De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 14h, vijfde lid,
van de Toeslagenwet, 27h, vijfde lid van de Werkloosheidswet, 54a, vijfde lid, van
de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 24a, vijfde lid, van de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen, 29h, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering,
3:44, vijfde lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 97, vijfde
lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 45h, vijfde lid, van de Ziektewet,
17h, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 45a, vijfde lid, van de Algemene
nabestaandenwet, en 17j, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Bij de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is in de regeling
van de bestuurlijke boete in de desbetreffende socialezekerheidswetten een regeling
opgenomen over recidive van overtreding van de inlichtingenverplichtingen. Verder
is geregeld dat de bestuurlijke boete bij recidive wordt verrekend zonder dat rekening
wordt gehouden met de beslagvrije voet.
In de situatie dat bij verrekening van de uitkering een beroep moet worden gedaan
op algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), kan er veelal geen
beroep of slechts een beperkt beroep worden gedaan op o.a. de zorgtoeslag en de huurtoeslag
en het kindgebonden budget. Bij de beoordeling of er sprake is van een recht op deze
toeslagen wordt in deze situatie zowel de bruto uitkering, die geheel wordt verrekend,
als de bijstandsuitkering in beschouwing genomen. Deze uitkeringen tezamen leveren
een toetsingsinkomen op die geen of een sterk verminderd recht op deze toeslagen oplevert.
In deze situatie zou betrokkene alleen een bijstandsuitkering hebben en geen of een
sterk gereduceerd recht op toeslagen. Om dit onbedoelde effect weg te nemen is in
de desbetreffende sociale zekerheidswetten geregeld dat bij de verrekening een bij
ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering wordt vrijgelaten in verband met
zorgkosten en woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de
uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie. Met dit laatste wordt
zowel de woonsituatie bedoeld (woont iemand al dan niet in een huurwoning) als de
leefvorm (alleenstaand/samenwonend/kinderen).
Met deze ministeriële regeling wordt de hoogte van dit vrij te laten deel nader ingevuld.
Voor de vaststelling van het bedrag dat in relatie tot de zorgkosten kan worden vrijgelaten
is enerzijds gekeken naar het maximale bedrag dat een alleenstaande of een gehuwde
op basis van de Wet op de Zorgtoeslag zou kunnen ontvangen. In 2013 is dit € 1060
per jaar voor alleenstaanden en € 2062 per jaar voor gehuwden. Anderzijds is rekening
gehouden met het gegeven dat betrokkenen in deze situatie gelet op zijn inkomenssituatie
wellicht feitelijk nog een gereduceerd bedrag op grond van Wet op de Zorgtoeslag kan
ontvangen.
Op basis van deze afweging is het vrij te laten bedrag in relatie tot de zorgkosten
voor een alleenstaande vastgesteld op 50% van de maximale zorgtoeslag. Dit komt neer
op € 530 per jaar voor een alleenstaande en op € 1031 per jaar voor gehuwden.
Voor de vaststelling van de bedragen die in relatie tot de kosten van kinderen kunnen
worden vrijgelaten is naar analogie hiervan gekeken naar de bedragen die op grond
van artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget van toepassing kunnen
zijn. De bedragen op grond van de Wet op het kindgebonden budget zijn afhankelijk
van het aantal kinderen. Ook hier is rekening gehouden met het gegeven dat betrokkenen
in deze situatie gelet op zijn inkomenssituatie wellicht feitelijk nog een bedrag
op grond van de Wet op het kindgebonden budget kan ontvangen.
Op basis van deze afweging is het vrij te laten bedrag in relatie tot de kosten van
kinderen bepaald op 50% van de bedragen zoals genoemd artikel 2, tweede lid, van de
Wet op het kindgebonden budget.
Voor de vaststelling van het bedrag dat in relatie tot de woonkosten kan worden vrijgelaten
is allereerst van belang dat een vrijlating alleen aan de orde is indien de (kale)
huur niet hoger is dan de maximale huurgrens van € 681 per maand.
Daarnaast is van belang dat ook bij een inkomen op minimumniveau een deel van de huur
door betrokkene zelf gedragen kan worden. Voor de toepassing van deze regeling is
dat bedrag gesteld op € 222 per maand hetgeen ongeveer overeenkomt met de minimumbasishuur
op grond van de Wet op de huurtoeslag in 2013. Ook hier is rekening gehouden met het
gegeven dat betrokkenen in deze situatie gelet op zijn inkomenssituatie wellicht feitelijk
nog een bedrag op grond van Wet op de huurtoeslag kan ontvangen. Op basis van deze
afweging is het vrij te laten bedrag in relatie tot de kosten van huur bepaald op
50% van de kale huur minus een bedrag van € 222.
De bedragen in verband met de zorgkosten en woonkosten kunnen door de minister via
een wijziging van deze regeling worden aangepast aan de ontwikkeling van normeringen
in de Wet op de zorgtoeslag, of de Wet op de huurtoeslag, indien daar aanleiding toe
bestaat. De bedragen van het kindgebonden budget die in de Wet op het kindgebonden
budget zijn opgenomen worden jaarlijks geïndexeerd en dan vervangen. De bedragen die
op grond van de beslissing over de vrijlating worden toegepast worden overigens niet
aangepast aan deze ontwikkelingen.
In artikel 31, tweede lid, van de WWB is vervolgens geregeld dat het vrijgelaten deel
van de uitkering in verband met zorgkosten, woonkosten en kosten van kinderen niet
behoort tot de middelen en daarmee tot het inkomen van de belanghebbende voor de bepaling
van het recht op bijstand. Dit is van belang omdat anders het vrijgelaten deel van
de uitkering wordt gekort op de bijstand terwijl er tegelijkertijd geen of een sterk
gereduceerd recht bestaat op zorgtoeslag, huurtoeslag of kindgebonden budget.
Artikelsgewijs
Artikelen I en II (onderdeel A)
Eerste lid
Bij de genoemde artikelen van de desbetreffende uitkeringswetten is geregeld dat wanneer
als gevolg van verrekening van de bestuurlijke boete (bij recidive) over de beslagvrije
voet van de uitkering, de betrokkene algemene bijstand op grond van de Wet werk en
bijstand is toegekend, een deel van de uitkering voor verrekening wordt vrijgelaten.
Dit is noodzakelijk omdat anders door cumulatie van de bruto uitkering en de bijstandsuitkering
het toetsingsinkomen in veel gevallen te hoog zal zijn om nog in aanmerking te kunnen
komen voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Het vrij te
laten deel van de uitkering bij de verrekening wordt bij de onderhavige wijzigingsregeling
vastgesteld. Hiermee wordt een compensatie geboden voor het (gedeeltelijk) niet of
niet meer in aanmerking komen voor genoemde toeslagen. De vrijlating wordt toegepast
door de uitvoeringsinstanties met ingang van de eerste betaling na de datum van de
aanvraag om vrijlating.
Tweede en derde lid
In het tweede lid is de hoogte bepaald van het vrijgelaten deel van de toeslag (op
grond van de Toeslagenwet), de uitkering, de kinderbijslag of het ouderdomspensioen
in verband met zorgkosten en kosten van kinderen. Een vrij te laten deel is daarbij
alleen aan de orde voor zover er ruimte bestaat in het netto bedrag van de toeslag,
de uitkering, de kinderbijslag of het ouderdomspensioen. Voor de zorgkosten is van
belang of de belanghebbende alleenstaand is of met een partner een gezamenlijke huishouding
voert. In het derde lid is aangegeven wat wordt verstaan onder gezamenlijke huishouding.
Hierbij wordt aangesloten bij de bestaande definitie van dit begrip in de uitkeringswetten.
Voor de kosten van kinderen is van belang of er al dan niet sprake is van kinderen
waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen.
De bedragen voor de zorgkosten en kosten van kinderen voor een kalenderjaar worden
naar een tijdseenheid herleid. Dit betekent dat de bedragen naar maandbasis of vierwekenbasis
kunnen worden herleid al naar gelang de uitkeringsystematiek van de desbetreffende
uitkeringswet.
Vierde en zesde lid
In het vierde lid is bepaald dat het berekende bedrag op grond van het tweede lid
wordt verhoogd met een bedrag voor woonkosten. Dit bedrag wordt in aanmerking genomen
indien er sprake is van een huurwoning met een kale huur van niet meer dan € 681,–
per maand. In het zesde lid is bepaald wat onder deze huur wordt begrepen. Het gaat
hierbij enkel om de huur zonder bijkomende kosten zoals servicekosten of energiekosten.
Indien sprake is van een hogere huur dan wordt bij de bepaling van het vrij te laten
deel geen rekening gehouden met een verhoging in verband met woonkosten.
Vijfde lid
Indien sprake is van een huur die gelijk is aan of lager dan de maximale huur op grond
van het vierde lid, dan wordt van deze huur een bedrag in mindering gebracht dat ook
degene met een bijstandsuitkering geacht wordt redelijkerwijs aan huur te kunnen betalen
(basisbedrag ter hoogte van € 222 per maand). Het aldus vastgestelde bedrag aan woonkosten
wordt vermenigvuldigd met 50 procent en opgeteld bij het bedrag van het vrij te laten
deel op grond van het tweede lid.
Zevende lid
In het zevende lid is bepaald dat de aanvraag om een deel van de toeslag, uitkering,
kinderbijslag of ouderdomspensioen vrij te laten moet worden ingediend bij het UWV,
de SVB respectievelijk het college. Dit is van belang omdat deze instanties niet direct
de vrijlating kunnen toepassen aangezien op grond van de desbetreffende leden van
de artikelen van de wetten, genoemd in het eerste lid, hiervoor als voorwaarde geldt
dat de belanghebbende algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand is toegekend
en daarnaast zo nodig (aanvullende) bewijsstukken moeten overleggen.
Achtste lid
Het UWV, de SVB respectievelijk het college kunnen in het kader van de aanvraag om
gedeeltelijke vrijlating zo nodig bewijsstukken verlangen die voor de vaststelling
van het vrij te laten deel noodzakelijk zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht
aan de beschikking waarbij aan de belanghebbende bijstand is toegekend. Het kan blijken
dat deze gegevens nog niet in de polisadministratie zijn doorgevoerd terwijl deze
gegevens wel noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel. Ook
kan bijvoorbeeld een huurcontract worden verlangd.
Negende lid
Op aanvraag kan de vaststelling van het vrij te laten deel alleen worden herzien ingeval
sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven
de zorgkosten, de kosten van kinderen en woonkosten te herzien. Wanneer bijvoorbeeld
in de loop van het kalenderjaar sprake is van een partner of dat er niet langer sprake
is van een partner zou dit van invloed zijn op de hoogte van de zorgkosten. Als er
in de loop van het kalenderjaar een kind wordt geboren waarvoor kinderbijslag wordt
ontvangen of wanneer een kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, zijn dit omstandigheden
die van invloed zijn op de kosten van kinderen. Verder kan sprake zijn van een verhuizing
naar een huurwoning met een lagere of hogere kale huur. Deze herziening gaat dan in
met ingang van de datum van de eerste betaling na de aanvraag voor deze herziening.
Artikel II (Onderdelen B en C)
In artikel 15c is bepaald dat de Regeling WWB mede is gebaseerd op de IOAW en IOAZ.
In verband hiermee is ook de citeertitel in artikel 17 gewijzigd.
Artikel III (inwerkingtreding)
Vanwege het begunstigende karakter van deze regeling treedt hij met terugwerkende
kracht in werking op de datum waarop de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid
SZW-wetgeving in werking is getreden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma.