Wijziging van de Wet tot aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken) [ONTWERPTEKST ZOALS AANGEBODEN AAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE]

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet tot aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Kamerstukken 32 555) te beperken tot grensoverschrijdende zaken;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 november 2010 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Kamerstukken 32 555) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt vervangen door:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

grensoverschrijdend geschil:

een geschil waarin ten minste één van de partijen haar woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft dan de andere partijen, op het tijdstip waarop:

  • de partijen onderling overeenkomen gebruik te maken van mediation nadat een geschil is ontstaan of

  • partijen een voorstel van de rechter tot mediation aanvaarden.

mediation:

een gestructureerde procedure, ongeacht de benaming, waarin twee of meer partijen bij een geschil zelf pogen om op vrijwillige basis met de hulp van een mediator hun geschil te schikken;

mediator:

een derde die wordt verzocht op doeltreffende, onpartijdige en bekwame wijze een mediation te leiden, ongeacht de benaming of het beroep van die en ongeacht de wijze waarop deze is aangewezen of is aangezocht om de mediation te leiden.

richtlijn mediation:

richtlijn nr. 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (PbEU L 136).

Artikel 2

Deze wet is van toepassing op grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen, tenzij deze betrekking hebben op rechten en verplichtingen waarover de partijen uit hoofde van het toepasselijke recht van mediation geen zeggenschap hebben. Zij heeft geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken, of op de aansprakelijkheid van de staat wegens een handeling of nalaten in de uitoefening van het openbaar gezag.

Artikel 3

De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen mediation voorstellen.

Artikel 4

Indien in een verzoekschriftprocedure een schikking tot stand komt, kan op verzoek het proces-verbaal van de terechtzitting waarin de verbintenissen worden uitgedrukt die partijen ten gevolge van die schikking op zich nemen, in executoriale vorm worden opgemaakt. Dit procesverbaal wordt mede ondertekend door partijen of hun tot dat doel bijzonderlijk gevolmachtigden.

Artikel 5
  • 1. Indien het vertrouwelijke karakter van een mediation uitdrukkelijk is overeengekomen, kunnen de mediator en degene die bij deze mediation is betrokken, zich verschonen van de verplichting om een getuigenis af te leggen omtrent informatie die voortvloeit uit of verband houdt met een mediation over rechten en verplichtingen die ter vrije beschikking van partijen staan.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde mediator en degene die bij deze mediation is betrokken zijn echter verplicht getuigenis af te leggen voor zover partijen dit overeenkomen of deze informatie nodig is om dwingende redenen van openbare orde, met name om de bescherming van de belangen van kinderen te waarborgen of om te voorkomen dat iemand in zijn lichamelijke of geestelijke integriteit wordt aangetast, of indien openbaarmaking van de inhoud van de via mediation bereikte vaststellingsovereenkomst noodzakelijk is voor de uitvoering of de tenuitvoerlegging hiervan.

  • 3. Dit artikel is ook van toepassing op een grensoverschrijdend geschil waarin een gerechtelijke procedure of arbitrage in aansluiting op een mediation tussen de partijen wordt ingeleid in een andere lidstaat dan die waarin de partijen hun woonplaats of gewone verblijfplaats hadden op het tijdstip waarop zij onderling overeenkwamen gebruik te maken van mediation.

Artikel 6
  • 1. De verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door de aanvang van mediation.

  • 2. Door stuiting van de verjaring van een rechtsvordering begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de dag volgend op de dag dat de mediation is geëindigd doordat een van de partijen of de mediator aan de andere partij schriftelijk heeft meegedeeld dat de mediation is geëindigd of doordat in de mediation gedurende een periode van zes maanden door geen van de partijen enige handeling is verricht. De nieuwe verjaringstermijn is gelijk is aan de oorspronkelijke verjaringstermijn doch maximaal drie jaar. Niettemin treedt de verjaring in geen geval op een eerder tijdstip in dan waarop ook de oorspronkelijke termijn zonder stuiting zou zijn verstreken.

  • 3. Dit artikel is ook van toepassing op een grensoverschrijdend geschil waarin een gerechtelijke procedure of arbitrage in aansluiting op een mediation tussen de partijen wordt ingeleid in een andere lidstaat dan die waarin de partijen hun woonplaats of gewone verblijfplaats hadden op het tijdstip waarop zij onderling overeenkwamen gebruik te maken van mediation.

Artikel 7

Deze wet is niet van toepassing op mediations die beginnen vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet. Voor de toepassing van deze bepaling wordt een mediation geacht te zijn begonnen indien een mediationovereenkomst tussen partijen en de mediator is gesloten en enige handeling is verricht ter uitvoering daarvan.

Artikel 8

Deze wet wordt aangehaald als: Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken.

B

De artikelen II en III vervallen.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 november 2010 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Kamerstukken 32 555)) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt deze wet op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Dit voorstel van wet wijzigt het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel tot aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Kamerstukken I 2010/11, 32 555, A). Het is gebleken dat wetsvoorstel 32 555 in de huidige vorm niet op voldoende draagvlak kan rekenen van de Eerste Kamer. Om deze reden stelt deze novelle voor wetsvoorstel 32 555 zodanig te wijzigen dat de implementatie van richtlijn nr. 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (PbEU L 136) (hierna: richtlijn mediation) wordt beperkt tot grensoverschrijdende zaken.

2. Wijze van implementatie

Wetsvoorstel 32 555 implementeert de richtlijn mediation in Boek 3 van het Burgerlijk wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu de reikwijdte van de implementatie van de richtlijn wordt beperkt tot grensoverschrijdende zaken is het duidelijker de implementatie van de richtlijn in een afzonderlijke wet vorm te geven, die alleen van toepassing is op grensoverschrijdende zaken. Dit is ook met zoveel woorden opgenomen in het wetsvoorstel (artikel 2). Implementatie van de richtlijn in het BW en Rv zou betekenen dat in voorkomende gevallen bepaalde leden van één artikel alleen op grensoverschrijdende zaken van toepassing zouden zijn terwijl andere leden van datzelfde artikel op nationale zaken van toepassing zouden zijn. Dit kan tot verwarring leiden. Daarom is gekozen de richtlijn in een afzonderlijke wet te implementeren.

Omdat het een novelle betreft zijn in de memorie van toelichting alleen de wijzigingen toegelicht ten opzichte van wetsvoorstel 32 555.

3. Administratieve lasten

Het wetsvoorstel bevat geen nieuwe administratieve of andere lasten voor de burger of het bedrijfsleven.

4. Transponeringstabel

Artikel richtlijn

Geïmplementeerd in

Artikel 1, eerste lid

Bepaling betreft doel richtlijn, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 1, tweede lid

Artikel I, onder A, artikel 2

Artikel 1, derde lid

Bepaling betreft definitie lidstaat, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 2, eerste lid

Artikel I, onder A, artikel 1, eerste streepje

Artikel 2, tweede lid

Artikel I, onder A, artikel 5, derde lid en artikel 6, derde lid

Artikel 3

Artikel I, onder A, artikel 1, tweede en derde streepje

Artikel 4

Bepaling betreft bevorderen kwaliteit, behoeft geen implementatie

Artikel 5, eerste lid

Artikel I, onder A, artikel 3

Artikel 5, tweede lid

Bepaling betreft mogelijkheid om gedwongen mediation te introduceren, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 6, eerste lid

Uitvoeringsbepaling, behoeft geen implementatie omdat dit al mogelijk is (vaststellingsovereenkomst)

Artikel 6, tweede lid

Artikel I, onder A, artikel 4

Artikel 6, derde lid

Uitvoeringsbepaling, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 6, vierde lid

Uitvoeringsbepaling, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 7, eerste lid

Artikel I, onder A, artikel 5

Artikel 7, tweede lid

Niet geïmplementeerd

Artikel 8, eerste lid

Artikel I, onder A, artikel 6

Artikel 8, tweede lid

Uitvoeringsbepaling, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 9

Bepaling betreft voorlichting, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 10

Uitvoeringsbepaling, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 11

Evaluatiebepaling, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 12

Omzettingsbepaling, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 13

Inwerkingtredingsbepaling, behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 14

Bepaling betreft geadresseerden, behoeft naar zijn aard geen implementatie

II Artikelen

Artikel I
Artikel 1

In dit artikel zijn definities opgenomen van grensoverschrijdend geschil, mediation, mediator en richtlijn mediation. Deze definities zijn ontleend aan de richtlijn. Een definitie van richtlijn mediation is opgenomen om kenbaar te maken dat dit wetsvoorstel zijn oorsprong kent in deze richtlijn.

Naar Nederlands recht kan de rechter geen mediation bevelen en bestaat er geen verplichting tot mediation. Om deze reden is het bepaalde onder artikel 2, lid 1, onder b en c van de richtlijn (‘de rechter mediation beveelt’ of ‘zich uit hoofde van het nationale recht een verplichting tot gebruikmaking van bemiddeling/mediation voordoet’) niet opgenomen in de definitie.

Verder zijn de laatste twee volzinnen bij de definitie mediation niet in de definitiebepaling opgenomen, omdat deze geen onderdeel maken van de definitie maar slechts beogen verduidelijking te geven. Mediation kan door de partijen worden overeengekomen of door de rechter kan worden voorgesteld. Pas na aanvaarding door partijen van het voorstel tot mediation vangt de mediation aan. De rechter kan partijen hiertoe niet dwingen. Mediation omvat niet de pogingen van de rechter bij wie een zaak aanhangig is gemaakt, om binnen de desbetreffende gerechtelijke procedure een geschil te beslechten. Dit is onderdeel van de rechterlijke procedure.

Artikel 2

Dit artikel bepaalt het toepassingsgebied van het wetsvoorstel. Het toepassingsgebied is beperkt tot grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen waarbij het geschil geen betrekking mag hebben op rechten en verplichtingen waarover de partijen uit hoofde van het toepasselijke recht van mediation geen zeggenschap hebben.

Een geschil is grensoverschrijdend in de zin van de richtlijn wanneer partijen elk in een andere lidstaat wonen op het moment dat zij mediation na ontstaan van het geschil overeenkomen of naar mediation worden verwezen (artikel 2, eerste lid, van de richtlijn). Valt een geschil niet onder deze definitie van grensoverschrijdend, dan is het wetsvoorstel hierop niet van toepassing.

Artikel 3

Dit artikel implementeert artikel 5 van de richtlijn. Het geeft de rechter de bevoegdheid om partijen mediation voor te stellen. Het voorgestelde artikel is van toepassing op zowel op dagvaardings- als verzoekschriftprocedures.

Artikel 4

Dit voorgestelde artikel implementeert in aanvulling op de bestaande mogelijkheden artikel 6 lid 2 van de richtlijn. Artikel 4 maakt het mogelijk dat het proces-verbaal ook in een verzoekschriftprocedure betreffende een grensoverschrijdend geschil in executoriale vorm kan worden opgemaakt in die gevallen waarin hangende de procedure een schikking wordt bereikt, bijvoorbeeld na mediation. Op dit moment is dat alleen in een dagvaardingsprocedures mogelijk. Een vonnis of beschikking verlenen reeds een executoriale titel. Ook is het mogelijk een notariële akte op te maken.

Artikel 5

Het voorgestelde artikel implementeert artikel 7 van de richtlijn. De mediator komt bij een grensoverschrijdende mediation verschoningsrecht toe. Naar huidig Nederlands recht komt een mediator geen verschoningsrecht toe. Dit is bevestigd door de Hoge Raad (HR 10 april 2009, LJN: BG9470).

Specifiek voor de toepassing van de vertrouwelijkheids- en verjaringsregeling wordt een geschil ook als grensoverschrijdend beschouwd als na de mediation een gerechtelijke procedure plaatsvindt in een andere lidstaat dan waar partijen woonden toen zij mediation overeenkwamen of naar mediation werden verwezen (artikel 2, tweede lid, van de richtlijn). Dit is opgenomen is het derde lid van het voorgestelde artikel.

Artikel 6

Artikel 8 van de richtlijn bepaalt dat partijen die voor mediation kiezen om te pogen een geschil te schikken, daarna niet mogen worden belet een gerechtelijke procedure of arbitrage met betrekking tot hun geschil aanhangig te maken door het verstrijken van verjaringstermijnen tijdens het mediationproces. Dit artikel implementeert artikel 8 van de richtlijn.

De voorgestelde termijn voor verjaring is gerelateerd aan de oorspronkelijke termijn omdat de verjaringstermijnen aanzienlijk kunnen verschillen. Dit is in overeenstemming met de toezegging die ik heb gedaan in de memorie van antwoord bij wetsvoorstel 32 555 (Kamerstukken I 2011/12, 32 555, C, p.23). Zo is de verjaringstermijn van een arbeidsrechtelijke vordering zes maanden terwijl artikel 942 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bij verzekering tegen aansprakelijkheid de verjaring stuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeraar en de tot uitkering gerechtigde of de benadeelde en een nieuwe verjaringstermijn toe te kennen van drie jaren.

Het is de bedoeling om met de voorgestelde verjaringsregeling mediation te bevorderen. De gedachte in de richtlijn is dat partijen niet van mediation moeten worden weerhouden doordat hun vordering tijdens mediation kan verjaren. Tegelijkertijd is het niet wenselijk dat de vorderingsgerechtigde door de mediation en de stuiting van de verjaring beter af is dan hij zou zijn zonder mediation. Degene tegen wie de vordering zich richt, moet niet benadeeld worden doordat hij instemt met mediation. Om deze reden is bepaald dat de nieuwe verjaringstermijn gelijk is aan de oorspronkelijke maar niet meer dan drie jaar, tenzij de oorspronkelijke termijn zonder stuiting nog niet zou zijn verstreken.

Partijen kunnen het initiatief nemen om de mediation te beëindigen door dit schriftelijk mede te delen aan de wederpartij waardoor het duidelijk is op welk moment een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen. Indien geen schriftelijke mededeling wordt gedaan, eindigt de mediation van rechtswege een half jaar nadat geen van de betrokkenen enige handeling in de mediation heeft verricht. Het zou te veel rechtsonzekerheid met zich meebrengen indien pas na een langere termijn de mediation als beëindigd zou mogen worden beschouwd.

Er is geen definitie voor een aanvangstijdstip mediation opgenomen omdat de richtlijn deze niet geeft. Vooralsnog ga ik er vanuit dat een mediation geacht wordt te zijn begonnen indien een mediationovereenkomst tussen partijen en de mediator is gesloten en enige handeling is verricht ter uitvoering daarvan. Het uiteindelijke oordeel hierover is echter aan het Hof van Justitie.

Voor een toelichting op het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5, derde lid.

Artikel 7

Dit artikel bevat overgangsrecht. Voor mediations die zijn aangevangen voor de inwerkingtreding van de wet blijft de huidige regeling van toepassing (eerbiedigende werking). Partijen die voor de inwerkingtreding van de wet een mediation zijn aangevangen, hebben dit gedaan met bepaalde verwachtingen en met als uitgangspunt de toentertijd vigerende wetgeving. De implementatie van de richtlijn brengt andere rechtsgevolgen met zich mee (verschoningsrecht, stuiting) waarmee in de mediationovereenkomst die is gesloten onder oud recht, geen rekening behoeft te zijn gehouden. Om deze reden is gekozen de huidige regeling te eerbiedigen.

Artikel II

Wetsvoorstel 32 555 dient gelijktijdig in werking te treden met dit wetsvoorstel. Deze inwerkingtredingsbepaling voorziet hierin.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Advies Raad van State

No. W03.12.0195/II

’s-Gravenhage, 13 juni 2012

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 11 juni 2012, no. 12.001322, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt Voorstel van wet houdende wijziging van de Wet tot aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel wijzigt het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel tot aanpassing van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken.1 Dit wetsvoorstel kan in zijn huidige vorm niet op voldoende draagvlak rekenen in de Eerste Kamer. Om deze reden wordt het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel vervangen door een nieuw wetsvoorstel dat niet langer boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wijzigt, maar een zelfstandige wet is tot implementatie van de hiervoor genoemde richtlijn (hierna: richtlijn mediation). Het wetsvoorstel implementeert de richtlijn mediation door daarbij nauw aan te sluiten. Dit betekent met name dat de wettelijke regeling wordt beperkt tot grensoverschrijdende gevallen van mediation. Daarmee komt het in de richtlijn geregelde verschoningsrecht van mediators en de daarin geregelde opschorting van de verjaring gedurende een mediation alleen toe aan mediators respectievelijk mediations die in grensoverschrijdende situaties plaatsvinden. De implementatietermijn van de richtlijn is op 21 mei 2011 verstreken.

De Afdeling onderschrijft de strekking van het voorstel om in het bijzonder het verschoningsrecht van mediators te beperken tot grensoverschrijdende situaties als bedoeld in de richtlijn mediation. Zij maakt opmerkingen over de novelle als zelfstandige wet, het overgangsrecht en de inwerkingtreding bij koninklijk besluit. Zij is van oordeel dat het wetsvoorstel aanpassing behoeft, in het bijzonder omdat een novelle die de inhoud heeft van een zelfstandige wet ook als zelfstandige wet moet worden gepresenteerd. Voorts is de Afdeling van mening dat geen overgangsrecht als voorgesteld getroffen kan worden.

1. Novelle

Het wetsvoorstel wijzigt een bij de Eerste Kamer aanhangig wetsvoorstel. Het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel voorziet in artikel I in een wijziging van boek 3 BW, in artikel II in een wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in artikel III in overgangsrecht en in artikel IV in de inwerkingtreding. De artikelen I tot en met III worden in het wetsvoorstel vervangen door een zelfstandige wettelijke regeling inclusief het daarbij behorende overgangsrecht en een citeertitel. Deze zelfstandige wettelijke regeling is beperkt tot implementatie van de richtlijn. Zij wijzigt niet langer het BW en Rv, omdat dat onduidelijkheid zou scheppen. Het opschrift van de uiteindelijke wettelijke regeling, alsmede de considerans blijven evenwel luiden dat boek 3 BW en Rv aangepast worden aan de richtlijn mediation. Dat kan ook niet anders in verband met het karakter van een novelle dat het onderhavige voorstel heeft. Naar het oordeel van de Afdeling brengt ordentelijke wetgeving mee dat de regeling in het lichaam van het wetsvoorstel aansluit bij het opschrift ervan en de considerans. Dat voorkomt verwarring. De inhoud van de novelle sluit evenwel niet aan op het oorspronkelijke, te handhaven wetsvoorstel, dat een wijziging van het BW en Rv beoogt. In dit licht adviseert de Afdeling het voorstel als een zelfstandig voorstel van wet op te zetten en niet als een novelle dan wel als een wijziging van het BW en Rv en niet als een zelfstandige wet, zoals thans wordt voorgesteld.

2. Overgangsrecht

Het bij de zelfstandige wet behorende overgangsrecht correspondeert met het overgangsrecht, zoals opgenomen in het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel. Dit overgangsrecht impliceert, kort gezegd, dat voor op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet lopende mediations de wet niet van toepassing is.

Nog los van de mogelijke rechtstreekse werking van de richtlijn, merkt de Afdeling op dat deze geen mogelijkheid geeft tot het treffen van overgangsrechtelijke maatregelen. Deze kunnen in de periode na het verstrijken van de implementatietermijn dan ook niet alsnog worden vastgesteld.2 De toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel wijst evenwel op een uitspraak van het Hof van Justitie van 18 juni 1998, waarin het hof uiteenzette dat uit een oogpunt van rechtszekerheid op procedures waarvoor vóór de termijn van omzetting van de betrokken richtlijn een vergunningaanvraag was gedaan, het oude recht van toepassing bleef, ondanks dat in de richtlijn hierover niets expliciet was geregeld.3 Deze uitspraak betrof vergunningaanvragen waarvoor door de desbetreffende richtlijn een m.e.r.-plicht zou gaan gelden. Die situatie is niet goed vergelijkbaar met de onderhavige. Het ging daarin om een aanmerkelijke verzwaring en vertraging van een reeds lopende vergunningprocedure ten gevolge van specifieke eisen die door de richtlijn werden voorgeschreven. Daarom gaat het hier niet. De Afdeling adviseert daarom het voorgestelde overgangsrecht te schrappen.

Voor zover de regering bij de mening blijft dat dit arrest wel toepassing zou kunnen vinden in het onderhavige geval, is de Afdeling van oordeel dat het hof weliswaar ruimte voor eerbiedigende werking geeft, maar slechts voor die gevallen waarin een mediation is aangevangen vóór de vereiste implementatiedatum. De thans voorgestelde overgangsregeling omvat ook die gevallen waarin na de implementatiedatum, maar vóór de inwerkingtreding van de wet een mediation is aangevangen. Voor zover nodig adviseert de Afdeling het overgangsrecht te beperken tot de gevallen dat de mediation vóór 21 mei 2011 is aangevangen.

3. Inwerkingtreding

Het enige artikel dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel door de novelle ongemoeid is gelaten betreft de inwerkingtreding. Deze geschiedt bij koninklijk besluit. Nu een spoedige inwerkingtreding van de implementatie van de richtlijn mediation gewenst is, ligt het niet voor de hand om de inwerkingtreding bij koninklijk besluit te doen geschieden, maar bijvoorbeeld de dag na plaatsing in het Staatsblad. De Afdeling adviseert de inwerkingtredingsbepaling aan te passen.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.12.0195/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In artikel I, onderdeel A, artikel 1, eerste liggende streepje,‘lidstaat’ vervangen door: lidstaat met uitzondering van Denemarken (vgl. artikel 1, derde lid, van de richtlijn mediation).

  • In artikel I, onderdeel A, artikel 1, derde liggende streepje, in de bijzin tussen ‘die’ en ‘ en’ invoegen: derde.

  • In artikel I, onderdeel A, artikel 1, de omschrijving van de richtlijn onder het vierde liggende streepje laten vervallen, nu het begrip in de artikelen niet terugkeert en uit de citeertitel van de wet al blijkt waarop de wet betrekking heeft.

Nader Rapport

Nr. 277528

22 juni 2012

Aan de Koningin

Nader rapport voorstel van wet implementatie richtlijn mediation

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 juni 2012, nr. 12.001322, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 13 juni 2012, nr. W03.12.0195/II, bied ik U hierbij aan.

1. Novelle

Overeenkomstig het advies van de Afdeling is het wetsvoorstel opgezet als een ‘zelfstandig’ wetsvoorstel. Het wetsvoorstel wijzigt dus niet meer het bij de Eerste Kamer aanhangig wetsvoorstel tot aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Kamerstukken 32 555).

2. Overgangsrecht

De Afdeling constateert dat de richtlijn geen mogelijkheid geeft tot het treffen van nationale overgangsrechtelijke maatregelen, verbindt daaraan de slotsom dat deze na het verstrijken van de implementatietermijn niet kunnen worden vastgesteld en adviseert daarom om het voorgestelde overgangsrecht, inhoudende dat de implementatiemaatregelen niet gaan gelden voor op het moment van de inwerkingtreding van de wet lopende mediations, te schrappen. Subsidiair geeft de Afdeling in overweging om het overgangsrecht te beperken tot de gevallen dat de mediation vóór 21 mei 2011 is begonnen.

Terecht merkt de Afdeling in feite op dat, als een EU-richtlijn geen grondslag biedt voor nationale overgangsmaatregelen, de onmiddellijke toepasselijkheid van de te treffen nieuwe implementatieregels op lopende rechtsverhoudingen het uitgangspunt is (zo bijv. ook HvJ, zaak 80/87, Dik et al., Jur. 1988, p. 1615/1616, ro. 9). Dat laat onverlet dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die een specifiek overgangsregime kunnen rechtvaardigen. Die kunnen zich met name, zij het niet uitsluitend, voordoen als het gaat om proces- en procedureregels, waarbij zwaarwegende overwegingen van rechtszekerheid in het geding zijn (vgl. bijv. HvJ, 11 augustus 1995, zaak C-431/92, Commissie/Duitsland, Jur. p. I-2189, ro. 32 en HvJ, 18 juni 1998, zaak C-81/96, B&W van Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Jur. 1998, p. I-3929, ro. 23/24). De Afdeling onderkent dit eigenlijk zelf ook door subsidiair de keuze voor een beperkt overgangsrecht in overweging te geven. De regering heeft zich naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling opnieuw de vraag gesteld of in casu bijzondere belangen daartoe nopen. Vanuit de praktijk hebben de regering geen signalen bereikt dat zich met betrekking tot eventueel op de implementatiedatum, te weten 21 mei 2011, nog lopende mediationprocedures in grensoverschrijdende zaken nu nog bijzondere problemen zouden kunnen voordoen. Ook anderszins is haar niet van een dringende noodzaak tot overgangsrecht gebleken. Daarom is het aanvankelijk voorgestelde overgangsrecht, overeenkomstig het advies van de Afdeling, geschrapt.

3. Inwerkingtreding

Het advies van de Afdeling is gevolgd. In artikel 7 is bepaald dat deze wet in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

4. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen zijn verwerkt.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.


X Noot
1

Kamerstukken I 2010/11, 32 555, A.

X Noot
2

HvJ EG, 9 augustus 1994, C-396/92 (Bund Naturschutz), Jur. 1994, p. I-03717). Zie overw. 19, die luidt: ‘Los van de vraag of een Lid-Staat uit hoofde van de richtlijn een overgangsregeling in het leven mag roepen voor vóór de uiterste datum 3 juli 1988 ingeleide en reeds aanhangige vergunningsprocedures, staat de richtlijn er dus hoe dan ook aan in de weg,dat voor na die datum ingeleide procedures een regeling als die waarom het gaat in het hoofdgeding, n het leven wordt geroepen door een nationale wet waarbij de richtlijn in strijd met de bepalingen ervan te laat in nationaal recht wordt omgezet. Een dergelijke uitlegging zou ertoe leiden, dat de uiterste datum van 3 juli 1988 werd opgeschoven, en zou in strijd zijn met de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen.’

X Noot
3

HvJ EG, 18 juni 1998, C-81/96 (BenW Haarlemmerliede en Spaarnwoude e.a.), Jur. 1998, p. I-03923. Het Hof stelde in overw. 24: ‘Het gaat niet aan dat procedures die op nationaal niveau reeds gecompliceerd zijn en die formeel zijn ingeleid vóór het verstrijken van de termijn van omzetting van de richtlijn, worden verzwaard en vertraagd ten gevolge van specifieke eisen die door de richtlijn worden voorgeschreven, en dat daardoor reeds ontstane situaties worden geraakt.’

Naar boven