijke samenwerking plaatsvindt;.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In deze titel wordt onder onderzoeksorganisatie verstaan, een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk.
O
Artikel 3.2.7, eerste lid, komt te luiden:
1. De minister verstrekt uitsluitend TKI-toeslag indien ten aanzien van de inzet van TKI-toeslag voor een samenwerkingsproject wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 2.2.2, nummer 28, onderdeel b of d in samenhang met nummer 29, van de O&O&I-kaderregeling.
P
Artikel 3.2.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:
1. De ontvanger van TKI-toeslag wendt de TKI-toeslag zodanig aan dat het totale bedrag aan steun dat voor een begunstigde in een samenwerkingsproject beschikbaar is, in afwijking van artikel 1.3, niet meer bedraagt dan:
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘85 procent’ vervangen door: 100 procent.
3. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende:
De subsidiabele kosten zijn kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
4. In het tweede lid, onderdeel b, onder 2º, wordt ‘kosten’ vervangen door: subsidiabele kosten verbonden aan een innovatieadviesdienst, uitgezonderd opleiding, als bedoeld in artikel in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Q
Artikel 3.2.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met derde lid tot tweede tot en met vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2.2 ten minste:.
R
In artikel 3.2.14 wordt ‘Steunmaatregel SA.35254 (2012/N)’ vervangen door: de artikelen 25 en 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
S
In artikel 3.3.1 vervalt de begripsomschrijving ‘innovatieadviesdiensten’.
T
In artikel 3.3.6 wordt na ‘innovatieadviesdiensten’ ingevoegd: , uitgezonderd opleiding,.
U
Artikel 3.3.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met derde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De subsidiabele kosten zijn de kosten verbonden aan een innovatieadviesdienst, uitgezonderd opleiding, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
V
Artikel 3.3.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.2 ten minste:.
W
Artikel 3.3.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vernummerd tot tweede lid.
2. Het tweede lid wordt vernummerd tot eerste lid.
3. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. ‘de artikelen 3.3.2 en 3.3.6’ wordt vervangen door: artikel 3.3.6.
b. ‘Steunmaatregel SA.35254 (2012/N)’ wordt vervangen door: artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
X
Artikel 3.4.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsomschrijving ‘detachering’ komt te luiden:
detachering als bedoeld in artikel 2, onderdeel 98, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. De begripsomschrijving ‘hooggekwalificeerd personeel’ komt te luiden:
hooggekwalificeerd personeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 93, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
3. De begripsomschrijving ‘MIT-haalbaarheidsstudie’ vervalt.
4. In de begripsomschrijving ‘MIT-R&D-samenwerkingsproject’ wordt na ‘een combinatie hiervan,’ ingevoegd: in daadwerkelijke samenwerking en.
Y
Het opschrift van paragraaf 3.4.2 komt te luiden:
Z
In de artikelen 3.4.4 tot en met 3.4.7 wordt ‘MIT-haalbaarheidsstudie’ telkens vervangen door haalbaarheidsstudie.
AA
Artikel 3.4.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
BB
Artikel 3.4.17 komt te luiden:
CC
Onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid vervalt het eerste lid van artikel 3.4.18.
DD
Artikel 3.4.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met vierde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd luidende:
1. De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
EE
Artikel 3.4.28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel ten minste:.
FF
Artikel 3.4.29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘behoudens titel 3, gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.35254 (2012/N)’ vervangen door: behoudens paragraaf 3.4.3, gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid wordt ‘Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU 2006, L379)’ vervangen door: de de-minimis verordening.
GG
In artikel 3.5.1 wordt de begripsomschrijving ‘IPC-penvoerder’ als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘paragraaf 2 van deze titel’ vervangen door: paragraaf 3.5.2.
2. In onderdeel b wordt ‘paragraaf 3 van deze titel’ vervangen door: paragraaf 3.5.3,.
3. In onderdeel c wordt ‘paragraaf 4 van deze titel’ vervangen door: paragraaf 3.5.4, en.
4. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. niet werkzaam is in een van de sectoren die ingevolge artikel 1 van de de-minimis verordening is uitgesloten van de toepassing van die verordening.
HH
In artikel 3.5.18, onderdeel b, wordt ‘40 procent’ vervangen door: 35 procent.
II
Artikel 3.5.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 11 van het besluit worden de kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.17, eerste lid, onderdeel b, berekend overeenkomstig artikel 14 van het besluit.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.17, eerste lid, onderdeel b, zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
JJ
Artikel 3.5.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel ten minste:.
KK
Artikel 3.5.26 komt te luiden:
1. De subsidies, bedoeld in de artikelen 3.5.3, 3.5.10 en 3.5.17, eerste lid, onderdeel a, bevatten staatssteun en worden gerechtvaardigd door de de-minimis verordening.
2. De subsidie, bedoeld in artikel 3.5.17, eerste lid, onderdeel b, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
LL
Titel 3.6 vervalt.
MM
Na artikel 3.8.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
NN
Artikel 3.8.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 ten minste:.
OO
In artikel 3.8.14 wordt ‘Steunmaatregel SA.35254 (2012/N)’ vervangen door: artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
PP
In artikel 3.9.3. wordt de zinsnede ‘als bedoeld in paragraaf 5.1.3, onderdeel b, van de Communautaire kaderregeling (EU) nr. C 323/1 van de Commissie van 30 december 2006 inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2006, C323)’ vervangen door: als bedoeld in artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
In artikel 3.9.4, eerste lid, wordt ‘5.000.000’ vervangen door: 10.000.000.
RR
Na artikel 3.9.4. wordt een artikel ingevoegd, luidende:
SS
Artikel 3.9.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9.2 ten minste:.
TT
In artikel 3.9.14, wordt ‘Steunmaatregel SA.35254 (2012/N)’ vervangen door: artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
UU
Artikel 3.10.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.10.2, eerste en tweede lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.10.2, eerste en tweede lid, ten minste:.
VV
Artikel 3.10.13 komt te luiden:
WW
Aan artikel 3.11.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In deze titel wordt verstaan onder:
afzet van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de de-minimis verordening;
verwerking van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de de-minimis verordening.
XX
Artikel 3.11.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding '1.' geplaatst.
2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a vervalt onderdeel 1° en worden de onderdelen 2° en 3° vernummerd tot onderdelen 1° en 2°.
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd:
c. een onderneming in stand houdt die actief is in:
1°. de sector visserij en aquacultuur;
2°. de primaire productie van landbouwproducten, of
3°. de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de de-minimis verordening;
d. een onderneming in stand houdt:
1°. waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt, of
2°. die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen.
3. De volgende leden worden toegevoegd:
2. In afwijking van het eerste lid kan een financier die een kredietovereenkomst sluit met een MKB-ondernemer die actief is in een van het toepassingsgebied van de de-minimis verordening uitgesloten sector, bedoeld in het eerste lid, onder c, wel voor subsidie in aanmerking komen, indien:
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten verricht die onder de de-minimis verordening vallen, en
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting oplegt dat:
1°. de MKB-ondernemer de verleende subsidie uitsluitend zal gebruiken voor de financiering van activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied van de de-minimis verordening vallen;
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van de de-minimis verordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
3. Geen subsidie wordt verleend voor activiteiten die direct verband houden met:
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer.
YY
Artikel 3.11.11 komt te luiden:
ZZ
In artikel 3.16.1 wordt in de alfabetische volgorde een begripsomschrijving ingevoegd, luidende:
innovatieve onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 80, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, die tevens starter is, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van die verordening;.
AAA
In artikel 3.16.2, eerste lid wordt na ‘MKB-ondernemer’ ingevoegd: , niet zijnde een MKB-ondernemer die werkzaam is in de visserij- en aquacultuursector,.
BBB
Artikel 3.16.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘2.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag voor subsidie op grond van deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
3. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie op grond van deze titel ten minste:.
CCC
In artikel 3.16.21 wordt ‘het O&O&I-steunkader’ vervangen door: de artikelen 22 en 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
DDD
Artikel 4.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving ‘demonstratieproject’ wordt ‘energiebesparende maatregelen of maatregelen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen’ vervangen door: energie-efficiëntie maatregelen of maatregelen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen.
2. In alfabetische volgorde worden de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:
energie uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 109, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 11, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014, C200);
energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 103, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 2, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014, C200);.
milieubescherming als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 1, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014, C200);.
3. De begripsomschrijving ‘haalbaarheidsstudie’ vervalt.
EEE
Artikel 4.1.2 komt te luiden:
FFF
Na artikel 4.2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie als bedoeld in de artikelen 4.2.16, 4.2.30, 4.2.44, 4.2.51, 4.2.58, 4.2.65, 4.2.72, 4.2.93, 4.2.100 of 4.2.113 indien deze betrekking heeft op het voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
GGG
Artikel 4.2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag om subsidie op grond van deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie op grond van deze titel ten minste:.
HHH
Artikel 4.2.6 vervalt.
III
Na artikel 4.2.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
JJJ
Artikel 4.2.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. voor een demonstratieproject:
1°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energie-efficiëntie maatregelen betreft;
2°. 45% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
3°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 21 en 23 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit’ vervangen door: de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
KKK
Na artikel 4.2.21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
LLL
Na artikel 4.2.28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
MMM
Artikel 4.2.31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. voor een demonstratieproject:
1°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energie-efficiëntie maatregelen betreft;
2°. 45% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
3°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 21 en 23 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit’ vervangen door: de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
NNN
Na artikel 4.2.35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
OOO
Na artikel 4.2.42 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
PPP
Artikel 4.2.45 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. voor een demonstratieproject:
1°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energie-efficiëntie maatregelen betreft;
2°. 45% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
3°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 21 en 23 van de algemene groepsvrijstellingsverordening’ vervangen door: de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
QQQ
Na artikel 4.2.49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
RRR
Artikel 4.2.52 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. voor een demonstratieproject:
1°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energie-efficiëntie maatregelen betreft;
2°. 45% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
3°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 21 en 23 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit’ vervangen door: de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
SSS
Na artikel 4.2.56 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
TTT
Artikel 4.2.59 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. voor een demonstratieproject:
1°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energie-efficiëntie maatregelen betreft;
2°. 45% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
3°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 21 en 23 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit’ vervangen door: de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
UUU
Na artikel 4.2.63 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
VVV
In artikel 4.2.66, tweede lid, vervalt: en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit.
WWW
Na artikel 4.2.70 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
XXX
In artikel 4.2.73, tweede lid, vervalt: en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit.
YYY
Na artikel 4.2.77 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ZZZ
Na artikel 4.2.84 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
AAAA
Na artikel 4.2.91 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
BBBB
In artikel 4.2.94, derde lid, vervalt: en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit.
CCCC
Na artikel 4.2.98 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
DDDD
In artikel 4.2.101, tweede lid, vervalt: en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit.
EEEE
Na artikel 4.2.105 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
FFFF
Na artikel 4.2.111 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
GGGG
Artikel 4.2.114 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. 30% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op demonstratieactiviteiten.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit’ vervangen door: artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
HHHH
Na artikel 4.2.118 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
IIII
Artikel 4.2.121 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. voor een demonstratieproject:
1°. 45% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
2°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 23 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van het besluit’ vervangen door: artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
JJJJ
Na artikel 4.2.125 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
KKKK
Artikel 4.3.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag om subsidie op grond van artikel 4.2.3 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie op grond van artikel 4.2.3 ten minste:.
LLLL
In artikel 4.3.17 wordt ‘de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) Nr. 651/2014)’: vervangen door: artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
MMMM
In artikel 4.5.3, vijfde lid, wordt ‘artikel 23’ vervangen door: artikel 41.
NNNN
Artikel 4.5.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag om subsidie op grond van artikel 4.5.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie op grond van artikel 4.5.2 ten minste:.
OOOO
In artikel 4.5.13 wordt ‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’ vervangen door: de artikelen 25 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
PPPP
Artikel 4.6.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag om subsidie op grond van artikel 4.6.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden: Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie op grond van artikel 4.6.2 ten minste:.
QQQQ
Artikel 4.6.10 komt als volgt te luiden:
RRRR
Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Op subsidies die vóór 1 januari 2015 zijn verleend en op subsidies die vóór 1 januari 2015 zijn vastgesteld blijft het recht van toepassing zoals dat luidde vóór dat tijdstip.
SSSS
Bijlage 1.2 komt te luiden:
Steuncategorie |
Subcategorie |
|||
---|---|---|---|---|
1. Onderzoek & Ontwikkeling |
Kleine onderneming |
Middelgrote onderneming |
Grote onderneming en onderzoeksorganisaties voor zover het betreft economische activiteiten |
|
Fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) |
75% |
75% |
75% |
|
Industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 25 van de AGVV |
Basis |
70% |
60% |
50% |
– indien het project daadwerkelijke samenwerking behelst als bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b), onder i), van de AGVV of – indien de projectresultaten ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software als bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b), onder ii), van de AGVV |
80% |
75% |
65% |
|
Experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25 van de AGVV |
Basis |
45% |
35% |
25% |
– indien het project daadwerkelijke samenwerking behelst als bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b), onder i), van de AGVV of – indien de projectresultaten ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software als bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b), onder ii), van de AGVV |
60% |
50% |
40% |
|
Haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25 AGVV |
70% |
60% |
50% |
|
2. Innovatie |
Kleine onderneming |
Middelgrote onderneming |
Grote onderneming |
|
Steun voor proces- en organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 29 van de AGVV |
Basis |
50% |
50% |
0% |
Indien er sprake is van samenwerking van een grote onderneming met kleine of middelgrote ondernemingen en een minimum van 30% van de kosten ten laste komen van de kleine of middelgrote onderneming |
50% |
50% |
15% |
|
Inovatieclusters als bedoeld in artikel 26 van de AGVV |
50% |
50% |
50% |
|
3. MKB |
Kleine onderneming |
Middelgrote onderneming |
||
Investeringssteun als bedoeld in artikel 17 van de AGVV |
20% |
10% |
||
Consultancysteun als bedoeld in artikel 18 van de AGVV |
50% |
50% |
||
Steun ten behoeve van deelneming aan beurzen als bedoeld in artikel 19 van de AGVV |
50% |
50% |
||
Innovatiesteun als bedoeld in artikel 28 van de AGVV |
Basis |
50% |
50% |
|
Indien het totale bedrag van de steun voor innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning ten hoogste 200.000 EUR bedraagt per onderneming over een periode van drie jaar. |
100% |
100% |
||
4. Opleidingssteun als bedoeld in artikel 31 AGVV |
Kleine onderneming |
Middelgrote onderneming |
Grote onderneming |
|
Basis |
70% |
60% |
50% |
|
Indien er sprake is van een opleiding voor werknemers met een handicap of voor kwetsbare werknemers |
70% |
70% |
60% |
|
5. Milieu en energie |
Kleine onderneming |
Middelgrote onderneming |
Grote onderneming |
|
Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen als bedoeld in artikel 36 van de AGVV |
60% |
50% |
40% |
|
Steun ten behoeve van milieustudies als bedoeld in artikel 49 van de AGVV |
70% |
60% |
50% |
|
Investeringssteun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen als bedoeld in artikel 37 van de AGVV |
– indien de investering meer dan 3 jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid |
20% |
15% |
10% |
– indien de investering tussen 1 en 3 jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid |
15% |
10% |
5% |
|
Investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval als bedoeld in artikel 47 van de AGVV |
55% |
45% |
35% |
|
Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 41 van de AGVV |
indien de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 41, zesde lid, onder a, van de AGVV |
65% |
55% |
45% |
Indien de kosten worden berekend op grond van het verschil tussen de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht als bedoeld in artikel 41, zesde lid, onder b, van de AGVV |
65% |
55% |
45% |
|
Indien de totale investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau aan milieubescherming te bereiken, de in aanmerking komende kosten zijn als bedoeld in artikel 41, zesde lid, onder c, van de AGVV |
50% |
40% |
30% |
|
Investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 40 van de AGVV |
65% |
55% |
45% |
|
Investeringssteun voor de sanering van verontreinigde terreinen als bedoeld in artikel 45 van de AGVV |
100% |
100% |
100% |
TTTT
De bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 worden als volgt gewijzigd:
1. Artikel 1, tweede lid, wordt telkens als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel d, komt te luiden:
d. de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld in de de-minimis verordening;
b. Onderdeel e komt te luiden:
e. één onderneming: één onderneming of alle ondernemingen die ten minste één van de volgende banden met elkaar onderhouden, waarbij ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen één van de onder 1° tot en met 4° bedoelde banden onderhouden, ook als één onderneming worden beschouwd:
1°. één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;
2°. één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
3°. één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
4°. één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.
2. Artikel 3, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor activiteiten die direct verband houden met:
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer.
3. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel a, onder 4° vervalt het eerste liggende streepje.
b. In het eerste lid, onderdeel a, worden de onderdelen 5° en 6° vernummerd tot onderdelen 7° en 8° en worden de volgende onderdelen ingevoegd:
5°. houdt geen onderneming in stand die actief is in:
– de sector visserij en aquacultuur;
– de primaire productie van landbouwproducten;
– de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de de-minimis verordening;
6°. houdt geen onderneming in stand:
– waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt of
– die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen.
c. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid voldoet een MKB-ondernemer die actief is in een van het toepassingsgebied van de de-minimis verordening uitgesloten sector, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, wel aan de criteria van de de-minimis verordening, indien:
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten verricht die onder de de-minimis verordening vallen, en
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting oplegt dat:
1°. de MKB-ondernemer het verleende krediet uitsluitend zal gebruiken voor de financiering van de activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied van de de-minimis verordening vallen, en
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van de de-minimis verordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
d. In het derde lid (nieuw) wordt ‘onder 4, eerste gedachtenstreepje’ vervangen door: onder 5°.
4. Artikel 5, eerste lid, wordt telkens als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel a wordt ‘wegvervoer’ vervangen door: goederenvervoer over de weg.
b. in onderdeel a wordt ‘dezelfde groep’ vervangen door: één onderneming.
c. in onderdeel b, tweede liggende streepje, wordt ‘wegvervoer’ vervangen door: goederenvervoer over de weg.
d. onderdeel b, derde liggende streepje, komt te luiden:
– de MKB-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt tot een overschrijding van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste toepasselijke steunbedrag dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening of een besluit dat de Commissie heeft vastgesteld.
5. In artikel 8, eerste en tweede lid, vervalt telkens de zinsnede ‘of, indien de MKB-ondernemer deel uitmaakt van een groep, per groep’.
UUUU
Artikel 1, eerste lid, van bijlage 3.16.2, wordt als volgt gewijzigd:
1. De omschrijving van het begrip ‘kosten vernieuwingsfasetraject zijnde kosten voor experimentele ontwikkeling zoals bedoeld in het O&O&I-steunkader’ komt te luiden:
a. personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het vernieuwingsfasetraject bezighouden;
b. kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het vernieuwingsfasetraject. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het vernieuwingsfasetraject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het vernieuwingsfasetraject, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
c. kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het vernieuwingsfasetraject. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het vernieuwingsfasetraject, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;
d. kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het vernieuwingsfasetraject worden gebruikt;
e. bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het vernieuwingsfasetraject voortvloeien.
2. Na de omschrijving van het begrip ‘kosten vernieuwingsfasetraject zijnde kosten voor experimentele ontwikkeling zoals bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening’ wordt een begrip ingevoegd, luidende:
voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;.
In de artikelen 1 en 2, tweede lid, van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur STW wordt ‘hoofdstuk 9a van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen’ telkens vervangen door: titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
Artikel 43c, eerste lid, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1º wordt ‘hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen’ vervangen door: titel 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
2. In onderdeel 3º vervalt ‘door de Dienst Regelingen’.
In de artikelen 56, eerste lid, onderdeel a, en 57, onderdeel e, van de Vrijstellingsregeling Wft wordt ‘artikel 4.1 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen’ telkens vervangen door: artikel 3.10.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 16 december 2014
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
In het kader van de zogenoemde 'State Aid Modernisation' zijn op 1 juli 2014 de meeste nieuwe staatssteunkaders in werking getreden. Deze kaders zijn gericht op vereenvoudiging van de vele regels, versnelling van procedures, en meer focus van de Europese Commissie op grote, verstorende steunzaken. De nieuwe staatssteunkaders kennen een overgangsregime op grond waarvan bestaande steunregelingen in overeenstemming met deze nieuwe kaders moeten worden gebracht (treffen van dienstige maatregelen). Het tijdpad waarbinnen dit dient te geschieden, verschilt per kader. Steunregelingen op grond van de zogenaamde groepsvrijstellingsverordeningen en de kaderregeling voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, moeten per 1 januari 2015 zijn aangepast. Dit betreft veruit het grootste deel (80 à 90%) van de EZ-subsidie-instrumenten.
Het grootste deel van de steunregelingen van EZ is vervat in de Regeling nationale EZ-subsidies (RNES). Deze regeling wordt nu waar nodig aangepast. Daarbij is ervoor gekozen alle subsidie-instrumenten in de RNES in lijn te brengen met de nieuwe staatssteunkaders, onafhankelijk van de vraag of het gebruik van een instrument binnenkort al wordt opengesteld.
De aanpassingen hebben een zo veel mogelijk ‘technische’ karakter: alleen datgene wat nu noodzakelijk is om aan te passen, wordt aangepast. Waar de nieuwe kaders wellicht meer ruimte opleveren, wordt eventueel later alsnog bezien of er van die eventuele nieuwe ruimte gebruik wordt gemaakt.
Bij een aantal subsidie-instrumenten wordt een aanpassing doorgevoerd in het artikel over informatieverplichtingen in de desbetreffende titel of afdeling van de RNES. De wijziging, die in het artikelsgewijze deel nader wordt toegelicht, betreft steeds een verwijzing naar artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dat artikel bevat een aantal gegevens die bij elke subsidieaanvraag in dat kader moet worden aangeleverd. Doordat deze verplichting in een Europese verordening is opgenomen, is sprake van een rechtstreeks werkende bepaling. De verwijzing die telkens wordt opgenomen is dus ook slechts duidelijkheidshalve toegevoegd. Er worden met deze regeling derhalve geen administratieve lasten toegevoegd.
De definities in de RNES worden in overeenstemming gebracht met de definities zoals deze zijn opgenomen in de nieuwe Europese staatssteunkaders. Daarbij wordt telkens verwezen naar die desbetreffende definities. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een betere verdeling te maken tussen definities die relevant zijn voor de gehele regeling – en om die reden in hoofdstuk 1 worden opgenomen – en definities die alleen relevant zijn voor specifieke subsidie-instrumenten zoals opgenomen in de diverse titels van de RNES.
In verband met het vierde lid wordt nog het volgende opgemerkt. De nieuwe definitie van experimentele ontwikkeling in de Europese steunkaders is meer gestroomlijnd en de condities wanneer er onder experimentele ontwikkeling gewerkt mag worden, zijn vereenvoudigd. Het is duidelijk dat het kan gaan om prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Ook wordt niet meer gesproken over het terugbetalen van eventuele inkomsten van demonstratie- of proefprojecten.
Op grond van artikel 1, derde lid, onderdeel a tot en met c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen alleen bepaalde typen steun die verleend worden in de sectoren visserij- en aquacultuur, primaire landbouwproductie en de verwerking en de afzet van landbouwproducten, onder de algemene groepsvrijstellingsverordening. Andere steun in deze sectoren is van de werking van de algemene groepsvrijstellingsverordening uitgesloten. De onderhavige wijzigingen van de regeling dienen ertoe dat subsidie, voor zover deze is vrijgesteld op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, niet aan deze sectoren kan worden verleend. Dit laat onverlet dat een onderneming die zowel in een uitgesloten sector als in een niet-uitgesloten sector actief is, subsidie kan ontvangen voor zover deze terecht komt in dat deel van de onderneming dat actief is in de niet-uitgesloten sector. Op grond van artikel 1, derde lid, laatste alinea, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is dergelijke steun toegestaan, mits een gescheiden boekhouding wordt gevoerd. Dit wordt in artikel 1.6, tweede lid, van de regeling opgenomen.
Op grond van de regeling wordt geen subsidie verstrekt aan ondernemingen tegen wie een bevel tot terugvordering openstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk, indien het een landbouwonderneming betreft, artikel 1, vijfde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Deze uitsluiting is weliswaar opgenomen in de algemene groepsvrijstellingsverordening en de groepsvrijstellingsverordening landbouw, waarnaar wordt verwezen, maar geldt, op grond van deze regeling voor elke subsidie die op grond van deze regeling wordt verstrekt. Immers, ten algemene geldt dat subsidieverlening aan ondernemingen ten aanzien van wie een bevel tot terugvordering uitstaat en ondernemingen in moeilijkheden, ongewenst is, ongeacht of dit op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening of de groepsvrijstellingsverordening landbouw, of een ander steunkader, plaatsvindt, dan wel geen steun vormt. De verwijzing naar zowel de algemene groepsvrijstellingsverordening als de groepsvrijstellingsverordening landbouw is opgenomen omdat de omstandigheden waaronder de uitzonderingen gelden, verschillen voor ondernemingen en landbouwondernemingen.
Op grond van het recht van de Europese Unie mogen geen eisen worden gesteld aan subsidieverlening waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde verbonden is om zijn hoofdkantoor in de betrokken lidstaat te hebben of om overwegend in die lidstaat te zijn gevestigd. Deze eis, die eerder wel was opgenomen in artikel 3, van het Kaderbesluit, is bij besluit van 17 juli 2014 tot wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies in verband met de samenvoeging van de voormalige Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Economische Zaken (Stb. 2014, 309) uit het Kaderbesluit geschrapt. Volgens het recht van de Europese Unie is het wel toegestaan om te eisen dat een onderneming op het tijdstip van de uitkering van de steun een vaste inrichting of dochteronderneming moet hebben in de steun toekennende lidstaat. De onderhavige wijziging voorziet in deze eis.
In dit artikel is opgenomen op welke wijze de in aanmerking komende kosten worden berekend, voor zover subsidie wordt verstrekt die onder de algemene groepsvrijstellingsverordening of de groepsvrijstellingsverordening landbouw valt.
Dit artikel met begripsomschrijvingen is toegevoegd, omdat de Europese richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 niet op een andere plaats in de Regeling nationale EZ-subsidies of in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies gedefinieerd zijn.
De eisen die worden gesteld aan de aanvraag voor subsidieverstrekking, worden aangevuld met de vereisten die zijn opgenomen in artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening respectievelijk, indien het een landbouwonderneming betreft, artikel 6 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Hiernaast is, overeenkomstig de oude regeling, een lijstje met gegevens opgenomen die, onverminderd artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstelling en de groepsvrijstellingsverordening landbouw ook opgenomen moeten worden bij de aanvraag.
In artikel 2.2.5 wordt een aantal kosten vermeld die voor subsidie in aanmerking komen. Om ervoor te zorgen dat deze kosten wel in lijn zijn met de algemene groepsvrijstellingsverordening en groepsvrijstellingsverordening landbouw is er een vierde lid aan dit artikel toegevoegd dat duidelijk maakt dat deze kosten binnen de reikwijdte van deze staatssteunkaders moeten vallen. De kostensoorten die voor vergoeding in aanmerking komen worden met deze wijzigingen verder afgebakend en in lijn gebracht met voormelde verordeningen.
In artikel 2.2.11 zijn de verwijzingen naar de staatssteunkaders aangepast.
In artikel 2.3.2, eerste lid, vervalt een aantal onderdelen. Dit betekent dat er geen subsidie meer verleend zal worden voor:
– een hogedruk vernevelingssysteem ten behoeve van kaskoeling;
– een luchtbehandelingssysteem met ventilatoren en luchtdistributie, en
– een warmtepomp als bedoeld in nummers 211103, 211104 en 221103 van bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001.
Verder worden in artikel 2.3.2, tweede lid, de percentages en onvolkomenheden in de zinsconstructie aangepast.
Ook zijn er in artikel 2.3.2, tweede lid, een aantal gronden toegevoegd op grond waarvan een subsidieaanvraag afgewezen zal worden. De afwijzingsgronden zijn ingegeven door het nieuwe landbouwsteunkader die thans van toepassing is.
Op grond van overweging 140 van het landbouwsteunkader komen investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa niet voor steun in aanmerking tenzij een door de lidstaten te bepalen minimumpercentage aan warmte-energie wordt gebruikt.
Met het oog op de praktische uitvoerbaarheid is ervoor gekozen om de investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa uit te sluiten van subsidieverlening.
Uit punt 137 van het landbouwsteunkader volgt onder meer dat het landbouwsteunkader van toepassing is op investeringen in materiële activa en immateriële activa die verband houden met de productie, op het bedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen, voor zover die productie aan de volgende voorwaarden voldoet:
(a) als wordt geïnvesteerd met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen in de zin van Richtlijn 2009/28/EG komen de installaties voor de productie van hernieuwbare energie slechts voor steun in aanmerking als de productiecapaciteit van die installaties niet groter is dan de capaciteit die overeenstemt met de gemiddelde hoeveelheid brandstof die het landbouwbedrijf jaarlijks voor vervoer verbruikt; de geproduceerde biobrandstof mag niet op de markt worden verkocht;
(b) als wordt geïnvesteerd met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en/of elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, komen de installaties voor de productie van hernieuwbare energie slechts voor steun in aanmerking als het de bedoeling is in de eigen energiebehoeften te voorzien en de productiecapaciteit van die installaties niet groter is dan de capaciteit die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden; de verkoop van elektriciteit aan het net is toegestaan binnen de jaarlijkse limiet van het eigen verbruik.
Het spiegelbeeld van deze voorwaarden is opgenomen in de afwijzingsgronden in artikel 2.3.2, tweede lid, met uitzondering van de voorwaarden die betrekking hebben op de investering in biobrandstoffen. Deze laatste voorwaarden zijn niet expliciet in de subsidiemodule opgenomen, omdat de subsidieverlening in het geheel niet zal zien op de productie van biobrandstoffen. Er is dan ook bepaald dat deze investeringen niet voor subsidieverlening in aanmerking komen.
De bovenstaande voorwaarden worden verder uitgewerkt in punt 138 van het landbouwsteunkader dat aangeeft dat als meer dan één landbouwbedrijf de investering met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen om in de eigen energiebehoeften te voorzien, of van biobrandstoffen uitvoert het gemiddelde jaarlijkse verbruik van elk van die bedrijven wordt opgeteld tot de hoeveelheid die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden. Deze voorwaarden zijn verder uitgewerkt in artikel 2.3.2, derde lid.
In artikel 2.3.3 wordt een aantal zaken gewijzigd. In het eerste lid worden de doelstellingen van de subsidie zo aangepast dat deze overeenstemmen met punt 143, onder a en b, van het landbouwsteunkader.
Ook vervallen het tweede en derde lid. De zaken die in het tweede lid vermeld werden, zijn verplaatst naar de afwijzingsgronden in artikel 2.3.2, tweede lid.
In artikel 2.3.3, tweede lid (nieuw), is een aantal begrippen aangepast. Met deze wijzing wordt expliciet duidelijk gemaakt op welke type ondernemingen en doelen de subsidiemodule ziet.
Er is een artikel 2.3.3a toegevoegd waaruit volgt dat per glastuinbouwonderneming, bedoeld in artikel 2.3.1, één aanvraag kan worden ingediend voor een investering, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid. Deze beperking is opgenomen om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk van de voormelde glastuinbouwondernemingen gebruik zouden kunnen gaan maken van de openstelling van de onderhavige subsidiemodule.
Om de criteria waaraan een aanvraag voor subsidie moet voldoen in overeenstemming te brengen met het landbouwsteunkader zijn in artikel 2.3.4 twee leden ingevoegd die duidelijk maken aan welke eisen een subsidieaanvraag moet voldoen.
Verder wordt artikel 2.3.4, derde lid (nieuw), gewijzigd. Deze wijziging betreft slechts het vervangen van bepaalde verwijzingen die als gevolg van bovenstaande wijzigingen aanpassing behoefde.
In artikel 2.3.6 wordt een aantal kosten vermeld die voor subsidie in aanmerking komen. Om ervoor te zorgen dat deze kosten wel in lijn zijn met het landbouwsteunkader is een aantal leden in dit artikel aangepast en zijn bepaalde kosten komen te vervallen.
In artikel 2.3.6, vijfde lid (nieuw), vervalt een aantal onderdelen omdat deze kosten niet meer voor subsidie in aanmerking komen. De maximumbedragen zijn dus ook niet meer van toepassing voor de categorieën, omdat de vervallen categorieën na de wijziging van artikel 2.3.2 niet meer voor subsidie in aanmerking komen.
In artikel 2.3.7, eerste lid, (nieuw), is afgeweken van de percentages van de subsidiabele kosten die voor de wijziging in artikel 2.3.7 (en voorheen artikel 2:41 van de Regeling LNV-subsidies) genoemd werden. In deze artikelen werden voor verschillende categorieën of typen ondernemingen andere percentages gehanteerd voor de kosten die voor subsidieverlening in aanmerking zouden komen. Om de administratieve afwikkeling van deze subsidiemodule zo spoedig en eenvoudig mogelijk te laten verlopen, alsook om te voldoen aan de toepasselijke staatssteunkaders, is er in eerdere openstellingen al voor gekozen om in het desbetreffende openstellingsbesluit of de desbetreffende openstellingsregeling telkens een vast percentage te hanteren voor de kosten die voor subsidieverlening in aanmerking zouden komen. Ook geeft een vast percentage meer duidelijkheid aan de aanvrager. Omdat er in een eerdere openstelling (en thans ook) van een percentage van 25% uitgegaan zal worden, is er dit maal voor gekozen dit percentage niet meer in de openstellingsregeling EZ-subsidies 2014 op te nemen, maar in de subsidiemodule van de Regeling nationale EZ-subsidies zelf.
Op grond van artikel 2.3.7, tweede lid, bedraagt de subsidie verder ten minste € 5.000 en ten hoogste € 50.000. In artikel 2.3.7, derde lid, wordt per categorie subsidiabele activiteiten nog een maximum bedrag aan subsidie gegeven. Deze beperking is opgenomen om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk van de voormelde glastuinbouwbedrijven gebruik zouden kunnen gaan maken van de openstelling van de onderhavige subsidiemodule. Bij de eerdere integratie van de module ‘investeringen op het terrein van energiebesparing’ in deze module is daar waar mogelijk aangesloten bij de systematiek van deze module.
De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.34005 (2012/N). Op grond van deze steunmaatregel die in 2012 is goedgekeurd door de Europese Commissie is de voorwaarde opgenomen dat het steunschema in overeenstemming gebracht zou moeten worden met het toekomstige landbouwsteunkader. Nu dit nieuwe landbouwsteunkader thans van kracht is geworden, is artikel 2.3.8 zo aangepast dat ook naar dit landbouwsteunkader verwezen wordt.
Onderdeel a
De definitie ‘innovatieadviesdiensten’ is opgenomen in artikel 1.1 en hoeft hier niet meer apart opgenomen worden. Subsidie voor innovatieadviesdiensten wordt, overeenkomstig de oude regeling, niet ingezet voor opleiding.
Onderdeel b
De algemene groepsvrijstellingsverordening vereist dat er bij samenwerkingsprojecten sprake is van daadwerkelijke samenwerking. Hoewel geen gebruik wordt gemaakt van de verhoging van de maximale steunintensiteit die onder bepaalde voorwaarden verbonden kan worden aan een samenwerkingsproject, wordt aangesloten bij het vereiste van daadwerkelijke samenwerking.
Door deze wijziging wordt geëxpliciteerd dat onderzoeksorganisaties in het kader van deze titel niet op winst gericht mogen zijn.
In paragraaf 2.2.2, nummer 28, van de O&O&I-kaderregeling wordt aangegeven hoe indirecte staatssteun aan ondernemingen voorkomen kan worden wanneer een onderzoeksorganisatie subsidie ontvangt voor een samenwerkingsproject dat zij samen met een of meerdere ondernemingen uitvoert. Inhoudelijk zijn de voorwaarden vergelijkbaar met de voorwaarden uit de oude regeling, met dien verstande dat bij het berekenen van de marktprijs (nummer 28, onderdeel d) nu gebruik gemaakt moet worden van de voorwaarden uit paragraaf 2.2.2, nummer 29, van de O&O&I-kaderregeling.
In het eerste lid wordt geëxpliciteerd dat de maximale steunintensiteit bezien moet worden per begunstigde in een samenwerkingsproject.
De maximale steunintensiteit voor fundamenteel onderzoek wordt in overeenstemming gebracht met het percentage in artikel 25, vijfde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
In de artikelen 25, derde lid, en 28, tweede lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening staat opgesomd welke kosten in aanmerking genomen mogen worden bij de berekening van de subsidiabele kosten. Door de verwijzingen naar deze artikelen wordt precies aangesloten bij deze categorieën.
Artikel 3.2.13 wordt gewijzigd in een specifieke wijzigingsregeling voor titel 3.2. Deze wijziging treedt ook op 1 januari in werking en is al gepubliceerd (Stcrt. 2014, 34071). De hier opgenomen wijzigingen laten die wijzigingen onverlet.
Dit artikel geeft de vanaf nu van toepassing zijnde steunkaders aan.
De definitie ‘innovatieadviesdiensten’ is opgenomen in artikel 1.1 en hoeft hier niet meer apart opgenomen worden. Subsidie voor innovatieadviesdiensten wordt, overeenkomstig de oude regeling, niet ingezet voor opleiding.
In artikel 28, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening staat opgesomd welke kosten in aanmerking genomen mogen worden bij de berekening van de subsidiabele kosten. Door de verwijzing naar dit artikel wordt precies aangesloten bij deze categorieën.
Dit artikel geeft de vanaf nu van toepassing zijnde steunkaders aan.
De definities worden in overeenstemming gebracht met de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Er wordt aangesloten bij de algemene definitie voor ‘haalbaarheidsstudie’ in artikel 1.1. Een aparte definitie voor MIT-haalbaarheidsstudies is niet nodig.
In artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening staat opgesomd welke kosten in aanmerking genomen mogen worden bij de berekening van de subsidiabele kosten. Door de verwijzing naar dit artikel wordt precies aangesloten bij deze categorieën.
In artikel 28, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening staat opgesomd welke kosten in aanmerking genomen mogen worden bij de berekening van de subsidiabele kosten. Door de verwijzing naar dit artikel wordt precies aangesloten bij deze categorieën.
Omdat de voorwaarden uit 3.4.18, eerste lid, nu blijken uit de kostenspecificatie, opgenomen in artikel 3.4.17, kan het eerste lid vervallen.
In artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening staat opgesomd welke kosten in aanmerking genomen mogen worden bij de berekening van de subsidiabele kosten. Door de verwijzing naar dit artikel wordt precies aangesloten bij deze categorieën.
Dit artikel geeft de vanaf nu van toepassing zijnde steunkaders aan.
Deze wijziging bevat een technische verbetering van verwijzingen naar de verschillende paragrafen in titel 3.5.
De maximale steunintensiteit wordt in overeenstemming gebracht met het percentage in artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, in samenhang met het zesde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
In artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening staat opgesomd welke kosten in aanmerking genomen mogen worden bij de berekening van de subsidiabele kosten. Door de verwijzing naar dit artikel wordt precies aangesloten bij deze categorieën.
Dit artikel geeft de vanaf nu van toepassing zijnde steunkaders aan.
Titel 3.6 wordt niet meer opengesteld en komt te vervallen.
Deze aanpassing is noodzakelijk in verband met de totstandkoming van de nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening en leidt niet tot inhoudelijke wijzigingen.
Deze aanpassing is noodzakelijk in verband met de totstandkoming van de nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening en leidt niet tot inhoudelijke wijzigingen. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het maximum subsidiebedrag per subsidieontvanger, zoals is toegestaan op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel i, onder iii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, te verhogen tot € 10.000.000.
Omdat in het subsidie-instrument ‘Borgstelling MKB-kredieten’(hierna: BMKB) een aantal artikelen over het toepassingsbereik technisch is gewijzigd, zijn ook de begrippen die met dit toepassingsbereik verband houden gedefinieerd.
In artikel 3.11.3 is een aantal wijzigingen opgenomen die expliciet duidelijk moeten maken dat de BMKB uitgaat van het verlenen van steun die valt onder de nieuwe de-minimis verordening, niet zijnde de nieuwe de-minimis verordening landbouw1 of de de-minimis verordening visserij2. Ook de steundrempels die in de bijbehorende modelovereenkomsten in bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 gehanteerd worden, gaan uit van de nieuwe de-minimis verordening.
In artikel 1, eerste lid, onderdelen a en b, van de nieuwe de-minimis verordening wordt aangegeven dat deze de-minimis verordening niet van toepassing is op de sectoren van de primaire productie van landbouwproducten, de visserij en de aquacultuur. Voorbeelden van wat onder landbouwproducten wordt verstaan in de zin van de nieuwe de-minimis verordening is aangegeven in bijlage I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Gezien de overeenkomsten tussen de verwerking en de afzet van landbouwproducten en niet-landbouwproducten is de nieuwe de-minimis verordening hierop wel van toepassing, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In dat verband mogen noch activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een product voor te bereiden voor de eerste verkoop (zoals oogsten, maaien en dorsen van graan of het verpakken van eieren), noch de eerste verkoop aan wederverkopers of verwerkende bedrijven als verwerking of afzet worden beschouwd. Omdat deze activiteiten geen verwerking of afzet van landbouwproducten behelzen, vallen deze activiteiten dan ook niet onder het toepassingsgebied van de de-minimis-verordening. Daarbij is de nieuwe de-minimis verordening niet van toepassing op steun waarvan het bedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid afgenomen of op de markt gebrachte producten. Evenmin is de nieuwe de-minimis verordening van toepassing op steun waaraan de verplichting is gekoppeld om deze met primaire producenten te delen.
Verder is aan artikel 3.11.3, eerste lid, een onderdeel d toegevoegd. Door deze wijziging wordt expliciet gemaakt dat geen subsidie wordt verleend voor de financiering van een MKB-ondernemer die een onderneming in stand houdt waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt of die niet voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. De term collectieve insolventieprocedure is direct ontleend aan artikel 4, zesde lid, onder a, van de nieuwe de-minimis verordening. Onder collectieve insolventieprocedure wordt onder het Nederlands recht verstaan de procedure die zal leiden tot faillietverklaring.
Er wordt in de BMKB een strikt onderscheid gemaakt tussen ondernemingen die in diverse sectoren actief zijn. Maar artikel 1, tweede lid, van de de-minimis verordening geeft wel de mogelijkheid om subsidie te verlenen als ondernemingen in meerdere sectoren actief zijn. De eis is dan wel dat de steun alleen gericht is op de activiteit die de desbetreffende onderneming verricht in de sectoren die binnen het toepassingsgebied van de nieuwe de-minimis verordening vallen. Als de garantstelling verleend wordt aan een financier voor de lening aan een onderneming die zich bezighoudt met zowel de verwerking en afzet als primaire productie van landbouwproducten, dan is deze steun bijvoorbeeld toegestaan als de steun uitsluitend ziet op de activiteiten die betrekking hebben op de verwerking en afzet van landbouwproducten. Daarbij zal voldaan moeten worden aan de overige voorwaarden uit artikel 1, tweede lid, van de de-minimis verordening.
Om ervoor te zorgen dat daadwerkelijk gegarandeerd kan worden dat de steun terecht zal komen bij de activiteiten die onder de de-minimis verordening vallen, is aan artikel 3.11.3 een tweede lid toegevoegd dat bepaalt dat de financier bij de kredietovereenkomst aan de MKB-ondernemer verplichtingen oplegt dat deze het krediet binnen de kaders van de nieuwe de-minimis verordening inzet, alsook dat deze een duidelijke scheiding aanbrengt met activiteiten die niet onder de nieuwe de-minimis verordening vallen.
Ook is er een derde lid aan artikel 3.11.3 toegevoegd die in overeenstemming met de reeds gangbare praktijk expliciteert dat geen subsidie wordt verleend voor activiteiten die direct verband houden met: 1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen; 2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of 3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer. Dit is in lijn met wat in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de nieuwe de-minimis verordening hierover vermeld staat. In artikel 1, eerste lid, van de nieuwe de-minimis verordening wordt bepaald op welke soorten steun de de-minimis verordening niet van toepassing is. Eén van de soorten steun is opgenomen in onderdeel d dat het volgende bepaalt: ‘(d) aid to export-related activities towards third countries or Member States, namely aid directly linked to the quantities exported, to the establishment and operation of a distribution network or to other current expenditure linked to the export activity;’.
In artikel 3.11.11 is een beperkte technische wijziging aangebracht. In dit artikel wordt aangegeven dat de subsidie, bedoeld in artikel 3.11.2, eerste lid, staatssteun bevat. Ook geeft dit artikel aan door welke verordening het verlenen van staatssteun gerechtvaardigd wordt. Omdat dit artikel nog verwees naar de oude de-minimis verordening is deze verwijzing vervangen door een verwijzing naar de nieuwe de-minimis verordening.
De subsidie op grond van titel 3.16 houdt staatssteun in. Deze staatssteun werd ten aanzien van elk van de drie doelgroepen met inachtneming van de relevante vereisten van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (hierna: O&O&I-steunkader) toegekend met toepassing van de goedkeuring van de Europese Commissie bij beschikking van 14 december 2012, C (2012) 9652 (steunmaatregel SA. 35254 (2012/N); hierna: Omnibusbeschikking). Voor MKB-ondernemers was onderdeel 5.1 van het O&O&I-steunkader relevant (onderdeel 4.5 van de Omnibusbeschikking) en voor innovatieve starters en academische innovatieve starters was dat onderdeel 5.4 van het O&O&I-steunkader (onderdeel 4.8 van de Omnibusbeschikking).
Per 1 januari 2015 zal deze titel onder de algemene groepsvrijstellingsverordening worden gebracht en aan dit staatssteunkader moeten voldoen. Voor MKB-ondernemers is artikel 25 van de groepsvrijstellingsverordening relevant (Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten). Voor innovatieve starters en academische innovatieve starters is artikel 22 (Starterssteun) relevant. Onderdeel 5.4. van het O&O&I-steunkader, op grond waarvan de onderneming zowel
een startende als een innovatieve onderneming moest zijn, komt als zodanig niet meer terug in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Om aan de algemene groepsvrijstellingsverordening te voldoen, is het derhalve voldoende als de desbetreffende onderneming een starter is.
De vroege fase financiering is evenwel bedoeld voor innovatieve starters. Om die reden wordt voor de definitie van innovatieve starter verwezen naar artikel 22, tweede lid (starter), en naar artikel 2, onderdeel 80 (innovatieve onderneming), van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Op grond van artikel 2, onderdeel 80, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is een onderneming innovatief, onder meer als de onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven van de onderneming minstens 10% van haar totale exploitatiekosten bedragen. Dit was 15%. Door de verwijzing naar artikel 2, onderdeel 80, geldt dit verlaagde percentage derhalve eveneens voor de innovatieve starter en de academische innovatieve starter.
Zoals hierboven aangegeven zal deze titel onder de groepsvrijstellingsverordening worden gebracht en aan dit staatssteunkader moeten voldoen. Voor MKB-ondernemers is artikel 25 van de groepsvrijstellingsverordening relevant (Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten). Indien deze steun wordt verleend in de visserij- en aquacultuursector, is artikel 30 van toepassing. De aard en opzet van de regeling voldoet evenwel niet aan dit artikel, zodat de subsidie, op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, niet aan MKB-ondernemingen die in de visserij- en aquacultuursector actief zijn, kan worden verleend. Hierin voorziet de wijziging van artikel 3.16.2.
De begripsomschrijvingen, opgenomen in dit artikel zijn in lijn gebracht met de begrippen in de algemene groepsvrijstellingsverordening en de Richtsnoeren ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020.
Het begrip haalbaarheidsstudie is gedefinieerd in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Omdat het begrip haalbaarheidsstudie in meerdere hoofdstukken wordt gebruikt, is ervoor gekozen dit begrip in artikel 1.1 van de RNES op te nemen en het in de desbetreffende hoofdstukken te schrappen.
De begrippen ‘energiebesparende maatregelen’ en ‘maatregelen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen’ komen als zodanig niet terug in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze begrippen zijn vervangen door de begrippen energie-efficiëntie maatregelen en maatregelen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen. Deze begrippen worden nu gebruikt in artikel 4.1.1. In de desbetreffende artikelen, bijvoorbeeld 4.2.17, zijn de definities vervangen.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een foutieve verwijzing in artikel 4.1.2, tweede lid, onderdelen a, b en c, aan te passen.
Artikel 4.2.6 betrof een verwijzing naar de staatssteunrechtvaardiging van subsidies verstrekt op grond van titel 4.2 (Topsector energieprojecten). In plaats van een generieke verwijzing, is gekozen voor een verwijzing per paragraaf.
In lijn met de andere hoofdstukken van de RNES, bevat iedere subsidiemodule een artikel waarin wordt aangegeven of het staatssteun is en welke rechtvaardiging deze kent. Het betreft de (nieuwe) artikelen 4.2.14a, 4.2.21a, 4.2.28a, 4.2.35a, 4.2.42a, 4.2.49a, 4.2.56a, 4.2.63a, 4.2.70a, 4.2.77a, 4.2.84a, 4.2.91a, 4.2.98a, 4.2.105a, 4.2.111a, 4.2.118a en 4.2.125a. De steun bedoeld in deze artikelen valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening (artikel 25, 38 en/of 41).
Deze artikelen betreffen de steunintensiteit; de percentages zijn in overeenstemming met de nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening gebracht.
Subsidies die zijn verleend vóór 1 januari 2015 worden volgens het overgangsrecht van de nieuwe Europese staatssteunkaders nog gerechtvaardigd door de oude Europese staatssteunkaders. Dit betekent dat de wijzigingen die met deze regeling in de RNES worden aangebracht om deze in lijn te brengen met de nieuwe staatssteunkaders niet van toepassing zijn op subsidies die voor 1 januari 2015 zijn verleend of vastgesteld.
In bijlage 1.2 is aangegeven welke percentages van de subsidiabele kosten voor subsidie in aanmerking komen. Deze percentages, de zogenaamde steunintensiteit, wordt nu aangepast aan de percentages die in de desbetreffende Europese staatssteunkaders zijn opgenomen. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de tabel overzichtelijker te maken.
In de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 zijn de modelovereenkomsten (hierna: de modelovereenkomsten of bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3) opgenomen die gebruikt worden voor de BMKB. De wijzigingen die als gevolg van de nieuwe de-minimis verordening in de BMKB aangebracht moeten worden, hebben ook betrekking op deze modelovereenkomsten.
In artikel 1, tweede lid, onderdeel d, zijn de verwijzingen naar de de-minimis verordeningen aangepast. Daarbij zijn, om onduidelijkheid over de reikwijdte van de BMKB te voorkomen, de verwijzingen naar de de-minimis verordening landbouw en de de-minimis verordening visserij verwijderd, omdat de BMKB uitsluitend ziet op steun die onder de nieuwe de-minimis verordening gebracht kunnen worden.
Ook is de definitie van een groep vervangen door de definitie die de nieuwe de-minimis verordening geeft van één onderneming. Deze technische wijziging was noodzakelijk, omdat in de nieuwe de-minimis verordening onder één onderneming ook de ondernemingen verstaan worden die op een bepaalde wijze in een groep met elkaar verbonden zijn. Deze definitie is dan ook overgenomen in artikel 1, tweede lid, onderdeel e, van bijlage 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3.
Artikel 3 van de modelovereenkomsten bepaalt de voorwaarden waaronder de borgstellingsovereenkomst van toepassing is. De wijziging van dit artikel betreft een verduidelijking in lijn met het derde lid dat aan artikel 3.11.3 is toegevoegd. Zie hierover de toelichting bij artikel I, onderdeel XX, derde lid.
Artikel 4, eerste en tweede lid, uit de modelovereenkomsten is zo gewijzigd dat in lijn met artikel 3.11.3 duidelijk is welk type ondernemingen geen steun zouden krijgen, alsook in welke situaties ondernemingen geen steun zouden krijgen.
Voorts is met het derde lid van dit artikel een verwijzing aangepast, omdat bij de wijzigingen in het eerste lid bepaalde zaken vernummerd zijn.
Naast de algemene steundrempels voor de-minimissteun kent de nieuwe de-minimis verordening ook een afzonderlijke steundrempel voor vervoersactiviteiten. Onder de oude de minimis verordening was deze steundrempel bestemd voor het ‘wegvervoer’. Echter, in de nieuwe de-minimis verordening geldt een afzonderlijke steundrempel voor goederenvervoer over de weg in plaats van voor wegvervoer. Onder de oude de-minimis verordening werd onder wegvervoer de hele vervoerssector verstaan. Onder de nieuwe de-minimis verordening valt onder goederenvervoer over de weg bijvoorbeeld niet het aanbieden van een geïntegreerde dienstverlening waarbij het eigenlijke vervoer slechts één element is (zoals verhuisdiensten, post- of koerierdiensten, of diensten voor afvalophaling of -verwerking). Ook voor passagiersvervoer wordt geen afzonderlijk steunplafond meer toegepast. Nu de definitie ‘goederenvervoer over de weg’ ruimer is dan ‘wegvervoer’ zijn deze woorden op diverse plaatsen verwijderd uit de artikelen 5 van bijlage 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 en vervangen door: goederenvervoer over de weg.
Ook is in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, de verwijzing naar ‘dezelfde groep’ vervangen door een verwijzing naar ‘één onderneming’, overeenkomstig de aanpassing in artikel 1, tweede lid, onderdeel e.
Tot slot behoefde de bepaling over de cumulatie van kosten aanpassing aan de gewijzigde definitie in artikel 5 van de nieuwe de-minimis verordening. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat de maximum steundrempels en steunintensiteiten die op grond van de nieuwe de-minimis verordening en bijvoorbeeld de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing zijn, niet overschreden worden.
In artikel 8, eerste en tweede lid zijn de zinsnede ‘of, indien de MKB-ondernemer deel uitmaakt van een groep, per groep’ verwijderd, omdat in artikel 1, tweede lid, onderdeel e, van bijlage 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 nu de definitie van één onderneming is opgenomen, waaronder automatisch alle in een groep verbonden ondernemingen vallen.
Met de wijzing van de overeenkomst wordt deze in overeenstemming gebracht met artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om enkele verwijzingen in andere regelingen naar regelingen die met de totstandkoming van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn vervallen, aan te passen.
Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 een verwijzing naar de Dienst Regelingen te schrappen. Deze dienst is per 1 januari 2014 opgegaan in de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Zowel de voormalige Dienst Regelingen als RVO.nl is een uitvoerende dienst in de vorm van een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken; taken en bevoegdheid worden in mandaat, namens de Minister van Economische Zaken, uitgevoerd. Daarmee is niet in lijn dat deze uitvoeringsorganisatie zelfstandig in regelgeving wordt opgenomen. Daarom is er bij de totstandkoming van RVO.nl voor gekozen de verwijzingen in regelgeving naar de oude uitvoeringsdiensten die in RVO.nl zijn opgegaan, zo veel mogelijk te vervangen door een verwijzing naar de Minister van Economische Zaken: zie de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 20 juni 2014, houdende wijziging van diverse regelingen in verband met de totstandkoming van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en het herstellen van enkele wetstechnische gebreken en leemten (Stcrt. 2014, 17848). In artikel 43c, eerste lid, onderdeel d, onder 3º, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 kan volstaan worden met het schrappen van de verwijzing naar de Dienst Regelingen. Voor deze bepaling volstaat de verwijzing naar de Regeling LNV-subsidies; het heeft geen meerwaarde om aan te geven dat de Minister van Economische Zaken deze regeling uitvoert.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, hetgeen een vast verandermoment is als bedoeld in aanwijzing 174, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Afgeweken wordt van de regel dat tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding een termijn van minimaal twee maanden in acht wordt genomen. Deze uitzondering wordt gerechtvaardigd doordat deze samenhangt met de noodzakelijke uitvoering van Europese verordeningen, als bedoeld in aanwijzing 174, vierde lid, onderdeel d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L352).
verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector (PbEU 2007, L193).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-36474.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.