Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2014, nr. WJZ/14129109, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (tijdelijke ontheffing varkens- en pluimveerechten)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 39, eerste lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

Hoofdstuk 10, paragraaf 5, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet komt als volgt te luiden:

§ 5. Uitbreiding buiten rechten

Artikel 112
  • 1. De minister kan op aanvraag ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in de artikelen 19, eerste lid, en 20, eerste lid, van de wet.

  • 2. De minister kan een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken indien een houder van een ontheffing niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in deze paragraaf.

Artikel 113
  • 1. Het aantal varkenseenheden waarvoor ontheffing kan worden verleend bedraagt 121.622.

  • 2. Het aantal pluimvee-eenheden waarvoor ontheffing kan worden verleend bedraagt 1.200.000.

Artikel 114
  • 1. Een aanvraag voor ontheffing kan worden ingediend in de periode van 5 januari 2015, 9:00 uur, tot 30 januari 2015, 17:00 uur.

  • 2. Een aanvraag kan worden ingediend voor:

    • a. ontheffing waarbij de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft worden gehouden in een integraal duurzame stal, of

    • b. ontheffing waarbij de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft niet in een integraal duurzame stal worden gehouden.

  • 3. Per bedrijf waarop een productierecht rust, kan maximaal één aanvraag voor een ontheffing voor varkenseenheden en maximaal één aanvraag voor een ontheffing voor pluimvee-eenheden worden ingediend.

  • 4. Een aanvraag die niet compleet is moet uiterlijk op 13 februari 2015 compleet zijn.

Artikel 115
  • 1. Een aanvraag voor ontheffing wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, wordt ingediend en de aanvrager met een stalcertificaat als bedoeld in artikel 117, tweede lid, onderdeel c, wil aantonen dat de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft in een integraal duurzame stal worden gehouden, gaat de aanvraag vergezeld van een kopie van dat stalcertificaat.

Artikel 116
  • 1. De minister verdeelt het aantal beschikbare varkenseenheden in de volgorde van rangschikking, waarbij de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, hoger worden gerangschikt dan de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel b.

  • 2. Indien er meer aanvragen voor varkenseenheden worden ingediend dan het aantal, genoemd in artikel 113, eerste lid, verdeelt de minister het aantal beschikbare varkenseenheden door middel van loting tussen de aanvragen die op grond van de rangschikking voor verdeling in aanmerking komen.

  • 3. De minister verdeelt het aantal beschikbare pluimvee-eenheden in de volgorde van rangschikking, waarbij de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, hoger worden gerangschikt dan de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel b.

  • 4. Indien er meer aanvragen voor pluimvee-eenheden worden ingediend dan het aantal, genoemd in artikel 113, tweede lid, verdeelt de minister het aantal beschikbare pluimvee-eenheden door middel van loting tussen de aanvragen die op grond van de rangschikking voor verdeling in aanmerking komen.

Artikel 117
  • 1. De aanvrager die een aanvraag als bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, heeft ingediend, houdt de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft in een integraal duurzame stal.

  • 2. De aanvrager kan aantonen dat hij beschikt over een integraal duurzame stal indien hij beschikt over:

    • a. een beschikking tot subsidievaststelling op grond van artikel 29 van de Regeling GLB-inkomstensteun 2006,

    • b. een beschikking tot subsidievaststelling op grond van artikel 2.37, eerste lid, van de Regeling LNV-subsidies juncto bijlage 2, hoofdstuk 4, bij de Regeling LNV-subsidies, die hoger is dan € 0,00, of

    • c. een stal ontwerp certificaat of een definitief stalcertificaat Maatlat Duurzame Veehouderij afgegeven door de Stichting Milieukeur.

Artikel 118
  • 1. De houder van een ontheffing laat 100% van de hoeveelheid dierlijke meststoffen van zijn bedrijfsoverschot overeenkomstig artikel 33a, derde lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet verwerken.

  • 2. Indien de ontheffing niet op 1 januari wordt verleend, laat de houder van de ontheffing 100% van de hoeveelheid meststoffen van zijn bedrijfsoverschot overeenkomstig artikel 33a, derde lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet verwerken die evenredig is met de periode van dat jaar waarvoor de ontheffing is verleend.

Artikel 119
  • 1. De minister verleent ontheffing voor 50% van de uitbreiding met een maximum van 2.500 varkenseenheden of 20.000 pluimvee-eenheden per ontheffing.

  • 2. Een landbouwer verwerft de overige varkenseenheden of pluimvee-eenheden die vereist zijn voor de uitbreiding uiterlijk op 31 december 2015.

  • 3. Een landbouwer heeft de uitbreiding niet voor 28 september 2011 gerealiseerd en realiseert de uitbreiding uiterlijk 31 december 2015.

Artikel 120

Indien het gehele bedrijf ongewijzigd wordt voortgezet door een andere landbouwer gaan de rechten en voorschriften verbonden aan de ontheffing op hem over indien partijen zulks ter zake van de registratie van de overgang van het op dat bedrijf rustende productierecht aan de minister hebben gemeld. De ontheffing is in andere gevallen niet overdraagbaar.

Artikel 121

De ontheffing wordt verleend tot en met 31 december 2017.

Artikel 121a
  • 1. Op ontheffingen die op grond van artikel 112 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zijn verleend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, blijft paragraaf 5 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, zoals deze luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling van toepassing.

  • 2. De landbouwer aan wie ontheffing op grond van artikel 112 van de Uitvoeringsregeling Meststoffen wet is verleend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, voldoet tevens aan de voorwaarden van paragraaf 5 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet indien hij 100% van de hoeveelheid dierlijke meststoffen van zijn bedrijfsoverschot overeenkomstig artikel 33a, derde lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet laat verwerken.

  • 3. In afwijking van artikel 119 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling, vervallen de ontheffingen, bedoeld in het eerste lid, op 1 januari 2018.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 11 december 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

1. Inleiding

Met de wijziging van de Meststoffenwet per 1 januari 2006 was in de Meststoffenwet bepaald dat het stelsel van varkens- en pluimveerechten van rechtswege zou komen te vervallen per 1 januari 2015. Dit leidde, samen met het gegeven dat het Europese stelsel van melkquotering per 1 april 2015 komt te vervallen, tot de vraag of na genoemde data een stelsel van productiesturing in de veehouderijsector zou moeten gelden. Inmiddels is de Meststoffenwet met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd en is het stelsel van verplichte mestverwerking ingevoerd. Dit nieuwe stelsel stuurt op afzetmogelijkheden en koppelt deze aan productie. Op deze wijze wordt – beter dan bij een stelsel van productierechten – geborgd dat geproduceerde dierlijke meststoffen ook daadwerkelijk kunnen worden geplaatst. Met de introductie van het stelsel van verplichte mestverwerking zou, op termijn, het stelsel van dierproductierechten kunnen komen te vervallen.

De staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) heeft, mede namens de staatssecretaris van I&M, de Tweede Kamer per brief van 18 januari 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 33 322, nr. 8) geïnformeerd over de invulling van het stelsel van verplichte mestverwerking. Met de brief is tevens aangekondigd dat, mocht mestverwerking onvoldoende van de grond komen, sturing door dierrechten voor varkens en pluimvee vanaf 2015 noodzakelijk blijft. Met de brief werd het bedrijfsleven uitgenodigd ‘te komen met concrete plannen voor de realisatie van voldoende mestverwerkingscapaciteit en aanvullende maatregelen, gericht op de realisatie van de doelen van het mestbeleid en alle overige aan de veehouderij gerelateerde milieudoelen. De sleutel voor succes ligt daarmee nadrukkelijk daar waar die hoort te liggen, bij het bedrijfsleven. [...] Mocht blijken dat de sector deze verantwoordelijkheid niet waar kan maken, dan is ingrijpen van de overheid in de omvang van de veehouderij onvermijdelijk’.

Het bedrijfsleven (LTO Nederland, Nederlandse Zuivelorganisatie, Centrale Organisatie voor de Vleessector, Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie en CUMELA Nederland) heeft in het plan Koersvast richting 2020 uiteengezet op welke wijze het invulling wilde geven aan de opgave die volgt uit de mestverwerkingsplicht. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Wageningen-UR hebben, in opdracht van de staatssecretarissen van EZ en I&M, in een ex ante beleidsevaluatie onderzocht wat het effect van de voorstellen van de sector is op de realisatie van de milieudoelen voor de veehouderij en of er tijdig voldoende mestverwerkingscapaciteit beschikbaar kan zijn om vanaf 2015 de druk op de mestmarkt te verlichten door het verwerken van het nationale mestoverschot.

Per brief van 12 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 037, nr. 80) heeft het kabinet gereageerd op de ex-ante beleidsevaluatie van het PBL en Wageningen-UR. Het rapport van het PBL en Wageningen-UR laat zien dat de invoering van de mestverwerkingsverplichting een belangrijke bijdrage kan leveren aan het behalen van de doelen van het mestbeleid en de implementatie van de Nitraatrichtlijn in Nederland, maar dat er geen zekerheid is dat tijdig genoeg mest kan worden verwerkt. Aanvullende waarborgen zijn daarom noodzakelijk. Met laatstgenoemde brief heeft het kabinet ervoor gekozen, naast de invoering van een mestverwerkingsplicht per 1 januari 2014, de dierrechten voor de varkens- en pluimveehouderij te handhaven voor de periode van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2014-2017) en voor de melkveehouderij een nieuw stelsel te introduceren per 1 januari 2015 dat een verantwoorde groei van die sector mogelijk maakt.

De ex-ante beleidsevaluatie van PBL en Wageningen-UR laat zien dat investeringen in mestverwerking noodzakelijk zijn om tijdig voldoende capaciteit beschikbaar te hebben om de druk van het nationale mestoverschot van de Nederlandse mestmarkt af te halen. Om het voor de sector aantrekkelijker te maken te investeren in mestverwerking hebben de staatssecretarissen van EZ en I&M besloten een voorziening te treffen die ziet op een gedeeltelijke ontheffing van de aan het stelsel van productierechten verbonden uitbreidingsverboden voor bedrijven met varkens en pluimvee die hun gehele bedrijfsoverschot laten verwerken. Met de voorziening wordt beoogd bedrijven die investeren in mestverwerking tegemoet te komen door het treffen van een voorziening waardoor zij slechts voor een deel van de voor hun uitbreiding de benodigde productierechten hoeven te verwerven.

Met deze voorziening wordt invulling gegeven aan de toezegging van de staatssecretaris van EZ, zoals gedaan tijdens het algemeen overleg met de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer op 26 maart 2014. Over het kader van de voorziening is overleg gevoerd met LTO Nederland (LTO), de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) en de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP). Een concept van deze regeling is voorgelegd aan en besproken met genoemde organisaties.

2. Aard van de getroffen voorziening

De getroffen voorziening betreft het verlenen van ontheffingen van het verbod, zoals neergelegd in de artikelen 19 en 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, om meer dierlijke meststoffen te produceren dan het op het bedrijf rustende productierecht. In paragraaf 5 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt bepaald onder welke voorwaarden een aanvraag kan worden ingediend en welke verplichtingen er aan ontheffing worden verbonden.

Het totale aantal varkens- en pluimvee-eenheden waarvoor ontheffing kan worden verleend is gemaximeerd. Een dergelijk plafond is noodzakelijk om te voorkomen dat de nationale fosfaatproductie het met de Europese Commissie overeengekomen nationale fosfaatproductieplafond overschrijdt. Dit plafond is sinds 2006 als voorwaarde verbonden aan de door de Commissie aan Nederland toegekende derogatiebeschikkingen, en laatstelijk opgenomen in de beschikking die verbonden is aan het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn voor de periode 2014-2017. Het nationale fosfaatproductieplafond is gelijk aan de fosfaatproductie zoals deze in 2002 werd gerealiseerd en bedraagt 172,9 miljoen kilogram fosfaat.

Voor de vaststelling van het plafond dat aan onderhavige voorziening is verbonden is gekeken naar de relatieve bijdrage van de varkens- respectievelijk pluimveehouderij aan het nationale fosfaatproductieplafond 2002 en is deze relatieve bijdrage vergeleken met de fosfaatproductie van genoemde sectoren in 2013. De fosfaatproductie van de varkenshouderij bedroeg 39,7 miljoen kilogram in 2002 en 38,8 miljoen kilogram in 2013. De fosfaatproductie van de pluimveehouderij bedroeg 27,4 miljoen kilogram in 2002 en 26,8 miljoen kilogram in 2013. Uit deze vergelijking volgt dat in de varkenshouderij het verschil in fosfaatproductie tussen 2002 en 2013 900.000 kilogram bedraagt. Voor de pluimveehouderij bedraagt dit verschil 600.000 kilogram. Deze hoeveelheden vormen de plafonds voor de respectievelijke sectoren voor onderhavige voorziening. De plafonds zijn in artikel 113 opgenomen waarbij de kilogrammen fosfaat zijn uitgedrukt in varkens- en pluimvee-eenheden. Eén varkenseenheid komt overeen met 7,4 kilogram fosfaat, terwijl één pluimvee-eenheid gelijk staat aan 0,5 kilogram fosfaat. Het plafond voor de voorziening bedraagt daarmee voor de varkenshouderij 121.622 varkenseenheden en voor de pluimveehouderij 1.200.000 pluimvee-eenheden.

Bedrijven waaraan een ontheffing wordt verleend zijn gehouden 100% van het bedrijfsoverschot te laten verwerken overeenkomstig artikel 33a, derde lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet. Op verzoek van het bedrijfsleven is besloten verwerking door het sluiten van vervangende verwerkingsovereenkomsten (artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet) niet toe te staan.

Indien de ontheffing niet verleend wordt op 1 januari van een kalenderjaar, dan kan de houder van de ontheffing er niet aan gehouden worden in het eerste jaar van de ontheffing 100% van zijn bedrijfsoverschot te laten verwerken. Immers, in het geval aan de houder van de ontheffing bijvoorbeeld pas per 1 juni van een kalenderjaar een ontheffing wordt verleend is het zeer goed denkbaar dat het betreffende bedrijf al een deel van zijn overschot heeft afgevoerd naar een afnemer binnen Nederland. In dat geval heeft de betreffende houder van de ontheffing niet de mogelijkheid om 100% van zijn overschot te laten verwerken. Artikel 118, tweede lid, voorziet in een overgangsbepaling voor houders van een ontheffing waar niet op 1 januari een ontheffing aan is verleend. Deze bedrijven dienen in dat geval slechts 100% van de hoeveelheid meststoffen van zijn bedrijfsoverschot te laten verwerken die evenredig is met de periode van dat jaar waarvoor de ontheffing is verleend. In geval de ontheffing bijvoorbeeld wordt verleend op 1 april, dan dient de betreffende houder van de ontheffing 275/365ste deel van 100% van zijn bedrijfsoverschot te laten verwerken in het eerste jaar van zijn ontheffing.

3. Procedure voor de aanvraag van een ontheffing

De aanvraag kan worden ingediend in de periode van 5 januari 2015, 09:00 uur, tot 30 januari 2015, 17:00 uur. De aanvraag kan uitsluitend op elektronische wijze ingediend worden via mijn.rvo.nl bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). De aanvrager dient hierbij zijn eigen digitale dossier te gebruiken. De aanvrager dient de op het elektronische aanvraagformulier gevraagde gegevens en bescheiden te overleggen bij zijn aanvraag (artikel 116, tweede lid). Bij de aanvraag dient in ieder geval de omvang van de beoogde of gerealiseerde uitbreiding, uitgedrukt in varkens- en/of pluimvee-eenheden, vermeldt te worden alsmede het aantal varkens- en/of pluimveerechten waarvoor men een ontheffing aanvraagt. Indien de varkens waarop de uitbreiding betrekking heeft worden gehouden in een integraal duurzame stal, dient de aanvraag vergezeld te gaan van stukken waaruit blijkt dat een voorlopig of definitief stalcertificaat is afgegeven in het kader van de Maatlat Duurzame Veehouderij. Indien de uitbreiding van het aantal dieren waarvoor een ontheffing wordt aangevraagd gerealiseerd is of gaat worden in een duurzame stal waarvoor een definitieve subsidiebeschikking in het kader van de IDS (Integraal Duurzame Stallen) is afgegeven, dan dient de aanvrager dit bij de aanvraag aan te geven. De stukken die betrekking hebben op de definitieve subsidiebeschikking zijn al geregistreerd bij RVO.nl en hoeven om die reden niet afzonderlijk nog eens te worden meegezonden.

De verwachting is dat met het aantal aanvragen dat in deze periode zal worden ingediend de respectievelijke plafonds voor de varkens- en pluimveehouderij zullen worden bereikt. Mocht dit – voor één van beide of beide plafonds – niet het geval zijn, dan bestaat de mogelijkheid van een tweede openstelling.

Een ontheffing kan worden aangevraagd door iedere landbouwer die voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in deze regeling. Per bedrijf waarop een productierecht rust kan maximaal één aanvraag voor varkenseenheden en één aanvraag voor pluimvee-eenheden worden ingediend (artikel 114, derde lid). Een landbouwer die een uitbreiding realiseert tussen 28 september 2011 en 31 december 2015, moet voor de helft van de voor deze uitbreiding benodigde varkens- of pluimvee-eenheden productierechten verwerven. Voor de andere helft kan hij een ontheffing aanvragen. Het in varkens- of pluimvee-eenheden uitgedrukte gemiddelde aantal dieren waarvoor een ontheffing kan worden aangevraagd is derhalve afhankelijk van de – eveneens in varkens- of pluimvee-eenheden uitgedrukte – productierechten die hij tussen 28 september 2011 en 31 december 2015 verwerft. In verband daarmee dient bij de aanvraag voor de ontheffing ingevolge artikel 114 het aantal varkens- of pluimvee-eenheden waarvoor productierechten verworven worden dan wel verworven zijn, te worden vermeld alsmede het totale aantal varkens- of pluimvee-eenheden van de uitbreiding tussen 28 september 2011 en 31 december 2015. Om te voorkomen dat, gelet op de in paragraaf 2 bedoelde plafonds, slechts enkele bedrijven van de voorziening gebruik kunnen maken, is ingevolge artikel 119, eerste lid, er per bedrijf een maximum gesteld aan de omvang van de in het kader van de voorziening te verlenen ontheffing. Dit maximum bedraagt 2.500 varkenseenheden respectievelijk 20.000 pluimvee-eenheden.

4. Beoordeling van de aanvraag en toekenning ontheffing

De aanvragen worden, indien volledig en voorzien van de benodigde gegevens en bescheiden, in behandeling genomen door RVO.nl. RVO.nl beoordeelt of de aanvraag voldoet aan de gestelde voorwaarden. Deze beoordeling ziet onder meer op de voorwaarde dat de verzochte ontheffing niet groter is dan 50% van de uitbreiding. Indien de aanvraag valt in de categorie ‘integraal duurzame stal’ wordt tevens beoordeeld of de uitbreiding inderdaad plaatsvindt of heeft plaatsgevonden in een integraal duurzame stal. Indien een aanvraag onvolledig is krijgt de aanvrager tot uiterlijk 13 februari 2015 de tijd om de aanvraag alsnog compleet te maken (artikel 114, vierde lid).

De aanvragen worden verdeeld in de volgorde van rangschikking. De aanvragen die in de aanvraagperiode zijn ontvangen waarbij de aanvrager heeft aangegeven dat de varkens of het pluimvee wordt gehouden of zal worden gehouden in een integraal duurzame stal, worden als hoogste gerangschikt. In deze categorie vallen zowel de aanvragen waarbij de aanvragers al een integraal duurzame stal hebben gerealiseerd als de aanvragen waarbij de aanvragers de integraal duurzame stal uiterlijk 31 december 2015 gerealiseerd zullen hebben. Indien met deze aanvragen het aantal beschikbare eenheden wordt overschreden, zal de verdeling plaatsvinden door middel van loting onder de aanvragers die in deze categorie een aanvraag hebben ingediend. Hierbij wordt opgemerkt dat een aanvraag die in deze categorie wordt ingediend maar waarvan blijkt dat de bovengenoemde subsidie voor een integraal duurzame stal niet is verleend of de aanvrager geen stalcertificaat heeft overgelegd, worden behandeld in de categorie overige aanvragen. Indien na toewijzing van eenheden aan aanvragers in de eerste categorie nog eenheden overblijven, worden de resterende eenheden verdeeld onder de categorie overige aanvragen. Ook hier geldt dat indien door het aantal aanvragen de plafonds genoemd in artikel 113 worden overschreden, de verdeling zal plaatsvinden door middel van loting.

Met de brief aan de Tweede Kamer van 12 december 2013 is aangekondigd dat het stelsel van productierechten voor varkens en pluimvee voor de duur van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn gehandhaafd blijft. Op basis van de evaluatie van de Meststoffenwet in 2016 zal besloten worden of het stelsel per 1 januari 2018 kan komen te vervallen. Om die reden is voor de duur van de ontheffing gekozen voor de datum van 31 december 2017.

Indien één of meer aan de ontheffing verbonden voorschriften niet worden nagekomen kan de ontheffing geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken (artikel 112, derde lid). Het intrekken van de ontheffing is ook aan de orde wanneer het bedrijf waaraan een ontheffing is verleend, niet langer wordt gevoerd, behoudens overdracht van het bedrijf met alle rechten en verplichtingen aan een opvolgende landbouwer waarna – nog steeds – aan alle voorwaarden voor de ontheffing wordt voldaan (artikel 120). Indien binnen de in artikel 119, tweede lid, gestelde termijn de uitbreiding niet is gerealiseerd, zal de ontheffing worden ingetrokken. De uitbreiding is gerealiseerd op het moment dat de 50% voor de uitbreiding benodigde productierechten voor varkens dan wel pluimvee bij RVO.nl zijn geregistreerd. Indien de ontheffing is verleend onder de voorwaarde de dieren worden gehouden in een duurzame stal, moet ook de duurzame stal in gebruik zijn genomen wil er sprake zijn van realisatie.

5. Bestaande voorziening

In 2006 is een soortgelijke voorziening getroffen voor een gedeeltelijke ontheffing van het uitbreidingsverbod als in onderhavige regeling. Met artikel 121a, eerste lid, wordt gewaarborgd dat de bepalingen zoals deze golden voor deze voorziening ook na onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet van kracht blijven. Met artikel 121a, tweede lid, wordt de einddatum van de op basis van bestaande voorziening verleende ontheffingen vastgesteld op 1 januari 2018.

6. Regeldruk

De regeldruk die samenhangt met de voorziening is opgemaakt uit de administratieve laten en de inhoudelijke nalevingslasten. De administratieve lasten worden als volgt becijferd (tabel 1).

Tabel 1: Administratieve lasten

Verplichting/betrokken ondernemer

Uitgangspunten

Administratieve last

Aanvraag ontheffing

250 bedrijven dienen een aanvraag in

€ 26.900,–

Bezwaar en beroep

50 bedrijven

€ 18.560,–

Archiveren, verstrekken aanvullende informatie aan RVO t.b.v. handhaving, indienen zienswijze, bezwaar, beroep

 

€ 3.550,–

Verantwoording verwerkingsplicht

 

€ 10.000,–

Totaal

 

€ 59.010,–

Algemeen uitgangspunt van de voorziening is dat deze zo eenvoudig mogelijk wordt gehouden en dat de administratieve lasten tot een minimum worden beperkt. Alleen die gegevens die absoluut noodzakelijk zijn voor het verlenen van de ontheffing en voor de verantwoording of aan de voorwaarden van de voorziening wordt voldaan en die niet elders bij de overheid bekend zijn, worden van landbouwbedrijven opgevraagd. Voor controle en handhaving wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de andere verplichtingen die zijn gesteld aan administratie van de landbouwbedrijven.

De inhoudelijke nalevingslasten lasten worden als volgt becijferd (tabel 2).

Tabel 2: Inhoudelijke nalevingslasten

Verplichting/betrokken ondernemer

Uitgangspunten

Inhoudelijke nalevingslast

Vrijstelling aanschaf varkenseenheden

121.622 eenheden à € 53,45 (prijsniveau 25-08-2014; bron: www.varkensrechten.nu)

– € 6.500.700,–

Vrijstelling aanschaf pluimvee-eenheden

1.200.000 eenheden à € 6,31 (prijsniveau 25-08-2014; bron: www.pluimveerechten.nu)

– € 7.572.000,–

Totaal

 

– € 14.072.696,–

De administratieve lasten die samenhangen met onderhavige voorziening zijn relatief beperkt met € 59.010,–. De besparing op de inhoudelijke nalevingslasten is echter fors doordat ondernemers die in aanmerking komen voor een ontheffing voor 50% van de gerealiseerde of beoogde uitbreiding geen productierechten aan hoeven te schaffen. Deze besparing bedraagt, op basis van het prijspeil van 25 augustus 2014 en uitgaande van een situatie dat voor het maximale aantal varkens- en pluimvee-eenheden ontheffing wordt verleend, ruim € 14 miljoen. De totale regeldrukvermindering komt daarmee uit op € 14.013.686,–.

7. Uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Conform artikel 43 van de Meststoffenwet is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing op de voorbereiding van ontheffing van het bepaalde bij of krachtens artikel 19 en 20, eerste lid, van de Meststoffenwet. Genoemde artikelen zien op het verbod om op een bedrijf gemiddeld in een kalenderjaar een groter aantal varkens respectievelijk kippen en kalkoenen te houden dan het op het bedrijf rustende varkens- respectievelijk pluimvee-recht. Dit houdt in dat twee ontwerp-ontheffingen – één met een integraal duurzame stal als voorwaarde en één zonder deze voorwaarde – in de Staatscourant zullen worden geplaatst en gedurende zes weken ter inzage zullen worden gelegd op het ministerie van Economische Zaken.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven