Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 november 2011, nr. DL/313324, houdende tijdelijke voorschriften betreffende de verstrekking van subsidie voor de verankeringsfase van de academische opleidingsschool in de periode 2012–2016 (Regeling verankering academische opleidingsschool 2012–2016)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. school:

een uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. po:

het primair onderwijs, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra;

d. vo:

het voortgezet onderwijs, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

e. bve:

het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

f. lerarenopleiding:

lerarenopleiding verbonden aan een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

g. opleidingsschool:

partnerschap tussen één of meer scholen voor po, vo of bve-instellingen en één of meer lerarenopleidingen dat in gezamenlijkheid toekomstige leraren voor een groot gedeelte van hun tijd op de werkplek opleidt en wordt gesubsidieerd op grond van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool;

h. academische opleidingsschool:

opleidingsschool die het opleiden van leraren verbindt met het door de leraar in opleiding verrichten van praktijkgericht onderzoek en schoolontwikkeling en wordt gesubsidieerd op grond van de Regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool 2009–2011.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De Minister kan in aanloop naar structurele financiering van de academische opleidingsschool in de periode 1 januari 2012 tot en met maximaal 31 december 2016 aan een beperkt aantal academische opleidingsscholen en opleidingsscholen subsidie verstrekken met het oog op de verankering van het concept ‘academische opleidingsschool’ in de opleidingsschool.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven die zijn verbonden aan de activiteiten die de academische opleidingsscholen of opleidingsscholen ondernemen om te komen tot verankering van het concept ‘academische opleidingsschool’ in de opleidingsschool. De subsidie kan ook worden gebruikt voor andere activiteiten van de scholen waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 3. Onder concept ‘academische opleidingsschool’ wordt verstaan een goed functionerende academische opleidingsschool met een duurzame onderzoekinfrastructuur waar opleiding, praktijkgericht onderzoek en schoolontwikkeling optimaal verbonden zijn.

Artikel 3. Geen activiteitenplan en begroting

Artikel 4 van de Regeling OCW-subsidies is niet van toepassing op subsidieverstrekking op grond van deze regeling.

Artikel 4. Subsidieontvanger

Subsidie wordt slechts verstrekt aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid waarvan de statutaire doelstelling in elk geval betrekking heeft op de te subsidiëren activiteiten, bedoeld in artikel 2.

Artikel 5. Subsidieplafond

Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor de jaren 2012 tot en met 2016 een bedrag van € 17.500.000 beschikbaar.

Artikel 6. Subsidiebedrag

De subsidie per subsidieontvanger bedraagt € 350.000, onverminderd artikel 14, tweede lid.

Hoofdstuk 2. Subsidieaanvraag

Artikel 7. Subsidieaanvraag

  • 1. Subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder van de academische opleidingsschool of opleidingsschool. De penvoerder is de door de partijen van het partnerschap aangewezen rechtspersoon die namens de partijen van de academische opleidingsschool of opleidingsschool optreedt.

  • 2. Bij de aanvraag wordt een door alle partijen van de academische opleidingsschool of opleidingsschool getekende verklaring gevoegd waaruit blijkt dat de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, gemachtigd is de academische opleidingsschool of opleidingsschool in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

Artikel 8. Vereisten subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend bij het Agentschap NL te Den Haag met behulp van het formulier, bedoeld in bijlage 1.

  • 2. Onverminderd artikel 7, tweede lid, gaat een aanvraag vergezeld van de documenten, bedoeld in bijlage 1.

Artikel 9. Termijn indiening aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt uiterlijk 31 december 2011 ingediend.

  • 2. Een aanvraag die voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is ingediend, wordt aangemerkt als een aanvraag die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is ingediend.

Hoofdstuk 3. Subsidievaststelling

Artikel 10. Weigeringsgronden

De subsidie kan worden geweigerd, indien de subsidieaanvrager in onvoldoende mate voldoet aan de criteria, bedoeld in bijlage 2.

Artikel 11. Criteria verdeling subsidie

  • 1. De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op de aanvragen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.

  • 2. Bij overschrijding van het subsidieplafond en bij gelijke geschiktheid verdeelt de Minister het beschikbare bedrag op basis van een evenwichtige spreiding van de academische opleidingsscholen of opleidingsscholen over de sectoren po, vo en bve en een evenwichtige spreiding over Nederland.

Artikel 12. Advies voorafgaand aan de subsidieverstrekking

Het Agentschap NL adviseert de Minister over de subsidieaanvraag bedoeld in artikel 8, op basis van de criteria, bedoeld in bijlage 2.

Artikel 13. Beschikking tot subsidievaststelling

  • 1. De artikelen 16 en 17 van de Regeling OCW-subsidies zijn niet van toepassing.

  • 2. De minister beslist uiterlijk 31 maart 2012 op een aanvraag.

  • 3. In afwijking van het tweede lid beslist de minister op een aanvraag als bedoeld in artikel 9, tweede lid, uiterlijk 31 december 2011.

  • 4. De subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverlening.

Artikel 14. Tijdvak subsidieverstrekking

  • 1. Subsidie wordt verstrekt met ingang van 1 januari 2012 en eindigt uiterlijk per 31 december 2016.

  • 2. In afwijking van het eerste lid eindigt de subsidie per 31 december van het jaar waarin de accreditatietermijn, bedoeld in artikel 5a.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, van een lerarenopleiding die deel uitmaakt van een academische opleidingsschool of opleidingsschool, afloopt.

Hoofdstuk 4. Verplichtingen subsidieontvanger

Artikel 15. Informatieplicht

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan door de Minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling van het door de Minister te voeren beleid.

  • 2. De academische opleidingsscholen werken in de periode 2012 tot 2014 de vragen, bedoeld in bijlage 3, uit. Over de resultaten doen zij schriftelijk verslag.

Artikel 16. Verantwoording en controle

  • 1. De artikelen 8, 19, 21 en 22 van de Regeling OCW-subsidies zijn niet van toepassing.

  • 2. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

  • 3. De accountantsverklaring bij de jaarrekening, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

Hoofdstuk 5. Betaling

Artikel 17. Betaling per jaar

Het subsidiebedrag wordt in gelijke gedeelten van € 70.000 per jaar aan de subsidieontvanger betaald, onverminderd artikel 14, tweede lid. Het eerste gedeelte wordt betaald binnen zes weken na de subsidievaststelling. De daarop volgende gedeelten worden jaarlijks betaald in de maand februari.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst.

Artikel 19. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling verankering academische opleidingsschool 2012–2016.

Deze regeling zal met de bijlagen en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra.

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL 8

Aanvraagformulier en aan te leveren documenten

1. Algemene gegevens

Administratieve gegevens penvoerende instantie

Naam instelling:

Postadres, postcode, plaats:

Bezoekadres, postcode, plaats:

BRIN-nummer:

Status inspectie:

Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail):

Bankrekeningnummer, tenaamstelling en plaats:

Handtekening:

Administratieve gegevens partners, weergegeven per partner

Naam instelling:

BRIN-nummer:

Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail):

Handtekening:

Einddatum accreditatietermijn, weergegeven per lerarenopleiding

Lerarenopleiding:

Einddatum accreditatie:

2. Aan te leveren documenten

De samenwerkingsovereenkomst van de (academische) opleidingsschool met daarin of als addendum minimaal:

  • een gezamenlijke visie op de academische opleidingsschool en de te bereiken doelen;

  • afspraken over de manier waarop kennis wordt gedeeld;

  • afspraken over een regelmatige evaluatie van processen en opbrengsten.

Het onderzoeksprogramma met daarin minimaal:

  • een gezamenlijke visie op onderzoek en de ambitie van het partnerschap;

  • de onderzoeksthema’s op hoofdlijnen;

  • een heldere verdeling van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de partners.

Overige relevante documentendie beknopte informatie bieden over de academische opleidingsschool die van belang is voor de beoordeling van de aanvraag. Deze documenten zijn niet verplicht.

Aantal exemplaren en adresgegevens

De opleidingsschool dient de aanvraag schriftelijk in enkelvoud in op het volgende adres:

Agentschap NL

o.v.v. Academische opleidingsscholen

Postbus 93144

2509 AC Den Haag

Een digitale versie (in format Word of Adobe-pdf) dient te worden gemaild naar aos@agentschapnl.nl

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ ARTIKEL 10 EN 12

Criteria voor de beoordeling van een subsidieaanvraag

De onderstaande criteria zijn opgesteld ter beoordeling van de subsidieaanvraag voor de Regeling verankering academische opleidingsschool 2012–2016. De criteria zijn gebaseerd op het ‘Advies verankering Academische opleidingsscholen’ (Agentschap NL, mei 2011) en zijn aanvullend op de voorwaarden van het bestaande toetsingskader van de NVAO voor de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool.

  • 1. De academische opleidingsschool1 verbindt het opleiden van leraren met het verrichten van praktijkgericht onderzoek en schoolontwikkeling

    Aantoonbaar wordt gemaakt dat het onderzoek:

    • bijdraagt aan de opleiding en ontwikkeling van de student;

    • bijdraagt aan de eigen schoolontwikkeling;

    • gericht is op onderwerpen die verder gaan dan de belangen van de (eigen) organisatie en die van haar partners.

  • 2. De academische opleidingsschool beschikt over een gezamenlijke, door alle partners gedragen visie op het concept ‘academische opleidingsschool’

    Uit de visie moet blijken waar de academische opleidingsschool op dit moment staat in de ontwikkeling, wat de ambitie is en hoe wordt toegewerkt naar een helder geformuleerd eindpunt. Deze visie wordt gedeeld door alle betrokkenen.

  • 3. De academische opleidingsschool beschikt over voldoende en hoogwaardige begeleiding van studenten en een goede ondersteuning van docenten bij hun onderzoeks- en begeleidingstaken

    De hoogwaardige begeleiding van studenten en goede ondersteuning van docenten is ingebed in het personeelsbeleid en maakt onderdeel uit van het dagelijkse werk op deelnemende scholen. Dit betekent onder meer dat:

    • is vastgelegd hoe studenten worden begeleid bij het uitvoeren van hun onderzoek, zowel in tijd als in kwaliteit;

    • het begeleiden van studenten in hun onderzoek door daartoe opgeleide docenten een substantieel deel uitmaakt van de personeelsplanning van scholen;

    • de begeleidende docent is opgeleid en wordt ondersteund bij de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het onderzoeksprogramma;

    • de partners zelf nadrukkelijk (financieel) investeren in de academische opleidingsschool, onder andere met het oogmerk om het een permanent onderdeel van de schoolprocessen te laten uitmaken.

  • 4. De academische opleidingsschool beschikt over een professioneel onderzoeksprogramma

    Het onderzoeksprogramma is een gedragen document dat is opgesteld door de partners van de academische opleidingsschool gezamenlijk. Hierin is minimaal vastgelegd:

    • een gezamenlijke visie op onderzoek, waarin de ambitie van het partnerschap is verwoord;

    • de onderzoeksthema’s op hoofdlijnen;

    • een heldere verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de partners.

  • 5. De academische opleidingsschool beschikt over een goed functionerend systeem voor kwaliteitsborging

    De kwaliteit van het onderzoek in de school moet geborgd zijn en is een onderwerp van regelmatige evaluatie. De gebruikte methoden en technieken voor onderzoek dienen wetenschappelijk verantwoord te zijn. Er is sprake van een cyclisch proces van evaluatie van processen en opbrengsten op basis van beschreven criteria waaraan:

    • de opleiding van studenten moet voldoen;

    • de begeleiding van studenten en docenten moet voldoen (kwantitatief en kwalitatief);

    • het onderzoek en de resultaten moeten voldoen.

  • 6. De academische opleidingsschool zorgt voor kennisdeling tussen de partners en met de andere academische opleidingsscholen

    Er vindt regelmatige kennisdeling tussen de partners plaats en met de andere academische opleidingsscholen (bijv. consultatie, bijeenkomsten, overleggen). Daarbij gaat het niet alleen om het verspreiden van onderzoeksresultaten, maar vooral ook om het delen van kennis over en ervaringen met de ontwikkeling van het concept ‘academische opleidingsschool’.

BIJLAGE 3, BEHOREND BIJ ARTIKEL 15

Vragen die in de periode 2012 tot 2014 beantwoord dienen te worden:

  • Hoe worden het opleiden van leraren, het doen van onderzoek en de schoolontwikkeling zodanig met elkaar verbonden dat het onderzoek zowel bijdraagt aan de ontwikkeling van de student als de schoolontwikkeling?

  • Hoe wordt geborgd dat studenten en docenten voldoende en hoogwaardige begeleiding krijgen bij het doen en begeleiden van onderzoek?

  • Hoe ziet een professioneel onderzoeksprogramma eruit? Aan welke voorwaarden moet dit voldoen?

  • Hoe wordt de kwaliteit van het onderzoek in de academische opleidingsschool geborgd? Welk systeem van kwaliteitszorg kan daarvoor worden gehanteerd?

  • Hoe vindt optimale kennisdeling plaats binnen en tussen academische opleidingsscholen? Wat is daarvoor een goede aanpak?

  • Wat is de gewenste financieringsvorm, omvang en kostenstructuur van de academische opleidingsschool?

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Opleiden in de school houdt in dat scholen voor po, vo en bve-instellingen, onderwijspersoneel op de (toekomstige) werkplek opleiden. De scholen doen dat met hbo lerarenopleidingen, universitaire lerarenopleidingen en regionale opleidingscentra (als het om onderwijsassistenten gaat). Een opleidingsschool is een school waar een relatief groot deel van de formatie wordt bezet door leraren die nog in opleiding zijn en die veelal na afronding van de lerarenopleiding op een andere school werk zullen moeten vinden. Een academische opleidingsschool is een school die de opleidingsfunctie verbindt met praktijkgericht onderzoek en schoolontwikkeling.

Mede op basis van het advies ‘Leraren opleiden in de school’ van de Onderwijsraad uit 2005 startte voormalig Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Van der Hoeven met een regeling dieptepilots opleiden in de school, in de vorm van opleidingsscholen en academische opleidingsscholen. De pilots waren een vervolg op vele projecten voor het samen opleiden van leraren door lerarenopleidingen en afnemende scholen. Na de pilotperiode is besloten om het opleiden in de school structureel te verankeren in het opleidingsstelsel via de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool. Via deze regeling konden de opleidingsscholen subsidie aanvragen voor het (verder) inrichten en in stand houden van de opleidingsinfrastructuur en voor de kosten van het begeleiden van studenten. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) is gevraagd de opleidingsscholen die voor deze subsidie in aanmerking wilden komen te toetsen op kwaliteit. Hiervoor heeft de NVAO een toetsingskader opgesteld. De kwaliteit van de opleidingsschool wordt bepaald aan de hand van de kwaliteit van het partnerschap en het gerealiseerd niveau van de studenten. Beide onderdelen dienden voldoende te zijn. Na de NVAO-toetsing is aan 56 opleidingsscholen subsidie verstrekt. Om een blijvende kwaliteit te garanderen, vindt de NVAO-toetsing elke zes jaar plaats. De toetsing loopt parallel aan de accreditatietermijnen van de lerarenopleidingen die deel uitmaken van het partnerschap van de opleidingsschool.

Van de 56 opleidingsscholen hebben 22 academische opleidingsscholen via de Regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool 2009–2011 de mogelijkheid gekregen zich verder te ontwikkelen en goede praktijkvoorbeelden op te leveren. Ultimo 2011 loopt deze regeling af.

Er zijn forse stappen gezet die geleid hebben tot een aantal goede voorbeelden van hoe een academische opleidingsschool er in de praktijk uit zou kunnen zien. Het kost echter meer tijd om het concept ‘academische opleidingsschool’ te verankeren in de opleidingsschool dan werd gedacht bij de invoering van de Regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool 2009–2011. Verankering wil zeggen dat sprake is van een goed functionerende academische opleidingschool met een duurzame onderzoeksinfrastructuur waar opleiding, onderzoek en schoolontwikkeling optimaal zijn verbonden. Tegelijk is een breed gedeelde conclusie dat de academische opleidingsschool een waardevolle aanvulling is op het bestaande stelsel van het opleiden van leraren. Daarom is besloten een tijdelijke nieuwe subsidieregeling op te stellen die gericht is op verankering van de academische opleidingsschool uiterlijk in 2016.

Het aanvragen van subsidie voor de verankeringsfase van de academische opleidingsschool is in eerste instantie bedoeld voor de academische opleidingsscholen die aan de Regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool 2009–2011 deelnemen. Daarnaast komen ook (zeer beperkt) nieuwkomers in aanmerking. Zij dienen al ‘opleidingsschool’ te zijn en subsidie te ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool. Voor nieuwkomers geldt dat zij minimaal dienen te voldoen aan het niveau van bestaande academische opleidingsscholen. De regeling is niet bedoeld voor het opstarten van een academische opleidingsschool, maar slechts voor de verdere ontwikkeling en verankering van de academische opleidingsschool.

De financiering bestaat uit een aanvulling van € 70.000 per jaar op het bedrag dat voor een opleidingsschool beschikbaar is. Dit is een tegemoetkoming in de extra kosten die scholen voor po, vo of bve-instellingen zullen maken. Het betreft kosten voor onder meer het in stand houden van de benodigde infrastructuur en voor de begeleiding van studenten bij het doen van praktijkgericht onderzoek.

Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze regeling is bekeken op welke manier het doel kan worden bereikt met minimale lasten. De uitvoering van de regeling ligt bij het Agentschap NL in samenwerking met DUO. De aanvraag wordt ingediend met het formulier dat in bijlage 1 is opgenomen. Bestaande documenten zoals de samenwerkingsovereenkomst en onderzoeksagenda van het samenwerkingsverband dienen als bijlage te worden toegevoegd. Mogelijk ontbrekende informatie wordt hieraan toegevoegd. Voor advisering aan de minister stelt het Agentschap NL een commissie in van onafhankelijke deskundigen. Deze commissie adviseert over de subsidieaanvragen op basis van een visitatie en bepaalt in welke mate wordt voldaan aan de criteria van de academische opleidingsschool. Voor deze subsidieaanvraag hoeft zodoende geen separaat plan te worden opgesteld. Dit beperkt de administratieve lasten aanzienlijk.

De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan onderzoeken om de minister inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling van het te voeren beleid. Het betreft een monitor die eenmalig tijdens de uitvoering van het project plaatsvindt. Daarbij is gekozen voor een audit, in de vorm van werkbezoeken door adviseurs van het Agentschap NL. Dit betekent voor de penvoerder een beperkte administratieve last.

De subsidieontvanger dient tevens de vragen uit te werken die zijn opgenomen in bijlage 3.

Daarnaast geldt een meldingsplicht voor de subsidieontvanger: de subsidieontvanger deelt de minister schriftelijk mee wanneer er omstandigheden zijn die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging van de subsidie.

De besteding van het subsidiebedrag is vrij. Niet-bestede middelen worden niet teruggevorderd. Verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving. Er is om deze reden geen sprake van een separate eindrapportage en daardoor geen extra administratieve last.

De administratieve lasten voor de subsidieaanvragers zijn per project gekwantificeerd via het Standaard Kosten Model. ‘Project’ verwijst naar alle activiteiten die de academische opleidingsschool (het partnerschap) gedurende de subsidieperiode onderneemt voor verankering van het concept ‘academische opleidingsschool’ in de opleidingsschool. De totale administratieve lasten voor de projecten bedragen ten hoogste € 70.425. Een substantieel deel van dit bedrag (73%) betreft de kosten voor de subsidieaanvraag, de rest betreft overige (beheers)kosten. Bij deze inschattingen is geen onderscheid gemaakt naar individuele deelnemers in een partnerschap. Het gaat om de lastendruk op het gehele partnerschap, niet om de lastendruk op de afzonderlijke deelnemers. Hierbij is uitgegaan van de ingeschatte gemiddelde omvang van het partnerschap. De gemiddelde omvang wordt geschat op vier samenwerkende partijen. Een volledig project zal maximaal vijf jaar duren.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Het is de bedoeling om de aanvullende subsidie van de academische opleidingsschool vanaf de volgende toetsing van de opleidingsschool te integreren in de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool. Deze toetsing geschiedt door de NVAO en is verbonden aan de accreditatietermijnen van de lerarenopleiding(en) die deel uitmaken van het partnerschap. De toetsing start in het najaar van 2014. Ook de academische ‘kop’ wordt hierin meegenomen.

Artikel 3

De academische opleidingsscholen en opleidingsscholen hoeven bij hun aanvraag geen activiteitenplan met begroting aan te leveren. Het gaat hier niet om een project in de beginfase, maar een verdere ontwikkeling van activiteiten die al met de regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool in gang zijn gezet. De voor deze nieuwe regeling gevraagde samenwerkingsovereenkomst en het onderzoeksprogramma geven voldoende inzicht in de activiteiten die de scholen ondernemen of gaan ondernemen om te komen tot verankering van het concept academische opleidingsschool. Daarnaast leggen de scholen jaarlijks (financiële) verantwoording af via de jaarverslaglegging en jaarrekening.

Artikel 4

De subsidieontvanger betreft één partner uit de academische opleidingsschool of opleidingsschool die optreedt als penvoerder. Deze penvoerder is door alle partijen gemachtigd om als rechtspersoon de academische opleidingsschool of opleidingsschool te vertegenwoordigen. Zie ook de toelichting op artikel 7.

Artikel 5

Het totaal beschikbare budget voor de gehele looptijd (5 jaar) van deze regeling is € 17,5 miljoen. Dit bedrag is exclusief de uitvoeringskosten die ten laste komen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onder deze uitvoeringskosten worden in ieder geval verstaan de kosten van Agentschap NL en de kosten voor het (doen) uitvoeren van de audits waartoe de Minister opdracht kan geven.

Het subsidieplafond is gebaseerd op maximaal 50 subsidieontvangers. De verwachting is echter dat circa 25 academische opleidingsscholen geselecteerd zullen worden. Kwaliteit is het uitgangspunt.

Artikel 6

Artikel 6 geeft het subsidiebedrag weer. De subsidie betreft een tegemoetkoming. Van de partners die deelnemen aan de academische opleidingsschool of opleidingsschool wordt ook een inzet uit eigen middelen verwacht. Omdat de subsidie niet geoormerkt is, mag de academische opleidingsschool of opleidingsschool de subsidie naar eigen inzicht besteden. Niet-bestede subsidiegelden worden niet teruggevorderd.

Artikel 7

In artikel 7 wordt omschreven dat één partner uit de academische opleidingsschool of opleidingsschool de penvoerder is en daarmee de feitelijke subsidieaanvrager. De penvoerder is bij voorkeur één van deelnemende scholen voor po, vo en/of bve-instellingen of anders een van de hogescholen of universiteiten die met zijn lerarenopleidingen aan de academische opleidingsschool of opleidingsschool deelneemt. Het heeft de voorkeur om de penvoering bij één van de deelnemende scholen te beleggen, omdat de extra kosten vooral voor hun rekening komen. De penvoerder is de subsidieontvanger en het aanspreekpunt voor de subsidievaststelling.

Artikelen 8 en 9

Voor subsidievaststelling is het nodig een complete subsidieaanvraag te doen op basis van het formulier in bijlage 1. Dit heeft het ministerie van OCW opgesteld in overleg met Agentschap NL. Alle aanvragen worden in behandeling genomen. Als niet wordt voldaan aan wat in de subsidieregeling is bepaald, wordt de aanvraag afgewezen. De termijn van indiening eindigt op 31 december 2011.

Artikelen 10, 11 en 12

Het Agentschap NL adviseert de minister over de subsidieaanvragen. Zij stelt daartoe een commissie van onafhankelijke deskundigen in. Deze commissie adviseert op basis van een visitatie in welke mate wordt voldaan aan de criteria van de academische opleidingsschool zoals opgesteld in bijlage 2. Het gaat dan onder meer om mate waarin sprake is van een goed functionerende academische opleidingsschool met een duurzame onderzoeksinfrastructuur. Een school waar opleiding, onderzoek en schoolontwikkeling verbonden zijn en die beschikt over een door alle partners gedragen visie op de academische opleidingsschool.

Als het subsidieplafond wordt overschreden beslist de Minster, bij gelijke geschiktheid, op grond van een evenwichtige spreiding van de betrokken scholen over de sectoren po, vo en bve en een evenwichtige spreiding over Nederland.

Artikel 13

De uiterste datum voor de aanvraag van de subsidie is 31 december 2011. Voor bespoediging van de beoordeling van de subsidieaanvraag is, vooruitlopend op de totstandkoming van de onderhavige subsidieregeling aan de 22 bestaande academische opleidingsscholen (brief van augustus 2011) verzocht hun aanvraag, liefst vóór 1 oktober 2011 in te dienen. Deze aanvragers vernemen voor 1 januari 2012 een beslissing op de aanvraag. Aanvragers die vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag indienen, vernemen uiterlijk 31 maart 2012 een beslissing daarop.

Artikel 14

De aanvullende subsidie van de academische opleidingsschool zal worden geïntegreerd in de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool. Dit gebeurt vanaf de volgende NVAO-toetsing. De toetsing is verbonden aan de accreditatietermijnen van de lerarenopleiding(en) die deel uitmaken van het partnerschap. Ook de academische ‘kop’ wordt in de toetsing meegenomen. Subsidiëring op grond van onderhavige regeling eindigt daarom aan het einde van het jaar waarin de accreditatie heeft plaatsgevonden.

Artikel 15

De subsidieontvanger heeft een informatieplicht. Dit houdt in dat als er tussentijds bijzondere omstandigheden plaatsvinden of zich substantiële wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde project, deze direct worden gemeld aan de Minister. Ook is de subsidieontvanger verplicht mee te werken aan onderzoeken om de minister inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling van het te voeren beleid.

In de periode van 2012 tot 2014 dienen de academische opleidingsscholen de in bijlage 3 weergegeven vragen uit te werken. Over de resultaten brengen zij schriftelijk verslag uit. Deze resultaten vormen de basis voor de structurele regeling. Desgewenst biedt het Agentschap NL hierbij ondersteuning.

Artikel 16

In overeenstemming met de Regeling jaarverslaglegging onderwijs en artikel 13, eerste lid van de Regeling OCW-subsidies wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening als baat verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van een niet-geoormerkte subsidie is een afzonderlijke specificatie van de lasten naar kostensoorten niet noodzakelijk.

Artikel 18

Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het uitgangspunt van de vaste verandermomenten. Met het oog op de verwachte behoefte aan subsidies van de kant van academische opleidingsscholen en opleidingsscholen en gelet op de aankondiging van deze regeling in mijn brief van augustus 2011 en de daarin opgenomen uitnodiging acht ik het van belang zo snel mogelijk uitvoering te geven aan deze regeling en niet te wachten tot 1 januari 2012.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra.


X Noot
1

Voor deze bijlage mede begrepen opleidingsschool.

Naar boven