TOELICHTING
1. Aanleiding
Op 1 januari 2013 treedt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke
en semipublieke sector (hierna: de WNT) in werking. De WNT kent onder andere een normeringsregime
met een algemeen bezoldigingsmaximum (artikelen 2.1 en 2.3), dat ook op de woningcorporaties
van toepassing is. Voor corporaties geldt tevens het transparantieregime (artikelen
4.1 en 4.2), op grond waarvan de bezoldigingen openbaar moeten worden gemaakt.
De WNT bepaalt daarnaast dat de bij de WNT aangewezen categorieën van organisaties
bij ministeriële regeling kunnen worden ingedeeld in klassen, met daarbij toepasselijke
normbedragen onder het wettelijke normbedrag (artikel 2.7, eerste lid).1 Daartoe strekt deze regeling. Zoals bij de parlementaire behandeling van het voorstel
voor de WNT al is aangegeven, zal in deze ministeriële regeling voor de woningcorporaties een differentiatie worden toegepast die aansluit
bij de schaalgrootte.
In de corporatiesector is (de stijging van) het beloningsniveau vaak fors en niet
passend te achten bij het maatschappelijke karakter van de corporaties. Hierbij vallen
niet alleen de excessieve beloningen bij diverse grotere corporaties op, maar vooral
ook de soms relatief erg hoge beloningen bij kleinere corporaties. En ondanks de introductie
van de door de sector zelf ontwikkelde Sectorbrede Beloningscode in 2010, blijken
zich in de praktijk nog steeds slecht verklaarbare verschillen in beloning voor te
doen, waarbij de beloningen van bestuurders van twee corporaties van eenzelfde grootte
soms wel 100% van elkaar verschillen. Dit beeld blijkt wederom uit de recente analyse
van de beloningsgegevens over 2011. Het feit dat diverse criteria uit de code waarop
de honorering wordt gebaseerd een aanzienlijke interpretatieruimte bij de toepassing
kennen lijkt hier mede debet aan te zijn. Bovendien bevat de code geen reële mogelijkheid
tot handhaving door de sector zelf, onder meer om bestaande te hoge beloningen neerwaarts
bijgesteld te krijgen. Gelet op het voorgaande acht ik voor de woningcorporaties een
indeling in klassen gewenst.
2. De klassenindeling en normbedragen
Gegeven de complexiteit en interpretatieruimte van de huidige sectorcode, is bij de
uitwerking van de voorliggende regeling van de volgende uitgangspunten uitgegaan.
De regeling moet eenduidig, d.w.z. niet multi-interpretabel, kunnen worden toegepast
en verder controleerbaar en handhaafbaar zijn. Hierbij is gekozen voor het hanteren
van het criterium ‘grootte’ als enige bepalende factor. Het gaat daarbij om het aantal
woongelegenheden van de corporatie, waarbij als peildatum 31 december van het vorige
verslagjaar wordt gehanteerd. Er wordt afgezien van hantering van de in de sectorbrede
beloningscode gehanteerde criteria ‘dynamiek van de vastgoedportefeuille’ en ‘positie
in het krachtenveld’. Deze criteria blijken in de praktijk niet eenduidig te worden
geïnterpreteerd mede doordat de achterliggende omstandigheden door de tijd heen variëren.
De regeling gaat uit van acht grootteklassen met bijbehorende normbedragen. Instellingen
met meer dan 75.000 woongelegenheden vallen daarbij onder het algemene bezoldigingsmaximum
van artikel 2.3 van de WNT. Bij het vaststellen van de onderkant van de schaalindeling
van de regeling zijn mede de schaalniveaus voor het management in de CAO Woondiensten
in beschouwing genomen. Vanwege het aanzienlijke aantal kleine woningcorporaties is
daarbij in de regeling overigens niet het hoogste schaalniveau uit de CAO-tabellen
als uitgangspunt genomen. Een nadere overweging hierbij is dat de WNT bepaalt dat
bij de vaststelling van de bedragen ook rekening moet worden gehouden met de maatschappelijke
opvatting over de hoogte daarvan. In dit verband is relevant dat juist het in de praktijk
vaak ontbreken van een relatie tussen omvang van de woningcorporatie en beloning tot
veel kritiek leidt.
Tussen het algemene bezoldigingsmaximum en het laagste normbedrag in de regeling is
voor de tussenliggende categorieën van woningcorporaties een schaalverdeling gemaakt.
Het wettelijke normbedrag voor de maximale bezoldiging bestaat uit drie genormeerde
bedragen voor respectievelijk beloning, pensioen en onkosten. De werkgeversbijdrage
voor de sociale verzekeringspremies, die eveneens deel uitmaakt van het bezoldigingsbegrip
in de WNT, is niet genormeerd, omdat de hoogte ervan wettelijk wordt bepaald. Deze
bijdrage moet wel separaat worden verantwoord (zie ook bij paragraaf 4).
Aangezien de drie genormeerde bedragen mogen werken als communicerende vaten – d.w.z.
bij een overschrijding van het totaal door bijvoorbeeld een hogere pensioenbijdrage
moet de beloning of onkostenvergoeding omlaag – zijn de normbedragen in de regeling
niet opgesplitst in deelbedragen. Het gaat erom dat het totaalbedrag niet wordt overschreden.
Een zodanige uitwerking biedt ruimte aan de sector voor continuering van de nu toegepaste
pensioenafspraken. De bedragen zijn overigens gebaseerd op een fulltime vervulling
van het dienstverband. Uit de WNT vloeit voort dat de bedragen bij deeltijdvervulling
naar rato worden moeten worden verlaagd (artikel 2.1).
De regeling kent conform de WNT alleen bovengrenzen en geen nadere bandbreedtes. Het
is aan de raden van toezicht en de raden van commissarissen om te bepalen in hoeverre
en/of in welk tempo de betrokken topfunctionaris kan toegroeien naar deze bovengrens.
De – met uitzondering van het wettelijke maximum – omwille van de eenvoud aanvankelijk
ronde bedragen uit de regeling zullen jaarlijks worden geïndexeerd. De bovenkant
van de schaalindeling, gevormd door het wettelijke normbedrag, volgt de in de WNT
vastgelegde wijze van indexering. De overige bedragen zullen worden geïndexeerd met
de gemiddelde stijging van het wettelijke normbedrag. De nieuwe bedragen worden jaarlijks
voor 1 december voorafgaand aan het jaar waarop deze bedragen betrekking hebben gepubliceerd
in de Staatscourant.
3. Verzoeken tot indeling in een andere klasse
Op grond van de WNT kunnen rechtspersonen of instellingen bij de minister een aanvraag
indienen om in een andere klasse te worden ingedeeld. In de memorie van toelichting
bij de WNT is in dit verband aangegeven, dat specifieke omstandigheden aanleiding
kunnen zijn om te moeten werven in een ander segment van de arbeidsmarkt dan op grond
van de regeling voor de betreffende grootteklasse geëigend wordt geacht. Het moet
dan gaan om zeer uitzonderlijke gevallen, waarbij de betreffende instelling moet aantonen
dat afwijking van de indeling en de bijbehorende norm noodzakelijk is. Om ‘inflatoire
werking’ ervan te voorkomen, zal zeer terughoudend met deze afwijkingsmogelijkheid
worden omgegaan.2
Op aanvragen tot indeling in een andere klasse zijn de bepalingen van de Algemene
wet bestuursrecht van toepassing. Voorts geldt dat de aanvragen moeten worden gedaan
door de op grond van het Burgerlijk Wetboek of de statuten tot vertegenwoordiging
van de rechtspersoon bevoegde personen. De onderhavige regeling bevat een aantal vereisten
voor de aanvraag die in artikel 3 zijn opgenomen. Zo moeten de aanvragen zijn voorzien
van een deugdelijke motivering van de noodzaak tot de gevraagde indeling en dient
een verklaring van instemming van het toezichthoudende orgaan te worden toegevoegd.
Voor dit laatste is gekozen omdat dat orgaan belast is met de vaststelling van de
bezoldigingen. Daarnaast is bepaald dat de aanvragen uiterlijk 1 september van het
voorafgaande kalenderkaar ingediend moeten worden. De wijziging van de indeling zal
per 1 januari van een kalenderjaar ingaan.
4. Toezicht en handhaving
Het zwaartepunt bij de controle op de naleving van de WNT ligt bij de accountant.
Deze controleert of de bezoldiging van de topfunctionarissen binnen de normen blijft.
Bij (het vermoeden van) overtredingen stelt hij eerst de instelling in staat om dit
te herstellen. Als herstel uitblijft, moet hij de (vermeende) overtreding bij de Minister
voor Wonen en Rijksdienst melden. Ook controleert de accountant of de woningcorporatie
voldoet aan de wettelijke publicatieverplichting van gegevens met betrekking tot bezoldigingen
in de jaarrekening.
Op grond van de artikelen 4.1, derde lid, en 4.2, zevende lid, van de WNT dienen de
instellingen voorts de aldaar vermelde gegevens elektronisch door te geven aan de
Minister voor Wonen en Rijksdienst. Wat betreft dit laatste wijs ik erop dat, om de
administratieve lasten beperkt te houden, de betreffende gegevens over het verslagjaar
2013 (in 2014) tezamen met de Bbsh-verantwoordingsgegevens (dVi) kunnen worden ingezonden.
Op grond van de WNT wijst elke vakminister een toezichthouder aan. Dit gebeurt bij
separaat besluit dat in de Staatscourant wordt geplaatst. Voor de woningcorporaties
zal deze taak liggen bij nog nader aan te wijzen medewerkers van het directoraat-generaal
Wonen en Bouwen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
5. Overige bepalingen
Voor de volledigheid wijs ik op de expliciete normen in de WNT voor de voorzitters
en leden van raden van toezicht of raden van commissarissen (artikel 2.2). Hun bezoldiging
mag niet meer bedragen dan 7,5% respectievelijk 5% van het bedrag dat voor de betreffende
instelling het maximum vormt. De bezoldigingsbedragen zijn exclusief BTW. De betreffende
normering biedt uitsluitend ruimte voor de nu in de sector gebruikelijke toeslagen
voor commissiewerk, indien deze binnen de bandbreedte van het normbedrag blijven.
Verder is relevant dat de WNT winstuitkeringen, bonusbetalingen of andere vormen van
variabele beloning verbiedt. Ook zijn geen uitkeringen wegens het beëindigen van het
dienstverband toegestaan die hoger zijn dan de beloning van het jaar dat daaraan voorafgaat,
tot een maximum van € 75.000.
Tot slot zijn de bepalingen rond het overgangsrecht van de WNT van belang (artikel
7.3). Kern daarvan is dat bestaande beloningen die de normbedragen uit de voorliggende
regeling overschrijden voor vier jaar zijn toegestaan, tenzij tussentijds een herbenoeming
plaatsvindt. In dat laatste geval dient de beloning te worden vastgesteld binnen de
op dat moment voor de instelling toepasselijke norm. Na die vier jaar moet de beloning
volgens het in artikel 7.3, achtste lid, van de WNT voorgeschreven ritme worden teruggebracht
tot het alsdan van toepassing zijnde normbedrag. Op wijzigingen in de hoogte van de
beloning of de duur van de arbeidsovereenkomst die zijn overeengekomen tussen de aanvaarding
van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer op 6 december 2011 en de inwerkingtreding
van de wet op 1 januari 2013 is het overgangsrecht niet van toepassing. Gaat de bezoldiging
van een topfunctionaris het toegestane maximumbedrag te boven, dan is dus voor het
overgangsrecht voor reeds bestaande contracten de bezoldiging die voor 6 december
2011 was overeengekomen de maatstaf.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok.