Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2013, 20387 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2013, 20387 | beleidsregel |
De inspecteur-generaal,
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 12 en 39 van de Wet op de expertisecentra en artikel 8 van het Onderwijskundig besluit WEC;
Jaarlijks ontvangt de inspectie vele verzoeken voor afwijking van wet- en regelgeving. Deze beleidsregel beoogt de behandeling daarvan efficiënt te laten verlopen en daarmee ook voor de scholen en instellingen de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken.
Waar in het onderstaande sprake is van school is daaronder tevens te verstaan een instelling als bedoeld in artikel 8, lid 1, tweede volzin, Wet op de expertisecentra (verder: WEC).
Deze beleidsregel heeft betrekking op de wijze waarop de inspectie, naar aanleiding van een daartoe aan haar gericht verzoek van het bevoegd gezag van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, gebruik maakt van haar bevoegdheid:
• in te stemmen met afwijking van het verplichte minimum aantal uren onderwijstijd (artikel 12, tweede lid, juncto artikel 12, eerste lid, onderdeel b van de WEC);
• toe te staan dat een kind eerder wordt toegelaten dan de toegestane toelatingsleeftijd (artikel 39, eerste en tweede lid van de WEC);
• ontheffing te verlenen van het voorschrift dat leerlingen het voortgezet speciaal onderwijs moeten verlaten bij het bereiken van de leeftijd van 20 jaar (artikel 39, vierde en vijfde lid van de WEC) en
• ontheffing te verlenen van het voorschrift dat de duur van de stage gedurende de cursusduur gemiddeld ten hoogste 50 procent bedraagt van het aantal uren waarin onderwijs wordt verzorgd (artikel 8, Onderwijskundig besluit WEC, inzake de stage op grond van artikel 17 WEC).
De beleidsregel beschrijft de vaste gedragslijn voor het behandelen van deze verzoeken.
De aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag van de betreffende school of de instelling. Het bevoegd gezag kan een ander daartoe mandaat verlenen. Dit mandaat moet in het managementstatuut of in een ander mandaatbesluit zijn vastgelegd.
Voor een beslissing op de aanvraag zijn in ieder geval de volgende gegevens nodig:
a. het BRIN-nummer van de school;
b. de naam en het adres van de school of vestiging die de leerling bezoekt;
c. de naam en de geboortedatum van de leerling;
d. een afschrift van een document waaruit blijkt dat de ouders instemmen met de aanvraag. In voorkomende gevallen betreft dit de instemming van de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zelf. De school heeft dit document of een afschrift daarvan voorhanden;
e. onderbouwing van de aanvraag als beschreven in deze beleidsregel bij de respectievelijke onderdelen. Daarbij wordt ook aangegeven welke aanvullende gegevens voor de verschillende aanvragen moeten worden verstrekt.
De inspectie kan de aanvrager om nadere inlichtingen en gegevens verzoeken.
Het speciaal onderwijs moet zodanig ingericht zijn dat de leerlingen een minimum aantal uren onderwijstijd ontvangen (artikel 12, eerste lid, onderdeel b van de WEC, eerste twee volzinnen). Op verzoek van het bevoegd gezag kan de inspectie ermee instemmen dat van deze voorschriften wordt afgeweken (artikel 12, tweede lid van de WEC). De inspectie past haar instemmingsbevoegdheid ter zake uitsluitend toe in situaties waarin een individuele leerling niet aan het geldende wettelijk minimum aantal uren onderwijs kan toekomen. De inspectie gebruikt de ontheffingsbevoegdheid niet ten behoeve van een hele groep leerlingen of om aan logistieke roosterproblemen van scholen tegemoet te komen. De school kan wel meerdere aanvragen combineren in één verzoek.
In de volgende situaties kan het voorkomen dat een individuele leerling structureel niet deelneemt aan het onderwijs van de groep waarin hij is geplaatst:
a. vanwege noodzakelijke behandeling ter ondersteuning van het onderwijs;
b. vanwege noodzakelijke medisch of paramedisch geïndiceerde behandeling of als gevolg van een ziekte die belet dat de leerling de volle schooltijd aanwezig blijft of blijft deelnemen aan het voor hem bestemde onderwijs;
c. vanwege noodzakelijke behandeling van een plaatsbekostigde leerling en
d. andere situatie dan onder a, b, c.
Voor de eerste categorie leerlingen (a), waarvoor een behandeling ter ondersteuning van het onderwijs noodzakelijk is, hoeft geen aanvraag te worden ingediend wanneer:
• het bevoegd gezag kan aantonen dat de commissie voor de begeleiding (voor scholen) dan wel de commissie van onderzoek (bij instellingen) samen met de behandelaars van de school de behandeling noodzakelijk achten en
• het bevoegd gezag heeft vastgelegd op welke wijze de behandeling ondersteunend is voor het onderwijs.
Een aanvraag is in deze gevallen niet nodig omdat de behandeltijd hiermee is gekwalificeerd als onderwijstijd. Bijgevolg kan hierdoor geen afwijking van het minimum aantal uren onderwijs ontstaan.
De tweede categorie leerlingen (b) betreft de leerlingen die tijdens schooltijd een medisch of paramedisch geïndiceerde behandeling moeten ondergaan en om die reden gedurende die tijd niet deelnemen aan de in beginsel wel voor die leerling bestemde onderwijsactiviteiten. Verder vallen onder deze categorie de leerlingen die als gevolg van een chronisch vermoeidheidssyndroom of een andere aandoening op medische grond niet in staat zijn de hele schooltijd op school aanwezig te zijn of aan de lessen deel te nemen. Voor deze categorie leerlingen behoeft evenmin een aanvraag te worden ingediend. De omstandigheid dat zij tijdens die (para)medische behandeling (tijdelijk) afwezig zijn of op medische grond niet aan de lessen kunnen deelnemen, brengt met zich mee dat zij op grond van het bepaalde in artikel 11 onder d van de Leerplichtwet 1969 gedurende die tijd vrijgesteld zijn van de schoolbezoekplicht. Wel is het, gelet op het bepaalde in artikel 12 van de Leerplichtwet 1969, in al deze gevallen noodzakelijk dat hun tijdelijke afwezigheid of het tijdelijk niet deelnemen aan het in beginsel wel voor de leerling bestemde onderwijs als ‘geoorloofd verzuim’ wordt aangetekend in de presenten/absentenadministratie (verzuimregistratie) van de school en dat een bewijsstuk voorhanden is waaruit blijkt op welke grond en gedurende welke tijd de (tijdelijke) afwezigheid van de leerling of het niet deelnemen aan het onderwijs (para)medisch geïndiceerd is. Deze tweede groep leerlingen kan deels samenvallen met de navolgende derde categorie.
De derde categorie leerlingen (c) is de groep leerlingen die een residentiële instelling bezoeken waarmee de school een samenwerkingsovereenkomst (ex artikel 71c WEC) heeft gesloten (plaatsbekostigde leerlingen). Voor zolang een leerling uit deze categorie afwezig is, of niet aan het reguliere onderwijs van zijn groep deelneemt om een andere reden dan een onderwijsondersteunende behandeling of behandeling om (para)medische redenen (zie hierboven onder a en b), is artikel 12 WEC aan de orde als door diens afwezigheid voor die leerling het wettelijk voorgeschreven minimum aantal uren onderwijs niet wordt gehaald. De inspectie geeft in deze gevallen bij plaatsbekostigde leerlingen zonder voorafgaande aanvraag instemming met onderschrijding van het wettelijk minimum aantal uren onderwijs, indien:
• de school in het bezit is van een verklaring van de verantwoordelijke behandelaar van de therapieverzorgende residentiële instelling waaruit blijkt dat de gevraagde beperking van het aantal uren onderwijs in het belang van de ontwikkeling van de leerling noodzakelijk is en
• indien uit die verklaring blijkt om hoeveel uren behandeling onder schooltijd het gaat en op welke tijdstippen deze plaatsvindt.
Voor alle andere leerlingen voor wie geldt dat zij niet volledig aan het onderwijs deelnemen (categorie d), is het indienen van een aanvraag noodzakelijk. De inspectie zal met afwijking van het wettelijke minimum aantal uren instemmen:
• indien het bevoegd gezag kan aantonen dat uit een onderzoek van de commissie voor de begeleiding (voor scholen) dan wel de commissie van onderzoek (bij instellingen) blijkt dat deze afwijking noodzakelijk en verantwoord is.
De inspectie zal bij de beoordeling of aan deze criteria is voldaan rekening houden met specifieke omstandigheden van de leerling en de kenmerken van de school. Het bevoegd gezag dient het ontwikkelingsperspectief met de aanvraag mee te zenden. Uit het verzoek moet in ieder geval blijken:
• waarom de commissie voor de begeleiding (voor scholen) dan wel de commissie van onderzoek (bij instellingen) afwijking van het aantal uren onderwijstijd noodzakelijk en verantwoord acht;
• om hoeveel uren onderwijstijd – over het gehele schooljaar – het gaat en
• voor welke periode het verzoek wordt gedaan.
Het bevoegd gezag moet kunnen aantonen dat er uitzicht is op groei naar het volledige aantal wettelijke uren onderwijs. Indien niet sprake is van een perspectief op volledige onderwijsdeelname, dan moet het bevoegd gezag kunnen aantonen waarom dit perspectief voor deze leerling ontbreekt en wat de school heeft gedaan om de tijd die de leerling niet in het onderwijs doorbrengt desondanks maximaal te benutten voor het bereiken van de onderwijsdoelen. Bovendien verwacht de inspectie bij verzoeken ten minste een evaluatie van eventueel al eerder toegestane afwijking van het minimum aantal uren.
De leeftijd waarop een leerling mag worden toegelaten tot het speciaal onderwijs is voor dove en slechthorende leerlingen 3 jaar en voor andere leerlingen 4 jaar (artikel 39, eerste lid van de WEC). Onverminderd artikel 40, derde lid, kan de inspectie in het belang van de leerling toestaan dat een leerling eerder wordt toegelaten tot een school (artikel 39, tweede lid van de WEC). De inspectie is zeer terughoudend met het verlenen van deze toestemming. Toestemming wordt niet verleend indien:
• sprake is van toelating op een eerder tijdstip dan 26 weken voorafgaand aan de wettelijke toelatingsleeftijd, of
• niet aannemelijk is gemaakt dat eerdere toelating noodzakelijk is in het belang van de ontwikkeling van de desbetreffende leerling, of
• uit een plan van aanpak niet blijkt welke benadering de school kiest bij het onderwijs aan de leerling.
Indien het bevoegd gezag zijn aanvraag onderbouwt met verklaringen van deskundigen, dienen die verklaringen bij het verzoek te zijn gevoegd. De inspectie betrekt bij zijn afweging de bijzondere omstandigheden.
Een leerling moet het voortgezet speciaal onderwijs verlaten aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 20 jaar is bereikt (artikel 39, vierde lid van de WEC). Onverminderd artikel 40, derde en achtste lid, kan de inspectie van dit voorschrift ontheffing verlenen (artikel 39, vijfde lid van de WEC). De inspectie kan slechts in de bij wet voorgeschreven gevallen een ontheffing verlenen, namelijk alleen wanneer:
• sprake is van voortgezet verblijf op de school en
• voortgezet verblijf op de school:
a. wenselijk is ter voltooiing van zijn opleiding of
b. wenselijk is ter voltooiing van een op verhoging van zijn arbeidsgeschiktheid gerichte behandeling.
Van voortgezet verblijf is alleen dan sprake als de leerling zonder tussentijdse uitschrijving gevolgd door herinschrijving op de school ingeschreven is blijven staan.
De inspectie heeft niet de bevoegdheid ontheffing te verlenen voor het schooljaar na afloop van het schooljaar waarin de leerling 20 jaar is geworden en deze leerling niet staat ingeschreven op de school die de aanvraag indient. In die situaties is immers geen sprake van voortgezet verblijf.
Ontheffing als bedoeld onder a is alleen mogelijk voor leerlingen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Bij de aanvraag moet worden aangetoond dat het voortgezet verblijf zal leiden tot het succesvol afronden van de opleiding, namelijk met een diploma of getuigschrift als bedoeld in artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs of startkwalificatie als bedoeld in artikel 1 onder f van de Leerplichtwet. De inspectie willigt het verzoek in wanneer blijkt dat aan deze voorwaarde is voldaan.
Ontheffing als bedoeld onder b is alleen mogelijk voor leerlingen in het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht. Voor leerlingen in het uitstroomprofiel dagbesteding kan deze ontheffing niet worden verleend, tenzij de leerling onderwijs ontvangt in een gesloten setting (gesloten jeugdinrichting of jeugddetentie). Met de aanvraag moet de volgende informatie worden meegestuurd:
• een motivering: wat zijn de redenen om de behandeling op de school voort te zetten, afgezet tegen alternatieve mogelijkheden die een leerling kan hebben en
• een toelichting op de aard van behandeling. De toelichting bevat tenminste de naam en functie van de behandelaar, doelstelling van de behandeling, een inhoudelijke beschrijving van het programma en de tijdsinvestering.
Indien de inspecteur na ontvangst van het verzoek het nodig acht, kan hij een rapport opvragen van de commissie voor de begeleiding (voor scholen) dan wel aan de commissie van onderzoek (bij instellingen). De commissie kan de betrokken leerling hiertoe aan een onderzoek onderwerpen.
Dit onderdeel van de beleidsregel zal pas worden toegepast als artikel 8, eerste lid van het Onderwijskundig besluit WEC, dat gaat over de maximale duur van de stage (bedoeld wordt: de stage op grond van artikel 17 WEC), volgens onderstaande wijze is aangepast.
Het voortgezet speciaal onderwijs omvat voor wat betreft het arbeidsmarktgericht uitstroomprofiel een stage (artikel 17, eerste lid van de WEC). Voor wat betreft de uitstroomprofielen vervolgonderwijs en dagbesteding kan het onderwijs een stage omvatten op grond van artikel 17, eerste lid van de WEC. De duur van de stage die op grond van artikel 17 WEC wordt gelopen, bedraagt gedurende de cursusduur gemiddeld ten hoogste 50 procent van het aantal uren waarin onderwijs wordt verzorgd (artikel 8, eerste lid van het Onderwijskundig besluit WEC (nieuw).
Ten behoeve van het voorzien in of de voltooiing van een stage kan de inspecteur op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verlenen van deze maximale duur van de stage (artikel 8, tweede lid van het Onderwijskundig besluit WEC).
De inspectie zal de ontheffing slechts bij hoge uitzondering verlenen. De inspectie beoordeelt in alle gevallen de aanvraag inhoudelijk en betrekt daarbij de omstandigheden van het geval, waarbij tevens de aard van de werkzaamheden in relatie tot de mogelijkheden van de leerling worden afgewogen. Een ontheffing wordt niet verleend voor leerlingen jonger dan 14 jaar.
Een gemotiveerd verzoek tot het verlenen van deze ontheffing dient vergezeld te gaan van:
• een exemplaar van de (voorgenomen) stageovereenkomst (artikel 9 Onderwijskundig besluit WEC);
• een beschrijving van de aard van de werkzaamheden;
• de beoogde vrijstellingsomvang per schooljaar en
• een overzicht van het aantal al gebruikte stageweken voor elk van de schooljaren waarin de leerling voorafgaande aan het verzoek al stage liep.
Indien de motivering (gedeeltelijk) is gebaseerd op verklaringen van derden, dienen deze verklaringen als bijlage bij het verzoek te worden meegezonden.
Het bevoegd gezag moet de ontheffing tijdig aanvragen, dat wil zeggen vóór de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Een uitzondering hierop geldt voor een aanvraag voor afwijking van het verplichte minimum aantal uren onderwijstijd. Deze is nog tijdig gedaan indien het mogelijk is om na afwijzing ervan nog aan het vereiste minimum aantal uren te voldoen. Dat betekent dat de aanvraag niet altijd ontijdig gedaan hoeft te zijn indien de school voor de leerling al minder uren onderwijs verzorgt.
Elke verkregen beschikking loopt af aan het einde van het schooljaar waarvoor de beschikking is afgegeven. Een verleende ontheffing in verband met een te behalen diploma loopt dus niet automatisch door totdat de betrokken leerling dat examen heeft behaald. Als bij het verstrijken van de geldigheidsduur van een ontheffing in verband met een te behalen diploma de leerling dat diploma nog niet heeft behaald en de school desondanks nog langer verblijf op de school wenselijk acht, gezien de kans op het alsnog behalen van dat diploma, dan moet opnieuw ontheffing voor een opvolgende periode worden gevraagd. In dat geval dient in het bijzonder te worden beargumenteerd waarom de school van mening is dat de leerling gerede kans heeft het diploma of de startkwalificatie bij het eerstvolgende examen alsnog te halen.
Het bevoegd gezag dient de aanvraag met bijbehorende bescheiden toe te sturen aan:
Inspectie van het Onderwijs
Sector EC – ontheffingsverzoeken
Postbus 2730
3500 GS Utrecht
Deze beleidsregel zal in de Staatscourant worden geplaatst. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 augustus 2013, onder intrekking van de Beleidsregel van de Inspectie van het Onderwijs van 16 juli 2010, nr. H2938239, inzake het verlenen van ontheffingen WEC en Onderwijskundig besluit WEC (Staatscourant 13 augustus 2010, nr. 12641).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-20387.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.