Op industrieterreinen komt het voor dat er risicoverhogende objecten in de directe omgeving van buisleidingen staan. Bij een
risicoverhogend object kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de aanwezigheid van een windturbine. De faalkans van een windturbine,
die bestaat uit het omvallen daarvan, kan een risicoverhogend effect hebben op de buisleiding. Uit artikel 11, derde lid,
van het besluit vloeit voort dat bij het ruimtelijk plannen van risicoverhogende objecten in de directe omgeving van buisleidingen
het plaatsgebonden risico van de buisleiding inclusief de risicoverhoging niet over een kwetsbaar object mag vallen. Uit artikel 6,
tweede lid, van het besluit vloeit voort dat bij de aanleg van een nieuwe buisleiding het plaatsgebonden risico van de buisleiding
binnen de belemmeringenstrook moet blijven, ongeacht of zich daarbuiten kwetsbare objecten bevinden of niet. Deze strenge
normering voor de aanleg van nieuwe buisleidingen is niet altijd haalbaar op industrieterreinen omdat bijvoorbeeld ruimtelijke
alternatieven voor de aanleg van de noodzakelijke buisleidingen beperkt zijn of al risicoverhogende objecten aanwezig zijn.
In het eerste lid van artikel 5a is daarom voor die situaties de in artikel 6, tweede lid, van het besluit opgenomen normering
niet van toepassing verklaard op de risicoverhoging als gevolg van de aanwezigheid van het risicoverhogend object in de directe
omgeving van de buisleiding. Wel moet ook in dat geval worden voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van het besluit opgenomen
norm. De buisleiding moet voor het overige deel overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van het besluit worden aangelegd waarbij
het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook moet liggen.
Het resultaat van de in deze regeling opgenomen uitzondering is dat situaties op een industrieterrein waarbij zich de combinatie
voordoet van buisleidingen met een risicoverhogend object in de directe omgeving zoveel mogelijk gelijk worden beoordeeld.
Artikel 11, eerste en tweede lid, van het besluit is overigens van toepassing op het bestemmingsplan waarin de aanleg van
de buisleiding wordt vastgelegd. Dat houdt in dat er ook een richtwaarde geldt voor het plaatsgebonden risico in relatie tot
beperkt kwetsbare objecten. Artikel 11 van het besluit richt zich tot de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen
en is niet rechtstreeks van toepassing op de exploitant.
De uitzondering wordt in het tweede lid beperkt tot industrieterreinen waarop de vestiging van kwetsbare objecten is uitgesloten.
In het vrije veld zijn er voor de exploitant voldoende alternatieven om aan de norm van artikel 6, tweede lid, van het besluit
te voldoen, door bijvoorbeeld een ander tracé te kiezen of de buisleiding dieper te leggen.
Bij de inwerkingtreding van deze wijziging wordt afgeweken van de vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29515, nr. 309) omdat met de wijziging de aanleg van een pijpleiding in het Eemshavengebied mogelijk wordt gemaakt. Deze leiding moet vanaf
1 september 2011 in bedrijf zijn. Wanneer gewacht wordt op het eerstvolgende vaste verandermoment loopt de planning van de
aanleg gevaar en kan de leiding niet tijdig in gebruik worden genomen.
De onderhavige wijziging van de regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burgers.