TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Aanleiding en doel
In samenhang met de Wijzigingswet kinderopvang 2013 (Stb. 2013, 253 en 254) en de wijziging van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk
(vanaf 1 januari 2014: het Besluit registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang
en peuterspeelzaalwerk en hierna: Besluit registers) is ook de Regeling Wet kinderopvang
en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Regeling Wko) aangepast.
De wijzigingen in de Regeling Wko hebben met name betrekking op het register buitenlandse
kinderopvang. De wijzigingen voorzien erin dat voor een aantal lidstaten van de Europese
Unie (hierna: EU-lidstaat) en staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende
de Europese Economische Ruimte (hierna: EER-staat) geregeld is welke soorten kinderopvangvoorzieningen
in principe, mits de kwaliteit ervan naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse
kwaliteitseisen, kunnen worden ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang
en welke soort voorzieningen niet ingeschreven worden in het register buitenlandse
kinderopvang, omdat ze niet onder de definitie van kinderopvang vallen op grond van
de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko). Daarnaast is
voor een aantal soorten kinderopvangvoorzieningen geregeld welk bewijsstuk als een
geldig bewijsstuk wordt erkend om aannemelijk te maken dat de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening
naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse kwaliteitseisen.
Voorts wordt de categorale gelijkstelling van buiten Nederland gevestigde kindercentra
of voorzieningen voor gastouderopvang met in Nederland geregistreerde kindercentra
of voorzieningen voor gastouderopvang (ook aangeduid als: de gelijkgestelde categorieën
kinderopvang) afgeschaft. Hiermee ontstaat er een eenduidig beleid, omdat alle ouders
die kinderopvangtoeslag willen ontvangen voor het gebruik van een kinderopvangvoorziening
in een andere EU-lidstaat, een andere EER-staat of Zwitserland gebruik moeten maken
van kinderopvang die ingeschreven is in het register buitenlandse kinderopvang. Alle
ouders die kinderopvangtoeslag willen ontvangen en gebruik maken van een kinderopvangvoorziening
die in Nederland is gevestigd, moeten immers ook gebruik maken van een geregistreerde
kinderopvangvoorziening in het register kinderopvang. Dit draagt bij aan een rechtmatige
toekenning van de kinderopvangtoeslag.
Alle ouders die in het buitenland gebruik willen maken van een kinderopvangvoorziening
moeten een aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang indienen
bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De minister beoordeelt of de
kwaliteit van een kinderopvangvoorziening in een andere EU-lidstaat, een andere EER-staat
of Zwitserland (hierna: buitenlandse kinderopvangvoorziening) naar aard en strekking
overeenkomt met de Nederlandse kwaliteitseisen.
Met deze regelingswijziging zijn tevens de bijlagen, behorend bij artikel 9b inzake
de systeembeschrijving en behorend bij artikel 12 inzake het gemeentelijk jaarverslag
geheel herzien. De redenen hiervoor zijn opgenomen in de artikelsgewijze toelichting.
Tevens is de tekst van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012
(hierna: Regeling kwaliteit) aangepast, omdat geconstateerd is dat per abuis in twee
artikelen identieke bepalingen opgenomen waren over de eisen die aan de ruimtes voor
gastouderopvang worden gesteld.
2. Korte beschrijving en inhoud Regeling Wko
De onderhavige regeling betreft een aanpassing van de Regeling Wko. Het gaat daarbij,
naast een aantal technische aanpassingen, om de in paragraaf 3 toegelichte wijzigingen
die verband houden met het register buitenlandse kinderopvang. De wijzigingen in de
Regeling Wko met betrekking tot het register buitenlandse kinderopvang hangen samen
met de artikelen 1.48 tot en met 1.48b van de Wko, zoals deze artikelen luiden met
ingang van 1 januari 2014, en de artikelen 10a tot en met 10g van het Besluit registers,
zoals deze artikelen luiden met ingang van 1 januari 2014.
3. Register buitenlandse kinderopvang
Voor kinderopvang die plaatsvindt buiten Nederland, maar in een andere EU-lidstaat,
een andere EER-staat of Zwitserland, kan op grond van een Europese Verordening (Verordening
883/2004) ook recht op kinderopvangtoeslag bestaan. Dit recht op kinderopvangtoeslag
is neergelegd in artikel 1.6, tweede en derde lid, van de Wko. De artikelen 1.48 en
1.48a van de Wko regelen de inschrijving van een voorziening, bedoeld in artikel 1.48,
eerste of tweede lid (hierna: buitenlandse kinderopvangvoorziening) in het register
buitenlandse kinderopvang.
Het Besluit registers regelt de vorm en het doel van het register buitenlandse kinderopvang,
de aanvraag tot inschrijving in het register, de in het register op te nemen gegevens,
de wijziging van verstrekte gegevens, verwijdering uit het register, de ingangs- en
einddatum van de inschrijving in het register, de verstrekking van gegevens uit het
register en de bewaartermijn van gegevens in het register buitenlandse kinderopvang.
In de onderhavige regeling zijn voor een aantal landen nadere regels geformuleerd
op basis waarvan beoordeeld wordt of een kinderopvangvoorziening in dat land individueel
kan worden gelijkgesteld met een Nederlandse kinderopvangvoorziening door opneming
daarvan in het register buitenlandse kinderopvang en aan de hand van welke bewijsstukken
ouders kunnen aantonen dat de kwaliteit van de betreffende kinderopvangvoorziening
naar aard en strekking overeenkomt met de kwaliteitseisen die op grond van de Wko
voor Nederlandse kinderopvangvoorzieningen gelden.
Daarnaast wordt niet langer gebruik gemaakt van de in artikel 1.48c van de Wko opgenomen
mogelijkheid om categorieën van buitenlandse kinderopvangvoorzieningen gelijk te stellen.
De buitenlandse kinderopvangvoorzieningen die categorisch gelijkgesteld waren, moeten
hierdoor voortaan ook individueel ingeschreven worden in het register buitenlandse
kinderopvang. Voor de ouders die op 31 december 2013 gebruik maakten van een kinderopvangvoorziening
die tot 1 januari 2014 gelijkgesteld was, is een overgangsregeling opgenomen.
3.1 Soorten kinderopvang
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Bureau Bartels
in 2012 in elf (lid)staten2 van de EU en EER een onderzoek uitgevoerd naar de soorten van kinderopvang en de
daaraan gestelde kwaliteitseisen. De resultaten van dit onderzoek zijn mede als informatiebron
gebruikt om te bepalen welke soorten kinderopvangvoorzieningen zijn in de zin van
de Wko en welke bewijsstukken ouders dienen te overleggen om aan te tonen dat de kwaliteit
van de betreffende kinderopvangvoorziening naar aard en strekking overeenkomt met
de kwaliteitseisen die op grond van de Wko voor Nederlandse kinderopvangvoorzieningen
gelden.
In de regelgeving worden drie soorten opvang onderscheiden, te weten dagopvang, buitenschoolse
opvang en gastouderopvang. Onder de begrippen dagopvang en buitenschoolse opvang wordt
per definitie geen gastouderopvang verstaan.
Bij de beoordeling of sprake is van een voorziening in de zin van de Wko is één van
de beoordelingscriteria of de voorziening onder het schoolsysteem valt en daarmee
geen kinderopvangvoorziening is. Een voorbeeld hiervan is de ‘école maternelle’ in
Frankrijk. Dit is een Franse voorschool die valt onder het schoolsysteem en bovendien
gratis toegankelijk is. De ‘école maternelle’ wordt daarom niet meer ingeschreven
in het register buitenlandse kinderopvang.
Het is echter niet zo dat een voorschool nimmer een kinderopvangvoorziening is in
de zin van de Wko, omdat de systematiek in de diverse landen uiteenloopt.
In sommige landen wordt de voorschoolse voorziening aangemerkt als buitenschoolse
opvang. In dat geval is de voorschool bijvoorbeeld een aantal uur per dag gratis toegankelijk
voor alle kinderen van een bepaalde leeftijd, maar kunnen ouders hun kinderen tegen
betaling nog een aantal aanvullende uren laten opvangen in de voorziening. In zo’n
geval komen alleen de aanvullende uren voor kinderopvangtoeslag in aanmerking en betreft
het dus buitenschoolse opvang en geen dagopvang.
Daarnaast is een criterium om als kinderopvangvoorziening ingeschreven te kunnen worden
in het register buitenlandse kinderopvang dat er gewerkt moet worden met voldoende
beroepskrachten. Indien er alleen of gedeeltelijk vrijwilligers werken, dan kan dit
ertoe leiden dat de betreffende voorziening geen kinderopvangvoorziening is in de
zin van de Wko. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de ‘crèche parentale’ in Frankrijk.
Uitgezonderde soorten kinderopvang
Voor bepaalde landen wordt in de Regeling Wko expliciet aangegeven welke soorten niet
overeenkomen met een kinderopvangvoorziening in de zin van de Wko en daarom ook niet
worden ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang. Hiermee wordt voor
ouders duidelijkheid gecreëerd en weten zij dat er geen recht op kinderopvangtoeslag
bestaat voor het gebruik van een dergelijke voorziening.
Uit het onderzoek van Bureau Bartels is gebleken dat deze soorten niet goed vergelijkbaar
zijn met kinderopvang in de zin van de Wko en/of dat er voor het gebruik van een dergelijke
voorziening geen recht op kinderopvangtoeslag kan bestaan. Dit laatste kan het geval
zijn indien een soort kinderopvang betreft die gratis toegankelijk is. In artikel
1.48, derde lid, van de Wko is opgenomen dat een ouder een aanvraag tot inschrijving
in het register buitenlandse kinderopvang indient, indien de ouder voornemens is aanspraak
te maken op kinderopvangtoeslag.
Overige landen EU en EER
Ten aanzien van de EU-lidstaten en EER-staten en voor Zwitserland, waarvoor geen specifieke
bepalingen zijn opgenomen in de Regeling Wko, gelden in ieder geval de hieronder genoemde
criteria bij de beoordeling of het om een kinderopvangvoorziening in de zin van de
Wko gaat of niet. Indien een voorziening onder de definitie van kinderopvang valt,
is vervolgens van belang dat de kwaliteit van de betreffende voorziening naar aard
en strekking overeenkomt met de kwaliteitseisen zoals die gelden op grond van de Wko.
3.2 Kwaliteitseisen aan buitenlandse kinderopvangvoorzieningen
In Nederland worden kwaliteitseisen gesteld aan dagopvang, buitenschoolse opvang,
gastouders en gastouderbureaus, zodat ouders hun kind met een gerust hart naar de
kinderopvang kunnen laten gaan. Bovendien stimuleert goede kinderopvang de ontwikkeling
van kinderen. De Nederlandse overheid draagt financieel bij door middel van de uitbetaling
van de kinderopvangtoeslag voor het gebruik van een kinderopvangvoorziening. Om de
kwaliteit van kinderopvang te bevorderen is op basis van de Wko geregeld aan welke
eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. In Nederland houden de GGD’en toezicht
op de naleving van de kwaliteitseisen. De GGD’en oefenen dit toezicht niet uit bij
de buitenlandse kinderopvangvoorzieningen. Het is echter voor het verstrekken van
kinderopvangtoeslag ook bij het gebruik van die voorzieningen van belang dat de kwaliteit
van de opvang naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse kwaliteitseisen.
Omdat de GGD’en geen toezicht houden op de kinderopvangvoorzieningen in een andere
EU-lidstaat, een andere EER-staat of Zwitserland wordt er, voor zover dit voldoende
waarborgen geeft over de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening, aangesloten bij
de wet- en regelgeving in het betreffende land en de wijze van toezicht en registratie
zoals deze in dat land zijn geregeld, door waar mogelijk gebruik te maken van de bewijsstukken
die door het land zelf worden verstrekt.
Bij de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang moet de
ouder op grond van artikel 10a, eerste lid, onderdeel h, van het Besluit registers
een of meer bewijsstukken aanleveren, waaruit blijkt dat de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening
naar aard en strekking overeenkomt met de kwaliteitseisen op grond van de Wko. Belangrijke
kwaliteitscriteria die bepalen of een kinderopvangvoorziening kan worden ingeschreven
in het register buitenlandse kinderopvang, zijn de beroepskracht/kind-ratio, groepsgrootte,
opleidingseisen aan het personeel, een geldige Verklaring Omtrent het Gedrag of buitenlandse
equivalent daarvan, registratie of erkenning door de (regionale) overheid en toezicht
vanuit de (regionale) overheid. In de Regeling Wko is in de artikelen 15 tot en met
15l voor een aantal landen voorgeschreven welk bewijsstuk ouders voor een bepaalde
soort kinderopvangvoorziening in een bepaald land, dienen aan te leveren. Als de ouder
een ander bewijsstuk aanlevert dan is voorgeschreven in de Regeling Wko, zal beoordeeld
worden of met dit bewijsstuk aannemelijk wordt gemaakt dat de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening
naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse kwaliteitseisen.
Indien voor een land of een soort kinderopvang in een land niet in de onderhavige
regeling is voorgeschreven welk bewijsstuk moet worden aangeleverd, geldt op grond
van artikel 10a, eerste lid, onderdeel h, van het Besluit registers dat er in ieder
geval een bewijsstuk van de (regionale) overheid aangeleverd dient te worden, waaruit
blijkt dat de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening naar aard en strekking overeenkomt
met de Nederlandse kwaliteitseisen. Dit kan bijvoorbeeld een bewijsstuk zijn van de
(regionale) overheid, waaruit blijkt dat de kinderopvangvoorziening door de (regionale)
overheid wordt erkend en daar geregistreerd is.
Als het mogelijk is om gebruik te maken van door de overheid geregistreerde of erkende
kinderopvang, dan wordt een niet geregistreerde of niet erkende kinderopvangvoorziening
niet aangemerkt als kinderopvangvoorziening die kan worden ingeschreven in het register
buitenlandse kinderopvang. In Nederland moet men immers, wanneer men kinderopvangtoeslag
wil ontvangen ook gebruik maken van geregistreerde kinderopvang die aan de kwaliteitseisen
voldoet en waarop toezicht wordt gehouden. Een ouder, die kinderopvangtoeslag wil
ontvangen, kan in Nederland bijvoorbeeld niet kiezen om gebruik te maken van een kinderdagverblijf
dat niet is ingeschreven in het register kinderopvang. Zo moeten ouders die in een
andere EU-lidstaat, een andere EER-staat of Zwitserland ook gebruik maken van een
door de overheid geregistreerde of erkende kinderopvangvoorziening, als zij in aanmerking
willen komen voor kinderopvangtoeslag.
In bepaalde landen worden niet alle soorten van kinderopvang, zoals die in Nederland
bekend zijn, door de overheid erkend en geregistreerd, bijvoorbeeld gastouderopvang
bij de vraagouder thuis. Indien dit het geval is en er geen bewijsstuk van de overheid
bestaat waarmee aannemelijk kan worden gemaakt dat de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening
naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse kwaliteitseisen, dient dit aan
de hand van andere documenten aannemelijk te worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld
aan de hand van de volgende documenten worden gedaan:
-
– een geldige Verklaring Omtrent het Gedrag, of een buitenlandse equivalent daarvan,
van de medewerkers of de gastouder;
-
– kopie van de diploma’s van de medewerkers of de gastouder;
-
– een kopie van het contract tussen de vraagouder en kinderopvangvoorziening of gastouder;
-
– een kopie van inschrijving in het handelsregister of een buitenlandse equivalent daarvan;
-
– voor zover het dagopvang of buitenschoolse opvang betreft, een pedagogisch beleidsplan;
-
– andere documenten waaruit de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening blijkt.
Aan de hand van deze bewijsstukken wordt beoordeeld of de kwaliteit van de betreffende
kinderopvangvoorziening naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse kwaliteitseisen.
Op basis daarvan wordt bepaald of kan worden overgegaan tot inschrijving in het register
buitenlandse kinderopvang.
3.3 Afschaffing gelijkgestelde categorieën kinderopvang en overgangsrecht
De gelijkstelling van categorieën kinderopvang vervalt per 1 januari 2014. Voor ouders
die vanaf of na 1 januari 2014 gebruik willen maken van een voorziening die tot 1 januari
2014 gelijkgesteld zou zijn, geldt het volgende. Deze ouders dienen de kinderopvangvoorziening
te laten inschrijven in het register buitenlandse kinderopvang. Voor hen gelden dezelfde
procedures en regels als voor ouders die gebruik maken van een kinderopvangvoorziening
die nooit als categorie gelijkgesteld is geweest.
Voor ouders die op 31 december 2013 reeds gebruik maken van een kinderopvangvoorziening
die onder één van de gelijkgestelde categorieën valt en hiervoor kinderopvangtoeslag
ontvangen, is overgangsrecht opgenomen.
Ouders die vanaf 1 januari 2015 in aanmerking willen blijven komen voor kinderopvangtoeslag
dienen de betreffende kinderopvangvoorziening uiterlijk 1 januari 2015 te laten inschrijven
in het register buitenlandse kinderopvang. De betreffende ouders zullen daartoe worden
aangeschreven.
4. Gevolgen voor betrokkenen
4.1 Uitvoeringskosten
DUO wordt aangewezen als bewerker en zal belast worden met het beheer van het register
buitenlandse kinderopvang. Gezien de beperkte omvang van het register buitenlandse
kinderopvang zijn de uitvoeringskosten hiervoor laag. De kosten worden gedekt binnen
de begroting van SZW. Het afschaffen van de gelijkgestelde categorieën brengt echter
extra uitvoeringskosten met zich mee, zowel voor DUO als voor de Belastingdienst/Toeslagen
(hierna: BD/T).
Voor DUO hebben de uitvoeringskosten met name betrekking op een toename in het aantal
te behandelen aanvragen tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang.
De afgelopen jaren kwamen er gemiddeld ongeveer 50 aanvragen per jaar binnen met een
verzoek tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang. Uit cijfers met
betrekking tot het gebruik van kinderopvangtoeslag naar woonland van de ouder, blijkt
dat het grootste deel van de ouders in Nederland, België of Duitsland woont. Ook de
ouders die in Nederland wonen, zullen voornamelijk van kinderopvang in België of Duitsland,
net over de grens bij Nederland, gebruik maken. De verwachting is dan ook dat er jaarlijks
een aantal honderden aanvragen tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang
extra zullen worden ingediend.
Daarnaast is 2014 een overgangsjaar, omdat de huidige gebruikers van een gelijkgestelde
categorie kinderopvang, deze voor 1 januari 2015 hebben moeten laten inschrijven.
De verwachting is dat dit in 2014 zal leiden tot zo’n 1.000 extra aanvragen.
De eenmalige uitvoeringskosten worden door DUO begroot op ongeveer € 260.000. De structurele
uitvoeringskosten worden door DUO begroot op ongeveer € 135.000 per jaar.
Behalve door DUO, worden er ook door de BD/T uitvoeringskosten gemaakt, omdat de BD/T
haar toeslagensysteem moet aanpassen in verband met de afschaffing van de gelijkgestelde
categorieën kinderopvang. Daarnaast komt er een automatische koppeling tussen het
register buitenlandse kinderopvang en het aanvraagportaal bij de BD/T. De eenmalige
uitvoeringskosten worden door de BD/T begroot op € 200.000. De structurele uitvoeringskosten
van de BD/T bedragen ongeveer € 32.000 per jaar. De kosten worden gedekt binnen de
begroting van SZW.
4.2 Gevolgen voor de kinderopvangtoeslag
De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag als gevolg van het afschaffen van de gelijkgestelde
categorieën zullen naar verwachting dalen met circa € 500.000. Het betreft hier een
globale schatting van de verwachte besparing.
4.3 Regeldruk
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor
burgers, bedrijven en professionals terug te dringen.
De wijzigingen in de Regeling Wko hebben voor een beperkte groep ouders een kleine
toename in de regeldruk tot gevolg. Het effect op de totale regeldruk is echter verwaarloosbaar,
omdat het om een kleine groep ouders gaat en een geringe toename in regeldruk. Ouders
die gebruik maken van een kinderopvangvoorziening die voorheen als categorie gelijkgesteld
was, konden tot de afschaffing van de gelijkgestelde categorieën direct bij de BD/T
een aanvraag voor kinderopvangtoeslag indienen. Zij moesten echter wel over het in
de artikelen 16a tot en met 16d van de Regeling Wko voorgeschreven bewijsstuk beschikken,
omdat de BD/T dit kon opvragen. Door het laten vervallen van de categorale gelijkstelling,
moeten deze ouders een aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang
indienen. Dit betekent dat zij het betreffende aanvraagformulier moeten invullen,
de gevraagde bewijsstukken moeten aanleveren en deze moeten opsturen naar DUO. De
administratieve lasten worden daarmee gelijk aan die van de ouders die nu al gebruik
maken van een kinderopvangvoorziening die moet worden ingeschreven in het register
buitenlandse kinderopvang.
Het gaat om een beperkte groep ouders die gebruik maakt van een gelijkgestelde categorie
en deze moet gaan laten inschrijven. De verwachting is dat dit in totaal ongeveer
1.000 ouders betreft. De inschrijving is vervolgens vier jaar geldig, of korter als
de geldigheid van het aangeleverde bewijsstuk eerder verloopt. Dit is geregeld in
artikel 10e van het Besluit registers. Als een individuele kinderopvangvoorziening
is ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang, kunnen vervolgens ook andere
ouders hier gebruik van maken. Zij hoeven dan, zolang de voorziening is ingeschreven
in het register, geen verzoek tot inschrijving in te dienen. Het effect op de regeldruk
is dan ook verwaarloosbaar.
5. Gevolgen voor de uitvoering
DUO en de BD/T hebben de onderhavige regeling getoetst op uitvoerbaarheid.
Zowel DUO als de Belastingdienst achten de regeling uitvoerbaar.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, onderdelen A tot en met D (artikel 1, onderdeel a, opschrift van paragraaf
3, artikelen 9b en 9c, 11a)
De wijzigingen in de onderdelen A tot en met C houden verband met de wijziging van
de citeertitel van het Besluit registers die wijzigt met ingang van 1 januari 2014
(Staatsblad 2013, 455).
De technische wijziging in onderdeel D houdt verband met de Wijzigingswet kinderopvang
2013, waarmee artikel 1.5, derde lid, van de Wko is komen te vervallen. In artikel
11a werd naar de uitlooptermijn, genoemd in artikel 1.5, derde lid, van de wet verwezen.
Hetgeen in artikel 1.5, derde lid, van de Wko was bepaald is nu nader uitgewerkt in
artikel 1.47b, vierde lid, van de Wko. In artikel 1.47b, vierde lid, van de Wko wordt
echter niet meer gesproken over een uitlooptermijn, maar over een termijn. Gelet hierop
is in artikel 11a artikel 1.5, derde lid, van de wet vervangen door artikel 1.47b,
vierde lid, van de wet en is de term uitlooptermijn telkens vervangen door de term
termijn.
Artikel I, onderdeel E (artikel 13)
Artikel 13 vervalt, omdat de daarin opgenomen bepalingen per 1 januari 2014 deels
zijn verplaatst naar de Wko en deels naar het Besluit registers.
De inhoud van artikel 13, eerste en tweede lid, inzake de gegevens die de ouder bij
de aanvraag tot inschrijving van een kinderopvangvoorziening in het register buitenlandse
kinderopvang verstrekt, is nu nader uitgewerkt in artikel 10a van het Besluit registers.
De inhoud van artikel 13, derde lid, dat bepaalt dat de minister uiterlijk tien weken
na de ontvangst beschikt op de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse
kinderopvang, is nader uitgewerkt in artikel 1.48, vijfde lid, van de Wko.
De inhoud van artikel 13, vierde lid, over de ingangsdatum van de inschrijving in
het register buitenlandse kinderopvang is nu nader uitgewerkt in artikel 10e van het
Besluit registers, omdat daarin ook de einddatum van de inschrijving in het register
buitenlandse kinderopvang wordt geregeld.
Artikel I, onderdelen F en G (artikelen 15 tot en met 15l)
De artikelen 15 tot en met 15l vervangen de artikelen 15 tot en met 15k. Zoals in
paragraaf 3.1 is aangegeven, zijn de resultaten van het door Bureau Bartels verrichte
onderzoek gebruikt om te bepalen welke soorten van kinderopvang aangemerkt kunnen
worden als kinderopvang in de zin van de Wko en welke bewijsstukken ouders dienen
te overleggen om aan te tonen dat de kwaliteit van de betreffende kinderopvangvoorziening
naar aard en strekking overeenkomt met de eisen die op grond van de Wko aan kinderopvangvoorzieningen
worden gesteld.
In de nieuwe artikelen wordt voor een aantal landen bepaalde soorten voorzieningen
uitgesloten van inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang (zie bijvoorbeeld
artikel 15, tweede lid, 15a, tweede lid, artikel 15b, tweede lid, artikel 15l, tweede
lid).
Voor 1 januari 2014 was het echter wel mogelijk voornoemde voorzieningen, mits aan
de voorwaarden werd voldaan, in te schrijven in het register buitenlandse kinderopvang.
Om die reden kan het voorkomen dat op dit moment een aantal van voornoemde voorzieningen
nog staat ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang. Voor deze voorzieningen
is de einddatum op 1 januari 2018 bepaald (artikel 3.8f van de Wko) of eerder indien
het aangeleverde bewijsstuk een kortere geldigheidsduur had en worden de voorzieningen
na verloop van deze datum uit het register buitenlandse kinderopvang verwijderd.
De expliciete voorschriften voor bepaalde soorten kinderopvangvoorzieningen en bewijsstukken
in verband met de inschrijving van een kinderopvangvoorziening in de kantons Genève
en Zürich van Zwitserland (artikel 15a) en in Wenen, Oostenrijk (artikel 15c) zijn
niet overgenomen. De reden hiervoor is dat de bepalingen voor slechts een beperkt
gedeelte van de landen golden. Inschrijving van in voornoemde landen gelegen kinderopvangvoorzieningen
in het register buitenlandse kinderopvang is wel mogelijk, maar dan op grond van artikel
1.48 van de Wko.
Kinderopvang verbonden aan internationale scholen (artikel 15k) is ook niet meer opgenomen,
omdat hierbij het land van vestiging van de school in eerste instantie bepalend is.
Bovendien bleek dit artikel verwarrend te zijn, omdat ouders soms de indruk hadden
dat ook de internationale school zélf ingeschreven kon worden in het register en zij
voor het gebruik daarvan voor kinderopvangtoeslag in aanmerking konden komen.
Van de wijziging van de Regeling Wko is tevens gebruik gemaakt om de systematiek van
deze artikelen zo veel mogelijk te uniformeren.
Om kinderopvangtoeslag te kunnen ontvangen is het vereist dat de beoogde kinderopvangvoorziening
staat ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang. Ook wanneer de door
ouders te gebruiken kinderopvangvoorziening niet valt onder de in artikelen 15 tot
en met 15l genoemde kinderopvangvoorzieningen, kan deze kinderopvangvoorziening, indien
aan de voorwaarden voor inschrijving wordt voldaan, worden ingeschreven in het register
buitenlandse kinderopvang. Ook deze ouders kunnen hiertoe conform artikel 1.48, derde
lid, van de Wko een verzoek indienen bij de minister. De minister bepaalt per aanvraag
of de kinderopvangvoorziening kan worden ingeschreven in het register buitenlandse
kinderopvang.
In vergelijking met de oude artikelen 15 tot en met 15k, zijn in de nieuwe artikelen
meer soorten kinderopvangvoorzieningen vermeld, die kunnen worden ingeschreven in
het register buitenlandse kinderopvang. Ook zijn, voor zover duidelijk is welk bewijsstuk
als geldig bewijsstuk wordt erkend, de namen van de aan te leveren bewijsstukken in
de desbetreffende taal opgenomen, naast de overheidsorganisatie die het bewijsstuk
verstrekt.
België (artikel 15)
De in het eerste lid opgenomen kinderopvangvoorzieningen in Vlaanderen en Brussel
komen grotendeels overeen met de voordien in artikel 16a opgenomen gelijkgestelde
voorzieningen.
Bij ‘kinderdagverblijven’en ‘minicrèches’ is nu expliciet vermeld dat het om dagopvang
moet gaan. Op grond van artikel 16, eerste lid, was ook de ‘zelfstandige onthaalouder’
een gelijkgestelde categorie. De ‘zelfstandige onthaalouder’ wordt in artikel 15,
tweede lid, echter uitgesloten van inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang.
Op grond van artikel 1.48, eerste lid, van de Wko dient er namelijk gebruik te worden
gemaakt van een organisatie die naar aard en strekking gastouderopvang tot stand brengt
of begeleidt, indien in een andere lidstaat dan Nederland of Zwitserland een of meer
van dergelijke organisaties bestaan. Aangezien dit in Vlaanderen het geval is, namelijk
de ‘dienst voor onthaalouders’, dient er dus gebruik te worden gemaakt van een ‘dienst
voor onthaalouders’ en dient de ouder een contract of ander bewijsstuk hiervan te
overleggen bij de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang.
De ‘onthaalouder’ mag ook zijn ingeschreven bij een Nederlands gastouderbureau. Gastopvang
door een ‘zelfstandige onthaalouder’ kan dus vanaf 1 januari 2014 niet worden ingeschreven
in het register buitenlandse kinderopvang.
Indien ouders op 31 december 2013 gebruik maken van de ‘zelfstandige onthaalouder’,
kunnen zij hier tot 1 januari 2015 van gebruik blijven maken en toch recht behouden
op kinderopvangtoeslag op grond van artikel 17c van de onderhavige regeling. Het in
het derde lid vermelde bewijsstuk en de organisatie die dit bewijsstuk afgeeft zijn
niet gewijzigd.
De in het vierde lid, onderdeel a, opgenomen kinderopvangvoorzieningen in Wallonië
en Brussel komen overeen met de voordien in artikel 16b, onderdelen a, b en c opgenomen
gelijkgestelde voorzieningen, met dien verstande dat ook hier is toegevoegd dat er
bij die voorzieningen sprake is van dagopvang.
De in artikel 16b, onderdeel d, opgenomen voorziening (crèche parentale) is niet opgenomen
in artikel 15, vierde lid, omdat een aanvraag tot inschrijving hiervan individueel
beoordeeld zal worden.
De in artikel 16b, onderdeel e, opgenomen voorziening staat nu in artikel 15, vierde
lid, onderdeel b.
Het in het vijfde lid vermelde bewijsstuk en de organisatie die dit bewijsstuk afgeeft
zijn niet gewijzigd.
Duitsland (artikel 15a)
Voor de kinderopvangvoorzieningen in Duitsland bestond de mogelijkheid om een individuele
kinderopvangvoorziening in te schrijven in het register buitenlandse kinderopvang
(artikel 15), maar bestond tevens een categorale gelijkstelling op grond van artikel
16c (voor Nordrhein-Westfalen) en artikel 16d (gastouderopvang door Tagesmutter/Tagesvater).
De in die artikelen genoemde kinderopvangvoorzieningen staan nu in artikel 15a, eerste
lid, waarbij tevens is aangegeven om welke soort opvang (dagopvang, buitenschoolse
opvang of gastouderopvang) het moet gaan.
In het tweede lid wordt de ‘offene Ganztagsschule’ uitgezonderd. Deze voorziening
kan niet ingeschreven worden in het register buitenlandse kinderopvang, omdat kinderen
in deze voorziening een volledige schooldag volgen. Het kan zijn dat er in zo’n geval
tussenschoolse opvang wordt aangeboden, maar zowel voor tussenschoolse opvang als
voor de schooluren bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag.
In het derde lid wordt, indien sprake is van dagopvang dan wel buitenschoolse opvang,
als bewijsstuk aangewezen een geldige ‘Betriebserlaubnis’, afgegeven door een ‘Jugendamt’
of een andere overheidsorganisatie. In de Duitse deelstaat Niedersachsen wordt de
‘Betriebserlaubnis’ bijvoorbeeld afgegeven door het ‘Niedersächsisches Kultusministerium’.
In het vierde lid wordt, indien sprake is van gastouderopvang, als bewijsstuk aangewezen
een geldige ‘Erlaubnis zur Kindertagespflege’, verstrekt door een ‘Jugendamt’ of een
andere overheidsorganisatie.
Indien gastouders ingeschreven staan bij het zogenoemde ‘Familien Service Büro’, kunnen
ouders die hun kinderen bij een gastouder willen onderbrengen via het ‘Familien Service
Büro’ informeren bij wie ze hiervoor in hun gemeente terecht kunnen. Het ‘Büro’ is
dan ook een belangrijke samenwerkingspartner van het ‘Jugendamt’ en speelt een rol
in de bemiddeling van gastouderopvang. Ouders die gebruik maken van gastouderopvang
in Duitsland, moeten daarom, conform artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de Wko
en artikel 10a, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit registers een bewijsstuk
meesturen waaruit blijkt dat de gastouderopvang tot stand komt door middel van tussenkomst
van het ‘Jugendamt’ en/of het ‘Familien Service Büro’.
In regio’s waar gastouderopvang bij de vraagouder thuis niet door de overheid wordt
erkend, dient aan de hand van andere bewijsstukken aannemelijk te worden gemaakt dat
de kwaliteit van de gastouderopvang naar aard en strekking overeenkomt met de kwaliteitseisen
zoals die zijn opgenomen in de Wko. Dit geldt echter alleen in het specifieke geval
dat de gastouderopvang niet wordt erkend. In de andere gevallen moet de gastouder
wel in het bezit zijn van een ‘Erlaubnis zur Kindertagespflege’, om ingeschreven te
kunnen worden in het register buitenlandse kinderopvang.
Frankrijk (artikel 15b)
Op grond van artikel 15h bestond alleen de mogelijkheid om een individuele kinderopvangvoorziening
(‘etablissement d’accueil d’enfants’) in Parijs in te laten schrijven in het register
buitenlandse kinderopvang. In artikel 15b, eerste lid, is het aantal voorzieningen
dat ingeschreven kan worden uitgebreid en gaat het daarbij om voorzieningen in heel
Frankrijk.
In het tweede lid worden de ‘crèche parentale’, ‘de école maternelle’, ‘halte-garderie’
en ‘Arc en Ciel’ uitgezonderd van kinderopvangvoorzieningen die in het register buitenlandse
kinderopvang kunnen worden ingeschreven.
De ‘crèche parentale’ is een soort opvang waarvan de kwaliteit naar aard en strekking
niet overeenkomt met de Nederlandse kwaliteitseisen. Dit komt doordat de ‘crèche parentale’
slechts deels onder de reguliere wet- en regelgeving voor de kinderopvang in Frankrijk
valt.
De ‘école maternelle’ wordt niet als kinderopvang aangemerkt, omdat deze onderdeel
uitmaakt van het schoolsysteem en alle kinderen die in Frankrijk wonen hier gratis
gebruik van kunnen maken. De ‘école maternelle’ is daarmee geen kinderopvangvoorziening
in de zin van de Wko en er kan voor het gebruik van de ‘école maternelle’ geen kinderopvangtoeslag
worden toegekend.
De ‘halte-garderie’ en ‘Arc en Ciel’ worden niet ingeschreven in het register buitenlandse
kinderopvang, omdat het om incidentele opvang, respectievelijk een vakantievoorziening
gaat. Ook deze soorten zijn dus geen kinderopvangvoorzieningen waarvoor recht op kinderopvangtoeslag
kan bestaan.
Hongarije (artikel 15c)
In de Regeling Wko was niet eerder voorzien in regels over de kinderopvangvoorzieningen
in Hongarije. Naar aanleiding van het in paragraaf 3.1 genoemde rapport is daar nu
wel in voorzien.
In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘óvada’ als een kinderopvangvoorziening aangemerkt,
mits sprake is van dagopvang. Voor het gebruik van de ‘óvada’ voor kinderen vanaf
vijf jaar in Hongarije, bestaat echter geen recht meer op kinderopvangtoeslag, omdat
het voor deze kinderen verplicht is om deel te nemen aan de ‘óvada’, die dan ook onderdeel
uitmaakt van het Hongaarse schoolsysteem. Kinderen van drie en vier jaar mogen vrijwillig
gebruik maken van de ‘óvada’. Voor kinderen in deze leeftijd kan er wel recht zijn
op kinderopvangtoeslag voor het gebruik van een ‘óvada’, mits deze is ingeschreven
in het register buitenlandse kinderopvang.
Ierland (artikel 15d)
Op grond van artikel 15g bestond al de mogelijkheid om een erkend kindercentrum in
Ierland (‘full day care’) in te schrijven in het register buitenlandse kinderopvang.
Italië en Noorwegen (artikel 15e en artikel 15f)
In de Regeling Wko was niet eerder voorzien in regels over de kinderopvangvoorzieningen
in Italië en Noorwegen. Naar aanleiding van het in paragraaf 3.1 genoemde rapport
is daar nu wel in voorzien.
Polen (artikel 15g)
In de Regeling Wko was niet eerder voorzien in regels over de kinderopvangvoorzieningen
in Polen. Naar aanleiding van het in paragraaf 3.1 genoemde rapport is daar nu wel
in voorzien.
De ‘predszkole’ in Polen wordt aangemerkt als buitenschoolse opvang. In Polen hebben
kinderen van drie tot en met vijf jaar recht op vijfentwintig uur per week gratis
voorschoolse educatie op een ‘przedskole’. Tijdens de onderwijsuren zijn de voorscholen
verplicht om een educatief programma aan te bieden dat is goedgekeurd door het Poolse
Ministerie van Onderwijs. Een deel van de voorscholen biedt ook opvang aan voor de
buitenschoolse uren. Voor deze buitenschoolse uren moeten ouders een eigen bijdrage
betalen en kunnen ouders kinderopvangtoeslag aanvragen.
Voor gastouderopvang (‘dzienny opiekun’) geldt dat gastouders onder contract moeten
staan van een gemeente. In dit contract worden afspraken vastgelegd over onder andere
de opvangkosten per kind die de gemeente aan een gastouder zal vergoeden. Ouders die
in Polen gebruik maken van een gastouder, moeten daarom ook een bewijsstuk aanleveren
waaruit blijkt dat er een servicecontract is tussen de gastouder en gemeente.
Portugal (artikel 15h)
Op grond van artikel 15j bestond al de mogelijkheid om een erkend kindercentrum in
Portugal in te schrijven in het register buitenlandse kinderopvang.
Voor de in het eerste lid, onderdeel b genoemde ‘jardims de infância’, geldt hetzelfde
als voor de ‘przedskole’ in Polen, namelijk dat deze vorm van opvang overeenkomt met
de Nederlandse buitenschoolse opvang. Dit omdat de kinderen recht hebben op vijf uur
gratis vroegeducatie. Ouders betalen alleen een bijdrage voor de aanvullende uren
van opvang.
De in het tweede en derde lid, genoemde overheidsorganisatie is een andere dan de
in artikel 15j, tweede lid, genoemde overheidsorganisatie.
Slovenië (artikel 15i)
In de Regeling Wko was niet eerder voorzien in regels over de kinderopvangvoorzieningen
in Slovenië. Naar aanleiding van het in paragraaf 3.1 genoemde rapport is daar nu
wel in voorzien.
Spanje (artikel 15j)
Op grond van artikel 15i bestond alleen de mogelijkheid om een individuele kinderopvangvoorziening
in Catalonië in te laten schrijven in het register buitenlandse kinderopvang. In artikel
15j, eerste lid, is het aantal voorzieningen dat ingeschreven kan worden uitgebreid
en gaat het daarbij om voorzieningen in heel Spanje.
Tsjechië (artikel 15k)
In de Regeling Wko was niet eerder voorzien in regels over de kinderopvangvoorzieningen
in Tsjechië. Naar aanleiding van het in paragraaf 3.1 genoemde rapport is daar nu
wel in voorzien.
In het tweede lid wordt voor dagopvang (‘jesle’) bepaald welk bewijsstuk door de ouder
moet worden aangeleverd. Van de ‘mateřska škola’ kan niet bij voorbaat worden gezegd
of deze dagopvang of buitenschoolse opvang verzorgt. Om die reden is de ‘mateřska
škola’ niet als voorziening aangemerkt in het eerste lid. Of er in dat geval sprake
is van dagopvang of buitenschoolse opvang, zal per individuele aanvraag aan de hand
van de regelgeving en de door de ouder aan te leveren bewijsstukken worden beoordeeld.
Verenigd Koninkrijk, met uitzondering van Wales (artikel 15l)
Op grond van de artikelen 15d tot en met 15f bestond al de mogelijkheid om een erkend
kindercentrum in Engeland, Schotland en Noord-Ierland in te schrijven in het register
buitenlandse kinderopvang. Tevens was het mogelijk om geregistreerde gastouders in
Engeland in te schrijven.
Engeland is onderzocht in het kader van het in paragraaf 3.1 genoemde rapport.
In het eerste lid, onderdeel c, wordt bepaald dat onder gastouderopvang opvang door
een ‘childminder’ wordt verstaan. In Engeland is registratie van gastouderouders die
kinderen opvangen van acht jaar en ouder vrijwillig. Als een gastouder kiest voor
registratie bij ‘Ofsted’ (‘Office for Standards in Education’), dan moet hij/zij voldoen
aan de eisen. Aangezien de kwaliteit van de gastouderopvang naar aard en strekking
overeen moet komen met de Nederlandse kwaliteitseisen geldt dat ouders die kinderopvangtoeslag
willen ontvangen, moeten kiezen voor een gastouder die is geregistreerd bij ‘Ofsted’,
ook als het kinderen ouder dan acht jaar betreft. In Nederland gelden immers ook kwaliteitseisen
voor de opvang voor kinderen vanaf deze leeftijd. Ook voor buitenschoolse opvang voor
kinderen vanaf acht jaar geldt dat in Engeland de registratie vrijwillig is. Voor
inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang geldt dat alleen bij ‘Ofsted’
geregistreerde kinderopvangvoorzieningen worden ingeschreven in het register buitenlandse
kinderopvang.
In het tweede lid is de ‘nursery school’ uitgezonderd als soort voorziening die ingeschreven
kan worden in het register buitenlandse kinderopvang. De reden hiervoor is dat het
hier om scholen gaat die onderdeel uitmaken van het Engelse schoolsysteem en bovendien
gratis toegankelijk zijn. De ‘nursery school’ valt daarmee niet onder kinderopvang
in de zin van de Wko en gelet hierop bestaat er voor het gebruik van de ‘nursery school’
geen recht op kinderopvangtoeslag.
De in het derde lid genoemde overheidsorganisatie komt overeen met de voorheen in
artikel 15d, tweede lid, genoemde organisatie. Het vierde en vijfde lid lijken inhoudelijk
sterk op het oude artikel 15f. Het zesde en zevende lid lijken inhoudelijk sterk op
het oude artikel 15e.
Artikel I, onderdeel H (artikelen 16 tot en met 16d)
Artikel 16 vervalt, omdat de daarin opgenomen bepaling per 1 januari 2014 is verplaatst
naar artikel 1.48a van de Wko.
De inhoud van artikel 16 bepaalt dat de minister wijzigingen kan aanbrengen in het
register buitenlandse kinderopvang indien is gebleken dat de ten aanzien van een kinderopvangvoorziening
opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie. Artikel 1.48a,
eerste lid, van de Wko is ruimer, nu daar is bepaald dat de minister kan besluiten
de gegevens van een buitenlandse kinderopvangvoorziening in het register buitenlandse
kinderopvang te wijzigen.
In de artikelen 16a tot en met 16d werd een aantal van buiten Nederland gevestigde
kindercentra of voorzieningen voor gastouderopvang gelijkgesteld met geregistreerde
kindercentra of voorzieningen voor gastouderopvang. Deze categorale gelijkstelling
van kinderopvangvoorzieningen wordt afgeschaft. Dit houdt in dat ouders, die gebruik
willen maken van een buitenlandse kinderopvangvoorziening en kinderopvangtoeslag willen
ontvangen, altijd gebruik moeten maken van een kinderopvangvoorziening die ingeschreven
staat in het register buitenlandse kinderopvang.
Artikel I, onderdeel I (artikel 17c)
In het nieuwe artikel 17c wordt voorzien in overgangsrecht voor ouders die voorafgaand
aan 1 januari 2014 gebruik maakten van opvang door een buitenlandse kinderopvangvoorziening
die behoorde tot een gelijkgestelde categorie kinderopvang.
Verwezen wordt tevens naar paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel I, onderdeel J (bijlage 1)
In bijlage 1 wordt een systeembeschrijving gegeven voor zowel de registers kinderopvang
en peuterspeelzaalwerk (hierna: Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen,
LRKP) als voor het register buitenlandse kinderopvang. Hierin staan de werkwijze bij
DUO en de inrichting van de genoemde registers beschreven. De systeembeschrijving
voor het register buitenlandse kinderopvang is nieuw en de systeembeschrijving van
het LRKP is qua opzet ingrijpend gewijzigd. In de vorige bijlage was het functioneel
ontwerp van het register kinderopvang opgenomen, dat zeer gedetailleerd en zeer technisch
van aard was, en dus moeilijk te doorgronden voor lezers die niet gespecialiseerd
zijn op ICT-gebied, maar bovendien inmiddels ook verouderd. De nieuwe systeembeschrijving
geeft een beknopte beschrijving van de opbouw van het systeem van het LRKP in relatie
tot de procedures en de betrokken partijen. Ook is beschreven hoe het beheer en de
verdere ontwikkeling van het systeem is ingericht.
Artikel I, onderdeel K (bijlage 2)
In bijlage 2 zijn de criteria opgenomen waaraan de jaarlijkse informatieverstrekking
van het college aan de minister over de uitvoering van de bij of krachtens de wet
opgedragen taken toezicht en handhaving in het kader van de wet- en regelgeving voor
kinderopvang en peuterspeelzalen moet voldoen. De opzet van deze bijlage die als een
matrix was vormgegeven, is ingrijpend gewijzigd. Met de gewijzigde opzet en werkwijze
is beoogd om de betrouwbaarheid van de aangeleverde gegevens te vergroten en de uitvoeringslast
voor gemeenten te beperken.
Gemeenten en GGD’en die gebruik maken van het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen
en de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte dienen deze gegevens vast te laten stellen
door het college. Vervolgens wordt het jaarverslag aan de gemeenteraad en de Inspectie
van het Onderwijs beschikbaar gesteld. Voor gemeenten en GGD’en die voor een deel
van hun taak niet zijn aangesloten bij de hiervoor genoemde landelijke systemen, kan
de volledige gegevensverzameling niet automatisch plaatsvinden. Deze gemeenten dienen
de ontbrekende gegevens zelf op de website www.waarstaatjegemeente.nl toe te voegen.
Artikel II
Geconstateerd is dat nagenoeg identieke bepalingen waren opgenomen in artikel 11,
tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en artikel
14 van de Regeling kwaliteit. Met ingang van 1 januari 2014 is de tekst van artikel
11, tweede lid, van voornoemd Besluit opgenomen in artikel 12a, tweede lid, van de
Regeling kwaliteit (Stcrt. 2013, 29228) maar bij het opstellen van die regelingswijzing was nog niet gesignaleerd dat de
inhoud van het nieuwe artikel 12a, tweede lid, van de Regeling kwaliteit overeenkomt
met de inhoud van artikel 14 van de Regeling kwaliteit. Met de onderhavige wijziging
is dat gecorrigeerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher