Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 5 december 2012 nr. IenM/BSK-2012/239553, ter implementatie en uitvoering van het Europese systeem van handel in broeikasgasemissierechten (Regeling handel in emissierechten)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op EU-richtlijn nr. 2003/87/EG (handel in broeikasgasemissierechten), de EU-verordeningen nr. 920/2010 (register handel in broeikasgasemissierechten), nr. 1031/2012 (veiling broeikasgasemissierechten), nr. 600/2012 (verificatie en accreditatie emissiehandel) en nr. 601/2012 (monitoring en rapportage emissiehandel), de EU-beschikkingen nr. 280/2004 (register handel in broeikasgasemissierechten) en nr. 2009/450 (nadere interpretatie van bijlage I bij richtlijn 2003/87/EG) en de artikelen 16.6, 16.12, 16.13a, 16.14, 16.21, 16.23, tweede lid, 16.29, 16.32, zesde lid, 16.34b, 16.39b, 16.39h in verbinding met de artikelen 16.12 en 16.14, 16.39j, zevende lid, en 16.45 van de Wet milieubeheer;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Besluit 2011/278/EU:

Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 130);

Kyotorekening:

rekening in het PK-register, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van Verordening (EU) 920/2010 van de Commissie van 7 oktober 2010 tot instelling van een EU-register voor de op 31 december 2012 eindigende perioden van de EU-regeling voor de handel in emissierechten krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad;

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

onjuiste opgave:

omissie, verkeerde voorstelling of fout in het emissieverslag, met uitzondering van de toelaatbare onzekerheid;

rekeninghouder:

houder van een

  • 1°. exploitanttegoedrekening als bedoeld in artikel 14 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten,

  • 2°. vliegtuigexploitantrekening als bedoeld in artikel 15 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten,

  • 3°. handelsrekening als bedoeld in artikel 16 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten,

  • 4°. persoonstegoedrekening als bedoeld in artikel 16 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten of

  • 5°. Kyotorekening;

subinstallatie:

productenbenchmark-, warmtebenchmark-, brandstofbenchmark- of procesemissiesubinstallatie als bedoeld in artikel 6 van Besluit 2011/278/EU in verbinding met artikel 3, onderdeel b, c, d of h, van dat besluit;

wet:

Wet milieubeheer.

Artikel 2 Interpretatie en reikwijdte handel in broeikasgasemissierechten luchtvaart

  • 1. De vluchten, bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder a tot en met c, f, g, i en j, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, worden geïnterpreteerd volgens de bij deze regeling behorende bijlage.

  • 2. Een commerciële luchtvervoersonderneming die:

    • a. 243 vluchten of meer in een periode van vier maanden uitvoert, en

    • b. vluchten met een totale jaarlijkse emissie van 10.000 ton of meer uitvoert,

    valt gedurende het gehele kalenderjaar waarin deze drempels worden bereikt of overschreden onder de reikwijdte vanafdeling 16.2.2 van de wet.

  • 3. De lokale tijd van vertrek van de vlucht bepaalt welke periode van vier maanden als bedoeld in het tweede lid in aanmerking wordt genomen.

  • 4. Bij de toepassing van het tweede lid worden vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder a tot en met i, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten buiten beschouwing gelaten.

Artikel 3 Begripsbepalingen bij interpretatie handel in broeikasgasemissierechten luchtvaart

Voor de toepassing van artikel 2 en de op dat artikel berustende bijlage wordt verstaan onder:

commerciële luchtvervoersonderneming: exploitant die houder is van een bewijs luchtvaartexploitant (AOC) als bedoeld in deel I van bijlage 6 bij het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109);

CRCO-vrijstellingscode: code voor vluchten aangewezen door het Centraal Bureau voor routeheffingen van de Eurocontrol-organisatie, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart, voor de vrijstelling van vluchten van routeheffingen;

periode van vier maanden: periode van vier maanden, beslaande de maanden januari tot en met april, mei tot en met augustus of september tot en met december;

vlucht: één vluchtsector, zijnde één vlucht of één van een reeks van vluchten die begint op een parkeerplaats van het luchtvaartuig en eindigt op een parkeerplaats van het luchtvaartuig.

HOOFDSTUK 2 MONITORING BROEIKASGASEMISSIES

AFDELING 2.1 INRICHTINGEN

§ 2.1.1 Toepassingsbereik en begripsbepalingen
Artikel 4 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft het toepassingsbereik van afdeling 16.2.1 van de wet.

§ 2.1.2 Aanvraag vergunning en monitoringsplan
Artikel 5 Aanvraag vergunning
  • 1. De aanvraag om een vergunning krachtens artikel 16.5 van de wet of de aanvraag tot wijziging, aanvulling of intrekking van een vergunning, bedoeld in artikel 16.20a van de wet, wordt gedaan door of namens degene die de inrichting, waarop de aanvraag betrekking heeft, drijft.

  • 2. Het monitoringsplan maakt onderdeel uit van de aanvraag.

Artikel 6 Aanvraag vergunning voor CO2-transportactiviteiten
  • 1. De aanvraag om een vergunning voor het transport van CO2, bedoeld in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, bevat gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager van de vergunning degene is die de inrichting drijft als bedoeld in artikel 16.2a, tweede lid, van de wet en verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verplichtingen krachtens de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, afdeling 16.2.1 van de wet en deze regeling.

  • 2. De vergunninghouder voor het transport van CO2, bedoeld in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, levert bij een melding van een verandering van de naam of adres van de vergunninghouder gegevens waaruit blijkt dat de vergunninghouder degene is die de inrichting drijft

    als bedoeld in artikel 16.2a, tweede lid, van de wet en verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verplichtingen krachtens de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, afdeling 16.2.1 van de wet en deze regeling.

Artikel 7 Monitoringsplan
  • 1. Een monitoringsplan wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2. Indien degene die een inrichting drijft de gegevens, bedoeld in artikel 33, en de gegevens in het kader van een aanvraag om kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 42 per afzonderlijke broeikasgasinstallatie heeft verstrekt, wordt per broeikasgasinstallatie een monitoringsplan opgesteld.

  • 3. Overeenkomstig artikel 12, derde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel vermeldt degene die een inrichting drijft in het monitoringsplan een samenvatting van de procedure als bedoeld in dat artikel. Deze procedure heeft in ieder geval betrekking op de registratie van gegevens met betrekking tot het capaciteitsniveau en het activiteitenniveau alsmede het bijhouden van deze gegevens.

Artikel 8 Indienen van bij het monitoringsplan behorende documenten
  • 1. De in artikel 12 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel bedoelde ondersteunende documenten alsmede het in artikel 33 van die verordening bedoelde bemonsteringsplan worden met het monitoringsplan overeenkomstig artikel 12 van die verordening ingediend.

  • 2. Het bewijs dat een niet geaccrediteerde meetinstantie aan de eisen in artikel 34 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel voldoet, wordt met het monitoringsplan overeenkomstig artikel 12 van die verordening ingediend.

  • 3. Het bestuur van de emissieautoriteit kan degene die de inrichting drijft verzoeken de in het eerste en tweede lid bedoelde documenten gebundeld aan te leveren.

  • 4. Het bestuur van de emissieautoriteit kan een andere termijn voor de indiening van de documenten vaststellen.

§ 2.1.3 Monitoringsmethodiek en kwaliteitsborging
Artikel 9 Emissiefactor voor aardgas

In het geval van de verbranding van aardgas dat in een landelijk of regionaal gasnetwerk wordt gebruikt, mag degene die een inrichting drijft voor de bepaling van de emissiefactor voor de bronstroom aardgas, waarop niveau 3 als bedoeld in onderdeel 2.1 van bijlage II bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel van toepassing is, een standaardemissiefactor gebruiken die jaarlijks door de minister wordt gepubliceerd.

Artikel 10 Duurzaamheid van vloeibare biomassa
  • 1. Indien binnen de inrichting vloeibare biomassa wordt gebruikt, verstrekt degene die de inrichting drijft aan het bestuur van de emissieautoriteit een bewijs dat de duurzaamheid van de vloeibare biomassa is aangetoond:

    • a. door een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem of

    • b. een door Nederland of een andere lidstaat geaccepteerd nationaal systeem.

  • 2. In het bewijs, bedoeld in het eerste lid, wordt tevens opgenomen de hoeveelheid geleverde vloeibare biomassa en de partij waarop de biomassa betrekking heeft.

Artikel 11 Bemonsteringsplan

Goedkeuring van het bemonsteringsplan, bedoeld in artikel 33 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, wordt door het bestuur van de emissieautoriteit onthouden, indien dit plan niet voldoet aan de daaraan in die verordening gestelde eisen.

Artikel 12 Laboratoria
  • 1. Een laboratorium als bedoeld in de artikelen 34 en 42, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel dat in opdracht van degene die een inrichting drijft werkzaamheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van die genoemde verordening verricht, voert die werkzaamheden uit overeenkomstig die verordening en het voor die inrichting geldende monitoringsplan.

  • 2. Het is voor een laboratorium verboden te handelen in strijd met het eerste lid.

Artikel 13 Melding parallelmeting
  • 1. Degene die een inrichting drijft, meldt het bestuur van de emissieautoriteit ten minste twee weken van tevoren de datum en het tijdstip waarop een parallelmeting als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel zal worden uitgevoerd en het laboratorium dat de meting uitvoert. Voor de melding wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2. Indien een parallelmeting als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel geen doorgang vindt, wordt dit elektronisch gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit uiterlijk op de datum waarop deze meting zou worden uitgevoerd.

Artikel 14 Melding geen parallelle meting

Indien degene die de inrichting drijft geen gebruik maakt van de resultaten van een parallelle meting als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, meldt hij dit binnen twee weken nadat de resultaten van die meting bekend zijn geworden aan het bestuur van de emissieautoriteit onder opgave van redenen. Bij deze melding worden bedoelde meetresultaten bijgevoegd.

§ 2.1.4 Melden van wijzigingen van het monitoringsplan
Artikel 15 Wijzigingen van het monitoringsplan
  • 1. Onder significante wijzigingen als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel worden tevens verstaan veranderingen van de wijze waarop activiteitsgegevens en berekeningsfactoren worden bepaald.

  • 2. De melding van wijzigingen van het monitoringsplan die niet significant zijn, wordt gedaan voor 31 december van de verslagperiode, bedoeld in artikel 3, twaalfde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, waarin de wijziging zich heeft voorgedaan.

Artikel 16 Tijdelijke wijzigingen van het monitoringsplan

Tijdelijke wijzigingen van het monitoringsplan, bedoeld in artikel 23 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, worden aan het bestuur van de emissieautoriteit gemeld:

  • a. binnen vijf dagen na het ontstaan van de tijdelijke wijziging of

  • b. in een maandelijks overzicht telkens voor de zesde dag van de volgende maand.

Artikel 17 Standaardformulier

Voor de meldingen wordt gebruikgemaakt van door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch beschikbaar gestelde standaardformulieren.

§ 2.1.5 Emissieverslag
Artikel 18 Emissieverslag
  • 1. Voor het emissieverslag wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2. Indien degene die een inrichting drijft de gegevens, bedoeld in artikel 33, en de gegevens in het kader van een aanvraag om kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig

    artikel 42 per afzonderlijke broeikasgasinstallatie heeft verstrekt, wordt per broeikasgasinstallatie een emissieverslag ingediend.

§ 2.1.6 Verificatie en het principe van continue verbetering
Artikel 19 Verificatierapport

Voor het verificatierapport, bedoeld in artikel 27 van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel, wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 20 Niet afleggen van een bezoek aan een broeikasgasinstallatie

De goedkeuring, bedoeld in artikel 31 van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel, wordt onthouden, indien degene die de inrichting drijft niet ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit heeft aangetoond dat aan de in dat artikel gestelde voorwaarden voor het niet afleggen van een bezoek door de verificateur is voldaan.

Artikel 21 Periodiek verslag verbetering van de monitoringsmethode

Goedkeuring van het verslag, bedoeld in artikel 69 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, wordt onthouden, indien het verslag niet voldoet aan de in die verordening gestelde eisen.

AFDELING 2.2 LUCHTVAARTACTIVITEITEN

§ 2.2.1 Algemeen
Artikel 22 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft het toepassingsbereik van afdeling 16.2.2 van de wet.

§ 2.2.2 Monitoringsplan
Artikel 23 Standaardformulier voor het monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens

De monitoringsplannen, bedoeld in artikel 51, eerste en tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, worden opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 24 Indienen van bij het monitoringsplan behorende documenten
  • 1. De documenten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a en b, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, worden tezamen met het monitoringsplan overeenkomstig artikel 51 van die verordening ingediend.

  • 2. Het bestuur van de emissieautoriteit kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop deze documenten worden ingediend.

  • 3. Het bestuur van de emissieautoriteit kan een andere termijn voor de indiening van de documenten vaststellen.

Artikel 25 Vereenvoudigde risicobeoordeling

Voor kleine emittenten als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel stelt het bestuur van de emissieautoriteit een vereenvoudigde risicobeoordeling vast overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van die verordening.

§ 2.2.3 Monitoringsmethodiek broeikasgasemissies
Artikel 26 Gebruik biobrandstof
  • 1. Indien een vliegtuigexploitant biobrandstof gebruikt, verstrekt deze aan het bestuur van de emissieautoriteit een bewijs dat de duurzaamheid van de biobrandstof is aangetoond door:

    • a. een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidsysteem of

    • b. een door Nederland of een andere lidstaat geaccepteerd nationaal systeem.

  • 2. In het bewijsstuk wordt tevens opgenomen de hoeveelheid geleverde biobrandstof en de partij waarop de biobrandstof betrekking heeft.

§ 2.2.4 Goedkeuring van het monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens
Artikel 27 Termijn goedkeuring monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens

Het bestuur van de emissieautoriteit beslist omtrent goedkeuring van een monitoringsplan als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage, en de artikelen 16.39d, 16.39j, vierde lid, en 16.39n, tweede lid, tweede volzin, in verbinding met artikel 16.39j, vierde lid, van de wet binnen vier maanden na de dag waarop dit bestuur het ontwerp van het monitoringsplan heeft ontvangen.

§ 2.2.5 Emissieverslag en aanleveren tonkilometergegevens
Artikel 28 Emissieverslag

Het emissieverslag wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 29 Aanleveren tonkilometergegevens

De tonkilometergegevens worden aangeleverd met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

§ 2.2.6 Verificatie en het principe van continue verbetering
Artikel 30 Verificatierapport en continue verbetering

De artikelen 19 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing op luchtvaartactiviteiten.

HOOFDSTUK 3 TOEWIJZING BROEIKASGASEMISSIERECHTEN

§ 3.1 Aanwijzing veiler

Artikel 31

Als veiler als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU L 302), verantwoordelijk voor het veilen van broeikasgasemissierechten voor Nederland, wordt aangewezen het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit.

§ 3.2 Verstrekken en kwaliteitsborging van gegevens ten behoeve van de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode 2013-2020

Artikel 32 Toepassingsbereik
  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op inrichtingen waarin zich installaties bevinden waarin een of meer activiteiten worden verricht, die behoren tot een categorie die is aangewezen in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten en die in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten op grond van artikel 11 van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.

  • 2. De artikelen 33 en 35 zijn ook van toepassing op inrichtingen als bedoeld in het eerste lid, die niet in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten.

Artikel 33 Gegevensverstrekking
  • 1. Degene die een inrichting drijft, verstrekt het bestuur van de emissieautoriteit de door dat bestuur overeenkomstig Besluit 2011/278/EU in het standaardformulier, bedoeld in artikel 35, aangewezen gegevens met betrekking tot de kalenderjaren 2005 tot en met 2010 en, voor zover van toepassing, 2011. De gegevensverstrekking vindt plaats voor de dag die ligt drie maanden na de dag waarop het bestuur van de emissieautoriteit kennisgeving heeft gedaan van het feit dat het standaardformulier op de website van de emissieautoriteit is geplaatst. De kennisgeving, bedoeld in de eerste volzin, wordt gedaan in de Staatscourant en op genoemde website.

  • 2. Als te verstrekken gegevens kunnen in ieder geval worden aangewezen gegevens die betrekking hebben op een activiteit als bedoeld in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten over:

    • a. de jaarlijkse productie van de betrokken installaties;

    • b. de jaarlijkse hoeveelheid van de door de betrokken installaties geproduceerde warmte;

    • c. het jaarlijkse verbruik van brandstoffen door de betrokken installaties;

    • d. de jaarlijkse procesemissies van de betrokken installaties;

    • e. het jaarlijkse verbruik van elektriciteit door de betrokken installaties.

  • 3. Degene die een inrichting drijft, kan voor 1 oktober 2011 het bestuur van de emissieautoriteit verzoeken om de gegevens per afzonderlijke broeikasgasinstallatie binnen de inrichting te mogen verstrekken. Het verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 4. Het bestuur van de emissieautoriteit informeert degene die de inrichting drijft voor 1 november 2011 omtrent het aantal afzonderlijke broeikasgasinstallaties binnen de inrichting, waarvoor bedoelde gegevens kunnen worden verstrekt.

  • 5. Degene die de inrichting drijft, verstrekt het bestuur van de emissieautoriteit voor 1 januari 2012 per afzonderlijke broeikasgasinstallatie als bedoeld in het vierde lid, de in het standaardformulier, bedoeld in het eerste lid, aangewezen gegevens. In afwijking van het standaardformulier worden per broeikasgasinstallatie gegevens verstrekt over de gehele basisperiode van 2005 tot en met 2010, en, voor zover van toepassing, 2011.

Artikel 34 Overleggen methodologieverslag
  • 1. Bij het verstrekken van gegevens op grond van artikel 33 wordt een methodologieverslag overgelegd waarin verantwoording wordt afgelegd over die gegevens.

  • 2. Het methodologieverslag wordt opgesteld overeenkomstig Besluit 2011/278/EU en de daarbij behorende Europese interpretatiedocumenten, zoals die zijn geplaatst op de website van de emissieautoriteit. Het verslag bevat ten minste:

    • a. de algemene identificatiegegevens van de inrichting;

    • b. een overzicht van de in de inrichting uitgevoerde activiteiten, bedoeld in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten;

    • c. een beschrijving van de systeemgrenzen van de inrichting in een schematische weergave, met inbegrip van een beschrijving van de installatie, de subinstallaties en de verbrandings- of proceseenheden;

    • d. een lijst met subinstallaties en de daarbij behorende gegevens;

    • e. de wijze waarop de in artikel 33 bedoelde gegevens zijn bepaald;

    • f. de wijze waarop onduidelijkheden en leemtes in de gegevens zijn geïdentificeerd en behandeld.

  • 3. Het methodologieverslag bevat voorts alle overige informatie die het bestuur van de emissieautoriteit nodig heeft om te kunnen beoordelen of degene die de inrichting drijft, op adequate wijze verantwoording heeft afgelegd over de in artikel 33 bedoelde gegevens en die voor voornoemd bestuur noodzakelijk zijn om voor de betrokken categorie installaties het aantal overeenkomstig artikel 10bis van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten kosteloos toe te wijzen broeikasgasemissierechten te kunnen berekenen.

Artikel 35 Standaardformulier

De in artikel 33 bedoelde gegevens worden verstrekt en het methodologieverslag wordt opgesteld en overgelegd op een door het bestuur van de emissieautoriteit aangegeven wijze en met gebruikmaking van een door dat bestuur vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 36 Algemene eisen inzake de bepaling van in artikel 33 bedoelde gegevens
  • 1. Degene die een inrichting drijft, bepaalt de in artikel 33 bedoelde gegevens overeenkomstig Besluit 2011/278/EU.

  • 2. Indien zich binnen de inrichting installaties bevinden waarop afdeling 16.2.1 van de wet van toepassing is en indien op de inrichting op grond van Besluit 2011/278/EU een warmtebenchmark, een brandstofbenchmark of een aan procesemissies gerelateerde benchmark van toepassing is, bepaalt degene die de inrichting drijft het jaarlijkse verbruik van brandstoffen, bedoeld in artikel 33, tweede lid, onder c, en de daarbij behorende parameters onderscheidenlijk de procesemissies, bedoeld in artikel 33, tweede lid, onder d, en de daarbij behorende parameters voor zover mogelijk overeenkomstig de op de inrichting van toepassing zijnde eisen van deze regeling.

  • 3. Degene die een inrichting drijft, neemt bij het bepalen van de in artikel 33 bedoelde gegevens alle subinstallaties in acht alsmede alle voor de van toepassing zijnde benchmark relevante producten, warmtestromen, brandstofstromen, materiaalstromen en bronnen die samenhangen met de activiteiten, bedoeld in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten. Daarbij worden dubbeltellingen voorkomen.

  • 4. Degene die een inrichting drijft, zorgt ervoor dat de in artikel 33 bedoelde gegevens consistent zijn over de kalenderjaren 2005 tot en met 2010 en, voor zover van toepassing, 2011. Degene die de inrichting drijft, maakt daartoe zoveel mogelijk gebruik van dezelfde monitoringsmethodieken en gegevensbestanden.

  • 5. Degene die een inrichting drijft, verzamelt, registreert, analyseert en documenteert de in artikel 33 bedoelde gegevens.

  • 6. Degene die een inrichting drijft, bepaalt de in artikel 33 bedoelde gegevens met de hoogst mogelijke graad van nauwkeurigheid waarbij bronnen van onzekerheid zoveel mogelijk worden beperkt.

Artikel 37 Ontbreken van gegevens

Indien met betrekking tot de kalenderjaren 2005 tot en met 2010 of, voor zover van toepassing, 2011 geen gegevens als bedoeld in artikel 33 beschikbaar zijn of indien deze gegevens niet volledig of onduidelijk zijn, worden deze gegevens door degene die de inrichting drijft overeenkomstig Besluit 2011/278/EU op een zodanige wijze geschat dat deze schatting niet leidt tot een te hoge kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten. De wijze waarop tot de schatting is gekomen, wordt opgenomen in het methodologieverslag.

Artikel 38 Verificatierapport van de verificateur

De in artikel 33 bedoelde gegevens en het methodologieverslag gaan vergezeld van een verificatierapport van een hiertoe bevoegde verificateur, waarin de resultaten worden weergegeven van een door hem uitgevoerde beoordeling overeenkomstig artikel 39.

Artikel 39 Verificatiewerkzaamheden
  • 1. De verificateur handelt overeenkomstig Besluit 2011/278/EU en de daarbij behorende Europese interpretatiedocumenten, zoals die zijn geplaatst op de website van de emissieautoriteit, bij:

    • a. het uitvoeren van de verificatiewerkzaamheden die nodig zijn om een verificatierapport te kunnen afgeven;

    • b. het constateren van onjuiste opgaven in de in artikel 33 bedoelde gegevens of het methodologieverslag of van het feit dat deze gegevens of dit verslag niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde eisen;

    • c. het mededelen van de onder b bedoelde constateringen aan degene die de inrichting drijft;

    • d. het beoordelen van de materialiteit van de onder b bedoelde constateringen;

    • e. het opstellen van een verificatierapport;

    • f. het doen van een verzoek als bedoeld in het derde lid.

  • 2. De verificateur beoordeelt of de in artikel 33 bedoelde gegevens en het methodologieverslag geen onjuiste opgaven bevatten en niet in strijd zijn met de eisen die zijn gesteld in deze paragraaf.

  • 3. De verificateur verzoekt degene die de inrichting drijft binnen een bepaalde termijn eventueel ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken, afwijkingen in de in artikel 33 bedoelde gegevens of het methodologieverslag te verklaren of, indien noodzakelijk, berekeningen te herzien dan wel de gerapporteerde gegevens bij te stellen, alvorens hij een verificatierapport afgeeft.

  • 4. Indien de in artikel 33 bedoelde gegevens of het methodologieverslag in individuele of geaggregeerde vorm materieel onjuiste opgaven bevatten of in materiële zin niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde eisen, geeft de verificateur een verificatierapport af waarin is aangegeven dat de in artikel 33 bedoelde gegevens en het methodologieverslag niet als bevredigend zijn geverifieerd.

  • 5. De verificateur kan een verificatierapport afgeven over de in artikel 33 bedoelde gegevens en het methodologieverslag, indien hij wegens opgelegde restricties of door andere omstandigheden niet al het noodzakelijke bewijsmateriaal heeft kunnen verkrijgen dat nodig is om te verklaren dat de in artikel 33 bedoelde gegevens of het methodologieverslag in individuele of geaggregeerde vorm materieel onjuiste opgaven bevatten of in materiële zin niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde eisen.

Artikel 40 Informatieverplichting met betrekking tot verificatie
  • 1. Degene die de inrichting drijft, stelt de in artikel 33 bedoelde gegevens, het methodologieverslag alsmede andere voor de verificatie relevante informatie ter beschikking aan de verificateur.

  • 2. Degene die de inrichting drijft, herstelt, voor zover mogelijk, de in artikel 39, eerste lid, onder b, bedoelde onjuiste opgaven alsmede de in artikel 39, eerste lid, onder b, bedoelde strijd met de in artikel 39, tweede lid, bedoelde eisen.

Artikel 41 Eisen aan verificateur
  • 1. De verificateur is voor een of meer activiteiten als bedoeld in bijlage I bij de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie volgens de eisen van die verordening.

  • 2. Een verificateur mag niet de in artikel 33 bedoelde gegevens en het methodologieverslag verifiëren van een inrichting waarin activiteiten als bedoeld in bijlage I bij de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel worden verricht waarvoor hij niet door een accreditatie-instantie is geaccrediteerd als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De verificateur houdt een interne verificatiedocumentatie bij die voldoende informatie bevat om daarop het verificatierapport te baseren.

  • 4. De verificateur voldoet aan de eisen die aan verificateurs zijn gesteld in hoofdstuk 3 van en bijlage II bij de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel, en in Besluit 2011/278/EU en de daarbij behorende Europese interpretatiedocumenten, zoals die zijn geplaatst op de website van de emissieautoriteit.

§ 3.3 Toewijzing aan nieuwkomers

Artikel 42 Toewijzing aan nieuwkomers
  • 1. Voor de aanvraag om kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 16.32, eerste lid, van de wet, wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2. De bij de aanvraag verstrekte gegevens gaan vergezeld van een verificatierapport van een verificateur. De artikelen 38 tot en met 41 zijn van overeenkomstig toepassing.

  • 3. Degene die een aanvraag om kosteloze toewijzing doet, kan de benodigde gegevens per afzonderlijke broeikasgasinstallatie binnen de inrichting verstrekken.

  • 4. Het derde lid geldt niet voor broeikasgasinstallaties waarvoor al eerder gegevens zijn aangeleverd ter uitvoering van dit artikel of van artikel 33.

  • 5. De minister beslist binnen vier maanden na ontvangst op de aanvraag.

§ 3.4 Toepassing artikel 16.34a van de wet

Artikel 43 Aanleveren gegevens bij een voornemen tot wijziging van het toewijzingsbesluit
  • 1. Indien de minister voornemens is toepassing te geven aan artikel 16.34a van de wet, levert degene die een inrichting drijft, die onder de desbetreffende bedrijfstak of deeltak valt, op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit binnen dertien weken na ontvangst van dit verzoek de benodigde gegevens aan ten behoeve van de berekening van de aantallen broeikasgasemissierechten, met het oog op wijziging van het besluit houdende kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten.

  • 2. De gevraagde gegevens gaan vergezeld van een verificatierapport van een verificateur.

  • 3. De artikelen 38 tot en met 41 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 3.5 Wijzigingen broeikasgasinstallatie

Artikel 44 Gehele beëindiging werking broeikasgasinstallatie
  • 1. Indien de werking van een broeikasgasinstallatie geheel wordt beëindigd als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van Besluit 2011/278/EU, meldt de vergunninghouder dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de ingangsdatum van de beëindiging.

  • 2. De melding wordt gedaan binnen zes weken nadat de werking van de broeikasgasinstallatie geheel is beëindigd. Indien de werking van de broeikasgasinstallatie geheel is beëindigd in de maand december van enig jaar, wordt de melding gedaan voor 20 januari van het daarop volgende kalenderjaar.

  • 3. Het bestuur van de emissieautoriteit kan op verzoek van de vergunninghouder de in artikel 22, eerste lid, onderdeel e, van Besluit 2011/278/EU genoemde termijn van zes maanden verlengen, overeenkomstig het bepaalde in dat onderdeel.

Artikel 45 Gedeeltelijke beëindiging werking broeikasgasinstallatie
  • 1. Indien de werking van een broeikasgasinstallatie gedeeltelijk wordt beëindigd als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van Besluit 2011/278/EU, meldt de vergunninghouder dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de ingangsdatum van de gedeeltelijke beëindiging.

  • 2. De melding wordt gedaan voor 20 januari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de werking van de broeikasgasinstallatie gedeeltelijk is beëindigd.

Artikel 46 Hervatten productie broeikasgasinstallatie
  • 1. Indien de productie van de broeikasgasinstallatie na gedeeltelijke beëindiging als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van Besluit 2011/278/EU geheel of gedeeltelijk wordt hervat, meldt de vergunninghouder dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de ingangsdatum van de productiehervatting.

  • 2. De melding wordt gedaan voor 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de productie is hervat.

Artikel 47 Vermindering capaciteit broeikasgasinstallatie
  • 1. Indien de vergunninghouder voornemens is om wijzigingen aan de broeikasgasinstallatie door te voeren, die kunnen leiden tot een aanzienlijke vermindering van de capaciteit van de broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 3, onder j, van Besluit 2011/278/EU, meldt hij dit voornemen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2. Indien de capaciteit van de broeikasgasinstallatie aanzienlijk wordt verminderd als bedoeld in artikel 3, onder j, van Besluit 2011/278/EU, meldt de vergunninghouder dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de ingangsdatum van de productievermindering. De melding wordt gedaan binnen zes weken nadat de gewijzigde capaciteit is vastgesteld.

Artikel 48 Melding buiten reikwijdte

Indien afdeling 16.2.1 van de wet door een omstandigheid niet meer van toepassing is op de inrichting, meldt de vergunninghouder dit binnen zes weken schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de datum waarop bedoelde omstandigheid zich heeft voorgedaan.

Artikel 49 Formulier en verificatierapport van de verificateur
  • 1. Voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 44 tot en met 48, wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2. De meldingen, bedoeld in de artikelen 45 tot en met 47, gaan vergezeld van een verificatierapport van een verificateur. De artikelen 38 tot en met 41 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 50 Melden wijzigingen periode 1 juli 2011 tot 1 juli 2012

In afwijking van de termijnen, genoemd in de artikelen 43, tweede lid, 44, tweede lid, 45, tweede lid, en 46, tweede lid, worden de bedoelde meldingen uiterlijk 15 augustus 2012 gedaan, indien de wijziging zich heeft voorgedaan in de periode die loopt van 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012.

HOOFDSTUK 4 REGISTER

Artikel 51 Vergoeding openen en onderhouden van een rekening

  • 1. Voor het onderhouden van een persoonstegoed- of handelsrekening als bedoeld in artikel 16 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten of een Kyotorekening is degene op wiens verzoek de rekening is geopend een vergoeding verschuldigd aan de emissieautoriteit.

  • 2. De vergoeding bedraagt per rekening € 200 per kalenderjaar.

Artikel 52 Vergoeding dienstverlening aan rekeninghouder

Tegen een vergoeding van € 1.350 per kalenderjaar kan een rekeninghouder gebruikmaken van een of meerdere van de volgende door de emissieautoriteit aangeboden diensten:

  • a. telefonisch contact met de helpdesk op werkdagen tussen 12.00 en 17.00 uur;

  • b. opstellen van rapportages van transacties over een overeengekomen periode tot een maximum van achttien rapportages per kalenderjaar;

  • c. controle door de emissieautoriteit op drie vaste momenten per dag van transactieopdrachten van en naar de rekening;

  • d. actieve informatievoorziening via nieuwsbrieven en aankondigingen van onderhoud en storingen;

  • e. raadplegen van gebruikers bij het bepalen van het tijdstip van onderhoudswerkzaamheden aan het register.

Artikel 53 Aan te leveren informatie aan de nationale administrateur

  • 1. De nationale administrateur kan de rekeninghouder ten minste verzoeken om de volgende gegevens te verstrekken met betrekking tot elke natuurlijke persoon die toegang krijgt tot de rekening:

    • a. een bewijs, waaronder een International Bank Account Number (IBAN) en een bankrekeningnummer, dat deze persoon een open bankrekening heeft in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte dan wel in een land dat lid is van de Financial Action Task Force;

    • b. een kleurenafdruk van de identiteitsdocumenten van deze persoon;

    • c. een Verklaring omtrent het Gedrag voor Natuurlijke Personen (VOG NP), indien de betreffende persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, of een soortgelijk buitenlands document, indien de betreffende persoon een buitenlandse nationaliteit heeft.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien een verzoek om een rekening te openen wordt gedaan door of namens een natuurlijke persoon.

  • 3. Indien eenverzoek om een rekening te openen wordt gedaan door of namens een rechtspersoon, kan de nationale administrateur ten minste verzoeken om de volgende gegevens te verstrekken:

    • a. met betrekking tot de rechtspersoon:

      • 1°. een Verklaring omtrent het Gedrag voor Rechtspersonen (VOG RP);

      • 2°. een bewijs, waaronder een International Bank Account Number (IBAN) en een bankrekeningnummer, dat deze persoon een open bankrekening heeft in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte dan wel in een land dat lid is van de Financial Action Task Force;

    • b. met betrekking tot elk bestuurslid:

      • 1°. een kleurenafdruk van de identiteitsdocumenten van deze persoon;

      • 2°. een Verklaring omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG NP), indien de betreffende persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, of een soortgelijk buitenlands document, indien de betreffende persoon een buitenlandse nationaliteit heeft.

Artikel 54 Weigering tegoedrekening

  • 1. De nationale administrateur kan in het belang van de integriteit van het register een verzoek om een tegoedrekening te openen weigeren, indien uit een risicoanalyse van de bij de aanvraag verstrekte gegevens blijkt dat een verhoogd risico bestaat op oneigenlijk gebruik of misbruik van het register of de rekening, waaronder het plegen van misdrijven en overtredingen van financieel-economische aard.

  • 2. De methode op basis waarvan de risicoanalyse plaatsvindt, legt de nationale administrateur ter goedkeuring voor aan het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikel 55 Schorsing persoonstegoedrekening of toegang tot de rekening

Indien een opsporingsdienst een redelijk vermoeden heeft dat met een rekening fraude wordt gepleegd, geld wordt witgewassen, terrorisme wordt gefinancierd of andere ernstige strafbare feiten worden gepleegd, kan die opsporingsdienst de nationale administrateur verzoeken om schorsing van:

  • a. de toegang tot de rekening overeenkomstig artikel 31, achtste lid, van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten;

  • b. de toegang tot de desbetreffende broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 71, vierde lid, van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten.

Artikel 56 Verplichtingen voor de houder van een exploitanttegoedrekening, de houder van een vliegtuigexploitanttegoedrekening en de verificateur

  • 1. De houder van een exploitanttegoedrekening als bedoeld in artikel 14 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten voert in het register de emissiegegevens uit het op de betrokken inrichting betrekking hebbende emissieverslag in overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van die verordening.

  • 2. De houder van een vliegtuigexploitanttegoedrekening als bedoeld in artikel 15 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten voert in het register de emissiegegevens uit het emissieverslag, met betrekking tot de luchtvaartactiviteiten waarvoor hij verantwoordelijk is, in overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van die verordening.

  • 3. De verificateur merkt de door hem overeenkomstig artikel 32, vierde lid, van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten goedgekeurde emissies in het register aan als geverifieerd overeenkomstig artikel 32, vijfde lid, van die verordening.

Artikel 57 Bevoegdheid tot opschorten storting toegewezen broeikasgasemissierechten

Indien een melding als bedoeld in paragraaf 3.5 tot een significante verlaging van het aantal

toegewezen broeikasgasemissierechten kan leiden, kan het bestuur van de emissieautoriteit de nationale administrateur verzoeken om de bijschrijving van het aantal toegewezen emissierechten op te schorten.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 58 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 59 Intrekking regelingen en overgangsrecht handel in NOx-emissierechten

  • 1. De volgende regelingen worden ingetrokken:

    • a. de Regeling aanwijzing veiler broeikasgasemissierechten,

    • b. de Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel in emissierechten,

    • c. de Regeling monitoring handel in emissierechten en

    • d. de Regeling register handel in emissierechten.

  • 2. De bepalingen van hoofdstuk 3 van de Regeling monitoring handel in emissierechten, zoals deze laatstelijk luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, blijven van toepassing op de emissies van stikstofoxiden, zolang titel 16.3 van de wet op die emissies van toepassing is.

Artikel 60 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling handel in emissierechten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.

BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2

  • 1. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder a, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Deze vluchten worden geïnterpreteerd overeenkomstig het exclusieve doel van de vluchten.

    • b. Onder ‘directe familie’ wordt uitsluitend verstaan: echtgenoot, elke als gelijkwaardig aan de echtgenoot beschouwde partner, kinderen en ouders.

    • c. Onder ‘ministers van de regering’ wordt verstaan: leden van de regering van het desbetreffende land. Als zodanig worden niet aangemerkt leden van regionale of lokale regeringen van dat land.

    • d. Onder ‘officiële dienstreis’ wordt verstaan: dienstreis waarbij betrokkene in een officiële hoedanigheid optreedt.

    • e. Onder deze vluchten vallen geen veerdienst- en positioneringsvluchten.

    • f. Als zodanige vluchten worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscode ‘S’, voor zover dit wordt bevestigd door een overeenkomstige statusindicator in het vluchtplan.

  • 2. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder b, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Onder ‘militaire vluchten’ wordt verstaan: vluchten die rechtstreeks verband houden met het verrichten van militaire activiteiten.

    • b. Onder deze vluchten vallen niet militaire vluchten die worden uitgevoerd door civiel geregistreerde luchtvaartuigen en evenmin civiele vluchten die worden uitgevoerd door militaire luchtvaartuigen.

    • c. Onder douane- en politievluchten worden zowel begrepen door civiel geregistreerde luchtvaartuigen uitgevoerde douane- en politievluchten als door militaire luchtvaartuigen uitgevoerde douane- en politievluchten.

    • d. Als zodanige vluchten worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscodes ‘M’, ‘X’ en ‘P’.

  • 3. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder c, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Onder deze vluchten worden mede verstaan veerdienst- en positioneringsvluchten die worden uitgevoerd met het oog op deze vluchten alsmede vluchten tijdens welke uitsluitend rechtstreeks bij het verlenen van de gerelateerde diensten betrokken uitrusting en personeel worden vervoerd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen met behulp van publieke of private middelen uitgevoerde vluchten.

    • b. Onder ‘vluchten in verband met opsporing en redding’ wordt verstaan: vluchten tijdens welke opsporings- en reddingsdiensten worden verleend. Hierbij wordt onder ‘opsporings- en reddingsdienst’ verstaan: uitvoering van taken in verband met de bewaking van noodsituaties, communicatie, coördinatie en opsporing en redding, eerste medische hulpverlening of medische evacuatie, met behulp van publieke en private middelen, met inbegrip van samenwerkende luchtvaartuigen, schepen en andere vaartuigen, en installaties.

    • c. Onder ‘vluchten in het kader van brandbestrijding’ wordt verstaan: vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd ten behoeve van de verlening van diensten voor brandbestrijding vanuit de lucht, zijnde het gebruik van luchtvaartuigen om natuurbranden te bestrijden.

    • d. Onder ‘humanitaire vluchten’ wordt verstaan: uitsluitend voor humanitaire doeleinden uitgevoerde vluchten die bedoeld zijn om hulpverleningspersoneel en hulpgoederen zoals voedsel, kleding, onderdak en medische en andere goederen tijdens of na een noodsituatie of ramp te vervoeren of om personen uit een plaats waar hun leven of gezondheid door die noodsituatie of ramp wordt bedreigd te evacueren naar een toevluchtsoord in dat land of een ander land dat bereid is dergelijke personen op te vangen.

    • e. Onder ‘medische noodvluchten’ wordt verstaan: vluchten die uitsluitend tot doel hebben de verlening van medische noodhulp te vergemakkelijken, indien onmiddellijk en snel vervoer essentieel is, door het vervoeren van medisch personeel, medische benodigdheden, met inbegrip van uitrusting, bloed, organen en geneesmiddelen, of zieken of gewonden en andere direct betrokkenen.

    • f. Als zodanige vluchten worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscodes ‘H’ en ‘R’ en vluchten die in veld 18 van het vluchtplan zijn aangeduid als STS/SAR, STS/FFR, STS/HUM, STS/MEDEVAC of STS/HOSP.

  • 4. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder f, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    Als zodanige vluchten worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscode ‘T’ en vluchten die in veld 18 van het vluchtplan zijn aangeduid als RMK/‘Training flight’.

  • 5. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder g, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Onder deze vluchten vallen geen veerdienst- en positioneringsvluchten.

    • b. Voor vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met het oog op wetenschappelijk onderzoek geldt dat het wetenschappelijk onderzoek geheel of gedeeltelijk tijdens de vlucht wordt uitgevoerd. Het vervoer van wetenschappers of onderzoeksuitrusting is hiervoor op zich niet voldoende.

    • c. Als vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met het oog op het controleren, testen of certificeren van luchtvaartuigen of grond- of boordapparatuur worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscode ‘N‘ en vluchten die in veld 18 van het vluchtplan zijn aangeduid als STS/FLTCK.

  • 6. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder i, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    Onder vluchten in het kader van openbaredienstverplichtingen (ODV) binnen ultraperifere gebieden worden uitsluitend verstaan ODV-vluchten binnen één ultraperifeer gebied of tussen twee ultraperifere gebieden.

  • 7. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder j, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Het commerciële kenmerk houdt verband met de exploitant en niet met de desbetreffende vluchten. In verband hiermee worden alle door een commerciële luchtvervoersonderneming uitgevoerde vluchten in aanmerking genomen om te bepalen of die exploitant onder bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten valt, ook al worden die vluchten niet tegen vergoeding uitgevoerd.

    • b. Vluchten die onder bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder a tot en met i, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten vallen, blijven buiten beschouwing.

    • c. De lokale tijd van vertrek van de vlucht bepaalt welke periode van vier maanden in aanmerking wordt genomen om te bepalen of een exploitant onder of boven de drempels, bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder j, eerste gedachtestreepje, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, valt.

    • d. Uitsluitend in aanmerking worden genomen vluchten die vertrekken van of aankomen op een luchtvaartterrein dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Trb. 1957, 16) van toepassing is, waarbij onder ‘luchtvaartterrein’ wordt verstaan: een afgebakende zone op het land of op het water, met inbegrip van gebouwen, installaties en uitrusting, bestemd om geheel of gedeeltelijk te worden gebruikt voor de aankomst, het vertrek en het grondverkeer van luchtvaartuigen.

TOELICHTING

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2013 start de derde handelsperiode van het Europees systeem van handel in broeikasgasemissierechten (EU-ETS). Het EU-ETS is in 2009 herzien en sterk geharmoniseerd.1 Een onderdeel van deze harmonisering is het vaststellen van de twee verordeningen ter uitvoering van de artikelen 14 en 15 van de herziene ETS-richtlijn: de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel2 en de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel.3

Deze twee verordeningen vervangen de nationale regels omtrent monitoring, rapportage en verificatie die gebaseerd waren op de beschikking van de Commissie tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig richtlijn 2003/87.4 De verordeningen verzekeren een uniforme toepassing van monitorings-, rapportage-, verificatie- en accreditatie-eisen in het EU-ETS. Betrouwbare monitoring en verificatie van emissies zijn van fundamenteel belang voor de effectieve werking van het emissiehandelssysteem.

De Verordening monitoring en rapportage emissiehandel legt meer nadruk op de kwaliteit en nauwkeurigheid van de monitoring. Zo schrijft deze verordening voor dat samen met het monitoringsplan een onderbouwing van de behaalde onzekerheid en een risicoanalyse moeten worden overgelegd. Ook nieuw is de in deze verordening opgenomen verplichting om de monitoringsmethodiek regelmatig te toetsen en waar mogelijk te verbeteren.

Beide verordeningen borgen voorts dat in alle lidstaten een ton uitgestoten CO2 ook daadwerkelijk als een ton CO2 wordt gemonitoord en gerapporteerd. Verder worden eisen gesteld aan de verificatie van emissieverslagen en aan de verificateur, die deze werkzaamheden verricht, en tenslotte aan de accreditatie van verificateurs. Voor een nadere toelichting op beide verordeningen wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van deze verordeningen.5

Aangezien Europese verordeningen rechtstreekse werking hebben in het Nederlandse rechtssysteem, dient overlap tussen Europese en nationale regelgeving te worden voorkomen. Hiertoe wordt aanvullend op de voornoemde wijziging van hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer de Regeling monitoring handel in emissierechten gewijzigd.

Beide verordeningen (en dientengevolge ook deze regeling) brengen overigens geen ingrijpende veranderingen voor Nederlandse bedrijven of verificateurs met zich mee:

  • ten eerste vervallen veel bepalingen, die in de Regeling monitoring handel in emissierechten waren opgenomen, doordat de betreffende onderwerpen worden geregeld via voorschriften voor monitoring en verificatie in deze EU-verordeningen;

  • ten tweede wordt een aantal bepalingen opgenomen die de uitvoering van de verordeningen vergemakkelijken of verduidelijken, bijvoorbeeld door langs elektronische weg formulieren beschikbaar te stellen;

  • ten derde verduidelijkt de regeling de monitoringsmethodiek bij het gebruik van vloeibare biomassa en biobrandstoffen (artikelen 10 en 26);

  • ten vierde wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om een beperkte verbetering van de implementatie van richtlijn nr. 2009/31/EG van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide, de zogenaamde CCS-richtlijn6, door te voeren (in artikel 6 van deze regeling).

Tegelijk met de vervanging van de Regeling monitoring handel in emissierechten vindt in deze regeling een bundeling plaats van verschillende ministeriële regelingen, die in de loop der jaren ten behoeve van (het systeem voor) de handel in broeikasgasemissierechten zijn vastgesteld. De (nieuwe) Regeling handel in emissierechten bundelt de volgende regelingen:

  • de Regeling aanwijzing veiler broeikasgasemissierechten;7

  • de Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel in emissierechten;8

  • de Regeling monitoring handel in emissierechten;9

  • de Regeling register handel in emissierechten.10

De bovengenoemde regelingen worden ingetrokken. In deze bundeling zijn uitdrukkelijk niet meegenomen de (onderdelen van) ministeriële regelingen die betrekking hebben op het (nationale) systeem voor de handel in NOx-emissierechten, aangezien dit systeem met ingang van 1 januari 2014 zal worden beëindigd.11 Voor de handel in NOx-emissierechten blijft de (ingetrokken) Regeling monitoring handel in emissierechten (in elk geval) gedurende het kalenderjaar 2013 van kracht (en zoveel langer als nodig is, krachtens het overgangsrecht, zie artikel 59, tweede lid). Op deze wijze wordt voorkomen dat de onderhavige nieuwe Regeling handel in emissierechten per 1 januari 2014 ingrijpend dient te worden gewijzigd in verband met de beëindiging van de handel in NOx-emissierechten.

In deze bundeling is (nog) niet meegenomen de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten. De periode waarop de emissiereductieverplichting onder het Protocol van Kyoto betrekking heeft, loopt van 2008 tot en met 2012. Voor de periode daarna zijn nog geen definitieve verplichtingen aangegaan. Hierover zijn nog internationale onderhandelingen gaande. De omgang met de regels over het verlenen van instemming voor deelname aan Kyoto-projectactiviteiten hangt af van de uitkomst van die onderhandelingen. Zodra de uitkomst van die onderhandelingen bekend is, zal de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten alsnog worden aangepast en opgenomen in de onderhavige regeling.

De administratieve en uitvoeringslasten worden door de komst van de beide nieuwe verordeningen en door de bundeling van de diverse regelingen niet gewijzigd. De vaststelling van deze nieuwe regeling in verband met de totstandkoming van de genoemde verordeningen en ter vervanging van de vier bestaande regelingen leidt dus niet tot meer lasten, zoals ook is toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van deze verordeningen.12

Omzettingstabel gebundelde regelingen in de Regeling handel in emissierechten

Regeling handel in emissierechten

Gebundelde regelingen

Artikelen 2 en 3

Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel in emissierechten

Hoofdstukken 2 en 3

Regeling monitoring handel in emissierechten

Artikel 4 Toepassingsbereik

Artikel 1a Toepassingsbereik

Artikel 5 Aanvraag vergunning

Artikel 3 Aanvraag vergunning, wijziging, aanvulling of intrekking

Artikel 6 Aanvraag vergunning voor CO2-transportactiviteiten

Artikel 7 Monitoringsplan

Artikel 3a Inhoud monitoringsplan algemeen

Artikel 4 Invulling monitoringsplan voor de CO2-installatie

Artikel 8 Indienen van bij het monitoringsplan behorende documenten

Artikel 3a Inhoud monitoringsplan algemeen

Artikel 4 Invulling monitoringsplan voor de CO2-installatie

Artikel 9 Emissiefactor voor aardgas

Artikel 8, tweede lid Bepaling emissiefactoren

Artikel 10 Duurzaamheid van vloeibare biomassa

Artikel 13 Overgedragen CO2

Artikel 14 Biomassa

Artikel 11 Bemonsteringsplan

Artikel 12 Laboratoria

Artikel 17a Eisen aan meetinstantie

Artikel 13 Melding parallelmeting

Artikel 21 Melding periodieke of parallelmeting

Artikel 14 Melding geen parallelmeting

Artikel 22 Melding indien geen gebruik wordt gemaakt van de meetresultaten

Artikel 15 Wijzigingen van het monitoringsplan

Artikel 33 Significante veranderingen monitoringsplan

Artikel 16 Tijdelijke wijzigingen van het monitorings- plan

Artikel 33a Tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan

Artikel 17 Standaardformulier meldingen

Artikel 33b Formulier

Artikel 18 Emissieverslag

Artikel 34 Emissieverslag CO2

Artikel 19 Verificatierapport

Artikel 20 Niet afleggen bezoek aan een inrichting

Artikel 21 Periodiek verslag verbetering van de monitoringsmethode

Artikel 22 Toepassingsbereik

Artikel 34c Toepassingsbereik

Artikel 23 Standaardformulier monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens

Artikel 34f Standaardformulier

Artikel 24 Indienen van bij het monitoringsplan

behorende documenten

Artikel 34g Inhoud monitoringsplan voor emissies

Artikel 25 Vereenvoudigde risicobeoordeling

Artikel 34i Inhoud monitoringsplan voor kleine emittenten

Artikel 26 Gebruik biobrandstof

Artikel 34o Bepaling biomassafractie

Artikel 27 Termijn goedkeuring monitoringsplan voor

emissies en tonkilometergegevens

Artikel 34am Termijn goedkeuring monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens

Artikel 28 Emissieverslag

Artikel 34an Emissieverslag

Artikel 29 Aanleveren tonkilometergegevens

Artikel 34ao Aanleveren tonkilometergegevens

Artikel 30 Verificatierapport en continue verbetering

Artikel 31 Aanwijzing veiler

Regeling aanwijzing veiler broeikasgasemissierechten

§ 3.2 Verstrekken en kwaliteitsborging van gegevens ten behoeve van de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode 2013-2020 (artikelen 31 tot en met 41)

§ 2.1.14 Verstrekken en kwaliteitsborging van gegevens ten behoeve van de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode 2013-2020 (artikelen 34bc tot en met 34 bl)

§ 3.3 Toewijzing aan nieuwkomers (artikel 42)

Artikel 34b Toewijzing aan nieuwkomers

§ 3.4 Toepassing artikel 16.34a van de wet (artikel 43)

§ 2.1.9a Toepassing artikel 16.34a van de wet (artikel 33c)

§ 3.5 Wijzigingen broeikasgasinstallatie (artikel 44 tot en met 50)

§ 2.1.9b Wijzigingen broeikasgasinstallatie (artikelen 33d tot en met 33j)

Hoofdstuk 4 Register

Regeling register handel in emissierechten

Artikel 51 Vergoeding openen en onderhouden van een

rekening

Artikel 2, eerste en tweede lid

Artikel 52 Vergoeding dienstverlening aan rekeninghouder

Artikel 2, derde lid

Artikel 53 Aan te leveren informatie aan de nationale

administrateur

Artikel 3

Artikel 54 Weigering tegoedrekening

Artikel 55 Schorsing persoonstegoedrekening of

toegang tot de rekening

Artikel 56 Verplichtingen voor de houder van een exploitanttegoedrekening, de houder van een vliegtuigexploitanttegoedrekening en de verificateur

Artikel 4

Artikel 57 Bevoegdheid tot opschorten storting

toegewezen emissierechten

Artikel 58 Inwerkingtreding

 

Artikel 59 Intrekking regelingen en overgangsrecht

emissiehandel NOx

 

Artikel 60 Citeertitel

 

Bijlage, behorend bij artikel 2

Bijlage, behorend bij artikel 2 Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel in emissierechten

ARTIKELSGEWIJS

Vooropmerking

Aangezien deze regeling een bundeling van deels gewijzigde en deels ongewijzigde regelingen betreft, zijn in onderstaande artikelsgewijze toelichting alleen de (inhoudelijke of redactionele) wijzigingen ten opzichte van die eerdere regelingen toegelicht. Voor zover bepalingen ongewijzigd zijn overgenomen uit de Regeling aanwijzing veiler broeikasgasemissierechten, de Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel in emissierechten, de Regeling monitoring handel in emissierechten en de Regeling register handel in emissierechten, wordt kortheidshalve voor de toelichting op die bepalingen verwezen naar de eerder in de Staatscourant geplaatste toelichtingen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 bundelt de begripsbepalingen afkomstig uit de vier oorspronkelijke regelingen. Daarbij is een aantal begripsbepalingen komen te vervallen. Om wetstechnische redenen zijn de begrippen ‘Kyotorekening’ en ‘rekeninghouder’ opgenomen. Deze begrippen hebben alleen betekenis voor hoofdstuk 4 van deze regeling.

Artikelen 2 en 3 Interpretatie en reikwijdte emissiehandel luchtvaart

Met deze artikelen wordt uitvoering gegeven aan beschikking nr. 2009/450/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 2009 betreffende de nadere interpretatie van de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad genoemde luchtvaartactiviteiten (PbEU L 149). Deze artikelen vervangen de artikelen 2 en 3 van de Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten. De bijbehorende bijlage is ongewijzigd overgenomen uit die regeling (zie voor een nadere toelichting: Stcrt. 2010, nr. 2547).

Artikel 5 Aanvraag vergunning

Dit artikel regelt de aanvraag om een vergunning voor inrichtingen die onder het EU-ETS vallen. Als onderdeel van de vergunning moet degene die een inrichting drijft een monitoringsplan indienen bij het bestuur van de emissieautoriteit. Het indienen van het monitoringsplan wordt in artikel 12 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel geregeld. De bepaling uit artikel 3 Regeling monitoring handel in emissierechten, dat de aanvraag schriftelijk bij het bestuur van de emissieautoriteit wordt ingediend, is komen te vervallen. Dit voorschrift volgt reeds uit artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 Aanvraag vergunning voor CO2-transportactiviteiten

Transportnetwerken die worden gebruikt om broeikasgasemissies over te dragen, zijn vaak het gezamenlijke eigendom van meerdere rechtspersonen. Aangezien duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is voor de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de vergunning en uit de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, is artikel 6 opgenomen. Indien een aanvraag om een vergunning wordt ingediend voor het vervoer van broeikasgasemissies via pijpleidingen met het oog op geologische opslag van broeikasgasemissies op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend, moet deze aanvraag gegevens bevatten waaruit blijkt dat de aanvrager van de vergunning degene is die een inrichting drijft en verantwoordelijk is voor de verplichtingen die voortvloeien uit emissiehandel, zoals bijvoorbeeld de verplichting om een monitoringsplan in te dienen, de verplichting om te monitoren conform dat plan en de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, en de verplichting om een geverifieerd emissieverslag in te dienen.

Het tweede lid regelt de situatie waarbij de naam en de adresgegevens van de vergunninghouder veranderen. In dat geval moet de melding eveneens gegevens bevatten waaruit blijkt dat de nieuwe vergunninghouder degene is die de inrichting drijft en verantwoordelijk is voor de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, de Wet milieubeheer, deze regeling en de vergunning zelf.

Artikel 7 Monitoringsplan

Degene die een inrichting drijft, moet overeenkomstig artikel 12 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel een monitoringsplan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorleggen (eerste lid). Dit bevoegd gezag is het bestuur van de emissieautoriteit. Voor het indienen van het monitoringsplan dient de exploitant het format te gebruiken dat door het bestuur van de emissieautoriteit is vastgesteld en op de website is gepubliceerd. Dit standaardformulier is gebaseerd op een Excel template dat door de Europese Commissie is opgesteld en gepubliceerd.

Het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch beschikbaar gestelde formulier bevat dezelfde gegevens als het template van de Europese Commissie. Slechts een aantal specifieke onderdelen is toegevoegd in het Nederlandse standaardformulier. Een van deze onderdelen betreft een samenvatting van de procedure (derde lid) die waarborgt dat inrichtingen kunnen voldoen aan de eisen van artikel 24, eerste lid, van Beschikking 2011/278/EU13 waaraan in artikel 16.13a van de Wet milieubeheer en paragraaf 3.5 van deze regeling een nadere invulling is gegeven. Deze procedure dient ertoe dat de exploitant regelmatig controleert of informatie over wijzigingen van de capaciteit, het activiteitsniveau en de werking van de inrichting relevant is voor toewijzing van emissierechten en dat de exploitant die informatie elk jaar op tijd aan het bestuur van de emissieautoriteit meedeelt. In die procedure moet de exploitant onder meer vastleggen hoe de gegevens met betrekking tot het capaciteitsniveau en het activiteitenniveau worden geregistreerd en bijgehouden.

Bij inrichtingen die voor het eerst deel gaan nemen aan het EU-ETS, kan ervoor worden gekozen om de gegevens in de aanvraag voor de nieuwkomers per afzonderlijke broeikasgasinstallatie binnen de inrichting te verstrekken (tweede lid).14 Indien een exploitant in het kader van deze aanvraag om kosteloze toewijzing van emissierechten de keuze heeft gemaakt om gegevens per afzonderlijke broeikasgasinstallatie binnen de inrichting te verstrekken, moet die exploitant eveneens het monitoringsplan per afzonderlijke broeikasgasinstallatie verstrekken. Deze verplichting is tevens van toepassing indien de exploitant ten behoeve van een kosteloze toewijzing van emissierechten, de gegevens zoals die zijn aangewezen in Besluit 2011/278/EU met betrekking tot de kalenderjaren 2005 tot en met 2010 en, voor zover relevant 2011, per afzonderlijke broeikasgasinstallatie heeft verstrekt.

Artikel 8 Indienen van bij het monitoringsplan behorende documenten

Tezamen met het monitoringsplan moet de exploitant bepaalde documenten verstrekken aan het bestuur van de emissieautoriteit (eerste en tweede lid). Deze documenten maken geen onderdeel uit van het monitoringsplan zelf, maar dienen ter onderbouwing en toelichting van bepaalde onderdelen in het monitoringsplan. Het betreft de volgende gegevens:

  • gegevens voor elke bronstroom en emissiebron waaruit blijkt dat de onzekerheidsdrempels voor activiteitsgegevens en berekeningsfactoren, indien van toepassing, worden nageleefd voor de toepasselijke niveaus zoals omschreven in de bijlagen II en III bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel (artikel 12, eerste lid, onder a, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). De Europese Commissie heeft guidance documenten ontwikkeld waarin is beschreven op welke wijze de exploitant de onderbouwing van de onzekerheidsgegevens moet opstellen en omschrijven;

  • het resultaat van een risicobeoordeling waarmee wordt aangetoond dat de voorgestelde controleactiviteiten en procedures inzake controleactiviteiten in juiste verhouding staan tot de vastgestelde inherente risico’s en controle risico’s (artikel 12, eerste lid, onder b, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Met inherente risico’s worden risico’s op materiële fouten in de gegevens zelf bedoeld, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een grote en complexe hoeveelheid bronstromen of het handmatig invoeren van gegevens in interne systemen. Met controlerisico’s worden risico’s bedoeld die gerelateerd zijn aan de controleactiviteiten en -procedures inzake de controleactiviteiten zelf, namelijk dat deze activiteiten en procedures onvoldoende effectief zijn om de risico’s in de gegevensstromen weg te nemen of te verminderen. De Europese Commissie heeft guidance documenten ontwikkeld die de inrichtingen informatie bieden op welke wijze zij een dergelijke risicobeoordeling moeten uitvoeren en opstellen;

  • het bewijs dat een niet-geaccrediteerd laboratorium aan de eisen in artikel 34 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel voldoet (tweede lid).

Op grond van artikel 33 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel moet een exploitant voor de analyse van berekeningsfactoren een bemonsteringsplan voor elke brandstof en elk materiaal aan het bestuur van de emissieautoriteit overleggen. In afwijking van de bovengenoemde documenten, dient dit bemonsteringsplan door het bestuur van de emissieautoriteit te worden goedgekeurd. Het plan dient een schriftelijke procedure te zijn met informatie over de methoden voor het prepareren van monsters met inbegrip van informatie over verantwoordelijkheden, locaties, frequenties en hoeveelheden, alsmede methoden voor de opslag en het vervoer van monsters. In het eerste lid van dit artikel is geregeld dat dit plan, evenals de bovengenoemde documenten, tezamen met het monitoringsplan moet worden ingediend.

Het bestuur van de emissieautoriteit kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop de documenten en het bemonsteringsplan worden aangeleverd. Zij kan bijvoorbeeld eisen dat alle aanvullende documenten gebundeld dienen te worden verstrekt (derde lid). Verder kan het bestuur van de emissieautoriteit in bepaalde gevallen ook besluiten dat de documenten of het bemonsteringsplan niet tezamen met het monitoringsplan worden ingediend maar binnen een andere door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde termijn (vierde lid).

Artikel 9 Emissiefactor voor aardgas

Inrichtingen die aardgas verbranden waarop onzekerheidsniveau 3 van toepassing is, moeten in principe de emissiefactor bepalen overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 35 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel. Indien dit aardgas binnen een landelijk of regionaal gasnetwerk wordt geleverd, levert het bepalen van de emissiefactor per individuele inrichting niet een hogere nauwkeurigheid op dan een jaarlijks door de Minister van Infrastructuur en Milieu te publiceren standaardemissiefactor. De optie om een dergelijke standaardfactor toe te passen in plaats van een bedrijfsspecifieke emissiefactor te bepalen, werd aan inrichtingen reeds in de tweede handelsperiode (2008 tot en met 2012) geboden (zie artikel 8 van de Regeling monitoring handel in emissierechten). Ook voor de derde handelsperiode (dus met ingang van 1 januari 2013) mag de exploitant ervoor kiezen om voor aardgas dat binnen een landelijk of regionaal gasnetwerk wordt gebruikt en geleverd, de standaardemissiefactor te hanteren die jaarlijks door de Minister van Infrastructuur en Milieu wordt gepubliceerd. De standaardemissiefactor is de uitkomst van een flowgewogen gemiddelde van de 38 gasgebieden in Nederland waarvoor elk uur de CO2-emissie per m³ wordt bepaald, gecombineerd met de cijfers van het Zebra-gasnetwerk. In tegenstelling tot de tweede handelsperiode hoeven exploitanten het gebruik van deze emissiefactor niet van te voren te melden. Het verwijzen naar deze factor in het monitoringsplan volstaat.

Artikel 10 Duurzaamheid van vloeibare biomassa

In artikel 38 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel is geregeld dat de emissiefactor van biomassa nul is; dat betekent dat emissies die het gevolg zijn van de inzet van biomassa niet hoeven te worden gecompenseerd door de inlevering van emissierechten.

In de genoemde verordening is aansluiting gezocht bij de Richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG). Dit betekent dat de drijver van de inrichting de vloeibare biomassa alleen als emissieloos kan beschouwen, indien wordt voldaan aan de duurzaamheidscriteria zoals die zijn gesteld in die richtlijn. Indien niet aan de criteria wordt voldaan, mag de drijver de vloeibare biomassa niet als emissieloos beschouwen en dient hij voor de samenhangende emissies emissierechten in te leveren. De drijver moet de duurzaamheid van de vloeibare biomassa bij voorkeur aantonen door middel van een certificaat dat is uitgegeven krachtens een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem. Indien dit niet mogelijk is, moet de drijver door middel van de overlegging van een certificaat of andere toereikende documenten op grond van een geaccepteerd nationaal systeem bewijzen dat wordt voldaan aan de duurzaamheidscriteria. In een guidance document 15 van de Europese Commissie is nader uitgewerkt hoe de duurzaamheid van de ingezette vloeibare biomassa kan worden aangetoond.

In het tweede lid is geregeld dat de exploitant tevens dient aan te tonen hoeveel biomassa er is geleverd en op welke partij de biomassa betrekking heeft.

Artikel 11 Bemonsteringsplan

Het bemonsteringsplan dat de exploitant opstelt overeenkomstig artikel 33 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel moet worden goedgekeurd door het bestuur van de emissieautoriteit. Deze goedkeuring mag alleen worden onthouden indien het bemonsteringsplan niet aan de eisen voldoet die ter zake in die verordening zijn opgenomen.

Artikel 12 Laboratoria

Dit artikel vervangt de artikelen 17 en 17a van de Regeling monitoring handel in emissierechten. Deze bepaling heeft betrekking op een laboratorium dat in het kader van de uitvoering van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel de volgende werkzaamheden verricht:

  • analyses voor de bepaling van berekeningsfactoren in het kader van de standaard berekeningsmethode zoals emissiefactor, biomassafractie, oxidatiefactor en conversiefactor. Dergelijke analyses moeten worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 34 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel;

  • metingen, kalibraties en beoordelingen van relevante apparatuur in het kader van continue emissiemeetsystemen.

Een laboratorium dat deze werkzaamheden verricht, moet zijn geaccrediteerd conform EN ISO 17025. Slechts onder bepaalde voorwaarden mag degene die een inrichting drijft een niet-geaccrediteerd laboratorium gebruiken voor de hierboven genoemde werkzaamheden (artikel 34, tweede lid en derde lid, van die verordening).

Artikel 13 Melding parallelmeting

Voor een goede en efficiënte uitvoering van de verplichtingen, die uit de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel voortvloeien met betrekking tot het uitvoeren van parallelmetingen bij continue emissiemetingen, wordt vastgehouden aan een aantal artikelen overgenomen uit de voormalige Regeling monitoring handel in emissierechten. Het betreft de artikelen met betrekking tot het melden van parallelle metingen en het melden van situaties waarin parallelle metingen geen doorgang vinden. Voor dergelijke meldingen moet de exploitant een standaardformulier gebruiken dat door het bestuur van de emissieautoriteit is vastgesteld en gepubliceerd op de website.

Artikel 14 Melding geen parallelle meting

Wanneer de resultaten van parallelle metingen in het kader van continue emissiemetingen afwijken van eerder uitgevoerde metingen, mogen deze meetgegevens niet zomaar terzijde worden geschoven. Daarom moet aan het bestuur van de emissieautoriteit worden gemeld, wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van de resultaten van een parallelle meting en waarom daarvan geen gebruik wordt gemaakt. Ook worden bij die melding de meetresultaten bijgevoegd. Deze bepaling was reeds opgenomen in de voormalige Regeling monitoring handel in emissierechten en wordt ook nu noodzakelijk geacht ter uitvoering van de bepalingen in de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel met betrekking tot continue emissiemetingen en het transparantiebeginsel dat in artikel 6, tweede lid, van die verordening is opgenomen. Ook voor dergelijke meldingen wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 15 Wijzigingen van het monitoringsplan

Op grond van artikel 15 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel moet de exploitant het bestuur van de emissieautoriteit onverwijld in kennis stellen van veranderingen in het monitoringsplan. De verordening maakt een onderscheid tussen significante en niet-significante wijzigingen van het monitoringsplan. Significante wijzigingen behoeven de goedkeuring van het bestuur van de emissieautoriteit. In het derde lid van artikel 15 van die verordening zijn wijzigingen van het monitoringsplan opgenomen die in ieder geval significant zijn. Deze lijst is niet limitatief. Dit blijkt uit het guidance document dat de Europese Commissie heeft opgesteld ter interpretatie van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel. Daarin wordt expliciet gesteld dat zich meer significante wijzigingen kunnen voordoen dan die in het derde lid van artikel 15 van de verordening zijn genoemd. Daarom is in het eerste lid een aanvullende bepaling opgenomen over wat een significante wijziging van het monitoringsplan inhoudt. Het betreft veranderingen van de wijze waarop activiteitsgegevens en berekeningsfactoren worden bepaald. Als een bedrijf bijvoorbeeld gebruikmaakt van een bepaling van het brandstofgebruik door middel van facturen en wil overstappen naar het meten van dit brandstofgebruik met behulp van eigen meters, dan is dit een significante wijziging van het monitoringsplan dat ter goedkeuring aan het bestuur van de emissieautoriteit moet worden voorgelegd. In dat geval moet worden vastgesteld dat aan de eisen in de verordening met betrekking tot het meten van brandstofgebruik en de bijbehorende onzekerheidseisen is voldaan. Een ander voorbeeld van een dergelijke wijziging is het geval dat een bedrijf in plaats van het hanteren van een standaardemissiefactor deze wil gaan bepalen aan de hand van eigen analyses. In dat geval moet worden vastgesteld dat de analyses op een juiste en nauwkeurige wijze plaatsvinden. Goedkeuring van het bestuur van de emissieautoriteit is in deze situaties essentieel.

Wijzigingen van het monitoringsplan die niet significant zijn, hoeven alleen aan het bestuur van de emissieautoriteit te worden gemeld. artikel 15, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel biedt de bevoegde autoriteit de mogelijkheid om de exploitant toestemming te geven de wijzigingen in het monitoringsplan die niet significant zijn, uiterlijk 31 december van datzelfde jaar waarin de wijziging zich heeft voorgedaan, te melden. In het tweede lid is van deze mogelijkheid gebruikgemaakt, en worden exploitanten verplicht om alle niet-significante wijzigingen uiterlijk 31 december bij het bestuur van de emissieautoriteit te melden.

Artikel 16 Tijdelijke wijziging van het monitoringsplan

Als het om technische redenen tijdelijk niet haalbaar is om het onzekerheidsniveau in het monitoringplan toe te passen voor de activiteitsgegevens of voor elke berekeningsfactor van een brandstof- of materiaalstroom zoals goedgekeurd door het bestuur van de emissieautoriteit, moet de exploitant het hoogst haalbare niveau toepassen totdat de toepassingsvoorwaarden van het niveau die in het monitoringplan werden goedgekeurd, zijn hersteld (artikel 23 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Deze tijdelijke wijzigingen dienen aan het bestuur van de emissieautoriteit te worden gemeld. De termijn waarbinnen deze melding moet geschieden, is in het eerste en tweede lid geregeld: binnen vijf dagen na het ontstaan van de tijdelijke wijziging of iedere maand in een overzicht van alle tijdelijke wijzigingen.

Bij de melding moet de exploitant de volgende informatie aangeven:

  • de redenen waarom van het onzekerheidsniveau wordt afgeweken;

  • een uitvoerige beschrijving van de monitoringmethode die de exploitant intussen gebruikt om de emissies te bepalen totdat de toepassingsvoorwaarden van het onzekerheidsniveau in het monitoringplan zijn hersteld;

  • de maatregelen die de exploitant neemt om de toepassingsvoorwaarden van het onzekerheidsniveau in het monitoringplan dat door het bestuur van de emissieautoriteit is goedgekeurd, te herstellen;

  • de voorziene datum waarop het niveau als goedgekeurd door het bestuur van de emissieautoriteit opnieuw zal worden toegepast.

Artikel 18 Emissieverslag

Elke exploitant moet een emissieverslag opstellen en laten verifiëren. Het geverifieerde emissieverslag dient ieder jaar uiterlijk 31 maart aan het bestuur van de emissieautoriteit te worden gestuurd (artikel 67, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Bijlage X bij die verordening bevat eisen waaraan het emissieverslag moet voldoen. Voor het indienen van het emissieverslag moet de exploitant gebruik maken van een format dat door het bestuur van de emissieautoriteit is opgesteld en gepubliceerd (eerste lid). Dit format is gebaseerd op het Excel template dat door de Europese Commissie is vastgesteld. Het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde standaardformulier bevat in ieder geval dezelfde gegevens als het Excel template van de Europese Commissie. Evenals voor het monitoringsplan is voor emissieverslagen een bepaling opgenomen voor inrichtingen die ervoor hebben gekozen bij de nieuwkomersaanvraag of het verstrekken van gegevens overeenkomstig Besluit 2011/278/EU de informatie per afzonderlijke broeikasgasinstallatie te verstrekken. In die gevallen moet het emissieverslag eveneens per broeikasgasinstallatie worden ingediend (tweede lid). Dit betekent ook dat de emissieverslagen per afzonderlijke broeikasgasinstallatie moeten worden geverifieerd en dat bij elk van deze emissieverslagen een bijbehorend verificatierapport wordt gevoegd. Het feit dat ieder afzonderlijk emissieverslag een corresponderend verificatierapport dient te hebben, volgt uit artikel 27, tweede lid, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel.

Artikel 19 Verificatierapport

Aan het einde van de verificatie stelt de verificateur op basis van zijn bevindingen en de verzamelde informatie gedurende de verificatie een verificatierapport op. Het verificatierapport moet aangeven of het emissieverslag of tonkilometerverslag als bevredigend of niet bevredigend is geverifieerd. Van een bevredigend verslag is sprake indien:

  • het verslag geen materiële onjuistheden bevat;

  • het toepassingsgebied van verificatie niet te beperkt is en de verificateur voldoende bewijsmateriaal kon verwerven om een verificatieadvies met redelijke mate van zekerheid uit te brengen dat het verslag geen materiële onjuistheden bevat;

  • er zich geen non-conformiteiten met het monitoringsplan voordoen die afzonderlijk of in combinatie met andere non-conformiteiten, onvoldoende duidelijkheid verschaffen en de de verificateur verhinderen om met een redelijke mate van zekerheid te stellen dat het verslag van de exploitant of vliegtuigexploitant geen materiële onjuistheden bevat.

Overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel moet bij elk verslag een bijbehorend verificatierapport worden geleverd. Nadat de verificateur het verificatierapport aan de exploitant of vliegtuigexploitant heeft verstrekt, moet deze het verificatierapport tezamen met het geverifieerde verslag aan het bestuur van de emissieautoriteit zenden. Voor het opstellen van het verificatierapport moet de verificateur gebruikmaken van een

format dat door het bestuur van de emissieautoriteit is opgesteld en gepubliceerd (eerste lid). Dit format is gebaseerd op het Excel template dat door de Europese Commissie is vastgesteld op basis van de eisen die in artikel 27, derde en vierde lid, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel zijn neergelegd. Het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch beschikbaar gestelde standaardformulier bevat in ieder geval dezelfde gegevens als het Excel template van de Europese Commissie.

Artikel 20 Niet afleggen van een bezoek aan een broeikasgasinstallatie

In principe moet een verificateur tijdens de verificatie één of meer bezoeken afleggen aan de broeikasgasinstallatie die hij moet verifiëren. Onder bepaalde voorwaarden kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Deze voorwaarden zijn neergelegd in artikel 31 van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel. De beslissing om geen bezoek aan de broeikasgasinstallatie af te leggen moet gerechtvaardigd zijn op basis van het resultaat van de risico analyse van de verificateur. Alle relevante gegevens moeten op afstand toegankelijk zijn en aan alle door de Commissie vastgestelde voorwaarden om bezoeken ter plaatse niet uit te voeren, dient te zijn voldaan. Deze door de Commissie vastgestelde voorwaarden zijn vastgelegd in een guidance document dat door de Europese Commissie is gepubliceerd.

Verder staat vast dat een verificateur in ieder geval een bezoek moet afleggen, indien:

  • het emissieverslag van een exploitant voor de eerste keer door de verificateur wordt geverifieerd;

  • een verificateur geen bezoek ter plaatse heeft afgelegd in twee verslagperioden die onmiddellijk voorafgaan aan de huidige verslagperiode;

  • zich tijdens de verslagperiode significante wijzigingen van het monitoringplan hebben voorgedaan zoals die in artikel 15, derde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel zijn genoemd en in artikel 15, eerste lid, van deze regeling.

De exploitant dient bij het bestuur van de emissieautoriteit een aanvraag in om de beslissing van de verificateur om het bezoek ter plaatse niet uit te voeren, goed te laten keuren. artikel 31, eerste lid, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel regelt welk bewijsmateriaal een exploitant bij deze aanvraag dient te verstrekken. Het guidance document van de Europese Commissie geeft een nadere invulling van de informatie, die bij zo’n aanvraag moet worden verstrekt.

Artikel 20 regelt in welke gevallen deze goedkeuring kan worden onthouden. Het bestuur van de emissieautoriteit is gerechtigd om geen goedkeuring te verlenen, indien de exploitant niet ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit heeft aangetoond dat aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 31 van die verordening, is voldaan.

Artikel 21 Periodiek verslag verbetering van de monitoringsmethode

Artikel 69 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel verplicht degene die een inrichting drijft of vliegtuigexploitant (hierna: exploitant) periodiek te controleren of de toegepaste monitoringsmethode kan worden verbeterd. Daartoe dient de exploitant bij het bestuur van de emissieautoriteit ter goedkeuring een verslag in te dienen waarin staat beschreven op welke wijze de monitoringsmethodiek wordt verbeterd. Dit verslag moet ook de volgende situaties adresseren:

  • wanneer de exploitant niet ten minste de vereiste onzekerheidsniveaus toepast, dient het verslag te motiveren waarom het toepassen van de vereiste onzekerheidsniveaus technisch niet haalbaar is of tot onredelijk hoge kosten leidt;

  • wanneer de exploitant een fall-backmonitoringmethode zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel toepast, moet de exploitant verantwoorden waarom een toepassing van ten minste niveau 1 voor een of meer grote of kleine bronstromen technisch niet haalbaar is of tot onredelijk hoge kosten zou leiden;

  • wanneer een verificateur afwijkingen of aanbevelingen voor verbeteringen in het verificatierapport heeft gemeld, moet de exploitant in het verslag beschrijven hoe en wanneer hij de door de verificateur vastgestelde afwijkingen heeft verholpen of gaat verhelpen en de door de verificateur aanbevolen verbeteringen heeft uitgevoerd of gaat uitvoeren.

Artikel 69 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel bevat termijnen waarbinnen een dergelijk verslag moet worden ingediend en verdere eisen waaraan het verslag dient te voldoen. In het guidance document dat door de Europese Commissie is vastgesteld, wordt een nadere toelichting op artikel 69 van de verordening gegeven.

Artikel 21 regelt wanneer het bestuur van de emissieautoriteit de goedkeuring van het verslag kan onthouden. Dit is het geval als het verslag niet aan de eisen van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel voldoet.

Artikel 24 Indienen bij het monitoringsplan behorende documenten

Vliegtuigexploitanten moeten overeenkomstig artikel 12, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel behalve het monitoringsplan bepaalde additionele documenten verstrekken aan het bestuur van de emissieautoriteit. Het indienen van deze documenten dient tezamen met het monitoringsplan te geschieden (eerste lid). Deze documenten maken geen onderdeel uit van het monitoringsplan zelf maar dienen wel ter onderbouwing en toelichting van bepaalde onderdelen in het monitoringsplan. Het betreft de volgende gegevens:

  • gegevens voor elke bronstroom en emissiebron waaruit blijkt dat de onzekerheidsdrempels voor activiteitsgegevens en berekeningsfactoren, indien van toepassing, worden nageleefd voor de toepasselijke niveaus zoals omschreven in bijlage III bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel (artikel 12, eerste lid, onder a, van die verordening). De Europese Commissie heeft guidance documenten ontwikkeld waarin is beschreven op welke wijze de vliegtuigexploitant de onderbouwing van de onzekerheidsgegevens moet opstellen en omschrijven;

  • het resultaat van een risicobeoordeling waarmee wordt aangetoond dat de voorgestelde controleactiviteiten en procedures inzake controleactiviteiten in juiste verhouding staan tot de vastgestelde inherente risico’s en controle risico’s (artikel 12, eerste lid, onder b, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). De betekenis van inherente risico’s en controle risico’s is dezelfde als de definitie die bij de artikelsgewijze toelichting van artikel 7 van deze regeling voor inrichtingen is gegeven.

Het bestuur van de emissieautoriteit kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop de documenten en het bemonsteringsplan worden aangeleverd. Zij kan bijvoorbeeld eisen dat alle aanvullende documenten gebundeld dienen te worden verstrekt (tweede lid). Verder kan het bestuur van de emissieautoriteit in bepaalde gevallen ook besluiten dat de documenten niet tezamen met het monitoringsplan worden ingediend maar binnen een andere door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde termijn (derde lid).

Artikel 25 Vereenvoudige risicobeoordeling

Het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch beschikbaar gestelde standaardformulier komt kleine emittenten tegemoet die in de loop van drie opeenvolgende perioden van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren of waarvan de vluchten resulteren in een totale uitstoot van minder dan 25 000 ton CO2 per jaar. Ze hoeven bepaalde onderdelen van het monitoringsplan niet in te vullen en maken daardoor in feite gebruik van een vereenvoudigd monitoringsplan. Voor deze kleine emittenten voert het bestuur van de emissieautoriteit een vereenvoudigde risicobeoordeling uit om vast te stellen of het gebruik van een dergelijk vereenvoudigd monitoringsplan gerechtvaardigd is. Deze kleine emittenten hoeven dan niet zelf een dergelijke risicobeoordeling op te stellen. artikel 13, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel biedt het bestuur van de emissieautoriteit wel de mogelijkheid om in voorkomende gevallen deze kleine emittenten te verplichten om een eigen risicobeoordeling op te stellen. Kleine emittenten hebben niet alleen een vereenvoudigd monitoringsplan. In veel gevallen kunnen ze ook volstaan met een vereenvoudigde verificatie. In artikel 32 van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel is geregeld dat de verificatie van emissieverslagen van kleine emittenten die de Eurocontrol Support Facility gebruiken om de emissies te bepalen en waarbij gerapporteerde gegevens met behulp van dit instrument onafhankelijk van enig eigen inbreng van de vliegtuigexploitant uit het systeem worden gegenereerd, eenvoudiger kan verlopen. Op basis van een door de verificateur uitgevoerde analyse van de risico’s kan deze besluiten bepaalde verplichte activiteiten niet uit te voeren.

Artikel 26 Gebruik biobrandstof

Uit de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel volgt dat de emissiefactor van biobrandstoffen nul is; dit betekent dat emissies die het gevolg zijn van de inzet van biobrandstoffen niet hoeven te worden gecompenseerd door de inlevering van emissierechten.

In artikel 53 van genoemde verordening is aansluiting gezocht bij de Richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG). Dit betekent dat de vliegtuigexploitant de biobrandstoffen alleen als emissieloos kan beschouwen, als wordt voldaan aan de duurzaamheidscriteria zoals die zijn gesteld in die richtlijn. Indien niet aan de criteria wordt voldaan, mag de vliegtuigexploitant de biobrandstoffen niet als emissieloos beschouwen en dient hij voor de samenhangende emissies emissierechten in te leveren. De vliegtuigexploitant moet de duurzaamheid van de biobrandstoffen op dezelfde manier aantonen als degene die een inrichting drijft. Dezelfde verplichtingen zijn dan ook van toepassing (zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10). In een guidance document van de Europese Commissie is nader uitgewerkt hoe de duurzaamheid van de ingezette brandstoffen kan worden aangetoond.16

Artikel 27 Termijn goedkeuring monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens

Deze bepaling is met een kleine redactionele aanvulling (een verwijzing naar artikel 12, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel) overgenomen uit de Regeling monitoring handel in emissierechten. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 34am van die regeling (Stcrt. 2010, 2489).

Artikel 28 Emissieverslag

Elke vliegtuigexploitant moet een emissieverslag opstellen en laten verifiëren. Het geverifieerde emissieverslag dient ieder jaar uiterlijk 31 maart aan het bestuur van de emissieautoriteit te worden gestuurd (artikel 67, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Bijlage X bij die verordening bevat eisen waaraan het emissieverslag moet voldoen.

Voor het indienen van het emissieverslag moet de vliegtuigexploitant gebruikmaken van een format dat door het bestuur van de emissieautoriteit is opgesteld en gepubliceerd (eerste lid). Dit format is gebaseerd op het Excel template dat door de Europese Commissie is vastgesteld. Het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch beschikbaar gestelde standaardformulier bevat in ieder geval dezelfde gegevens als het Excel template van de Europese Commissie.

Artikel 29 Aanleveren tonkilometergegevens

Indien een vliegtuigexploitant in aanmerking wil komen voor kosteloze toewijzing van emissierechten, moet deze voor 31 maart van het kalenderjaar volgend op het monitoringsjaar als bedoeld in artikel 3, sexies en septies, van de ETS-richtlijn 2003/87 een geverifieerd ton-kilometerverslag bij het bestuur van de emissieautoriteit indienen (artikel 67, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Bijlage X bij die verordening bevat eisen waaraan het emissieverslag moet voldoen. Voor het indienen van het emissieverslag moet de exploitant gebruik maken van een format dat door het bestuur van de emissieautoriteit is opgesteld en gepubliceerd. Het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch beschikbaar gestelde standaardformulier bevat in ieder geval dezelfde gegevens als het Excel template van de Europese Commissie.

Artikel 30 Verificatierapport en continue verbetering

De artikelen 19 (Verificatierapport) en 21 (Periodiek verslag verbetering van de monitoringsmethode) zijn van overeenkomstige toepassing op luchtvaartactiviteiten. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de toelichting bij deze artikelen.

Artikel 31 Aanwijzing veiler

Paragraaf 3.1 bevat als enige bepaling het (ongewijzigd) overgenomen artikel I uit de Regeling aanwijzing veiler broeikasgasemissierechten. Voor de derde handelsperiode (2013-2020) is veilen de primaire wijze van verdeling van broeikasemissierechten in het EU-ETS. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt kortheidshalve verwezen naar Stcrt. 2012, nr. 11952.

Artikelen 32 tot en met 40 (§ 3.2 Verstrekken en kwaliteitsborging van gegevens ten behoeve van de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode 2013-2020)

Deze artikelen vervangen § 2.1.14 van de Regeling monitoring handel in emissierechten. Voor een toelichting op deze paragraaf wordt verwezen naar Stcrt. 2010, nr. 15372.

Artikel 41 Eisen aan verificateur

De eisen aan de verificateur waren opgenomen in artikel 34bl van de Regeling monitoring handel in emissierechten. Vanwege de inwerkingtreding van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel zijn deze eisen op een aantal punten aangepast en aangevuld.

In genoemde verordening zijn de activiteiten waarvoor een verificateur zich kan accrediteren uitgebreid met activiteitengroep 98. Dit betreft activiteiten die verband houden met de verificatie van gegevens die inrichtingen aanleveren met het oog op de toewijzing van emissierechten. In Europees verband streven de nationale accreditatie-instanties naar de uitwerking van de bij activiteitengroep 98 horende accreditatie-eisen. Accreditatie voor de verificatie van gegevens die ten grondslag liggen aan de toewijzing van emissierechten is nu echter nog niet mogelijk.

In het eerste lid is om die reden vooralsnog geregeld dat een verificateur die geaccrediteerd is voor de verificatie van emissiegegevens, de verificatie kan verzorgen van gegevens als bedoeld in artikel 33 en het methodologieverslag voor inrichtingen die activiteiten verrichten waarvoor de verificateur is geaccrediteerd. Accreditatie van deze verificateur dient te zijn uitgevoerd door een nationale accreditatie-instantie die voldoet aan de eisen van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel. Een verificateur mag de in artikel 33 bedoelde gegevens en het methodologieverslag van een inrichting niet verifiëren indien de verificateur niet voor de activiteiten die binnen die inrichting worden uitgevoerd is geaccrediteerd volgens de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel (tweede lid). Om de kwaliteit van verificateurs te waarborgen en gelijke eisen te creëren tussen verificateurs die benchmarkgegevens verifiëren en verificateurs die emissiegegevens verifiëren, is een aantal bepalingen van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel van overeenkomstige toepassing verklaard. Het betreft de eisen die in hoofdstuk 3 van die verordening zijn neergelegd: onder meer de eisen met betrekking tot onpartijdigheid, competentie en procedures die een verificateur moet implementeren. Ook de eisen in bijlage II bij die verordening worden van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent dat verificateurs aan de eisen in EN ISO 14065 moeten voldoen. Nationale accreditatie-instanties gebruiken deze norm, naast de specifieke bepalingen in de verordening, om te toetsen of de verificateurs competent zijn en aan alle eisen voldoen. De norm bevat onder meer eisen rond de juridische verantwoordelijkheid van een verificateur, additionele eisen met betrekking tot de onpartijdigheid en competentie van een verificateur alsmede eisen inzake procedures en het behandelen van klachten.

Artikel 42 Toewijzing aan nieuwkomers

Paragraaf 3.3 vervangt paragraaf 2.1.12 (artikel 34b) van de Regeling monitoring handel in emissierechten. Voor een toelichting wordt verwezen naar Stcrt. 2010, nr. 2489.

Artikelen 43 tot en met 50 (paragrafen 3.4 en 3.5)

Deze paragrafen vervangen de paragrafen 2.1.9a (artikel 33c) en 2.1.9b (artikelen 33d – 33j) van de Regeling monitoring handel in emissierechten.

In paragraaf 3.5 is de meldingsplicht geregeld voor wijzigingen van de inrichting die gevolgen hebben voor de toewijzing van emissierechten. Deze wijzigingen hebben op grond van Besluit 2011/278/EU gevolgen voor de toewijzing in het jaar volgend op het jaar waarin de wijziging heeft plaatsgevonden. In de artikelen is een aantal wijzigingen doorgevoerd om te bewerkstelligen dat tijdig – voor de verlening van de rechten in februari van het volgende jaar – een melding wordt gedaan. Op deze manier wordt bewerkstelligd dat er geen rechten worden verleend waarop de inrichting geen aanspraak kan maken. Om die reden is in artikel 44, tweede lid, geregeld dat de melding dat een broeikasgasinstallatie in december is gesloten uiterlijk op 20 januari van het daarop volgende kalenderjaar wordt gedaan. Een gedeeltelijke sluiting moet op grond van artikel 45 eveneens uiterlijk op 20 januari worden gemeld. In artikel 46 is de melding van een aanzienlijke vermindering van de capaciteit van een broeikasgasinstallatie geregeld. Deze melding moet worden gedaan binnen zes weken nadat de gewijzigde capaciteit is vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat het bestuur van de emissieautoriteit tijdig op de hoogte is van een op handen zijnde capaciteitsvermindering, is aan artikel 46 toegevoegd dat ook het voornemen tot een aanzienlijke capaciteitsvermindering zo spoedig mogelijk moet worden gemeld.

De melding geeft het bestuur van de emissieautoriteit de bevoegdheid om – vooruitlopend op de besluitvorming over de wijziging van het toewijzingsbesluit – de nationale registeradministrateur te verzoeken de verlening van het aantal toegewezen emissierechten op te schorten (artikel 57 van deze regeling).

Voor een nadere toelichting op deze paragrafen wordt kortheidshalve verwezen naar Stcrt. 2012, nr. 11815.

Hoofdstuk 4 Register
Algemeen

Dit hoofdstuk bevat de gewijzigde inhoud van de Regeling register handel in emissierechten. Een deel van de wijzigingen hangt rechtstreeks samen met de vervanging per 1 januari 2013 (de start van de nieuwe handelsperiode) van Verordening nr. 920/201017 door Verordening nr. 1193/2011.18 In de Wet milieubeheer wordt met het oog op die vervanging de begripsomschrijving van het begrip ‘EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten’ geactualiseerd. Verordening nr. 920/2010 blijft wel van belang voor de afwikkeling van de tweede handelsperiode en Kyoto-zaken.

Ook is de naam van die verordening gewijzigd (artikel 89 van Verordening 1193/2011).19

Voor hoofdstuk 4 zijn dus beide genoemde verordeningen van belang:

  • Verordening nr. 1193/2011 ten aanzien van het rekeningbeheer in het Unieregister (1193/2011) voor de nieuwe handelsperiode met ingang van 1 januari 2013;

  • Verordening nr. 920/2010 voor de voor de handelsperiode 2008-2012 en voor de uit het Protocol van Kyoto voortvloeiende verplichtingen.

Onderstaand worden de relevante wijzigingen toegelicht.

Vergoeding openen en onderhouden van een rekening (artikel 51)

Dit artikel vervangt artikel 2, eerste en tweede lid, van de Regeling register handel in emissierechten.

De nieuwe registerverordening (nr. 1193/2011, voluit: EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten) introduceert de handelsrekening (artikel 16). Deze nieuwe rekening is vergelijkbaar met de persoonstegoedrekening, maar kent een iets andere technische functionaliteit waardoor het eenvoudiger is om snel broeikasgasemissierechten over te boeken. De vereisten voor het openen van de rekening en de overige bepalingen in de verordening zijn voor beide rekeningen hetzelfde (bijlagen II, II en VII bij Verordening nr. 1193/2011). Het is overigens al sinds oktober van 2012 mogelijk om zo’n Handelsrekening te openen.

Terwijl de lidstaten voorheen een register hadden dat zowel het VN- als het EU-handelssysteem ondersteunde, hebben ze na de transitie van de EU-registers naar het Unieregister twee registers, te weten een nationaal gedeelte in het Unieregister voor het EU-handelssysteem en een Kyotoregister voor het VN-handelssysteem. Deze transitie heeft bijgevolg een nieuw type rekening met zich mee gebracht, namelijk de Kyotorekening. Ook deze rekening is vergelijkbaar met de persoonstegoed- rekening: dezelfde technische functionaliteit en dezelfde vereisten voor het openen. De Kyotorekening wordt overigens niet expliciet genoemd in de nieuwe registerverordening (nr. 1193/2011). Vandaar ook dat in de begripsbepaling voor ‘Kyotorekening’ (artikel 1) wordt verwezen naar de oude registerverordening (nr. 920/2010), zij het met een nieuwe naam (zie noot 19).

Aan te leveren informatie aan de nationale administrateur (artikel 53)

De emissieautoriteit is verplicht om een uittreksel uit het strafregister te eisen van alle personen die toegang krijgen tot een rekening en van de directeur van het bedrijf dat een persoonstegoed- of handelsrekening aanvraagt (bijlagen III en VII van Verordening nr. 1193/2011). De enige manier waarop de emissieautoriteit aan deze plicht kan voldoen, is door een Verklaring omtrent Gedrag Natuurlijke Personen of een soortgelijk buitenlands document te vragen. Directe inzage in het strafregister heeft de emissieautoriteit of de aanvrager immers niet in Nederland.

Weigeringsgrond verzoek openen rekening (artikel 54)

De emissieautoriteit ontvangt enkele keren per jaar een rekeningaanvraag die aan alle formele vereisten voldoet, maar die de emissieautoriteit toch niet wil goedkeuren. Het gaat dan om aanvragen waar verschillende vreemde omstandigheden zich opstapelen: de aanvraag is afkomstig uit een land waar veel corruptie voorkomt, met rekeningbevoegden uit verschillende andere landen of van bedrijven zonder website, die gebruik maken van gratis e-mailproviders die niet telefonisch bereikbaar zijn en waarmee het contact vreemd verloopt, of van bedrijven uit een branche die doorgaans niets met emissiehandel te maken heeft. Gezien de fraude die voorheen binnen het EU-ETS heeft plaatsgevonden, krijgt de emissieautoriteit de mogelijkheid om aanvragen die zij om dergelijke gegronde redenen niet vertrouwt, af te wijzen.

Uit de (nieuwe) EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten (nr. 1193/2011) is op te maken dat een aanvraag niet zondermeer goedgekeurd moet worden als aan alle vereisten is voldaan. De emissieautoriteit kan een aanvraag afwijzen als de verstrekte gegevens en documenten onvolledig, verouderd of anderszins onnauwkeurig of vals zijn, als de aanvrager eerder veroordeeld is voor fraude of als de verwachting bestaat dat de rekening daarvoor gebruikt gaat worden of om in de nationale wetgeving genoemde redenen (artikel 20). Deze bepaling in de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten geeft de emissieautoriteit te weinig houvast bij het afwijzen van een aanvraag. Met artikel 54 wordt invulling geven aan de mogelijkheid in de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten om een nationale afwijzingsgrond te creëren.

Schorsing persoonstegoedrekening of toegang tot de rekening (artikel 55)

Met ingang van 2013 gaat de emissieautoriteit verplicht samenwerken met fiscale, financiële en criminele opsporingdiensten in de strijd tegen witwassen en de financiering van terrorisme (artikel 72 van EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten (nr. 1193/2011). Deze opsporingsdiensten hebben de bevoegdheid om inzage in registerinformatie, met inbegrip van transactiegegevens (artikel 83 van die verordening), te verzoeken. Deze diensten hebben tevens de bevoegdheid om de opschorting van een rekeninghouder tot zijn rekening (artikel 31 van die verordening) of de blokkering van bepaalde emissierechten of Kyoto-eenheden (artikel 71 van die verordening) te verzoeken, maar alleen indien nationale wetgeving die mogelijkheid verschaft. artikel 55 van deze regeling voorziet in die bevoegdheid.

Bevoegdheid tot opschorten storting toegewezen emissierechten (artikel 57)

In artikel 16.35c van de Wet milieubeheer wordt aan het bestuur van de emissieautoriteit de bevoegdheid verleend om onverschuldigd verleende emissierechten terug te vorderen.

Aanvullend wordt met artikel 57 van deze regeling de emissieautoriteit de bevoegdheid verleend om een verlening van rechten op te schorten, indien een inrichting meldt dat zij een ingrijpende wijziging voorziet die gevolgen heeft voor de hoogte van de toewijzing. Op deze manier worden onnodige werkzaamheden voorkomen in het geval de melding aanleiding geeft te vermoeden dat het aantal toegewezen emissierechten significant verlaagd zal worden.

Artikel 58 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Dat is de datum waarop beide EU-ETS-verordeningen gaan gelden binnen de Nederlandse rechtsorde. De wettelijke grondslagen voor deze regeling in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer worden aan de beide verordeningen aangepast. In het daartoe strekkende wetsvoorstel (Kamerstuk 33 466) is voorzien in een inwerkingtredingsbepaling met terugwerkende kracht tot op 1 januari 2013.20

Artikel 59 Intrekking regelingen en overgangsrecht emissiehandel NOx

Al de in deze regeling gebundelde ministeriële regelingen worden ingetrokken. Dit geldt ook voor de Regeling monitoring handel in emissierechten. Deze laatste regeling blijft evenwel gedurende het kalenderjaar 2013 van kracht voor de handel in NOx-emissierechten.21

Het voornemen tot intrekking van de handel in NOx-emissierechten per 1 januari 2014 is beschreven in het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de intrekking van het stelsel van handel in NOx-emissierechten.22

Bijlage, behorend bij artikel 2

Deze bijlage is ongewijzigd overgenomen uit de Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel in emissierechten.23 De bijlage is inhoudelijk geheel identiek aan de bijlage bij beschikking 2009/450 (zie de toelichting bij artikel 2).

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.


X Noot
1

Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PbEU L140).

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 600/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de verificatie van broeikasgasemissie- en tonkilometerverslagen en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L181).

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L181).

X Noot
4

PbEU 2007, L229/1.

X Noot
5

Kamerstukken II 2012/13, 33 466, nrs. 1-3.

X Noot
6

Richtlijn nr. 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parle-ment en de Raad (PbEU L 140).

X Noot
9

Stcrt. 2004, 250; laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2012, nr. 11815.

X Noot
11

Kamerstukken II 2012/13, 33 428.

X Noot
12

Kamerstukken II 2012/13, 33 466, nr. 3, blz. 4.

X Noot
13

Beschikking 2011/278/EU van de Europese Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, PB L130/1.

X Noot
14

Het beoordelingskader voor de voorgestelde onderverdeling in broeikasgasinstallaties staat vermeld op de website van de Emissieautoriteit ( www.emissieautoriteit.nl ) en in de toelichting bij de recente wijziging van artikel 34 bd (Stcrt. 2011, nr. 23268, 27 december 2011).

X Noot
15

Guidance Document Biomass issues in the EU ETS.

X Noot
16

Guidance Document Biomass issues in the EU ETS. http://ec.europa.eu/clima/policies/ets/monitoring/docs/gd3_biomass_issues_en.pdf.

X Noot
17

Verordening (EU) nr. 920/2010 van de Commissie van 7 oktober 2010 inzake een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 270).

Met ingang van 1 januari 2013 is de naam van deze verordening gewijzigd in: Verordening (EU) nr. 920/2010 van de Commisssie van 7 oktober 2010 tot instelling van een EU-register voor de op 31 december 2012 eindigende perioden van de EU- regeling voor de handel in emissierechten krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad.

X Noot
18

Verordening (EU) nr. 1193/2011 van de Commissie van 18 november 2011 tot instelling van een EU-register voor de op 1 januari 2013 beginnende handelsperiode en de daaropvolgende handelsperioden van de EU-regeling voor de handel in emissierechten krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2216/2004 en (EU) nr. 920/2010 van de Commissie (PbEU L 315).

X Noot
19

De nieuwe naam luidt: Verordening (EU) 920/2010 van de Commissie van 7 oktober 2010 tot instelling van een EU-register voor de op 31 december 2012 eindigende perioden van de EU-regeling voor de handel in emissierechten krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad.

X Noot
20

Kamerstukken 2012/13, 33 466, nr. 2, artikel IV, eerste lid.

X Noot
21

Kamerstukken 2012/13, 33 466, nr. 2, artikel IV, tweede lid.

X Noot
22

Kamerstukken 2012/13, 33 428, nr. 3.

Naar boven