Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken

Categorie: opsporing

Rechtskarakter: aanwijzing in de zin van art. 130 lid 4 Wet RO

Afzender: College van procureurs-generaal

Adressaat: Hoofden van de parketten

Registratienummer: 2006A004g

Datum vaststelling: 04-12-2012

Datum inwerkingtreding: 01-01-2013

Geldigheidsduur: 30-9-2014

Publicatie in Stcrt: PM

Vervallen: Tijdelijke aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (2001A004)

Relevante richtlijnen voor

strafvordering: –

Wetsbepalingen: Art. 44a Sr en artt. 226g t/m 226l Sv

Jurisprudentie: –

Bijlage(n): –

Achtergrond

De Aanwijzing Toezeggingen aan getuigen in strafzaken sluit aan op de gelijknamige Wet (Stb. 2005, 254, Kamerstukken 26 294), de Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het niet afleggen van een getuigenverklaring na een daartoe strekkende toezegging (Stb. 2005, 255, Kamerstukken 28 017) en het Besluit getuigenbescherming van 23 december 2005, Stb. 2006, 21.

Deze aanwijzing vervangt de Tijdelijke aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken.

Samenvatting

De aanwijzing heeft betrekking op toezeggingen van het openbaar ministerie aan verdachten van een strafbaar feit dan wel veroordeelden, die strekken tot toezeggingen tot strafvermindering in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring in een strafzaak tegen een andere verdachte. Van belang is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de prestatie van de ene partij en de tegenprestatie van de andere partij. De afspraak die leidt tot het doen van een hiervoor vermelde toezegging wordt op schrift gesteld.

Opsporing

1. Bereik van de aanwijzing

  • 1.1. De aanwijzing heeft betrekking op de getuige die tevens verdachte of veroordeelde is en aan wie door het openbaar ministerie een toezegging tot strafvermindering wordt gedaan in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring.

  • 1.2. De aanwijzing heeft voorts betrekking op het gebruik van wettelijke bevoegdheden door de officier van justitie die op enigerlei wijze een begunstigende invloed kunnen hebben op de bereidheid tot het afleggen van een getuigenverklaring, maar die niet strekken tot strafvermindering (beslissingen over regiem e.d.).

    Toepassing van dergelijke bevoegdheden behoort tot de reguliere taken van het OM en is van relatief geringe impact en raakt niet rechtstreeks aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.

    Indien er sprake is van een uitdrukkelijk en causaal verband tussen toepassing van dergelijke bevoegdheden en de door de getuige af te leggen verklaring, dan dient deze toepassing te worden vastgelegd bij proces-verbaal en aan het strafdossier van de getuige en de verdachte te worden toegevoegd (artikel 226g, vierde lid). Zie voor gunstbetoon voorts onder 8.

  • 1.3. In deze aanwijzing wordt onder ‘getuige’ verstaan:

    Getuige:

    de verdachte dan wel veroordeelde, die (mogelijk) bereid is een getuigenverklaring af te leggen in een strafzaak tegen een (andere) verdachte, in ruil voor een toezegging tot strafvermindering van het openbaar ministerie.

    Getuigenverklaring:

    een verklaring afgelegd door een getuige, desverlangd ten overstaan van een rechter ter terechtzitting, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de opsporing of vervolging van misdrijven.

  • 1.4. Deze aanwijzing heeft geen betrekking op:

    • 1. informanten en tipgevers;

    • 2. verdachten die een verklaring afleggen (over hun eigen aandeel) in hun eigen strafzaak (bekennende verdachten);

    • 3. bedreigde getuigen in de zin van art. 136c Sv;

    • 4. slachtoffers en getuigen, die geen verdachte of veroordeelde zijn.

    Voor informanten en tipgevers geldt de Regeling Bijzondere opsporingsgelden (Stcrt. 2005, 66). Verdachten die in hun eigen zaak een bekennende verklaring afleggen, zijn geen getuigen en vallen niet onder deze aanwijzing. De getuige die als bedreigde getuige door de rechter-commissaris is erkend en dienovereenkomstig is gehoord, kan niet meer op de terechtzitting verschijnen om door de zittingsrechter te worden gehoord. Aan deze getuige kunnen geen toezeggingen worden gedaan (artikel 226j, vierde lid); de zittingsrechter moet zich een eigen oordeel over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring kunnen vormen.

1.5 De aanwijzing is van toepassing op de strafvordering in eerste aanleg en in hoger beroep.

2. Uitgangspunten

  • 2.1. Getuigen hebben in beginsel de plicht om een getuigenverklaring voor de rechter af te leggen, indien zij daartoe een wettelijke oproeping ontvangen, zonder dat zij aanspraak kunnen maken op enige toezegging of tegemoetkoming van het openbaar ministerie. Slechts bij uitzondering (indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert) kan het doen van een toezegging worden overwogen.

  • 2.2. Bij het doen van de toezegging door de officier van justitie houdt hij rekening met de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, zorgvuldigheid en interne openbaarheid.

  • 2.3. Aan een getuige aan wie een toezegging wordt gedaan, moet een reëel voordeel in het vooruitzicht worden gesteld. Een toezegging die niet meer behelst dan hetgeen de officier van justitie onder normale omstandigheden met toepassing van het bestaande beleid zou hebben besloten (bij voorbeeld sepot gering feit), is geen toezegging in de zin van deze aanwijzing.

  • 2.4. Maatregelen tot het treffen van getuigenbescherming zullen veelal als onderdeel van de toezegging door de getuige worden verlangd, maar dienen los te worden gezien van de onderhandelingen en totstandkoming van de toezegging. De maatregelen ter fysieke beveiliging kunnen worden getroffen indien daartoe noodzaak en mogelijkheid bestaat, ook als geen overeenstemming wordt bereikt over de toezegging. Wel is mogelijk dat in de overeenkomst met de getuige wordt opgenomen dat de officier van justitie het treffen van de nodige maatregelen op grond van het Besluit getuigenbescherming zal bevorderen.

  • 2.5. Toezeggingen tot strafvermindering worden ter toetsing voorgelegd aan de rechter-commissaris in het kader van een opsporingsonderzoek naar bepaalde ernstige misdrijven (artikel 226g, eerste lid, jo. artikel 226h, derde lid Sv). Overige toezeggingen van beperkte aard worden geverbaliseerd en in het dossier gevoegd van de verdachte ten laste van wie wordt verklaard (artikel 226g, vierde lid Sv).

3. Wanneer toezegging?

  • 3.1. De officier van justitie is op grond van artikel 226g, eerste lid, Sv bevoegd tot het doen van een toezegging aan een getuige, die tevens verdachte of veroordeelde is en die bereid is een verklaring af te leggen in een strafzaak tegen een (andere) verdachte, indien de verklaring betrekking heeft op één of meer van de volgende strafbare feiten:

    • a. misdrijven als omschreven in art. 67, eerste lid Sv die gepleegd zijn in georganiseerd verband of gezien hun aard en de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren;

    • b. misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.

  • 3.2. De officier van justitie kan pas tot het maken van een afspraak met de getuige overgaan, indien deze afspraak dringend noodzakelijk is voor de opsporing, daaronder begrepen het voorkomen of het beëindigen van strafbare feiten en/of het vervolgen ervan. Het moet aannemelijk zijn dat de getuigenverklaring niet zonder toezegging van de zijde van het openbaar ministerie kan worden verkregen (HR 6 april 1999, NJ 1999, 565, r.o. 2.4.)

    Bij de beoordeling van de proportionaliteit betrekt de officier van justitie de verhouding tussen:

    • het belang van de verklaring enerzijds en het gewicht van de toezegging anderzijds;

    • de aard van het strafbare feit waarover de getuige verklaart en dat van het strafbaar feit waarvoor hij wordt vervolgd.

Bij de beoordeling van de subsidiariteit beziet de officier van justitie of de feiten, waarover de getuige wil verklaren, niet of niet tijdig met andere opsporingsmethoden kunnen worden opgespoord, voorkomen, beëindigd en/of vervolgd.

4. Toelaatbare toezeggingen

Aan een getuige die tevens verdachte is, kunnen op grond van artikel 44a Sr toezeggingen worden gedaan met betrekking tot het vorderen van een hoofdstraf (gevangenisstraf, hechtenis, geldboete en taakstraf) die lager is dan op grond van de tenlastelegging gevorderd zou zijn in de eigen strafzaak van de getuige. De officier van justitie kan in dit verband alleen toezeggingen doen, strekkende tot:

  • a. de vermindering van de te vorderen straf met ten hoogste de helft bij een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, taakstraf bestaande uit een werkstraf of geldboete;

  • b. de omzetting van ten hoogste de helft van het onvoorwaardelijke gedeelte van de vrijheidsstraf, taakstraf bestaande uit een werkstraf of van een geldboete in een voorwaardelijk gedeelte;

  • c. de vervanging van maximaal de helft van de vrijheidsstraf door een taakstraf bestaande uit een werkstraf of een onvoorwaardelijke geldboete.

Aan een getuige die reeds onherroepelijk is veroordeeld, kunnen toezeggingen worden gedaan met betrekking tot het uitbrengen van een positief advies tot vermindering van de opgelegde straf met ten hoogste de helft van die straf, indien de getuige een verzoekschrift tot gratie indient (artikel 226k Sv).

Overige toelaatbare toezeggingen zijn:

  • a) het intrekken van een uitgaand verzoek tot uitlevering of een Europees arrestatiebevel ter fine van strafvervolging:

  • b) het verminderen van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met ten hoogste de helft, ook in het kader van de schikking op grond van artikel 511c Sv.

5. Niet toelaatbare toezeggingen

De officier van justitie mag geen toezeggingen doen met betrekking tot:

  • 1. de inhoud van de tenlastelegging (zogenoemde plea-bargaining, bijvoorbeeld over het aantal op te nemen feiten in de dagvaarding en de zwaarte daarvan);

  • 2. het in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid afzien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten (een toezegging die strekt tot het staken van de opsporing of tot een sepot na afsluiting van het opsporingsonderzoek in afwijking van het bestaande vervolgingsbeleid, is derhalve niet toegestaan);

  • 3. het in Nederland ondergaan van een in het buitenland opgelegde vrijheidsstraf in het kader van de WOTS (hiertoe is o.a. toestemming nodig van het land waarin de betrokkene is gedetineerd; de officier van justitie is niet bevoegd);

  • 4. het geven van een financiële beloning;

  • 5. (het afzien van het vorderen van) bijkomende straffen en maatregelen, met uitzondering van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (zie onder 4);

  • 6. het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing (zie Karman-arrest, HR 1 juni 1999, NJ 1999, 567);

  • 7. het begunstigen van anderen dan de getuige, zoals diens levenspartner;

  • 8. het treffen van getuigenbeschermingsmaatregelen, anders dan de toezegging dat de officier van justitie zal bevorderen dat zo nodig maatregelen ter bescherming van de getuige in opdracht van het College van procureurs-generaal op grond van het Besluit getuigenbescherming zullen worden getroffen.

6. Positie van de getuige

De getuige kan zich ten tijde van de onderhandelingen over de overeenkomst en de totstandkoming hiervan laten bijstaan door een raadsman. Aan de getuige die nog geen raadsman heeft, wordt een raadsman toegevoegd (artikel 226h, eerste lid).

De officier van justitie stelt in ieder geval twee voorwaarden aan de getuige, welke voorwaarden hij in een zo vroeg mogelijk stadium van de onderhandelingen aan de getuige kenbaar maakt:

  • 1. De getuige verklaart zich bereid tot het afleggen van een getuigenverklaring ten overstaan van de rechter op de openbare terechtzitting.

  • 2. De getuige die (mede)verdachte is, geeft volledige informatie en opening van zaken over zijn aandeel in de strafbare feiten waarop zijn getuigenverklaring betrekking heeft.

Voorts kunnen afspraken worden gemaakt over de mate waarin de getuige zich op het verschoningsrecht dat hem in verschillende hoedanigheden kan toekomen, zal beroepen. Dat betekent dat in de rede ligt dat wordt afgesproken dat de getuige zich niet op artikel 217 Sv. zal beroepen. De officier van justitie licht de getuige in over de invloed van de te maken afspraak op het hem toekomende verschoningsrecht.

De officier van justitie dient tevens aan de getuige met wie hij voornemens is een afspraak te maken, kenbaar te maken dat het College van procureurs-generaal de beslissing neemt over de toelaatbaarheid van het voorleggen van de afspraak aan de rechter-commissaris, die uiteindelijk over de totstandkoming van de afspraak beslist.

7. Procedure

7.1. Voornemen
  • Het voornemen tot het maken van een afspraak kan zowel van de officier van justitie als van de getuige uitgaan.

  • Indien de getuige een dergelijk voornemen kenbaar maakt aan de politie, stelt deze de officier van justitie daarvan onverwijld in kennis. Een toezegging kan uitsluitend worden gedaan door een officier van justitie.

7.2. Gesprek met de getuige
  • De officier van justitie begint het gesprek met de getuige over het maken van een afspraak met verkregen toestemming van de hoofdofficier van justitie.

  • In dat gesprek wijst de officier van justitie de getuige erop dat hij de (globale) inhoud en de strekking van de door de getuige af te leggen verklaring schriftelijk vastlegt.

  • De officier van justitie beoordeelt vervolgens of die verklaring een voldoende basis vormt om een onderhandelingsproces te starten.

  • Indien de officier van justitie van oordeel is dat er onvoldoende basis is om dat onderhandelingsproces te starten, worden de gesprekken beëindigd.

7.3. Onderhandelingsproces
  • Indien nadere onderhandelingen niet tot resultaat leiden, is het gebruik van de verklaring van de getuige door het openbaar ministerie uitgesloten. Vgl. ook artikel 226h, vierde lid: de stukken worden pas in het dossier gevoegd nadat de afspraak tot stand is gekomen.

  • De officier van justitie bevordert dat de getuige zich tijdens het onderhandelingsproces laat bijstaan door een gekozen of toegevoegde raadsman.

  • De behandelend officier van justitie legt het verloop van de onderhandelingen met de getuige nauwkeurig en schriftelijk vast in een journaal.

  • De behandelend officier van justitie vergewist zich van de deugdelijkheid van de verklaring van de getuige en diens betrouwbaarheid.

7.4. Het op schrift stellen van de afspraak
  • De voorgenomen afspraak wordt op schrift gesteld en bevat een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van:

    • a. de misdrijven waarover en (zo mogelijk) de verdachte(n) tegen wie de getuige bereid is een getuigenverklaring af te leggen;

    • b. de strafbare feiten waarvoor de getuige in de zaak waarin hij zelf verdachte is, wordt vervolgd of waarvoor hij is veroordeeld en op welke de toezegging betrekking heeft;

    • c. de voorwaarden die aan de getuige worden gesteld en waaraan deze bereid is te voldoen;

    • d. de inhoud van de toezegging (artikel 226g, tweede lid).

  • De twee voorwaarden genoemd onder 6. worden in ieder geval op schrift gesteld.

  • Over de op schrift gestelde voorgenomen afspraak wordt het advies gevraagd van de landsadvocaat.

7.5. Toetsing afspraak door het College van procureurs-generaal
  • De op schrift gestelde voorgenomen afspraak wordt, door tussenkomst van de Centrale Toetsingscommissie, door de betrokken hoofdofficier van justitie ter toetsing voorgelegd aan het College van procureurs-generaal. Het advies van de landsadvocaat wordt bijgevoegd. De Centrale Toetsingscommissie adviseert het College van procureurs-generaal.

  • Indien daarvoor aanleiding bestaat, treedt de voorzitter van het College van procureurs-generaal in overleg met de minister van Justitie over de voorgenomen afspraak. Aanleiding bestaat daartoe in ieder geval indien aan de afspraak politiek gevoelige aspecten zijn verbonden.

7.6. Toetsing afspraak door rechter-commissaris
  • De officier van justitie stelt na instemming van het College van procureurs-generaal met de voorgenomen afspraak de rechter-commissaris daarvan in kennis. Hij vordert de toetsing van de rechtmatigheid van de afspraak (artikel 226g. derde lid Sv).

7.7 De overeenkomst
  • Nadat het College van procureurs-generaal toestemming heeft verleend en de afspraak door de rechter-commissaris rechtmatig is geoordeeld, ondertekenen de officier van justitie en de getuige de schriftelijke overeenkomst.

7.8. Strafdossier en terechtzitting
  • De officier van justitie voegt een afschrift van de overeenkomst in het strafdossier van de verdachte(n) op wie de verklaring van de getuige betrekking heeft en in het strafdossier van de getuige die tevens verdachte is. Ter terechtzitting geeft de officier van justitie volledige opening van zaken met betrekking tot de feiten en omstandigheden die van belang zijn geweest voor de totstandkoming van de overeenkomst.

  • In het requisitoir in de strafzaak tegen de getuige, die tevens verdachte is, wordt melding gemaakt van de straf die het openbaar ministerie op grond van het tenlastegelegde feit gevorderd zou hebben indien er geen overeenkomst tot stand zou zijn gekomen, de bijdrage die de verdachte aan de strafvordering heeft geleverd en de wijze waarop hij aan zijn aangegane verplichtingen heeft voldaan en de strafvermindering die aan de verdachte gelet op deze omstandigheden zou toekomen.

  • De officier van justitie streeft ernaar de strafzaak tegen de verdachte, waarin door de getuige een belastende verklaring wordt afgelegd, eerder af te doen dan de strafzaak tegen de getuige zelf.

8. Gunstbetoon

  • 8.1. Onder gunstbetoon valt het verrichten van handelingen die vallen binnen de normale bevoegdheden van de officier van justitie, die een relatief geringe betekenis hebben en niet rechtstreeks aan de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv raken, maar die wel op enigerlei wijze invloed kunnen hebben op de bereidheid tot het afleggen van een getuigenverklaring. Hierover kan de officier van justitie zelfstandig beslissen.

  • 8.2. Indien sprake is van een uitdrukkelijk en causaal verband tussen het verlenen van een dergelijke gunst en de door de getuige af te leggen verklaring, dient hiervan overeenkomstig artikel 226g, vierde lid Sv, een proces-verbaal te worden opgemaakt, dat ten spoedigste bij de processtukken (in de zaak van de getuige en die van de verdachte ten laste van wie hij verklaart) wordt gevoegd.

  • 8.3. Indien voor de te verlenen gunst de toestemming of medewerking van derden is vereist (zoals buitenlandse autoriteiten, de Minister van Justitie, de Minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie (IND)), dient de officier van justitie duidelijk te maken dat geen garantie kan worden gegeven voor het gewenste resultaat. Hij kan alleen een inspanningsverplichting aangaan.

  • 8.4. Voorbeelden van gunsten zijn: het meewerken aan of het zich niet verzetten tegen een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, de versnelde teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, voor zover het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, het bewerkstelligen van een milder detentieregime voor een veroordeelde die zijn vrijheidsstraf ondergaat, het bewerkstelligen van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis van de verdachte in een huis van bewaring dichter bij zijn sociale omgeving, het bevorderen dat de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde straf in Nederland kan worden voortgezet in het kader van de WOTS en het verlenen van voorspraak bij bestuursorganen als de IND en de Belastingdienst.

Overgangsrecht

De beleidsregels in deze aanwijzing gelden vanaf de datum van inwerkingtreding.

Naar boven