Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2014, 27142 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2014, 27142 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Financiën,
Gelet op artikel 38, tweede lid, onder a, van de Comptabiliteitswet 2001;
Besluit:
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
het periodieke onderzoek, zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001;
de evaluatie van een subsidie, zoals bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht;
een synthese-onderzoek naar de doeltreffendheid en de doelmatigheid van (een substantieel, samenhangend deel van) het beleid, dat wordt gevoerd op grond van één of meer beleidsartikelen van de Rijksbegroting;
de mate waarin de beleidsdoelstelling dankzij de inzet van de onderzochte beleidsinstrumenten wordt gerealiseerd;
de relatie tussen de effecten van het beleid en de kosten van het beleid.
een natuurlijk persoon die inhoudelijk deskundig is maar geen verantwoordelijkheid draagt voor het te onderzoeken beleid.
1. Het onderzoek naar de doeltreffendheid en de doelmatigheid kent de volgende kwaliteitseisen:
a. het onderzoek maakt duidelijk welk beleid wordt onderzocht en wat de doelstellingen van dat beleid zijn;
b. het onderzoek beoogt de vraag te beantwoorden in hoeverre het beleid, alsmede de daarmee samenhangende uitgaven, doeltreffend of doelmatig is;
c. de conclusies van het onderzoek worden onderbouwd door onderliggende bevindingen;
d. de in het onderzoek gebruikte onderzoeksmethode is valide en betrouwbaar, het rapport geeft inzicht in de gebruikte evaluatiemethode en in de mogelijkheden en onmogelijkheden om de doeltreffendheid en/of de doelmatigheid van het betreffende beleid vast te stellen.
2. Bij de uitvoering van een onderzoek naar de doeltreffendheid en de doelmatigheid wordt minimaal één onafhankelijke deskundige betrokken.
3. De onafhankelijk deskundige geeft een onafhankelijk oordeel over het uitgevoerde onderzoek.
4. De manier waarop een of meer onafhankelijke deskundigen bij het onderzoek betrokken is/ zijn geweest wordt beschreven in het onderzoeksrapport.
1. Al het beleid dat mede wordt gevoerd op grond van één of meer beleidsartikelen uit de Rijksbegroting wordt periodiek (bijvoorbeeld eens per vier jaar en ten minste eens in de zeven jaar) geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. In de begroting en het jaarverslag wordt aangegeven welke beleidsdoorlichtingen in welk jaar zijn of worden uitgevoerd.
2. Een beleidsdoorlichting bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
a. een afbakening van het te onderzoeken beleidsterrein;
b. de gehanteerde motivering voor het beleid en de met het beleid beoogde doelen;
c. een beschrijving van het beleidsterrein en de onderbouwing van de daarmee gemoeide uitgaven;
d. een overzicht van eerder uitgevoerd onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid en een onderbouwing van de gekozen evaluatieprogrammering;
e. de effecten van het gevoerde beleid en een analyse en beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid, dat wil zeggen alle instrumenten in hun onderlinge samenhang, en – indien relevant – de effecten van het beleid op economische groei en regeldruk;
f. een beschouwing over de maatregelen die genomen kunnen worden ter verdere verhoging van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleid;
g. een beschrijving van beleidsopties indien er significant minder middelen (-/- 20%) beschikbaar zijn.
3. De minister die het aangaat, zendt de beleidsdoorlichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
4. Bij elke beleidsdoorlichting geeft ten minste één van de betrokken onafhankelijke deskundigen een oordeel over de kwaliteit van de beleidsdoorlichting en een toelichting op de betrokkenheid en inbreng van de onafhankelijke deskundige bij de totstandkoming van de beleidsdoorlichting. Deze toelichting wordt opgenomen in de beleidsdoorlichting of als bijlage meegestuurd naar de Tweede Kamer.
5. Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 2, tweede lid, zijn onafhankelijke deskundigen die betrokken zijn bij een beleidsdoorlichting niet afkomstig van een ministerie. Medewerkers van inspectiediensten, de Auditdienst Rijk en departementale onderzoeksinstellingen met een onafhankelijke status kunnen wel als onafhankelijke deskundige optreden.
Onverminderd hetgeen bepaald is in de Algemene wet bestuursrecht zijn de kwaliteitseisen uit artikel 2, eerste lid, van toepassing op subsidie-evaluaties.
Deze regeling wordt met toelichting in de Staatscourant geplaatst.
Den Haag, 15 augustus 2014
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem.
Periodiek evalueren draagt bij aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid, doordat inzicht ontstaat in de werking van het beleid. Met evaluatieonderzoek wordt daarnaast verantwoording afgelegd aan het parlement over het te voeren en het gevoerde beleid. De doeltreffendheid en doelmatigheid van al het beleid van het Rijk moet periodiek worden geëvalueerd. De verplichting om periodiek te evalueren is voor verschillende beleidsinstrumenten op verschillende manieren wettelijk vastgelegd. Artikel 20 van de Comptabiliteitswet verplicht ministers om al het beleid periodiek te onderzoeken op doeltreffendheid en doelmatigheid. Artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat de verplichting om, tenzij wettelijk anders bepaald, subsidies die berusten op een wettelijk voorschrift ten minste eenmaal in de vijf jaar te evalueren.
Deze regeling stelt, op basis van artikel 38 van de Comptabiliteitswet, nadere eisen aan het onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid.
De Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) bevatten regels voor het in de begrotingen en jaarverslagen opnemen van de geagendeerde en uitgevoerde evaluatieonderzoeken.
Het Rijk organiseert diverse soorten evaluaties. Alleen indien een evaluatie de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid onderzoekt en als de evaluatie voldoet aan de nadere bepalingen van deze regeling, is sprake van een onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid zoals hier gedefinieerd.
De begripsbepalingen geven weer wat in deze regeling onder verschillende begrippen wordt verstaan.
a) Met de term onderzoek naar doeltreffendheid en of doelmatigheid wordt het periodieke onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid bedoeld zoals dat in de Comptabiliteitswet, artikel 20, is verplicht gesteld. Deze verplichting geldt voor al het beleid, en het daarbij behorende beleidsinstrumentarium.
b) Met de term subsidie-evaluatie wordt de periodieke evaluatie van subsidies bedoeld zoals voorgeschreven in de Awb. De Awb schrijft voor dat elke subsidie die berust op een wettelijke grondslag, tenzij wettelijk anders bepaald, ten minste eenmaal in de vijf jaar wordt geëvalueerd.
c) Een beleidsdoorlichting is een periodiek onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid, waarvoor specifieke regels gelden. Een beleidsdoorlichting heeft het karakter van een synthese onderzoek: de beleidsdoorlichting vat samen wat bekend is over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid De beleidsdoorlichting steunt daarmee op door de departementen georganiseerd evaluatieonderzoek naar de doeltreffendheid en/of de doelmatigheid van beleid. Een beleidsdoorlichting heeft daarmee twee functies. Allereerst geeft de beleidsdoorlichting een overzicht van de mate waarin het beleidsterrein op doeltreffendheid en doelmatigheid is geëvalueerd. Daarnaast bevat de beleidsdoorlichting een oordeel over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het totale onderzochte beleidsterrein, dat wil zeggen alle instrumenten in hun onderlinge samenhang.
d) Bij de doeltreffendheid van beleid gaat het om de mate waarin het beleid bijdraagt aan het behalen van de beoogde maatschappelijke doelstelling. Het gaat dus om het effect van de ingezette beleidsinstrumenten op de doelstelling(en) van het beleid.
e) Doelmatigheid betreft de relatie tussen de effecten van het beleid (op het beleidsdoel en eventuele neveneffecten) en de kosten van het beleid (beleidsuitgaven en overige kosten binnen en buiten het departement). Beleid is doelmatig als het gewenste beleidseffect tegen zo min mogelijk kosten en ongewenste neveneffecten wordt bereikt. Beleid dat niet doeltreffend is kan niet doelmatig zijn. Andersom is doeltreffend beleid niet automatisch ook doelmatig.
f) Een onafhankelijke deskundige is een persoon die inhoudelijk deskundig is op het te onderzoeken beleid, maar die geen verantwoordelijkheid draagt voor dit beleid. Ook heeft de onafhankelijke deskundige in de onderzochte periode geen verantwoordelijkheid gedragen voor het te onderzoeken beleid noch is deze persoon betrokken geweest bij de totstandkoming ervan.
Artikel 2, eerste lid, geeft een aantal kwaliteitscriteria waar al het onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid aan moet voldoen. Om goed te kunnen evalueren moet al bij de beleidsvorming zijn nagedacht over de mogelijkheden om te evalueren. Dit betreft bijvoorbeeld het opstellen een evalueerbare doelstelling, waarbij goed kan worden vastgesteld in hoeverre de doelstelling is bereikt. Het verzamelen van data, het in kaart brengen van de (start)situatie zonder beleid, de manier en termijn waarop effecten zichtbaar kunnen worden (bijvoorbeeld met experimenten), zijn eveneens relevante onderdelen van de beleidsvoorbereiding.
Doel van het onderzoek
De centrale vraag in het onderzoek is in hoeverre het beleid bijdraagt aan het met dat beleid beoogde doel, dan wel in hoeverre er (gewenste of ongewenste) neveneffecten optreden. Om deze vraag goed te beantwoorden moet allereerst het met het beleid beoogde doel in kaart worden gebracht. Bij een beleidsdoorlichting is het beoogde doel van het beleid de algemene doelstelling van het betreffende beleidsartikel. Bij ander evaluatieonderzoek is het van belang om zo goed mogelijk weer te geven welke doelstelling(en) er geformuleerd zijn, bijvoorbeeld in beleidsbrieven of andere publicaties. Voorts dient de afbakening van het evaluatieonderzoek helder te zijn.
Het belangrijkste onderdeel van evaluatieonderzoek is het vaststellen van de effecten van het gevoerde beleid. Door de effecten van het beleid af te zetten tegen de doelstelling van het beleid kan een uitspraak worden gedaan over de mate waarin het beleid doeltreffend is geweest.
In het onderzoek wordt daarom onderzocht of er een causale relatie is tussen het beleid(sinstrument) en een maatschappelijke uitkomst. In de praktijk zullen ook externe factoren de uitkomst beïnvloeden. Voor de invloed van externe factoren moet dus worden gecorrigeerd om de effecten van beleid te meten. Dit maakt het meten van effecten van beleid complex.
Het aantonen van een causale relatie vereist dat de situatie met beleid kan worden afgezet tegen de situatie waarin er geen (of ander) beleid zou zijn gevoerd (de zogenaamde counterfactual of controlegroep).
Het methodologisch verantwoord onderzoeken hiervan met een (quasi-) experimentele opzet is echter niet altijd mogelijk, of kan te gecompliceerd of te kostbaar zijn. In dat geval kan met behulp van andere methoden het eventuele effect en de doeltreffendheid van het beleid aannemelijk worden gemaakt. Typen onderzoek die op onderdelen indicaties kunnen geven van de effecten van beleid zijn bijvoorbeeld onderzoeken naar vergelijkbaar beleid uit het buitenland, verdiepende case studies, systematische bevraging van onafhankelijke deskundigen, of een beoordeling van de uitvoering van het beleid1.. Idealiter wordt daarbij informatie uit verschillende bronnen gecombineerd om een indicatie van de effecten van het beleid te krijgen. Voor sommige beleidsterreinen is het niet goed mogelijk om de effecten van het beleid te meten en ook niet om via andere methoden voldoende indicaties van de effecten te krijgen.
Het rapporteren over de effecten van beleid is het belangrijkste onderdeel van een evaluatieonderzoek. Er moet dus altijd aandacht worden besteed aan de effecten van beleid en de (on)mogelijkheid om deze te kunnen vaststellen.
Doelmatigheid betreft de relatie tussen de effecten van het beleid (op het beleidsdoel en overige baten) en de kosten van het beleid (de beleidsuitgaven en overige kosten binnen en buiten het departement). Beleid is doelmatig als het gewenste beleidseffect tegen zo min mogelijk kosten wordt bereikt. Om iets te kunnen zeggen over de doelmatigheid, moet de doeltreffendheid dus al zijn onderzocht. Beleid dat niet doeltreffend is, is per definitie immers ook niet doelmatig. Onderzoek naar de doelmatigheid van beleid vergelijkt de verhouding tussen de effecten en kosten van verschillende beleidsalternatieven (was hetzelfde effect met alternatief beleid ook met lagere kosten te bereiken, of bereikt andersoortig beleid misschien meer met dezelfde middelen).
De conclusies in het rapport volgen uit de bevindingen van het evaluatieonderzoek. Er moet worden gewaakt voor niet goed onderbouwde conclusies; als er onvoldoende betrouwbare informatie is om uitspraken te doen over doeltreffendheid en/of doelmatigheid, dan moet dit worden aangegeven in het rapport.
Het onderzoek moet valide en betrouwbaar zijn. Met validiteit wordt bedoeld dat daadwerkelijk wordt onderzocht wat het onderzoek beoogt te onderzoeken; Met betrouwbaarheid wordt bedoeld dat het resultaat niet afhankelijk is van toevallige factoren, een herhaling van het onderzoek zou tot dezelfde uitkomsten en conclusies moeten leiden. Betrouwbaar betekent ook dat de wijze waarop het onderzoek tot stand is gekomen, achteraf reconstrueerbaar is.
Op basis van de informatie in het rapport moet de lezer kunnen beoordelen op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd, op welke wijze variabelen zijn gemeten en welke onderzoeksmethodes zijn gevolgd. De gebruikte onderzoeksmethoden sluiten zo veel mogelijk aan bij actuele professionele standaarden. Het is wenselijk om de beperkingen en onmogelijkheden van het meten van de effecten van het onderzochte beleid in het rapport aan te geven, inclusief alternatieven om het meten van effecten te verbeteren.
Onderzoek kan worden uitgevoerd in eigen beheer of worden uitbesteed. Artikel 2, tweede lid, schrijft voor dat bij onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid onafhankelijke deskundigen worden betrokken. Dit om te waarborgen dat het onderzoek voldoet aan de kwaliteitseisen uit het eerste lid. Onafhankelijke deskundigen moeten inhoudelijk deskundig zijn op het te onderzoeken beleidsterrein. Ook mogen zij geen verantwoordelijkheid dragen, of verantwoordelijkheid hebben gedragen, voor het te onderzoeken beleid.
Het ligt voor de hand dat de opdrachtgever heldere afspraken maakt met de onafhankelijke deskundige over zijn of haar taak. Doorgaans zal de onafhankelijke deskundige letten op de aspecten die in artikel 2 zijn genoemd.
Over de manier waarop onafhankelijke deskundigen worden betrokken wordt niets voorgeschreven, omdat de gewenste betrokkenheid per evaluatie kan verschillen.
Het is wenselijk dat de onafhankelijke deskundigen tijdig bij de uitvoering van de evaluatie worden betrokken. Dit kan door bijvoorbeeld de opzet van het onderzoek te bespreken en door commentaar te vragen tijdens de uitvoering. Ook kan het afgeronde onderzoek worden voorgelegd aan onafhankelijke experts.
Het is ook mogelijk dat het hele onderzoek wordt uitbesteed aan een onafhankelijke partij. Dit kan ook een onafhankelijke partij binnen een ministerie zijn. Een eis daarbij is dat bij de opdrachtverlening de onafhankelijke inbreng van de uitvoerder van het onderzoek voldoende wordt gewaarborgd.
Een beleidsdoorlichting is een onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid. Een beleidsdoorlichting bestrijkt in principe een heel beleidsartikel, maar in ieder geval een substantieel en samenhangend deel van een beleidsartikel. Indien gerelateerde beleidsinstrumenten onder verschillende beleidsartikelen vallen, kan het de evaluatie ten goede komen om meerdere beleidsartikelen in samenhang te beoordelen in één beleidsdoorlichting. Dit kan ook betrekking hebben op beleidsartikelen van meerdere departementale begrotingen. Voor de beleidsdoorlichting gelden ook de kwaliteitseisen uit artikel 2, eerste lid, en de eisen aan de onafhankelijkheid uit artikel 2, tweede lid. Daarnaast gelden voor beleidsdoorlichtingen aanvullende eisen met betrekking tot de inhoud en het borgen van de onafhankelijkheid.
Al het beleid dient met een zekere regelmaat te worden geëvalueerd in een beleidsdoorlichting, bijvoorbeeld eens in de vier jaar en ten minste eens in de zeven jaar. Er moet sprake zijn van een dekkende programmering van beleidsdoorlichtingen. Bij voorkeur wordt de agendering van beleidsdoorlichtingen zo ingericht dat informatie uit de beleidsdoorlichting kan worden gebruikt bij de besluitvorming over aanpassingen van het beleid. Het is daarnaast noodzakelijk ervoor te zorgen dat de evaluatieprogrammering aansluit bij de programmering van de beleidsdoorlichtingen. Idealiter is op het moment dat een beleidsdoorlichting gepland staat voldoende informatie beschikbaar (in de vorm van evaluatieonderzoek), zodat een goede beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gehele beleidsartikel mogelijk is.
De Rijksbegrotingsvoorschriften bevatten de regels voor het in de begroting opnemen van de geagendeerde en uitgevoerde beleidsdoorlichtingen.
De beleidsdoorlichting bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
Een beleidsdoorlichting is in principe gericht op het hele beleidsartikel, en op de algemene doelstelling van dat artikel. Vanwege de omvang van sommige beleidsartikelen wordt de mogelijkheid open gelaten om het artikel in delen door te lichten. De beleidsdoorlichting moet dan wel betrekking hebben op een substantieel en samenhangend deel van het artikel. In dat geval wordt ook aangegeven of en wanneer de andere onderdelen van het artikel worden doorgelicht. Ook in dit geval wordt gekeken in hoeverre het beleid heeft bijgedragen aan het behalen van de algemene doelstelling van het beleidsartikel of de operationele doelstellingen zoals die in de beleidsplannen zijn opgenomen. Wanneer de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid beter kan worden onderzocht door (substantiële onderdelen van) verschillende beleidsartikelen in samenhang te beoordelen, dan kan het logisch zijn om één integrale beleidsdoorlichting op te stellen. Daarbij dient te worden aangegeven welke onderdelen en instrumenten dit betreft.
Onderzoeksvragen:
1) Welk(e) artikel(en) (onderdeel of onderdelen) wordt of worden behandeld in de beleidsdoorlichting?
2) Indien van toepassing: wanneer worden / zijn de andere artikelonderdelen doorgelicht?
Dit onderdeel geeft beknopt aan waarom in het verleden voor dit beleid is gekozen en tevens of het probleem dat aanleiding was voor het beleid nog actueel is.
Onderzoeksvragen:
3) Wat was de aanleiding voor het beleid? Is deze aanleiding nog actueel?
4) Wat is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid?
Het derde onderdeel van een beleidsdoorlichting geeft een beknopte beschrijving van de beleidsinstrumenten in hun onderlinge samenhang. Daarnaast worden de uitgaven in beeld en gebracht en onderbouwd. Ook worden trends in de uitgaven beschreven en onderbouwd (bijvoorbeeld toegerekend aan ontwikkelingen in het gebruik, of in de kostprijs). Belangrijk is verder dat wordt gekeken of het beleid, naast de directe uitgaven (inclusief uitvoeringskosten en bijvoorbeeld toezichtkosten) op het beleidsartikel, ook leidt tot uitgaven of kosten op andere beleidsterreinen of andere begrotingen, ofwel dat de uitvoering van het beleid kosten met zich meebrengt voor andere partijen (burgers, bedrijfsleven).
Onderzoeksvragen:
5) Wat is de aard en samenhang van de ingezette instrumenten?
6) Met welke uitgaven gaat het beleid gepaard, inclusief kosten op andere terreinen of voor andere partijen?
7) Wat is de onderbouwing van de uitgaven? Hoe zijn deze te relateren aan de componenten volume/gebruik en aan prijzen/tarieven?
De beleidsdoorlichting bevat een overzicht van welke evaluaties van de doeltreffendheid en doelmatigheid (met bronvermelding) zijn uitgevoerd en welke evaluatiemethoden zijn gekozen, en om welke redenen (toepassingsmogelijkheden, kosten, complexiteit, en het belang van de informatie die de evaluatiemethoden opleveren). Toegelicht wordt in hoeverre het beschikbare onderzoeksmateriaal uitspraken over effectiviteit en doelmatigheid mogelijk maakt. Ten slotte wordt aangegeven welke beleidsterreinen (nog) niet zijn geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid en de reden waarom dit (nog) niet kan of (nog) niet is gebeurd. Daarmee ontstaat een overzicht van de mogelijkheden en keuzen die zijn gemaakt om het betreffende beleidsterrein te evalueren.
Onderzoeksvragen:
8) Welke evaluaties (met bronvermelding) zijn uitgevoerd, op welke manier is het beleid geëvalueerd en om welke redenen?
9) Welke beleidsonderdelen zijn (nog) niet geëvalueerd? Inclusief uitleg over de mogelijkheid en onmogelijkheid om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid in de toekomst te evalueren.
10) In hoeverre maakt het beschikbare onderzoeksmateriaal uitspraken over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleidsterrein mogelijk?
De beleidsdoorlichting geeft – voor zover mogelijk – een oordeel over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het onderzochte beleid in zijn geheel. De ingezette beleidsinstrumenten worden daarvoor in onderlinge samenhang geanalyseerd. Naast het reeds in opdracht van de overheid uitgevoerde evaluatieonderzoek kunnen daarvoor ook overige bronnen uit binnen- en buitenland worden gebruikt (zoals uitvoeringsinformatie, en beschikbaar wetenschappelijk empirisch onderzoek).
Omdat een beleidsdoorlichting zich richt op de algemene doelstelling van het artikel zal het effect van de beleidsinstrumenten op de algemene doelstelling moeten worden beoordeeld. De algemene doelstelling van een beleidsartikel is, naar zijn aard, vaak in algemene termen geformuleerd. Een eerste vraag is of de gestelde doelen zijn behaald ongeacht de inzet van beleidsinstrumenten. Het gaat hier om doelrealisatie. De volgende vraag is in hoeverre het gevoerde beleid hieraan heeft bijgedragen. De bijdrage van individuele instrumenten aan het behalen van de algemene doelstelling is soms lastig te meten. Toch moet deze bijdrage zo goed mogelijk in kaart worden gebracht. Daarbij kan het helpen om ook te inventariseren of er andere, meer concrete doelstellingen voor het beleid zijn geformuleerd. Dit kan bijvoorbeeld gebeurd zijn in de begroting of in beleidsbrieven aan de Tweede Kamer.
De doeltreffendheid is de mate waarin het gevoerde beleid heeft bijgedragen aan het halen van de algemene doelstelling. Bij de doelmatigheid moeten de kosten van het beleid worden afgewogen tegen het effect van het beleid (en de eventuele neveneffecten) en wordt de vraag beantwoord of met een andere beleidsmix hetzelfde effect tegen minder kosten had kunnen worden bereikt, of een groter effect tegen dezelfde kosten. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de uitvoeringskosten van het beleid.
Het ligt voor de hand dat in de beleidsdoorlichtingen niet alleen verantwoording wordt afgelegd over het onder het beleidsartikel gevoerde beleid, maar dat ook wordt ingegaan op de bijdrage van het beleid aan bredere kabinetsdoelstellingen. Zo kan in de beleidsdoorlichting, indien relevant, worden ingegaan op de bijdrage van het beleid aan de economische groei en de vermindering van regeldruk.
Tevens zal er in het kader van ‘open data’ zo veel mogelijk naar worden gestreefd om de data waarop het onderzoek gebaseerd is te publiceren. Hierbij zal rekening worden gehouden met privacy wetgeving en de WOB.
Onderzoeksvragen:
11) Zijn de doelen van het beleid gerealiseerd?
12) Hoe doeltreffend is het beleid geweest? Zijn er positieve en/of negatieve neveneffecten?
13) Hoe doelmatig is het beleid geweest?
Elke beleidsdoorlichting wordt afgerond met een beschouwing over maatregelen die getroffen kunnen worden om de doelmatigheid en doeltreffendheid verder te verhogen. De kern van de beleidsdoorlichting is het geven van een oordeel over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het onderzochte beleid. De informatie en conclusies uit de beleidsdoorlichting kunnen aanleiding geven om het onderzochte beleid op één of meer onderdelen aan te scherpen of aan te passen om zo de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid te verhogen en op die manier (nog) betere resultaten te halen bij het realiseren van de maatschappelijke doelstellingen van het beleid.
Onderzoeksvragen:
14) Welke maatregelen kunnen worden genomen om de doelmatigheid en doeltreffendheid verder te verhogen?
In dit onderdeel wordt een verkenning gemaakt van beleidsopties die gekozen kunnen worden indien er significant minder middelen (-/- 20%) beschikbaar zijn voor het beleidsterrein. Er wordt in beeld gebracht welke keuzes dit impliceert en welke afwegingen daarbij een rol spelen. Daarbij wordt per beleidsoptie aangegeven met welke maatschappelijke effecten dat naar verwachting gepaard gaat en welke neveneffecten er zijn. De beleidsopties worden budgettair onderbouwd.
15) In het geval dat er significant minder middelen beschikbaar zijn (-/- circa 20% van de middelen op het (de) beleidsartikel(en)), welke beleidsopties zijn dan mogelijk?
Een afgeronde beleidsdoorlichting wordt door de betrokken minister(s) naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit gebeurt bij voorkeur samen met een beleidsreactie van de betrokken minister(s) op de beleidsdoorlichting.
Voor beleidsdoorlichtingen worden nadere eisen gesteld aan de wijze waarop de Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de borging van onafhankelijkheid. Voorgeschreven is dat ten minste een van de betrokken onafhankelijke deskundigen een toelichting geeft op zijn of haar betrokkenheid en inbreng bij de totstandkoming van de beleidsdoorlichting en over de kwaliteit van de beleidsdoorlichting. Deze toelichting wordt in de beleidsdoorlichting opgenomen, bijvoorbeeld als bijlage, of samen met de beleidsdoorlichting naar de Tweede Kamer gestuurd.
Over de manier waarop de onafhankelijke deskundige deze toelichting vormgeeft worden geen regels gegeven. Wel ligt het voor de hand dat de onafhankelijke deskundige in zijn of haar oordeel in ieder geval duidelijk maakt hoe hij of zij bij de beleidsdoorlichting betrokken is geweest en in hoeverre de beleidsdoorlichting voldoet aan de kwaliteitseisen uit artikel 2, eerste lid.
Voor een beleidsdoorlichting gelden aanvullende eisen aan de onafhankelijkheid. Voor beleidsdoorlichtingen geldt dat de onafhankelijke deskundige niet afkomstig kan zijn uit de kring van departementen. Hierdoor wordt de schijn vermeden dat de ‘rijksslager’ zijn eigen vlees keurt.
Uitzondering op deze regel zijn medewerkers van inspectiediensten en departementale onderzoeksinstellingen met een onafhankelijke status (bijvoorbeeld de Planbureaus, de Auditdienst Rijk, de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie of het Wageningen Universiteit Researchcentrum (WUR) bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie of het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KIM) kunnen wel als onafhankelijke deskundige optreden. Hetzelfde geldt voor onafhankelijke adviseurs van de regering, zoals de Nationale ombudsman of de Nationaal Rapporteur Mensenhandel.
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bepaling opgenomen dat subsidies die op een wettelijk voorschrift berusten ten minste eens in de vijf jaar worden geëvalueerd, tenzij wettelijk anders bepaald (artikel 4:24).
Met deze evaluatie wordt een verslag bedoeld over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie. Met de evaluatie van een subsidie wordt de individuele subsidieregeling bedoeld, niet elke individuele subsidieverstrekking. De Awb stelt geen nadere eisen aan de vorm of inhoud van de evaluatie, omdat daar vanwege de grote verscheidenheid aan subsidies geen algemene voorschriften voor zijn te geven. Wel is het, volgens de memorie van toelichting, ‘vanzelfsprekend’ dat de evaluatie een adequaat inzicht geeft in de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.
Onderzoek naar doeltreffendheid is dus onderdeel van elke subsidie-evaluatie. Daarom zijn ook op subsidie-evaluaties de kwaliteitseisen uit artikel 2, eerste lid, van toepassing.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem.
Een goede uitvoering is een noodzakelijke maar zeker geen voldoende voorwaarde voor effectief beleid
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-27142.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.