Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 juni 2013, 2013-0000046722, tot wijziging van een aantal regelingen in verband met de verrekening van de bestuurlijke boete bij recidive van overtreding van de inlichtingenverplichting op grond van de uitkeringswetten

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 14h, vijfde lid, van de Toeslagenwet, 27h, vijfde lid van de Werkloosheidswet, 54a, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 24a, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 29h, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 3:44, vijfde lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 97, vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 45h, vijfde lid, van de Ziektewet, 17h, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 45a, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet, en 17j, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet;

Besluit:

ARTIKEL I

Na artikel 10 van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boete en terugvordering onverschuldigde betalingen wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 10a Regeling verrekening bestuurlijke boete bij recidive

  • 1. Indien artikel 14h, vijfde lid, van de TW, 27h, vijfde lid, van de WW, 54a, vijfde lid, van de WAZ, 24a, vijfde lid, van de IOW, 29h, vijfde lid, van de WAO, 3:44, vijfde lid, van de Wet Wajong, 97, vijfde lid, van de Wet WIA, 45h, vijfde lid, van de ZW, 17h, vijfde lid, van de AKW, 45a, vijfde lid, van de Anw of 17j, vijfde lid, van de AOW van toepassing is, wordt bij de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in deze artikelen, op aanvraag een deel van de toeslag, de uitkering, de kinderbijslag of het ouderdomspensioen vrijgelaten overeenkomstig dit artikel met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag.

  • 2. Voor zover de hoogte van de toeslag, de uitkering, de kinderbijslag of het ouderdomspensioen daartoe de ruimte biedt, is het vrijgelaten deel, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van het vierde en vijfde lid, gelijk aan de som van een naar een tijdseenheid te herleiden gedeelte voor:

    • a. zorgkosten: € 530 per kalenderjaar voor een alleenstaande en € 1031 per kalenderjaar voor een belanghebbende met een echtgenoot of geregistreerd partner met wie hij een gezamenlijke huishouding voert, en

    • b. kosten van kinderen: indien de belanghebbende ouder is en voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald: 50 procent van het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget, dat gelet op het aantal kinderen van toepassing is.

  • 3. Van een gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4. Het bedrag van het vrijgelaten deel, bedoeld in het tweede lid, wordt in verband met woonkosten vermeerderd indien de belanghebbende huurder is van een woning met een kale huur van niet meer dan € 681 per maand of mede een huurwoning bewoont met zo’n huur.

  • 5. De vermeerdering, bedoeld in het vierde lid, bedraagt 50 procent van een naar tijdseenheid te herleiden bedrag gelijk aan het verschil tussen de kale huur per maand minus een basisbedrag van € 222 per maand.

  • 6. Onder kale huur als bedoel in het vierde en vijfde lid wordt verstaan de huurprijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning.

  • 7. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het UWV indien de verrekening plaatsvindt op grond van de TW, WW, WAZ, IOW, WAO, Wet Wajong, Wet WIA of de ZW en bij de SVB indien de verrekening plaatsvindt op grond van de AKW, Anw of de AOW.

  • 8. Door het UWV en de SVB kunnen bewijsstukken worden verlangd die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel en die de belanghebbende bij de aanvraag dient te overleggen.

  • 9. Het op grond van het tweede, vierde en vijfde lid vastgestelde bedrag van de vrijlating wordt slechts op aanvraag herzien met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag, in geval er sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot een wijziging van de zorgkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de kosten van kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of de woonkosten, bedoeld in het vierde lid.

ARTIKEL II

De Regeling WWB wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 15a wordt een paragraaf met opschrift ingevoegd, luidende:

§ 7a Verrekening IOAW en IOAZ

Artikel 15b Regeling verrekening bestuurlijke boete bij recidive
  • 1. Indien artikel 29, zesde lid, van de IOAW of artikel 29, zesde lid, van de IOAZ van toepassing is, wordt bij de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in deze artikelen, op aanvraag een deel van de uitkering vrijgelaten overeenkomstig dit artikel met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag.

  • 2. Voor zover de hoogte van de uitkering daartoe de ruimte biedt, is het vrijgelaten deel, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van het vierde en vijfde lid, gelijk aan de som van een naar een tijdseenheid te herleiden gedeelte voor:

    • a. zorgkosten: € 530 per kalenderjaar voor een alleenstaande en € 1031 per kalenderjaar voor een belanghebbende met een echtgenoot of geregistreerd partner met wie hij een gezamenlijke huishouding voert, en

    • b. kosten van kinderen: indien de belanghebbende ouder is en voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald: 50 procent van het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget, dat gelet op het aantal kinderen van toepassing is.

  • 3. Van een gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4. Het bedrag van het vrijgelaten deel, bedoeld in het tweede lid, wordt in verband met woonkosten vermeerderd indien de belanghebbende huurder is van een woning met een kale huur van niet meer dan € 681 per maand of mede een huurwoning bewoont met zo’n huur.

  • 5. De vermeerdering, bedoeld in het vierde lid, bedraagt 50 procent van een naar tijdseenheid te herleiden bedrag gelijk aan het verschil tussen de kale huur per maand minus een basisbedrag van € 222 per maand.

  • 6. Onder kale huur als bedoel in het derde en vierde lid wordt verstaan de huurprijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning.

  • 7. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders dat het recht op uitkering heeft vastgesteld.

  • 8. Door het college van burgemeester en wethouders kunnen bewijsstukken worden verlangd die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel en die de belanghebbende bij de aanvraag dient te overleggen.

  • 9. Het op grond van het tweede, vierde en vijfde lid vastgestelde bedrag van de vrijlating wordt slechts op aanvraag herzien met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag, in geval er sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot een wijziging van de zorgkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de kosten van kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of de woonkosten, bedoeld in het vierde lid.

B

Na artikel 15b wordt in paragraaf §8 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 15c Grondslag

Deze regeling is mede gebaseerd op de artikelen 20a, tiende lid, en 29, zesde lid, van de IOAW en 20a, tiende lid, en 29, zesde lid, van de IOAZ.

C

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling WWB, IOAW en IOAZ.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 3 juni 2013

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma.

TOELICHTING

Algemeen

Bij de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is in de regeling van de bestuurlijke boete in de desbetreffende socialezekerheidswetten een regeling opgenomen over recidive van overtreding van de inlichtingenverplichtingen. Verder is geregeld dat de bestuurlijke boete bij recidive wordt verrekend zonder dat rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet.

In de situatie dat bij verrekening van de uitkering een beroep moet worden gedaan op algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), kan er veelal geen beroep of slechts een beperkt beroep worden gedaan op o.a. de zorgtoeslag en de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Bij de beoordeling of er sprake is van een recht op deze toeslagen wordt in deze situatie zowel de bruto uitkering, die geheel wordt verrekend, als de bijstandsuitkering in beschouwing genomen. Deze uitkeringen tezamen leveren een toetsingsinkomen op die geen of een sterk verminderd recht op deze toeslagen oplevert. In deze situatie zou betrokkene alleen een bijstandsuitkering hebben en geen of een sterk gereduceerd recht op toeslagen. Om dit onbedoelde effect weg te nemen is in de desbetreffende sociale zekerheidswetten geregeld dat bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering wordt vrijgelaten in verband met zorgkosten en woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie. Met dit laatste wordt zowel de woonsituatie bedoeld (woont iemand al dan niet in een huurwoning) als de leefvorm (alleenstaand/samenwonend/kinderen).

Met deze ministeriële regeling wordt de hoogte van dit vrij te laten deel nader ingevuld.

Voor de vaststelling van het bedrag dat in relatie tot de zorgkosten kan worden vrijgelaten is enerzijds gekeken naar het maximale bedrag dat een alleenstaande of een gehuwde op basis van de Wet op de Zorgtoeslag zou kunnen ontvangen. In 2013 is dit € 1060 per jaar voor alleenstaanden en € 2062 per jaar voor gehuwden. Anderzijds is rekening gehouden met het gegeven dat betrokkenen in deze situatie gelet op zijn inkomenssituatie wellicht feitelijk nog een gereduceerd bedrag op grond van Wet op de Zorgtoeslag kan ontvangen.

Op basis van deze afweging is het vrij te laten bedrag in relatie tot de zorgkosten voor een alleenstaande vastgesteld op 50% van de maximale zorgtoeslag. Dit komt neer op € 530 per jaar voor een alleenstaande en op € 1031 per jaar voor gehuwden.

Voor de vaststelling van de bedragen die in relatie tot de kosten van kinderen kunnen worden vrijgelaten is naar analogie hiervan gekeken naar de bedragen die op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget van toepassing kunnen zijn. De bedragen op grond van de Wet op het kindgebonden budget zijn afhankelijk van het aantal kinderen. Ook hier is rekening gehouden met het gegeven dat betrokkenen in deze situatie gelet op zijn inkomenssituatie wellicht feitelijk nog een bedrag op grond van de Wet op het kindgebonden budget kan ontvangen.

Op basis van deze afweging is het vrij te laten bedrag in relatie tot de kosten van kinderen bepaald op 50% van de bedragen zoals genoemd artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget.

Voor de vaststelling van het bedrag dat in relatie tot de woonkosten kan worden vrijgelaten is allereerst van belang dat een vrijlating alleen aan de orde is indien de (kale) huur niet hoger is dan de maximale huurgrens van € 681 per maand.

Daarnaast is van belang dat ook bij een inkomen op minimumniveau een deel van de huur door betrokkene zelf gedragen kan worden. Voor de toepassing van deze regeling is dat bedrag gesteld op € 222 per maand hetgeen ongeveer overeenkomt met de minimumbasishuur op grond van de Wet op de huurtoeslag in 2013. Ook hier is rekening gehouden met het gegeven dat betrokkenen in deze situatie gelet op zijn inkomenssituatie wellicht feitelijk nog een bedrag op grond van Wet op de huurtoeslag kan ontvangen. Op basis van deze afweging is het vrij te laten bedrag in relatie tot de kosten van huur bepaald op 50% van de kale huur minus een bedrag van € 222.

De bedragen in verband met de zorgkosten en woonkosten kunnen door de minister via een wijziging van deze regeling worden aangepast aan de ontwikkeling van normeringen in de Wet op de zorgtoeslag, of de Wet op de huurtoeslag, indien daar aanleiding toe bestaat. De bedragen van het kindgebonden budget die in de Wet op het kindgebonden budget zijn opgenomen worden jaarlijks geïndexeerd en dan vervangen. De bedragen die op grond van de beslissing over de vrijlating worden toegepast worden overigens niet aangepast aan deze ontwikkelingen.

In artikel 31, tweede lid, van de WWB is vervolgens geregeld dat het vrijgelaten deel van de uitkering in verband met zorgkosten, woonkosten en kosten van kinderen niet behoort tot de middelen en daarmee tot het inkomen van de belanghebbende voor de bepaling van het recht op bijstand. Dit is van belang omdat anders het vrijgelaten deel van de uitkering wordt gekort op de bijstand terwijl er tegelijkertijd geen of een sterk gereduceerd recht bestaat op zorgtoeslag, huurtoeslag of kindgebonden budget.

Artikelsgewijs

Artikelen I en II (onderdeel A)

Eerste lid

Bij de genoemde artikelen van de desbetreffende uitkeringswetten is geregeld dat wanneer als gevolg van verrekening van de bestuurlijke boete (bij recidive) over de beslagvrije voet van de uitkering, de betrokkene algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand is toegekend, een deel van de uitkering voor verrekening wordt vrijgelaten. Dit is noodzakelijk omdat anders door cumulatie van de bruto uitkering en de bijstandsuitkering het toetsingsinkomen in veel gevallen te hoog zal zijn om nog in aanmerking te kunnen komen voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Het vrij te laten deel van de uitkering bij de verrekening wordt bij de onderhavige wijzigingsregeling vastgesteld. Hiermee wordt een compensatie geboden voor het (gedeeltelijk) niet of niet meer in aanmerking komen voor genoemde toeslagen. De vrijlating wordt toegepast door de uitvoeringsinstanties met ingang van de eerste betaling na de datum van de aanvraag om vrijlating.

Tweede en derde lid

In het tweede lid is de hoogte bepaald van het vrijgelaten deel van de toeslag (op grond van de Toeslagenwet), de uitkering, de kinderbijslag of het ouderdomspensioen in verband met zorgkosten en kosten van kinderen. Een vrij te laten deel is daarbij alleen aan de orde voor zover er ruimte bestaat in het netto bedrag van de toeslag, de uitkering, de kinderbijslag of het ouderdomspensioen. Voor de zorgkosten is van belang of de belanghebbende alleenstaand is of met een partner een gezamenlijke huishouding voert. In het derde lid is aangegeven wat wordt verstaan onder gezamenlijke huishouding. Hierbij wordt aangesloten bij de bestaande definitie van dit begrip in de uitkeringswetten. Voor de kosten van kinderen is van belang of er al dan niet sprake is van kinderen waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen.

De bedragen voor de zorgkosten en kosten van kinderen voor een kalenderjaar worden naar een tijdseenheid herleid. Dit betekent dat de bedragen naar maandbasis of vierwekenbasis kunnen worden herleid al naar gelang de uitkeringsystematiek van de desbetreffende uitkeringswet.

Vierde en zesde lid

In het vierde lid is bepaald dat het berekende bedrag op grond van het tweede lid wordt verhoogd met een bedrag voor woonkosten. Dit bedrag wordt in aanmerking genomen indien er sprake is van een huurwoning met een kale huur van niet meer dan € 681,– per maand. In het zesde lid is bepaald wat onder deze huur wordt begrepen. Het gaat hierbij enkel om de huur zonder bijkomende kosten zoals servicekosten of energiekosten. Indien sprake is van een hogere huur dan wordt bij de bepaling van het vrij te laten deel geen rekening gehouden met een verhoging in verband met woonkosten.

Vijfde lid

Indien sprake is van een huur die gelijk is aan of lager dan de maximale huur op grond van het vierde lid, dan wordt van deze huur een bedrag in mindering gebracht dat ook degene met een bijstandsuitkering geacht wordt redelijkerwijs aan huur te kunnen betalen (basisbedrag ter hoogte van € 222 per maand). Het aldus vastgestelde bedrag aan woonkosten wordt vermenigvuldigd met 50 procent en opgeteld bij het bedrag van het vrij te laten deel op grond van het tweede lid.

Zevende lid

In het zevende lid is bepaald dat de aanvraag om een deel van de toeslag, uitkering, kinderbijslag of ouderdomspensioen vrij te laten moet worden ingediend bij het UWV, de SVB respectievelijk het college. Dit is van belang omdat deze instanties niet direct de vrijlating kunnen toepassen aangezien op grond van de desbetreffende leden van de artikelen van de wetten, genoemd in het eerste lid, hiervoor als voorwaarde geldt dat de belanghebbende algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand is toegekend en daarnaast zo nodig (aanvullende) bewijsstukken moeten overleggen.

Achtste lid

Het UWV, de SVB respectievelijk het college kunnen in het kader van de aanvraag om gedeeltelijke vrijlating zo nodig bewijsstukken verlangen die voor de vaststelling van het vrij te laten deel noodzakelijk zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de beschikking waarbij aan de belanghebbende bijstand is toegekend. Het kan blijken dat deze gegevens nog niet in de polisadministratie zijn doorgevoerd terwijl deze gegevens wel noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel. Ook kan bijvoorbeeld een huurcontract worden verlangd.

Negende lid

Op aanvraag kan de vaststelling van het vrij te laten deel alleen worden herzien ingeval sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven de zorgkosten, de kosten van kinderen en woonkosten te herzien. Wanneer bijvoorbeeld in de loop van het kalenderjaar sprake is van een partner of dat er niet langer sprake is van een partner zou dit van invloed zijn op de hoogte van de zorgkosten. Als er in de loop van het kalenderjaar een kind wordt geboren waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen of wanneer een kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, zijn dit omstandigheden die van invloed zijn op de kosten van kinderen. Verder kan sprake zijn van een verhuizing naar een huurwoning met een lagere of hogere kale huur. Deze herziening gaat dan in met ingang van de datum van de eerste betaling na de aanvraag voor deze herziening.

Artikel II (Onderdelen B en C)

In artikel 15c is bepaald dat de Regeling WWB mede is gebaseerd op de IOAW en IOAZ. In verband hiermee is ook de citeertitel in artikel 17 gewijzigd.

Artikel III (inwerkingtreding)

Vanwege het begunstigende karakter van deze regeling treedt hij met terugwerkende kracht in werking op de datum waarop de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking is getreden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma.

Naar boven