Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2011, 19193 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2011, 19193 | Besluiten van algemene strekking |
19 oktober 2011
Nr. IENM/BSK-2011/130336
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op Richtlijn 2010/48/EU van de Commissie van 5 juli 2010 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PbEU 2010, L 173), Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (PbEU 2009, L 200), Verordening (EU) nr. 183/2011 van de Commissie van 22 februari 2011 tot wijziging van de bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PbEU 2007, L 53), en de artikelen 4b, tweede lid, onderdeel b, 71, 71a, 83, vierde lid, 84, eerste en tweede lid, 85a, vierde en vijfde lid, 88, tweede lid, en 101 van de Wegenverkeerswet 1994;
Besluit:
De Regeling voertuigen wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Na de begripsomschrijving van ‘afneembare bovenbouw’ wordt ingevoegd:
hulpmiddel bedoeld om één van de assen van een motorvoertuig te dragen;.
2. In de begripsomschrijving van ‘massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie M, N en O’ wordt na ‘reservewiel’ ingevoegd: voor zover gemonteerd door de fabrikant.
3. Het begrip ‘zelfbalancerende bromfiets’ en de bijbehorende omschrijving vervallen.
4. In de begripsomschrijving van ‘verwisselbaar uitrustingsstuk’ wordt ‘gekoppelden’ vervangen door: gekoppeld en.
B
In de artikelen 1.1, 1.7, tweede en derde lid, 5.4.54, eerste en tweede lid, 5.6.38, tweede lid, 5.7.38, eerste lid, 8.1.2, eerste lid, 8.3.6, tweede lid, 8.4.3, onderdeel f, 8.4.7, tweede lid, 8.4.12, derde lid, onderdeel d, 8.4.16, vierde lid, 8.4.21, derde lid, 8.4.36, 8.4.39, eerste lid, 8.4.41, onderdeel c, 8.4.71, eerste lid, 8.4.73, tweede lid, onderdelen a en b, 8.4.89, derde lid, 8.4.103, eerste lid, 8.4.106, 8.4.108, artikel 7, eerste en tweede lid van bijlage I, artikel 1, eerste lid van annex 2 van bijlage IV, de artikelen 3.2, eerste lid, 3.3, eerste, zesde, zevende en achtste lid, 3.4, derde lid, 3.5, 3.6, tweede lid, 3.7, onderdeel d, 4, tweede, vierde en tiende lid, 5, eerste en derde lid, en 7, vierde lid van bijlage VI, de artikelen 70, eerste lid, 130 onderdeel b, en 132, onderdeel b van bijlage VIII, artikel 3 van bijlage IX, de artikelen 1.10, eerste lid, 1.23, vierde lid, 1.25 vijfde lid, en 1.28, eerste lid van bijlage X, artikel 2, eerste lid, onderdelen a en f van bijlage XI en de artikelen 5, eerste lid, 6, tweede en vijfde lid, 9, eerste lid, onder c, en 12, eerste en tweede lid, wordt ‘tenminste’ vervangen door: ten minste.
C
In de artikelen 1.3, eerste, tweede en vierde lid, 5.2.46, tweede lid, 5.3.46, tweede lid, 8.1.10, eerste tot en met vierde lid, 8.2.1, eerste en derde lid, 8.2.11, tweede lid en in artikel 144, tweede lid van bijlage VIII wordt ‘de Minister van Verkeer en Waterstaat’ telkens vervangen door: de Minister van Infrastructuur en Milieu.
D
Aan artikel 3.7 worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voldoen aan richtlijn 2007/46/EG en aan de eisen opgenomen in bijlage IV bij deze regeling.
3. De Dienst Wegverkeer kan alternatieve voorschriften vaststellen voor de in bijlage IV bij deze regeling opgenomen eisen.
E
Artikel 3.23, tweede lid, komt te luiden:
2. Het toezicht op een verleende nationale typegoedkeuring voor taxi’s wordt uitgeoefend door de Dienst Wegverkeer op de door deze dienst te bepalen wijze.
F
Na artikel 3.24 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
1. De aanvraag van een individuele goedkeuring voor voertuigen wordt ingediend bij de Dienst Wegverkeer.
2. De aanvraag en behandeling van een individuele goedkeuring voor voertuigen van de voertuigcategorie M, N en O geschiedt met inachtneming van de in richtlijn 2007/46/EG daaromtrent gegeven voorschriften en op een door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze.
3. De aanvraag en behandeling van een individuele goedkeuring voor voertuigen van de voertuigcategorie L en T geschiedt op een door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze.
G
In artikel 3.26, derde lid, wordt ‘voertuig’ vervangen door: voertuigen.
H
Artikel 4.2, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel a wordt ‘nieuwe voertuigen als bedoeld in artikel 3.2, eerste en tweede lid’ vervangen door: nieuwe voertuigen die niet onder de in het eerste lid genoemde richtlijnen vallen.
2. In onderdeel b wordt ‘voertuigen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid’ vervangen door: voertuigen waarvoor uit hoofde van artikel 3.2, tweede lid, typegoedkeuringen zijn verleend die betrekking hebben op het desbetreffende onderdeel of de desbetreffende technische eenheid.
I
In de artikelen 5.2.1, derde lid, 5.3.1, vijfde lid, 5.3a.1, vijfde lid, 5.12.1, vijfde lid, 5.13.1, eerste lid, wordt ‘op een vast voertuigonderdeel’ vervangen door: in het chassis, frame of soortgelijke structuur.
J
Aan artikel 5.2.11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. |
Indien personenauto’s die in gebruik zijn genomen na 31 december 2005, met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking welke uitsluitend wordt gevoed door benzine, dan wel met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking, zijn voorzien van een emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem moet dit systeem zijn voorzien van een goed functionerende waarschuwingsinrichting, en mag het systeem geen emissiegerelateerde fouten bevatten. Hierbij is het bepaalde in de artikelen 45a tot en met 45d van bijlage VIII van toepassing. |
– |
K
Na artikel 5.2.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische personenauto’s: a. moeten deugdelijk zijn; b. moeten deugdelijk zijn bevestigd; c. mogen niet zijn beschadigd; d. mogen geen lekkage vertonen; e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; f. moeten goed zijn geïsoleerd. |
Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. |
L
Artikel 5.2.38 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2011, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 5,8 m/s2 bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer dan 500 N. Bij controle van de remvertraging van personenauto’s is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2 van toepassing.
2. In het eerste lid wordt na ‘30 juni 1967’ ingevoegd: doch voor 1 januari 2012.
3. In het vijfde lid wordt ‘het eerste lid’ vervangen door: het eerste en zesde lid.
4. In de Wijze van Keuren wordt ‘Lid 1 en 2’ vervangen door: Lid 1, 2 en 6.
M
In artikel 5.2.46, eerste lid, wordt ‘19 oktober 2008’ vervangen door: 21 juli 2013.
N
In de artikelen 5.2.51, eerste lid, onder b, 5.3.51, eerste lid, onder b, en 5.3a.51, eerste lid, onder b wordt ‘artikelen 115 tot en met 118’ telkens vervangen door: artikelen 115 en 117.
O
Artikel 5.2.62 komt te luiden als volgt:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Het ingeschakeld zijn van het grootlicht, de mistvoorlichten indien de personenauto na 31 december 2012 in gebruik is genomen, het mistachterlicht of de mistachterlichten moet door middel van een controlelampje aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt. |
Lid 1: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld. |
2. |
Het ingeschakeld zijn van de richtingaanwijzers of de waarschuwingsknipperlichten moet door middel van een controlelampje of akoestisch signaal aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt. |
Lid 2: visuele dan wel auditieve controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld. |
P
Artikel 5.2.79 komt te luiden:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Een ligplaats moet zijn voorzien van een vastzetinrichting voor een draagbaar. |
Lid 1 en 2: visuele controle. |
2. |
Ligplaatsen in personenauto's die in gebruik zijn genomen na 31 december 2011 moeten met doelmatige veiligheidsvoorzieningen zijn uitgerust ten einde te voorkomen dat de passagier uit de ligplaats kan geraken. |
Q
Aan artikel 5.3.11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. |
Indien bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3.500 kg, die in gebruik zijn genomen na 31 december 2005, met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking welke uitsluitend wordt gevoed door benzine, dan wel met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking, zijn voorzien van een emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem moet dit systeem zijn voorzien van een goed functionerende waarschuwingsinrichting, en mag het systeem geen emissiegerelateerde fouten bevatten. Hierbij is het bepaalde in de artikelen 45a tot en met 45d van bijlage VIII van toepassing. |
– |
R
Na artikel 5.3.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische bedrijfsauto’s: a. moeten deugdelijk zijn; b. moeten deugdelijk zijn bevestigd; c. mogen niet zijn beschadigd; d. mogen geen lekkage vertonen; e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; f. moeten goed zijn geïsoleerd. |
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. |
S
Artikel 5.3.38 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2011, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 5,0 m/s2 bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer dan 700 N. Bij controle van de remvertraging van bedrijfsauto’s is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2 van toepassing.
2. In het eerste lid wordt na ‘31 december 1997’ ingevoegd: doch voor 1 januari 2012,.
3. In het vierde lid wordt ‘het eerste lid’ vervangen door: het eerste en zevende lid.
4. In de ‘Wijze van Keuren’ wordt ‘Leden 1 tot en met 3’ vervangen door: Leden 1 tot en met 3 en 7.
T
In artikel 5.3.42, eerste lid, wordt ‘artikelen 96 tot en met 100’ vervangen door: artikelen 91 tot en met 100.
U
In artikel 5.3.46, eerste lid, wordt ‘19 oktober 2008’ vervangen door: 21 januari 2014.
V
In de artikelen 5.3.57, vierde lid, en 5.3a.57, vierde lid, wordt de zinsnede ‘Indien het voertuig langer is dan 6,00 m mogen de’ vervangen door ‘De’ en wordt na ‘onderdeel i,’ ingevoegd: mogen.
W
Artikel 5.3.62 komt te luiden:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Het ingeschakeld zijn van het grootlicht, de mistvoorlichten indien de bedrijfsauto na 31 december 2012 in gebruik is genomen, het mistachterlicht of de mistachterlichten moet door middel van een controlelampje aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt. |
Lid 1: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld. |
2. |
Het ingeschakeld zijn van de richtingaanwijzers of de waarschuwingsknipperlichten moet door middel van een controlelampje of akoestisch signaal aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt. |
Lid 2: visuele dan wel auditieve controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld. |
X
Na artikel 5.3a.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische bussen: a. moeten deugdelijk zijn; b. moeten deugdelijk zijn bevestigd; c. mogen niet zijn beschadigd; d. mogen geen lekkage vertonen; e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; f. moeten goed zijn geïsoleerd. |
Visuele controle, terwijl de bus zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. |
Y
Artikel 5.3a.38 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bussen, in gebruik genomen na 31 december 2011, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 5,0 m/s2 bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer dan 700 N. Bij controle van de remvertraging van bussen is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2 van toepassing.
2. In het eerste lid wordt na ‘30 juni 1967’ ingevoegd: doch voor 1 januari 2012.
3. In het derde lid wordt ‘het eerste lid’ vervangen door: het eerste en zesde lid.
4. In de ‘Wijze van Keuren’ wordt ‘Leden 1 tot en met 3’ vervangen door: Leden 1 tot en met 3 en 6.
Z
In artikel 5.3a.41, twaalfde lid, wordt ‘binnen- en buitenzijde’ vervangen door ‘binnenzijde’ en wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij bussen in gebruik genomen na 11 februari 2005 is dit opschrift ook aan de buitenzijde bij elke nooduitgang verplicht.
AA
Artikel 5.3a.46 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt ‘19 oktober 2008’ vervangen door: 21 januari 2014.
2. In het derde lid vervalt ‘tot 21 oktober 2010’.
BB
Artikel 5.3a.48 wordt gewijzigd als volgt:
1. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
17. De bevestiging en constructie van ligplaatsen moeten deugdelijk zijn.
18. Een ligplaats moet in lengte- en breedterichting met doelmatige veiligheidsvoorzieningen zijn uitgerust ten einde te voorkomen dat de passagier uit de ligplaats kan geraken.
19. Het gedeelte van een ligplaats dat grenst aan of zich uitstrekt tot voorbij de achterste begrenzing van het bestuurderscompartiment moet van een afscherming zijn voorzien die voldoet aan bijlage IV, annex 2, hoofdstuk 2, artikel 33, zesde en zevende lid.
2. De ‘Wijze van Keuren’ bij het vijftiende lid komt te luiden: Leden 15 tot en met 19: visuele controle.
CC
In de artikelen 5.4.1, tweede lid, 5.5.1, derde lid, 5.6.1, tweede lid en 5.8.1, eerste lid, wordt ‘op een vast voertuigonderdeel’ vervangen door: in het chassis of frame.
DD
Na artikel 5.4.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische motorfietsen: a. moeten deugdelijk zijn; b. moeten deugdelijk zijn bevestigd; c. mogen niet zijn beschadigd; d. mogen geen lekkage vertonen; e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; f. moeten goed zijn geïsoleerd. |
Visuele controle. |
EE
In artikel 5.5.7, eerste lid, vervalt de laatste volzin.
FF
Na artikel 5.5.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische driewielige motorrijtuigen: a. moeten deugdelijk zijn; b. moeten deugdelijk zijn bevestigd; c. mogen niet zijn beschadigd; d. mogen geen lekkage vertonen; e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; f. moeten goed zijn geïsoleerd. |
Visuele controle. |
GG
In artikel 5.5.29, elfde lid, komt de ‘Wijze van Keuren’ te luiden: Visuele controle. Het stuurwiel wordt bij stationair draaiende motor in de uiterste stand gedraaid en gehouden.
HH
Artikel 5.6.8 komt te luiden als volgt:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Bromfietsen die blijkens het kentekenbewijs of het kentekenregister een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h tot en met 45 km/h hebben, moeten bij voortduring aan deze snelheid, vermeerderd met 5 km/h, voldoen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 28 en 29, van toepassing. |
– |
2. |
Bromfietsen die blijkens het kentekenbewijs of het kentekenregister een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h hebben, moeten bij voortduring aan deze snelheid, vermeerderd met 4 km/h, voldoen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 28 en 29, van toepassing. |
– |
3. |
Bromfietsen mogen niet zijn voorzien van een voorziening met het kennelijke doel de controle op de in het eerste en tweede lid vermelde maximumconstructiesnelheid te bemoeilijken of te beïnvloeden. |
Visuele controle, waarbij eventuele aanwezige voorzieningen worden bediend of ingeschakeld. Eventueel wordt de meting opnieuw uitgevoerd. |
II
Na artikel 5.6.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische bromfietsen: a. moeten deugdelijk zijn; b. moeten deugdelijk zijn bevestigd; c. mogen niet zijn beschadigd; d. mogen geen lekkage vertonen; e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; f. moeten goed zijn geïsoleerd. |
Visuele controle. |
JJ
Hoofdstuk 5, afdeling 6, paragraaf 13 komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 5.6.0 moet een bromfiets die door de Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 20b van de wet is aangewezen, voldoen aan deze paragraaf en wordt die bromfiets beoordeeld volgens de bijbehorende wijze van keuren.
2. In deze paragraaf wordt verstaan onder aangewezen bromfiets: bromfiets die door de Minister van Infrastructuur en Milieu is aangewezen op grond van artikel 20b van de wet.
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
Aangewezen bromfietsen moeten zijn voorzien van een voertuigidentificatienummer dat in het frame, in het chassis of in een vergelijkbare constructie is ingeslagen en goed leesbaar is. |
Visuele controle. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van aangewezen bromfietsen mogen: a. geen breuken of scheuren vertonen, en b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht dan wel dat het weggedrag van het voertuig nadelig wordt beïnvloed. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing. |
– Lid 1, onderdeel a: visuele controle. – Lid 1, onderdeel b: visuele controle. Bij twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. |
2. |
Indien een aangewezen bromfiets is opgebouwd uit een frame met een voor- of achtervork, mag dat frame met die voor- of achtervork: a. geen breuken of scheuren vertonen, b. niet zijn doorgeroest, en c. niet zodanig zijn vervormd dat de stijfheid en de sterkte ervan in gevaar worden gebracht. |
Lid 2 en 3: visuele controle. |
3. |
De onderdelen die deel uitmaken van het frame of van de zelfdragende constructie moeten deugdelijk zijn bevestigd. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
Aangewezen bromfietsen mogen: a. niet langer zijn dan 2,00 m; b. niet hoger zijn dan 2,00 m. |
Visuele controle. In geval van twijfel wordt de aangewezen bromfiets gemeten, waarbij artikel 5.1a.1 van toepassing is. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
Aangewezen bromfietsen mogen niet zijn voorzien van een voorziening met het kennelijke doel de controle op de in artikel 20b van de wet genoemde maximumconstructiesnelheid te bemoeilijken of te beïnvloeden. |
Visuele controle, waarbij eventuele aanwezige voorzieningen worden bediend of ingeschakeld. Eventueel wordt de meting opnieuw uitgevoerd. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Alle onderdelen van de brandstofsystemen van aangewezen bromfietsen moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd. |
Leden 1 tot en met 4: Visuele controle. |
2. |
De aanwezige brandstofsystemen mogen geen lekkage vertonen. |
|
3. |
De vulopening van een brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop. |
|
4. |
De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische aangewezen bromfietsen: a. moeten deugdelijk zijn; b. moeten deugdelijk zijn bevestigd; c. mogen niet zijn beschadigd; d. mogen geen lekkage vertonen; e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; f. moeten goed zijn geïsoleerd. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Indien een aangewezen bromfiets is voorzien van een LPG-installatie, moet deze voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen. |
Leden 2 tot en met 8: visuele controle. |
2. |
De LPG-tank: a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig; b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak, en c. mag geen deuken vertonen. |
|
3. |
De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst. |
|
4. |
De LPG-tank moet zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte kast die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst. |
|
5. |
Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig. |
|
6. |
Het vullen van de tank mag alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. De vulaansluiting moet zijn voorzien van een stofkap, tenzij deze is beschermd tegen vuil en water. |
|
7. |
De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. |
|
8. |
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Indien een aangewezen bromfiets is voorzien van een CNG-installatie, moet deze voldoen aan de in de in het tweede tot en met achtste lid gestelde eisen. |
– |
2. |
De CNG-tank: a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig, en b. mag geen deuken vertonen. |
Leden 2 tot en met 5: visuele controle. |
3. |
De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst. |
|
4. |
De geldigheid van de goedkeuring van de CNG-tank mag niet verstreken zijn. |
|
5. |
Op de CNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de personenruimte of laadruimte. |
|
6. |
Het voertuig moet zijn voorzien van een goed werkende automatische tankafsluiter. |
Visuele controle. De motor starten en controleren of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens de motor af laten slaan, waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd. Daarna wordt door het contact uit te schakelen gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen. |
7. |
De onderdelen van de CNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. |
Leden 7 tot en met 9: visuele controle. |
8. |
De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen. |
|
9. |
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij hetwapeningsmateriaal zichtbaar is. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Aangewezen bromfietsen met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes. |
Visuele en auditieve controle. |
2. |
Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd. |
Visuele controle. |
3. |
Aangewezen bromfietsen mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 90 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 36, 37 en 38 van toepassing. |
– |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
De accu van aangewezen bromfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd. |
Leden 1 tot en met 4: visuele controle. |
2. |
De elektrische bedrading van aangewezen bromfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd. |
|
3. |
De motor van aangewezen bromfietsen moet deugdelijk bevestigd zijn. |
|
4. |
De motorsteunen mogen niet in ernstige mate zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn doorgescheurd en de vulcanisatie mag niet geheel zijn losgeraakt. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
De snelheid van aangewezen bromfietsen moet op eenvoudige en doeltreffende wijze regelbaar zijn. |
Visuele controle. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
De voor de transmissie noodzakelijke onderdelen van aangewezen bromfietsen moeten deugdelijk zijn bevestigd. |
Visuele controle. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft. |
2. |
Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. |
Visuele controle. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
De assen van aangewezen bromfietsen moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen. |
Leden 1 tot en met 4: visuele controle. |
2. |
De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. |
|
3. |
De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed. |
|
4. |
De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
De wiellagers van aangewezen bromfietsen mogen niet te veel speling vertonen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 49, van toepassing. |
Visuele controle. De speling wordt op de juiste wijze zichtbaar gemaakt. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
De wielen, alsmede de onderdelen daarvan, van aangewezen bromfietsen mogen geen breuken, scheuren ernstige corrosie of ernstige vervorming vertonen. Onderdelen mogen niet loszitten of ontbreken. |
Lid 1 en 2: visuele controle, terwijl het wiel vrij kan ronddraaien. |
2. |
De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
De wielen van aangewezen bromfietsen moeten zijn voorzien van luchtbanden. |
Visuele controle. |
2. |
Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken. |
Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
Van aangewezen bromfietsen: a. moet de stuurinrichting dan wel het besturingssysteem deugdelijk zijn; b. mogen de stofhoezen niet zodanig beschadigd zijn, dat de hoezen niet meer afdichten; c. moeten koppelingen en verbindingen spelingsvrij zijn; d. moeten de voor de overbrenging van de stuurkrachten noodzakelijke onderdelen deugdelijk zijn bevestigd. |
Visuele controle. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Aangewezen bromfietsen moeten zijn voorzien van een goedwerkend remsysteem. |
Lid 1 en 2: visuele controle en een rijproef uitvoeren. |
2. |
Het voertuig mag als gevolg van het remmen of van een snelheidsvermindering geen zijwaartse beweging maken. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
Aangewezen bromfietsen moeten zijn voorzien van een remsysteem waarvan de remvertraging ten minste 4,0 m/s2 bedraagt. |
Bij twijfel controle door middel van een vertragingsproef, waarbij aan de hand van de afgelegde vertragingsafstand wordt bepaald of aan de vereiste vertraging wordt voldaan. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
Permanent aangebrachte inrichtingen aan aangewezen bromfietsen om lading mee te kunnen vervoeren, moeten deugdelijk zijn bevestigd. |
Visuele controle. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Aangewezen bromfietsen mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren. |
Lid 1 en 2: visuele controle. |
2. |
De wielen onderscheidenlijk banden van aangewezen bromfietsen mogen niet aanlopen. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Aangewezen bromfietsen op twee wielen moeten zijn voorzien van: a. rode opvallende retroreflecterende lijnmarkering of één rode retroreflector, aangebracht aan de achterzijde van het voertuig op een hoogte van minimaal 0,15 m en maximaal 0,90 m; b. witte of gele opvallende retroreflecterende markering of één of twee ambergele zijretroreflectoren, aangebracht aan de buitenzijde van de wielen. |
Visuele controle, bij twijfel meten. |
2. |
Aangewezen bromfietsen op drie of vier wielen moeten zijn voorzien van: a. één of twee rode retroreflectoren aan de achterzijde; b. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde, indien het voertuig is voorzien van een gesloten carrosserie. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
Een aangewezen bromfiets mag zijn voorzien van: a. één of twee lichten aan de voorzijde; b. één of twee achterlichten; c. één of twee remlichten; d. één of twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig; e. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig. |
Visuele controle. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Het licht aan de voorzijde van een aangewezen bromfiets mag niet anders dan wit of geel stralen. |
Leden 1 tot en met 3: visuele controle. |
2. |
Het achterlicht en het remlicht mogen niet anders dan rood stralen. |
|
3. |
De richtingaanwijzers mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood stralen. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Aangewezen bromfietsen mogen niet zijn voorzien van verblindende lichten. |
Lid 1 en 2: visuele controle. |
2. |
Aangewezen bromfietsen mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers, niet zijn voorzien van knipperende lichten. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
Aangewezen bromfietsen mogen niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.6.93 en 5.6.94 is voorgeschreven of toegestaan. |
Visuele controle. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
Indien de aangewezen bromfiets is voorzien van een inrichting tot het koppelen van een aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevestigd en mag deze niet zijn gescheurd, gebroken of vervormd of in ernstige mate door corrosie zijn aangetast. |
Visuele controle. |
Eisen |
Wijze van Keuren |
|
---|---|---|
1. |
Aangewezen bromfietsen moeten zijn voorzien van een goed werkende bel of van een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. |
Visuele en auditieve controle, waarbij de bel dan wel hoorn in werking wordt gesteld. |
2. |
Aangewezen bromfietsen mogen, onverminderd het in artikel 29 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bepaalde inzake tweetonige hoorns, niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van een geluidssignaalinrichting die er toe strekt ongeoorloofd gebruik of diefstal van de bromfiets te voorkomen. |
Visuele en auditieve controle. |
KK
In artikel 5.11.8, eerste lid, vervalt eenmaal het woord ‘aan’.
LL
Artikel 5.12.38 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, in gebruik genomen na 31 december 2011, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 5,0 m/s2 bedraagt. Bij controle van de remvertraging van aanhangwagens is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2 van toepassing.
2. In het achtste lid komt de ‘Wijze van Keuren’ te luiden: –.
3. In het eerste lid wordt na ‘31 december 1997’ ingevoegd: doch voor 1 januari 2012, en opleggers in gebruik genomen na 31 december 2011.
4. In het tweede lid wordt na ‘en opleggers, in gebruik genomen na 30 september 1971’ ingevoegd: doch voor 1 januari 2012.
MM
Artikel 5.12.57, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. De zinsnede ‘Indien het voertuig langer is dan 6,00 m mogen de’ wordt vervangen door: De.
2. Na ‘onderdeel b,’ wordt ingevoegd: mogen.
NN
In de artikelen 5.12.65, eerste lid, onder a, 5.13.65, eerste lid, onder a, 5.18.17d, tweede lid, 5.18.17f, tweede lid, 5.18.17g, tweede lid, 5.18.17h, tweede lid, 6.3, eerste lid, onder l, in artikel 3 van bijlage I, artikel 10, derde lid van bijlage II en in artikel 3.3, tweede lid van bijlage VI wordt ‘danwel’ telkens vervangen door: dan wel.
OO
Artikel 5.18.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het zesde lid wordt na ‘deze aanhangwagens’ ingevoegd: blijkens het afgegeven kentekenbewijs of blijkens het kentekenregister.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Een oplegger gekoppeld aan een dolly wordt beschouwd als één autonome aanhangwagen.
PP
Artikel 5.18.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde lid wordt telkens na ‘dolly’ ingevoegd: of afsleepas.
2. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Een afsleepas mag slechts gebruikt worden als zich daarop een motorvoertuig bevindt.
Artikel 5.18.4 komt te luiden:
De bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen moet:
a. voldoende zicht naar voren en opzij hebben door de voorruit en de voorste zijruiten, en
b. voldoende zicht hebben op het naast en achter hem gelegen weggedeelte met behulp van de voor dat voertuig of samenstel van voertuigen voorgeschreven spiegels dan wel een camera-monitorsysteem.
RR
Aan artikel 5.18.5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien het gezichtsveld van de voor landbouw- of bosbouwtrekkers voorgeschreven spiegels wordt beperkt door lading die aan de achterzijde van het voertuig is aangebracht of door een door het voertuig voortbewogen aanhangwagen met inbegrip van de lading, moet het voertuig zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel onderscheidenlijk een rechterbuitenspiegel waarmee de bestuurder het in artikel 5.8.45, eerste lid, vastgestelde weggedeelte kan overzien.
SS
In artikel 5.18.10, wordt onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op aanhangwagens met een toegestane maximummassa van niet meer dan 750 kg die afkomstig zijn uit een land waar voor deze aanhangwagen een afzonderlijk kenteken is opgegeven, indien de bij het kenteken behorende kentekenplaat wordt gevoerd.
TT
In artikel 5.18.11 vervalt het tweede zevende lid.
UU
Aan artikel 5.18.12 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, mag de uitsteek van een afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer dan 0,5 maal de lengte van het voertuig bedragen, zoals vermeld op het kentekenbewijs of na meting vastgesteld, met een maximum van 5,00 m, waarbij voor een oplegger geldt dat de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer mag zijn dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot achterzijde met eveneens een maximum van 5,00 m.
VV
Artikel 5.18.12a vervalt.
WW
Artikel 5.18.13 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. onverminderd onderdeel a, de lengte van een oplegger met inbegrip van de lading, meer bedragen dan ingevolge artikel 5.12.6, derde en vierde lid, is toegestaan doch niet meer dan voor het vervoer noodzakelijk is met een maximum combinatielengte van 22,00 m.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘een beladen samenstel van trekker en oplegger’ vervangen door: ‘een trekker en oplegger, met inbegrip van de lading,.
3. In het tweede lid wordt ‘een beladen samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger’ vervangen door: een samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, met inbegrip van de lading.
4. Het derde lid vervalt.
XX
Artikel 5.18.17b wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid, onder d, komt te luiden:
d.
1°. indien het een bus of een bedrijfsauto, niet zijnde een trekker, betreft die na 30 juni 1967, doch voor 30 april 2009, in gebruik is genomen, de uitkomst van de som: het vermogen van de motor in kW, gedeeld door 0,00368 kW/kg, of
2°. indien het een bus of een bedrijfsauto, niet zijnde een trekker, betreft die na 29 april 2009 in gebruik is genomen, de uitkomst van de som: het vermogen van de motor in kW, gedeeld door 0,005 kW/kg, of
3°. indien het een trekker betreft, de uitkomst van de som: het vermogen van de motor in kW, gedeeld door 0,0022 kW/kg.
2. In het derde lid wordt ‘doch niet dan 60.000 kg’ vervangen door: doch niet meer dan 60.000 kg.
YY
Artikel 5.18.17g, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. De onderdelen e en f worden geletterd f en g.
2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. 1,5 maal de toelaatbare maximummassa in beladen toestand van het voertuig voor voertuigen die bestemd zijn voor het trekken van aanhangwagens met een continureminrichting;.
ZZ
Artikel 5.18.18, eerste lid, wordt na ‘totale massa’ telkens ingevoegd: of de som van de aslasten.
AAA
Artikel 5.18.21 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid, onder 3°, wordt ‘de lading die voor of meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteekt’ vervangen door: de lading die voor of achter het voertuig meer dan 1,00 m uitsteekt.
2. In het derde lid wordt ‘wordt’ vervangen door: worden.
BBB
In artikel 5.18.21a, eerste lid, onder d, wordt ‘uitrustingsstukken die voor of meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteken’ vervangen door ‘uitrustingsstukken die voor of achter het voertuig meer dan 1,00 m uitsteken’.
CCC
In artikel 5.18.22, derde lid, wordt ‘Ondeelbare lading’ vervangen door: Lading.
DDD
In hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 1, vervalt na artikel 5.18.25 de kop van onderdeel D en wordt deze na artikel 5.18.25a ingevoegd.
EEE
Artikel 5.18.36a vervalt.
FFF
Hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 4, onderdeel B komt te luiden:
1. De verlichtingsinstallatie van aanhangwagens moet zodanig functioneren dat de functies van de verlichting en de lichtsignalen overeenstemmen met die van het trekkend voertuig.
2. De verlichtingsinstallatie van lastdragers moet zodanig functioneren dat de functies van de verlichting en de lichtsignalen op de lastdrager overeenstemmen met die van het voertuig.
1. Indien een aanhangwagen wordt voortbewogen door een personenauto, bedrijfsauto of bus die is voorzien van één of twee mistachterlichten, behoeven in afwijking van artikel 5.18.38, eerste lid, alleen de één of twee mistachterlichten op de aanhangwagen te branden, mits de bediening van de mistachterlichten op het trekkende voertuig en de aanhangwagen vanuit het trekkende voertuig plaatsvindt.
2. Indien een voertuig aan de achterzijde is voorzien van een lastdrager, behoeft in afwijking van artikel 5.18.38, tweede lid, alleen het mistachterlicht op de lastdrager te branden, mits de bediening van het mistachterlicht op de lastdrager vanuit het trekkende voertuig plaatsvindt. Wanneer de lastdrager niet is voorzien van een mistachterlicht, dan behoeven de één of twee mistachterlichten op het voertuig niet te branden wanneer de verlichtingsinstallatie van de lastdrager is aangesloten.
GGG
Na artikel 5.18.61 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op een afsleepas zijn de artikelen 5.12.3, 5.12.6, zesde lid, 5.12.18, 5.12.27, 5.12.31, eerste tot en met zevende lid, 5.12.66 en 5.12.68 van overeenkomstige toepassing.
2. Een afsleepas moet zijn voorzien van een constructieplaat waarop naast het type ten minste de technisch toegestane maximummassa is aangegeven.
3. Aan de achterzijde van het door de afsleepas gesleepte voertuig moet een lichtbalk zijn geplaatst die is aangesloten op de verlichting van het trekkende voertuig met ten minste twee rode achterlichten, twee rode remlichten, twee rode retroreflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers.
HHH
In artikel 6.3, eerste lid, onderdeel v, vervalt: in gebruik genomen na 31 mei 2004.
III
Artikel 6.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, onderdelen e en f, komen te luiden:
e. de rolstoelvastzetsystemen en veiligheidssystemen van personenauto’s en bedrijfsauto’s, ingericht voor het vervoer van één of meer passagiers in een rolstoel, die in gebruik zijn genomen zijn na 1 september 2008, en
f. de ligplaatsen van een personenauto.
2. Het eerste lid, onderdeel g, vervalt.
3. Aan het artikel worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Bij wijziging van de inrichting van een taxi moet de gewijzigde inrichting voldoen aan de eisen in bijlage VI, voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging.
4. Bij wijziging van de inrichting van een bus moet de gewijzigde inrichting voldoen aan de eisen van bijlage IV, respectievelijk aan de in bijlage IIIA of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen, voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging in het kader van de erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen.
JJJ
Artikel 8.1.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de begripsomschrijvingen van ‘certificaat van eerste keuring’, ‘certificaat van herkeuring’ en ‘controlecertificaat’ wordt ‘certificaat afgegeven’ vervangen door: document afgegeven dan wel een melding in het Register Meetmiddelen.
2. In de begripsomschrijving van ‘fout’ vervalt de tweede volzin en wordt na ‘de werkelijke waarde’ ingevoegd:, welke kan zijn weergegeven als een vaste waarde, uitgedrukt in de meetgrootheid, dan wel zijn weergegeven als een relatieve fout, uitgedrukt in procenten van de werkelijke waarde van de gemeten grootheid.
3. In de begripsomschrijving van ‘herkeuring’ vervalt de tweede volzin en wordt na ‘uitgevoerd’ ingevoegd:, waarbij vooral de eigenschappen onderzocht worden die door gebruik en tijd kunnen wijzigen.
4. In de begripsomschrijving van ‘onderzoeksgerechtigde’ wordt ‘certificaten van herkeuring’ vervangen door: certificaten van eerste keuring dan wel herkeuring.
5. Na de begripsbepaling van ‘primair meetsignaal’ wordt ingevoegd:
door de Dienst Wegverkeer gehouden Register Meetmiddelen waarin de certificaten van eerste keuringen en de certificaten van herkeuringen van meetmiddelen ten behoeve van de periodieke keuring zijn geregistreerd;.
6. In de begripsomschrijving van ‘typekeuring’ vervalt de tweede volzin en wordt ‘de keuring’ vervangen door: de eenmalige keuring.
KKK
Aan artikel 8.1.3 wordt een lid toegevoegd luidende:
3. Het eerste lid is niet van toepassing op niet in roetmeters geïntegreerde toerentellers en olietemperatuurmeters, die gebruikt worden ten behoeve van de periodieke keuring.
LLL
In artikel 8.1.9, derde lid, wordt na ‘daarvan’ toegevoegd: dan wel eindigt met de vervaldatum zoals vermeld in het Register Meetmiddelen.
MMM
Artikel 8.1.10 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt ‘of certificaat van eerste keuring’.
2. In het tweede en derde lid wordt na ‘De aanvraag van’ ingevoegd: een certificaat van eerste keuring dan wel.
NNN
In artikel 8.1.12, derde lid, vervalt:, in geval van herkeuring,.
OOO
Artikel 8.2.7 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel c wordt na ‘elke’ en na ‘het uitvoeren van een’ telkens ingevoegd: eerste keuring of.
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. ten hoogste tien werkdagen na elke eerste keuring of herkeuring met een positief resultaat wordt:
1°. voor meetmiddelen ten behoeve van de periodieke keuring, hiervan een melding in het Register Meetmiddelen gedaan, waarbij de door de Dienst Wegverkeer voorgeschreven gegevens worden gemeld;
2°. voor overige meetmiddelen aan de eigenaar of houder van het betrokken meetmiddel een certificaat van eerste keuring of herkeuring afgegeven van een door de keuringsinstelling vastgesteld model;
3. In onderdeel e wordt na ‘onderdeel d’ ingevoegd:, sub 2,.
4. In onderdeel f wordt na ‘afgegeven’ ingevoegd: of gemeld.
PPP
Artikel 8.2.8 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Zolang er geen specifieke meetvoorwaarden zijn voor een meetmiddel en nadat vastgesteld is dat het meetmiddel niet op zodanige wijze is aangepast dat niet meer verondersteld mag worden dat het meetmiddel overeenstemt met het goedgekeurde type, mag de herkeuring door elke onderzoeksgerechtigde uitgevoerd worden.
QQQ
In artikel 8.3.14, eerste lid, wordt ‘artikel 3, derde lid, onderdeel b, van bijlage XII’ vervangen door: artikel 8, derde lid, onderdeel b, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK.
RRR
Hoofdstuk 8, afdeling 4, paragraaf 8, komt te luiden:
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
meetmiddel waarmee de remwerking van een voertuig kan worden onderzocht door het meten van de remkracht van de wielen van een afremmend voertuig op vlakke, horizontale meetplaten;
horizontaal op de meetplaten van de platenremtestbank werkende kracht, overgedragen aan een daarop rollend wiel als gevolg van het in werking zijn van de reminrichting;
de door de platenremtestbank aangewezen waarde die als uiteindelijk resultaat van de remtest wordt gepresenteerd;
de periode dat remkracht aanwezig is.
1. De platenremtestbank moet een voorziening hebben waarmee op een betrouwbare en veilige wijze door het aanbrengen van een kracht inwerkend op de krachtopnemers een statische remkracht kan worden gesimuleerd.
2. De platenremtestbank moet zijn voorzien van de volgende controle-inrichtingen:
a. een testaansluiting;
b. een inrichting waarmee automatisch voorafgaande aan een meting dan wel handmatig door de gebruiker een remkracht wordt gesimuleerd.
3. Met de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde inrichting wordt de juiste werking van de platenremtestbank gecontroleerd. Tijdens deze controle moeten alle circuits worden gecontroleerd, die invloed kunnen hebben op de nauwkeurigheid van de aanwijzing. De omzetting van remkracht inclusief de circuits die het primaire meetsignaal genereren, mogen hiervan zijn uitgezonderd.
Een geïntegreerde pedaalkrachtmeter moet voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 8.4.27 en 8.4.28 en is voorzien van een arreteerinrichting.
1. De maximale fout in plus en in min, van de aangewezen statische remkracht bedraagt:
a. bij een kracht die niet groter is dan 2500 N: 100 N;
b. bij een kracht die groter is dan 2500 N: 4% van de werkelijke remkracht.
2. Bij meting van de remkracht van de wielen van een as mag, bij gelijke remkracht, het verschil in aanwijzing voor de beide wielen niet groter zijn dan de helft van de maximale fout, als bedoeld in het tweede lid.
3. De maximale fout in de resulterende meetwaarde bedraagt 2,5% van de aangewezen waarde indien deze uitsluitend veroorzaakt wordt door dynamische effecten in de meetsignalen.
1. De resulterende meetwaarden worden door analoge of digitale aanwijzingen aangegeven.
2. Indien een registratie-inrichting aanwezig is moet deze de resulterende meetwaarden vermelden.
3. De aanwijzingen moeten:
a. zijn voorzien van een nulstelinrichting; en
b. zodanig zijn uitgevoerd dat per as de bijbehorende paren meetgegevens gelijktijdig voor aflezing of verdere verwerking beschikbaar zijn.
4. Een analoge of digitale aanwijzing is zodanig dat:
a. de onnauwkeurigheid in de resulterende meetwaarde en in het verschil in remkracht tussen het linker- en rechterwiel, uitsluitend als gevolg van de beperkte afleesnauwkeurigheid, niet meer bedraagt dan 1/5 van de maximale fout geldend voor het betreffende meetresultaat;
b. de aflezing op eenvoudige wijze mogelijk is.
1. De platenremtestbank is op eenvoudige wijze te bedienen en werkt op veilige wijze.
2. Het oppervlak van de meetplaten is zodanig dat in droge toestand de aan het wiel overgedragen remkracht ten minste 0,6 maal de waarde van de kracht kan bereiken die een wiel op zijn ondersteuning uitoefent.
3. De minimale lengte van de meetplaat bedraagt 1,35 m.
1. Typekeuringscertificaten die afgegeven zijn vóór 1 januari 2012 vervallen met ingang van 1 mei 2012.
2. Platenremtestbanken die op basis van vóór 1 januari 2012 afgegeven typekeuringscertificaten in gebruik genomen zijn moeten blijven voldoen aan de eisen zoals die van kracht waren op 31 december 2011.
SSS
Bijlage IIId, behorende bij artikel 3.11, wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan tabellen 1 tot en met 5 wordt een regel toegevoegd, luidende:
63 |
Algemene veiligheid |
Verordening (EG) nr. 661/2009 |
g.v.t. |
2. Aan de verklaring bij de tabellen 1 tot en met 5 wordt voor ‘n.v.t: ... (geen voorschriften)’ een zin ingevoegd, luidende:
g.v.t. Deze verordening is gedeeltelijk van toepassing. Het precieze toepassingsgebied wordt vastgesteld in de uitvoeringsmaatregelen van de verordening.
TTT
Bijlage IV, behorende bij artikel 3.7, wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mogen voertuigen van de voertuigcategorieën M1 of N1, die in grote series worden geproduceerd in of voor derde landen en die niet of niet langer dan zes maanden zijn geregistreerd, voldoen aan het gestelde in bijlage IV, deel 1, aanhangsel 2, van richtlijn 2007/46/EG.
2. Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Ligplaatsen in personenauto's die in gebruik zijn genomen na 31 december 2011 moeten met doelmatige veiligheidsvoorzieningen zijn uitgerust ten einde te voorkomen dat de passagier uit de ligplaats kan geraken.
UUU
Bijlage VIII, behorende bij hoofdstuk 5, wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 41, tweede lid, wordt ‘hybride aangedreven voertuigen’ vervangen door: hybride elektrische voertuigen.
2. In artikel 42, zesde lid, wordt ‘hybride aangedreven voertuigen’ vervangen door: seriehybride elektrische voertuigen.
3. In artikel 43, negende lid, wordt ‘van OBD diagnoseapparatuur’ vervangen door ‘het uitleesapparaat’ en vervalt de tweede volzin.
4. In artikel 44, derde lid, wordt ‘kan achterwege blijven’ vervangen door ‘blijft achterwege’ en wordt na ‘comprex-lader’ toegevoegd: of indien het een seriehybride elektrisch voertuig betreft.
5. In hoofdstuk 1, titel 3, afdeling 3, wordt na paragraaf 2 een paragraaf toegevoegd, luidende:
Deze paragraaf is van toepassing voor zover communicatie tussen het uitleesapparaat en het voertuig mogelijk is.
1. De aanwezigheid en de goede werking van de waarschuwingsinrichting van het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem wordt visueel of auditief gecontroleerd. De waarschuwingsinrichting in het voertuig moet gaan branden of een akoestisch signaal geven als het contact wordt ingeschakeld.
2. Onverminderd het eerste lid moet het uitleesapparaat aangesloten worden op het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem. Vervolgens moet worden vastgesteld dat de status van de waarschuwingsinrichting zoals die weergegeven wordt op het uitleesapparaat overeenkomt met de feitelijke toestand van de waarschuwingsinrichting in het voertuig.
Om emissiegerelateerde fouten te kunnen vaststellen moet het uitleesapparaat worden aangesloten op het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem. Indien het uitleesapparaat geen foutcodes in modus 03 weergeeft die in de lijst met emissiegerelateerde foutcodes zijn vermeld bevat het systeem geen emissiegerelateerde fouten.
1. Indien wordt voldaan aan artikel 45b en 45c hoeft de meting als bedoeld in de artikelen 39 tot en met 43 dan wel de meting als bedoeld in de artikelen 44 en 45 van deze bijlage niet te worden uitgevoerd.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de meting als bedoeld in de artikelen 39 tot en met 43 dan wel de meting als bedoeld in de artikelen 44 en 45 van deze bijlage uitgevoerd, indien het uitleesapparaat foutcodes beginnend met de letter P weergeeft die niet op de lijst met emissiegerelateerde foutcodes zijn vermeld of aangeeft dat de readiness-test niet is afgerond.
Lijst met emissiegerelateerde foutcodes.
Voertuigen met verbrandingsmotor met elektrische ontsteking, welke gevoed wordt door benzine:
P01xx |
P02xx |
P03xx |
P04xx |
P0650 |
P0Axx |
Voertuigen met verbrandingsmotor met compressie-ontsteking:
P01xx |
P02xx |
P03xx |
P04xx |
P06xx |
P0Axx |
De ‘xx’ in de code geven alfanumerieke variabelen weer.
6. In artikel 56, eerste lid, wordt na ‘het voertuig’ ingevoegd:, met uitzondering van driewielige motorrijtuigen,.
7. In artikel 59 komt tabel 2 te luiden:
Tabel 2
REMTEST OP EEN ROLLENREMTESTBANK |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
REMWERKING VOLDOET |
REMWERKING VOLDOET NIET |
NADER ONDERZOEK |
|||||
relatieve beremming |
pedaalkracht op voorste as |
relatieve beremming |
pedaalkracht op voorste as |
remproef op de weg bij waarden, niet leidend tot directe beslissing |
|||
Personenauto's, in gebruik genomen na 30-06-1967 en voor 1-1-2012 |
** ≥ 40% en ≥ 52% en |
** ≤ 400 N ≤ 500 N |
< 52 % en |
> 500 N |
ja |
||
Personenauto's, in gebruik genomen na 31-12-2011 |
** ≥ 45% en ≥ 58% en |
** ≤ 400 N ≤ 500 N |
< 58% en |
> 500 N |
ja |
||
Bedrijfsauto's*, in gebruik genomen na 30-06-1967 en voor 1-1-1998 |
≥ 40% en |
≤ 700 N |
< 40% en |
> 700 N |
ja |
||
Bedrijfsauto's*, in gebruik genomen na 31-12-1997 en voor 1-1-2012 |
≥ 45% en |
≤ 700 N |
< 45% en |
> 700 N |
ja |
||
Bedrijfsauto's*, in gebruik genomen na 31-12-2011 |
≥ 50% en |
≤ 700 N |
< 50% en |
> 700 N |
ja |
||
Bussen*, in gebruik genomen na 30-06-1967 en voor 1-1-2012 |
≥ 45% en |
≤ 700 N |
< 45% en |
> 700 N |
ja |
||
Bussen*, in gebruik genomen na 31-12-2011 |
≥ 50% en |
≤ 700 N |
< 50% en |
> 700 N |
ja |
* Maximum toegestane massa ≤ 3500 kg
** Indien VROEGTIJDIG één of beide wielen van de voorste as van het voertuig blokkeren of de rollenremtestbank afslaat.
(≥ betekent: groter of gelijk aan) (≤ betekent: kleiner of gelijk aan)
8. Artikel 64, derde lid, onder b, komt te luiden:
b. de totale remkrachten bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door de in het kentekenregister vermelde massa in rijklare toestand. Indien de massa in rijklare toestand niet in het kentekenregister vermeld is dan geldt voor een personenauto of bedrijfsauto de in het kentekenregister vermelde massa van het ledig voertuig vermeerderd met 100 kg en voor een aanhangwagen de in het kentekenregister vermelde massa van het ledig voertuigof, anders dan bij de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport, de gemeten massa van de aanhangwagen of de last onder de assen van de oplegger.
9. In artikel 68 vervalt: en voor een aanhangwagen de in het kentekenregister vermelde massa van het ledig voertuig.
10. Artikel 70, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien de referentieremkrachten door de fabrikant zijn vastgesteld bij een remvertraging van 5,0 m/s2 worden de referentieremkrachten, indien van toepassing, herberekend met de factor 4,5/5,0. Indien de referentieremkrachten, indien van toepassing, voor een oplegger zijn vastgesteld bij een remvertraging van 4,5m/s2 worden de referentieremkrachten herberekend met de factor 4,0/4,5.
11. Artikel 88 komt te luiden:
De remvertraging van de bedrijfsrem moet plaatsvinden volgens de volgende formule:
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
aahw = remvertraging aanhangwagen;
a = gemiddelde remvertraging van de combinatie;
m tot.geremd = de in het kentekenregister van het trekkende en getrokken voertuig vermelde totale massa in rijklare toestand van de combinatie die met de aanhangwagen is afgeremd. Indien de massa in rijklare toestand niet in het kentekenregister van het trekkende en getrokken voertuig vermeld is dan geldt voor een bedrijfsauto de in het kentekenregister vermelde massa van het ledig voertuig vermeerderd met 100 kg en voor een aanhangwagen de in het kentekenregister vermelde massa van het ledig voertuig of, anders dan bij de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport, de totale gemeten massa van de combinatie die met de aanhangwagen is afgeremd;
m ahw = de in het kentekenregister vermelde massa in rijklare toestand van de aanhangwagen. Indien de massa in rijklare toestand niet in het kentekenregister is vermeld dan moet hiervoor gerekend worden met de in het kentekenregister vermelde massa ledig voertuig of, anders dan bij de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport, de gemeten massa van de aanhangwagen of de last onder de assen van de oplegger.
12. Hoofdstuk 1, titel 8, afdeling 2, vervalt.
13. Artikel 109 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Aan het artikel worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Indien het voertuig uitschuifbaar is, wordt bij het bepalen van de maximale onderbreking zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, de onderbreking die ontstaat als gevolg van het uitschuiven van het voertuig buiten beschouwing gelaten.
3. Indien het voertuig uitschuifbaar is, moet de zijdelingse afscherming voldoen aan de configuraties zoals weergegeven in figuur 30a.
14. Artikel 110 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. de zijdelingse afscherming mag in de lengterichting niet meer dan 5 cm zijn onderbroken;.
3. Aan het artikel worden drie leden toegevoegd, luidende:
2. Indien het voertuig uitschuifbaar is, wordt bij het bepalen van de maximale onderbreking zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, de onderbreking die ontstaat als gevolg van het uitschuiven van het voertuig buiten beschouwing gelaten.
3. Indien het voertuig uitschuifbaar is, moet de zijdelingse afscherming voldoen aan de configuraties zoals weergegeven in figuur 30a.
4. Bij een voertuig met uitschuifbare steunen mag de onderbreking van de zijdelingse afscherming niet groter zijn dan noodzakelijk voor het uitschuiven van de steunen.
15. Na artikel 110 wordt een figuur ingevoegd, luidende:
Figuur 30a. Zijdelingse afscherming uitschuifbare voertuigen.
16. In hoofdstuk 1, titel 9, afdeling 2, vervallen de artikelen 116 en 118.
17. In artikel 147, eerste en derde lid, wordt ‘camera/beeldschermsysteem’ vervangen door: camera-monitorsysteem.
18. In hoofdstuk 2, titel 3, vervalt artikel 152.
VVV
In bijlage X, artikel 1.10, eerste lid, wordt ‘teminste’ vervangen door: ten minste.
WWW
Aan bijlage XI, artikel 2, eerste lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:
k. de bus mag niet zijn voorzien van staanplaatsen.
De Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de begripsbepaling van ‘boekwerk Regelgeving APK’ wordt ‘de cd-rom’ vervangen door: de via de website van de Dienst Wegverkeer bekendgemaakte.
2. Na de begripsomschrijving van ‘keuringseisen’ wordt ingevoegd:
keuringsinstelling als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Regeling voertuigen;.
3. De begripsomschrijving van minister vervalt.
B
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. In de keuringsruimte is een voorziening aanwezig, geschikt voor het gebruik van datacommunicatie. Deze voorziening bestaat uit een computer of terminal met een modem, geschikt voor de toegangsstructuur van door de Dienst Wegverkeer geaccepteerde netwerken. Tevens is een voorziening aanwezig, geschikt voor aansluiting op de datacommunicatie, ten behoeve van het afdrukken van keuringsrapporten.
3. Het zesde lid vervalt.
C
Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel d vervalt: met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg,.
2. Onderdeel e komt te luiden:
e. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een uitleesapparaat ten behoeve van het uitlezen van het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem.
D
Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Ten aanzien van roetmeters, manometers, pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken en uitlaatgastesters met lambda-bepaling, beschikt de aanvrager van een erkenning over:
a. een geldig certificaat van eerste keuring als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Regeling voertuigen dan wel, in geval van uitlaatgasters met lambda-bepaling, de documenten als bedoeld in artikel 8.1.4, onder b, van de Regeling voertuigen; of
b. een geldig certificaat van herkeuring als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Regeling voertuigen dan wel, in geval van uitlaatgasters met lambda-bepaling, een geldig certificaat van herkeuring als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Regeling voertuigen indien de documenten als bedoeld in artikel 8.1.4, onder b, van de Regeling voertuigen langer dan twaalf maanden geleden zijn afgegeven.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het certificaat van eerste keuring en het certificaat van herkeuring zijn afgegeven door een keuringsinstelling dan wel een onderzoeksgerechtigde.
3. In het derde lid vervalt de tweede volzin.
4. In het vierde lid wordt na ‘Regeling voertuigen’ ingevoegd: en is voorzien van een handleiding in de Nederlandse taal, waarin ten minste vermeld is een procedure voor het gebruik van het koplamptestapparaat.
5. Aan het artikel worden drie leden toegevoegd, luidende:
6. Een niet in de roetmeter geïntegreerde toerenteller voldoet aan artikelen 8.4.15 en 8.4.16 van de Regeling voertuigen en is voorzien van:
a. een CE-markering met een aanvullende metrologische markering, en
b. een handleiding in de Nederlandse taal, waarin tenminste vermeld is een procedure voor het gebruik van de toerenteller.
7. Een olietemperatuurmeter voldoet aan artikelen 8.4.20, 8.4.21 en 8.4.22 van de Regeling voertuigen en is voorzien van:
a. een CE-markering met een aanvullende metrologische markering, voor zover het een elektronische olietemperatuurmeter betreft, en
b. een handleiding in de Nederlandse taal, waarin tenminste vermeld is een procedure voor het gebruik van de olietemperatuurmeter.
8. Een uitleesapparaat ten behoeve van het uitlezen van het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem moet:
a. over een ISO-15031-3 connector (16-polige stekker) beschikken;
b. kunnen communiceren met het in het voertuig aanwezige emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem en minimaal de modus 03 ondersteunen;
c. de volgende protocollen ondersteunen:
– ISO 9141-2,
– ISO/DIS 11519-4 PWM dan wel SAE J1850 PWM,
– ISO/DIS 11519-4 VPW dan wel SAE J1850 VPW,
– ISO/DIS 14230-4, en
– ISO/DIS 15765-4;
d. de status van de in het voertuig aanwezige waarschuwingsinrichting (MIL) kunnen weergeven;
e. de status van de readiness-test kunnen weergeven;
f. de aanwezige fouten in de in ISO 15031-6 vastgestelde codering kunnen weergeven;
g. voorzien zijn van CE-markering;
h. voorzien zijn van een handleiding in de Nederlandse taal waarin ook de ondersteunde communicatieprotocollen zijn beschreven. Indien de communicatieprotocollen niet zijn beschreven in de handleiding mogen deze zijn beschreven in een bij het uitleesapparaat behorende fabrikantenverklaring.
E
Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Ten aanzien van roetmeters, toerentellers, olietemperatuurmeters, manometers, pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken, uitlaatgastesters met lambda-bepaling en uitleesapparaten ten behoeve van het uitlezen van het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem zijn steeds aanwezig de documenten en markeringen als bedoeld in artikel 13 van deze regeling.
2. In het derde en vierde lid vervallen de laatste twee volzinnen.
F
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b en c vernummerd tot a en b.
2. In het eerste lid, laatste volzin, wordt ‘a tot en met c’ vervangen door: a en b.
3. Onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot derde, vierde en vijfde lid, vervalt het derde lid.
G
Artikel 29, derde lid, vervalt.
H
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid vervalt ‘, zodanig dat dit, indien van toepassing, ook zichtbaar is op de doorslag’.
2. In het zesde lid vervalt ‘, waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg,’.
I
In artikel 35, eerste lid, vervalt: ten minste één maal per twee jaar.
J
Onder vernummering van de artikelen 58, 59 en 60 tot artikelen 47, 48 en 49 vervallen de artikelen 47 tot en met 57.
K
Bijlage 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan artikel 1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. |
Onderdelen van personenauto’s, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage vertonen. |
Visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. |
2. Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. |
Onderdelen van bedrijfsauto’s, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage vertonen. |
Visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. |
1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel I, onderdelen I, J, K, M, N, O, P, Q, R, T, U, V, W, X, DD tot en met GG, II, MM, NN, KKK, UUU, onder 1 tot en met 6, 8, 9 en 11 en artikel II in werking met ingang van 1 januari 2012.
2. Artikel I, onderdelen I, J, K, M, N, O, P, Q, R, T, U, V, W, X, DD tot en met GG, II, MM, NN, KKK, UUU, onder 1 tot en met 6, 8, 9 en 11, en artikel II, met uitzondering van onderdeel B, onder 1, treden in werking met ingang van 1 april 2012.
3. Artikel II, onderdeel B, onder 1, treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen.
Deze regeling bevat wijzigingen van uiteenlopende aard van de voertuigregelgeving. Verschillende dereguleringsmaatregelen maken deel uit van de regeling. Zo wordt in de Regeling voertuigen de verplichting voor zware aanhangwagens om voorzien te zijn van een markeringsbord afgeschaft, mede omdat deze verplichting samenvalt met de verplichte contourmarkering. Het project modernisering van de APK 2.0 heeft geleid tot een aantal wijzigingen in de permanente eisen. Er wordt onder meer ingespeeld op het gebruik van emissiegerelateerde boorddiagnosesystemen (EOBD) om de emissies van een motorvoertuig te controleren. Ook de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK wordt gewijzigd in verband met modernisering en vereenvoudiging van het APK-proces. Voorts strekt de regeling tot implementatie dan wel uitvoering van Europese regelgeving en wordt in diverse bepalingen nauwer aangesloten bij de terminologie van internationale en Europese regelgeving.
Ten slotte strekt de regeling tot het aanbrengen van een aantal verbeteringen en het ongedaan maken van een aantal omissies in de regelgeving. Onduidelijkheden of onjuistheden in de verschillende bepalingen, die in de dagelijkse praktijk zijn geconstateerd, zijn verzameld en hebben gediend als basis voor de thans aangebrachte wijzigingen. In het artikelsgewijs deel van de toelichting wordt nader op deze en andere wijzigingen ingegaan.
De regeling strekt mede tot implementatie van richtlijn 2010/48/EU van de Commissie van 5 juli 2010 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PbEU 2010, L 173). Deze richtlijn dient 31 december 2011 geïmplementeerd te zijn.
De richtlijn vervangt bijlage II van richtlijn 2009/40/EG (de APK-richtlijn) door een nieuwe bijlage. Deze bijlage bevat de verplichte minimumnormen en methoden voor de technische controle. De lijst van controlepunten is aangepast in verband met de ontwikkeling van moderne elektrische systemen.
Transponeringstabel:
Bepaling richtlijn 2010/48/EU |
Implementatie |
---|---|
Artikel 1 |
Artikelen 5.2.38, 5.3.38, 5.3a.38 en 5.12.38, tabel 2 bij artikel 59 en artikel 70 van bijlage VIII |
Artikel 2 |
Behoeft geen implementatie |
Artikel 3 |
Behoeft geen implementatie |
Bij (hybride) elektrische voertuigen worden onderdelen van de elektrische aandrijflijn tijdens de algemene periodieke keuring gecontroleerd. Gemiddeld kost dit 1 minuut per APK. Tot 2011 zijn er ca. 60.000 (hybride) elektrische voertuigen in Nederland geregistreerd, waarvan ongeveer de helft in 2012 gekeurd moet worden. Met een uurtarief van € 45 levert dit in totaal € 22.500 aan inhoudelijke nalevingskosten voor de APK-erkenninghouders op.
De afschaffing van het verplichte markeringsbord voor zware bedrijfsauto’s en aanhangwagens (zie artikel I, onderdeel EEE) en voor de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur (zie artikel I, onderdeel VV) leidt tot minder kosten voor het bedrijfsleven. In de afgelopen vier jaar zijn gemiddeld 9.082 nieuwe voertuigen van deze categorieën geregistreerd. De kosten van de markeringsborden en de kosten van het aanbrengen ervan worden geschat op € 50 per voertuig. In totaal levert de afschaffing van deze markeringsplicht aldus een jaarlijkse besparing op van de inhoudelijke nalevingskosten van ruim € 454.100.
De eerste keuring van een meetmiddel werd voorheen altijd verricht door de door de Minister aangewezen keuringsinstelling, het Nederlands Meetinstituut (NMi). Dit betekende dat de onderzoeksgerechtigde of de erkenninghouder het betreffende meetmiddel opstuurde naar de vestiging van het NMi in Dordrecht. Na de keuring zond het NMi het meetmiddel retour. Onderhavige regeling maakt mogelijk dat de eerste keuring ook op locatie verricht kan worden door een onderzoeksgerechtigde. Dit levert een lastenverlichting en kostenbesparing op voor erkenninghouders en onderzoeksgerechtigden.
De afschaffing van de herkeuring van de toerenteller, de toerentalopnemer en de temperatuurmeter leidt tot een jaarlijkse besparing van de inhoudelijke nalevingskosten van € 100 voor elke APK-erkenninghouder. Op 10.500 erkenninghouders betekent dit aldus een besparing van in totaal € 1.050.000.
Deze regeling voorziet in de invoering van het onder auspiciën van het SO-APK uitgevoerde programma modernisering APK 2.0. Met een deel van deze voorstellen – de voorstellen die samenhangen met de afschaffing van de handmatig ingevulde keuringsrapporten – is reeds rekening gehouden bij de totstandkoming van de Regeling voertuigen en de daarin opgenomen berekening van de bedrijfseffecten1. Voor zover de financiële gevolgen van de wijzigingen niet eerder zijn berekend worden deze hieronder toegelicht.
Ten behoeve van het onderzoek van het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem dient op de keuringsplaats apparatuur aanwezig te zijn om de elektronica van het motormanagement uit te lezen. Hiertoe is een nieuwe erkenningseis noodzakelijk (zie artikel II, onderdeel C, onder 2). Met het uitleesapparaat wordt tijdens de keuring de juiste werking gecontroleerd van die elementen die van invloed zijn op de optimale werking van milieutechnische voorzieningen. De jaarlijkse instandhoudingskosten van de uitleesapparatuur bedragen € 25. Dit betekent dat de inhoudelijke nalevingskosten voor de 9.600 APK-erkenninghouders voor lichtere voertuigen in totaal € 240.000 per jaar bedragen. Een periodieke controle is niet verplicht, nu in de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK eisen zijn opgenomen voor het EOBD-uitleesapparaat (zie artikel II, onderdeel D, onder 5). Het uitlezen van het EOBD komt in de plaats van de uitlaatgasmeting bij de APK van lichte voertuigen die na 1 januari 2006 zijn toegelaten tot het verkeer. Dit betekent dat bij elke keuring gemiddeld 75 seconden tijdwinst wordt geboekt. Met een uurtarief van € 45 en bij een 2.500.000 voertuigen met een maximum massa van 3.500 kg leidt dit tot een totale vermindering van de inhoudelijke nalevingskosten van € 2.343.750.
De controle tijdens de APK op olielekkage (gemiddeld 1 seconde per APK) van 7.275.000 lichte en zware voertuigen leidt bij een uurtarief € 45 tot een stijging van de inhoudelijke nalevingskosten van € 90.938.
De regeling leidt per saldo tot een vermindering van inhoudelijke nalevingskosten van € 3.494.412 voor het bedrijfsleven. De wijzigingen hebben geen rechtstreekse gevolgen voor burgers.
Toename inhoudelijke nalevingskosten |
Afname inhoudelijke nalevingskosten |
|
---|---|---|
Permanente eisen |
€ 22.500 |
|
Gebruikseisen |
€ 454.100 |
|
Afschaffing van de herkeuring van enkele meetmiddelen |
€ 1.050.000 |
|
Jaarlijkse instandhoudingskosten van de uitleesapparatuur |
€ 240.000 |
|
Het uitlezen van het EOBD |
€ 2.343.750 |
|
Controle op olielekkage |
€ 90.938 |
|
Totale toename/afname |
€ 353.438 |
€ 3.847.850 |
Saldo afname inhoudelijke nalevingkosten |
€ 3.494.412 |
Een ontwerp van deze regeling is op 20 juni 2011 gemeld aan de Europese Commissie ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG (notificatienummer 2011/0292/NL).
In de begripsbepalingen wordt een definitie van de afsleepas opgenomen. De toelichting op deze wijziging is opgenomen bij artikel I, onderdeel PP.
De definitie van het begrip ‘massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie M, N en O’ is aangepast. Bij het vaststellen van de massa in rijklare toestand voor deze voertuigen wordt slechts rekening gehouden met het reservewiel als dat door de fabrikant gemonteerd is. Hiermee wordt aangesloten bij de tekst van punt 2.6 in bijlage I van richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PbEU 2007, L 263) (hierna: kaderrichtlijn 2007/46/EG).
Het begrip ‘zelfbalancerende bromfiets’ en de bijbehorende definitie worden uit artikel 1.1 geschrapt. Een definitie van ‘zelfbalancerende bromfietsen’ is overbodig geworden nu de specifieke permanente eisen voor ‘zelfbalancerende bromfietsen’ vervangen zijn door algemene permanente eisen voor alle door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen bromfietsen. Zie verder de toelichting bij artikel I, onderdeel JJ.
In de begripsbepaling van ‘verwisselbaar uitrustingsstuk’ stond een taalkundige fout. Deze omissie is hersteld.
Nu het begrip ‘ten minste’ in de Regeling voertuigen uitsluitend wordt gebruikt in de betekenis van ‘minstens’, dient de term met twee woorden te worden geschreven.
Met ingang van 14 oktober 2010 is de Minister van Infrastructuur en Milieu belast met de behartiging van alle aangelegenheden op het terrein van het wegenverkeersrecht die voorheen waren opgedragen aan de Minister van Verkeer en Waterstaat (artikel 1, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994). De Regeling voertuigen wordt aangepast in verband met deze wijziging.
In artikel 3.7 van de Regeling voertuigen ontbrak een verwijzing naar de kaderrichtlijn 2007/46/EG. Dit is voor wat betreft de voertuigcategorieën M, N en O hersteld met opname van het tweede lid. Tevens wordt met deze wijziging uitvoering gegeven aan Verordening nr. 183/2011 van 22 februari 2011 tot wijziging van de bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PbEU 2011, L 53). Deze wijzigingen van de kaderrichtlijn treden op 26 februari 2012 in werking. In de verordening is onder andere een aanhangsel opgenomen als aanvulling op bijlage IV van de kaderrichtlijn. In dit aanhangsel worden technische voorschriften beschreven waaraan in grote serie geproduceerde in of voor derde landen bestemde voertuigen van de classificatie M1 en N1 mogen voldoen. In de voorschriften zijn zogenaamde alternatieve voorschriften beschreven.
Deze wijziging van de Regeling voertuigen beoogt een duidelijke relatie te leggen met de betreffende richtlijn en creëert de mogelijkheid om alternatieve voorschriften vast te stellen op basis van artikel 24 van de kaderrichtlijn 2007/46/EG. De Dienst Wegverkeer maakt een regeling bekend (‘Regeling alternatieve voorschriften en wijze van keuren bijlage IV van de Regeling voertuigen’) waarin de alternatieve voorschriften alsmede de wijze van keuren is beschreven.
De wijziging dient ter verduidelijking van de tekst van dit artikel over het toezicht door de Dienst Wegverkeer op verleende nationale typegoedkeuringen voor taxi’s.
De Regeling voertuigen beschrijft op welke wijze een aanvraag voor een Europese typegoedkeuring en een nationale typegoedkeuring dient te geschieden. Regels over de procedure voor de aanvraag van een individuele goedkeuring ontbraken. Met het nieuwe artikel 3.24a wordt deze leemte in de Regeling voertuigen opgevuld. De Dienst Wegverkeer werkt in een beleidsregel uit op welke wijze de aanvraag en behandeling van een individuele goedkeuring voor voertuigen plaats moet vinden.
Dit betreft een taalkundige correctie.
Het artikel is zodanig aangepast dat wordt aangesloten bij de bewoordingen gebruikt in de in artikel 4.1 van de Regeling voertuigen bedoelde Europese richtlijnen, waaruit de verkoopverboden voortvloeien.
De plaats waar het voertuigidentificatienummer wordt ingeslagen is nader gespecificeerd in overeenstemming met de terminologie gebruikt in Richtlijn 76/114/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de voorgeschreven platen en gegevens, en de plaats en wijze waarop zij op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan moeten worden aangebracht (PbEG 1975, L 024), Richtlijn 2009/139/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de voorgeschreven opschriften op twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEU 2009, L 322) en Richtlijn 2009/144/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PbEU 2009, L 144).
In de Regeling voertuigen zijn nieuwe permanente eisen opgenomen in verband met het emissiegerelateerde diagnostisch boordsysteem. Het systeem moet zijn voorzien van een goed functionerende waarschuwingsinrichting en mag geen emissiegerelateerde fouten bevatten. De eisen worden nader uitgewerkt in de nieuwe artikelen 45a tot en met 45d van bijlage VIII.
Middels de Regeling tot wijziging van de Regeling voertuigen in verband met de toevoeging van technische eisen met betrekking tot de toelating van elektrisch aangedreven en hybride elektrische voertuigen tot het Nederlandse verkeer en in verband met de toevoeging van nationale toelatingseisen betreffende het weggedrag van motorvoertuigen van 8 maart 20112 zijn aanvullende toelatingseisen opgenomen voor elektrische voertuigen. In aansluiting daarop worden nieuwe permanente eisen opgenomen met betrekking tot de onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische voertuigen.
Voorts wordt bijlage VIII op enkele onderdelen aangepast in verband met elektrische voertuigen. Zo is bepaald dat bij seriehybride elektrische voertuigen geen roetmeting uitgevoerd hoeft te worden.
Deze wijzigingen op het gebied van remvertraging vloeien voort uit Richtlijn 2010/48/EU van de Commissie van 5 juli 2010 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PbEU 2010, 173). In deze richtlijn zijn enkele nieuwe minimumnormen vastgesteld voor de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens. Middels een aanpassing van de permanente eisen worden deze punten meegenomen tijdens de APK van voertuigen die na de inwerkingtreding van de richtlijn, oftewel na 31 december 2011, in gebruik worden genomen.
Bij de implementatie van Richtlijn 2005/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 tot wijziging van Richtlijn 74/408/EEG van de Raad inzake motorvoertuigen, met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen (PbEU 2005, L 255) is het verboden dat voertuigen van bepaalde voertuigcategorieën zijn voorzien van zijdelingse zitplaatsen. Bij het plaatsen van dit verbod in de permanente eisen is echter geen rekening gehouden met de mogelijkheid van een equivalent VN/ECE-reglement nr. 17. Deze staat zijdelingse zitplaatsen nog toe tot 22 juli 2012. Rekening houdende met één jaar restantvoorraad voor Europese typegoedkeuringen en achttien maanden voor nationale typegoedkeuringen (zie hoofdstuk 3, afdeling 9, van de Regeling voertuigen) moeten de permanente eisen worden aangepast, zodat zijdelingse zitplaatsen verboden worden voor personenauto’s die na 21 juli 2013, en voor bedrijfsauto’s en bussen die na 21 januari 2014, voor het eerst zijn toegelaten.
Met deze wijzigingen worden een tweetal permanente eisen geschrapt die worden gesteld aan dimlichten met gasontladingsbronnen, omdat deze niet langer van toepassing zijn bij de typegoedkeuring. Punt 6.2.9 van VN/ECE-reglement nr. 48 bepaalt dat lichtbronnen die meer produceren dan 2.000 lumen moeten zijn voorzien van een koplampreinigingsinstallatie. In de permanente eisen was deze verplichting gekoppeld aan dimlichten met gasontladingslampen, die vrijwel altijd deze grens aan de lichtopbrengst bereikten. Er zijn nu echter voertuigen op de markt met gasontladingslichtbronnen welke minder produceren dan 2.000 lumen en derhalve geen koplampreinigingsinstallatie hoeven te hebben. De koppeling koplampreinigingsinstallatie – gasontladingslampen is niet langer actueel. Om die reden wordt artikel 116 van bijlage VIII uit de Regeling voertuigen geschrapt. Voorts worden inmiddels typen voertuigen die voorzien zijn van gasontladingsbronnen goedgekeurd zonder automatische hoogteverstelling voor zover deze dimlichten een lichtstroom van minder dan 2.000 lumen hebben. Om te voorkomen dat voertuigen die aan de toelatingseisen voldoen op grond van artikel 118 van bijlage VIII aangepast zouden moeten worden, wordt deze eis met betrekking tot een niveauregeling geschrapt uit de Regeling voertuigen.
Door middel van een brandend controlelampje ziet de bestuurder dat het mistachterlicht is ingeschakeld. Echter, ook bij het inschakelen van het grootlicht, de mistvoorlichten, de richtingaanwijzers of de waarschuwingsknipperlichten is een signaal aan de bestuurder gewenst. Het verklikkersignaal voor mistachterlichten is enkel verplicht voor voertuigen die na 31 december 2012 in gebruik zijn genomen. Deze permanente eis is gebaseerd op de toelatingseisen met betrekking tot deze signalen die zijn opgenomen in Richtlijn 2007/35/EG van de Commissie van 18 juni 2007 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 76/756/EEG van de Raad betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEU 2007, L 157).
Met ingang van 1 juli 2010 is de aanwezigheid van ligplaatsen in personenauto’s toegestaan. Voor bussen en taxi’s bestond deze mogelijkheid reeds langer en zijn ook toelatingseisen gesteld in respectievelijk bijlage IV en bijlage VI van de Regeling voertuigen. Om de veiligheid van de liggende passagier in een personenauto te vergroten wordt verplicht gesteld dat doelmatige veiligheidsvoorzieningen op de ligplaats aanwezig zijn, om te voorkomen dat de passagier uit de ligplaats kan geraken. Deze aanvulling op de permanente eisen en individuele toelatingseisen is van toepassing op alle personenauto’s, inclusief taxi’s. Artikel 5.2.79 is via artikel 5.2.47a, tweede lid, van toepassing op personenauto’s.
Dit betreft een redactionele verbetering in de verwijzing naar de toepasselijke artikelen van bijlage VIII, behorende bij hoofdstuk 5.
Voor bedrijfsauto’s, bussen en zware aanhangwagens zijn extra achteruitlichten toegestaan ongeacht de lengte van het voertuig. Deze lichten mogen aan de achterzijde of zijkant van het voertuig worden gemonteerd. De permanente eis met betrekking tot de plaats van de extra achteruitrijlichten op voertuigen langer dan zes meter wordt hiermee versoepeld.
Met deze wijziging wordt de permanente eis met betrekking het opschrift ‘Nooduitgang’ in overeenstemming gebracht met de toelatingseis voor bussen. Bij de toelating geldt volgens artikel 12, veertiende lid, van Annex 2, behorende bij bijlage IV, dat slechts aan de binnenzijde van een nooddeur de tekst ‘Nooduitgang’ moet zijn aangebracht. Deze bepaling is op grond van artikel 6 van bijlage IV van toepassing op bussen met een datum van eerste toelating van vóór 12 februari 2005. Slechts bij bussen in gebruik genomen na 12 februari 2005 is, overeenkomstig artikel 7.6.11.1 van Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/ EEG van de Raad en van Richtlijn 97/27/EG (PBEU 2001, L 42), het opschrift zowel aan de binnen- als buitenzijde bij elke nooduitgang verplicht. Nu de datum is opgenomen in de permanente eis is deze niet langer strenger dan de toelatingseis.
Bijlage IV, annex 2, bevat individuele goedkeuringseisen die zien op de inrichting van bussen. Voor de eisen met betrekking tot ligplaatsen ontbrak een equivalent in de permanente eisen. Met het oog op de verkeersveiligheid van de liggende passagier is het van belang dat enkele van deze eisen gecontroleerd worden na toelating tot het verkeer. Om die reden zijn artikel 33, eerste, tweede en vijfde lid, van bijlage IV opgenomen in afdeling 3a van hoofdstuk 5.
De massa ledig voertuig van de voertuigcategorie L is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen. Om die reden kan de toevoeging over het bepalen van de ledige massa van driewielige motorrijtuigen geschrapt worden.
Een driewielig motorvoertuig wordt niet geïnspecteerd boven een put of op een hefinrichting. Om die reden wordt deze zinsnede in de Wijze van Keuren geschrapt.
Deze maatregel maakt deel uit van een pakket maatregelen dat er op gericht is om de verschillende marges met betrekking tot de constructiesnelheid van snorfietsen te verlagen. Hierdoor kan de politie eerder handhavend optreden tegen de berijders van snorfietsen die harder kunnen rijden dan is toegestaan. Deze maatregel beoogt daarmee de verkeersveiligheid voor de berijder en voor andere weggebruikers te bevorderen. Richtlijn 95/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 2 februari 1995 betreffende de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het nettomaximumvermogen van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG 1995, L 52) bevat de toleranties bij de meting van de maximumsnelheid bij de goedkeuring van bromfietsen. Deze toleranties zijn verschillend voor bromfietsen met een maximumconstructiesnelheid van minder respectievelijk van meer dan 30 km/h. In de permanente eisen werd voorheen geen onderscheid gemaakt tussen bromfietsen die geconstrueerd zijn voor een snelheid van 25 km/h (de zogeheten snorfiets) en bromfietsen met een maximale constructiesnelheid van 45 km/h. In beide gevallen betrof de marge 5 km/h. Met deze wijziging wordt de marge voor snorfietsen verlaagd van 5 km/h naar 4 km/h. Deze aanscherping is mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Europese toelatingsregels.
De Minister van Infrastructuur en Milieu is bevoegd om bepaalde bromfietsen met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h en waarvoor niet op basis van EU-regelgeving een goedkeuring ten behoeve van de toelating tot het verkeer vereist is, aan te wijzen.3 Deze door de Minister aangewezen bromfietsen worden toegelaten tot het Nederlandse verkeer. De eerste door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen bromfietsen zijn de zelfbalancerende bromfietsen van het merk Segway die voldoen aan hoofdstuk 5, afdeling 6, paragraaf 13, van de Regeling voertuigen.4 De eisen uit dat onderdeel van de Regeling voertuigen waren voorheen specifiek gericht op zelfbalancerende bromfietsen. Door middel van de deze wijzigingsregeling worden de specifieke eisen vervangen door technische normen die betrekking hebben op alle door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen bromfietsen.
De wijziging betreft een taalkundige correctie.
De wijziging betreft een taalkundige correctie.
Uitzonderingen zijn mogelijk op het verbod om met een motorvoertuig meer dan één aanhangwagen voort te bewegen. Zo zijn er motorvoertuigen waarmee meerdere aanhangwagens worden voortbewogen en waarbij de samenstelling van deze aanhangwagens wordt beschouwd als één aanhangwagen. Het samenvoegen van twee of meer aanhangwagens tot één grotere aanhangwagen komt voor in het reguliere en het exceptionele transport. Aan de bepaling is toegevoegd dat dit dient te blijken uit het kentekenbewijs of het kentekenregister. Dit leidt niet tot extra lasten omdat voor dergelijke samenstellen reeds een kenteken wordt afgegeven. Toegevoegd is dat een oplegger gekoppeld aan een dolly wordt beschouwd als één autonome aanhangwagen. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 2.2.2 van bijlage I bij Richtlijn 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1997 betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (PbEG 1997, L 233). Een combinatie van een oplegger en een dolly is aldus niet in strijd met de eis in artikel 5.18.1, eerste lid.
De pechhulpverleningsbranche heeft het verzoek gedaan om gebruik te mogen maken van een inklapbaar, in een bestelauto mee te nemen, hulpmiddel om gestrande voertuigen snel en veilig af te kunnen slepen. Dit hulpmiddel, nu in de Regeling voertuigen geïntroduceerd als afsleepas, is in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland al langer in gebruik bij pechhulpdiensten. Voordeel van dit hulpmiddel ten opzichte van de conventionele sleepkabel is dat er geen, vaak met slepen onbekende, chauffeur meer in het af te slepen voertuig hoeft te blijven zitten. Dit vermindert de kans op complicaties tijdens de afsleepactie aanzienlijk. Als voorwaarde is gesteld dat de afsleepas niet zonder voertuig erop meegesleept mag worden. Na gebruik dient de afsleepas dus altijd weer in de bedrijfsauto te worden opgeborgen.
Dit artikel bepaalt dat het gezichtsveld van de bestuurder niet mag worden beperkt. Deze gebruikseis bepaalt niet in welke gevallen er nog sprake is van voldoende zicht, aangezien dit te zeer afhankelijk is van de omstandigheden van het concrete geval. Dit betekent dat het artikel met name zal worden toegepast in die gevallen waarin ernstige twijfel rijst omtrent het uitzicht van de bestuurder. Voorheen had deze gebruikseis betrekking op de lading als zichtbelemmerende factor. Het artikel is nu zodanig geformuleerd dat het ziet op elke vorm van belemmering van het zicht. Dit betekent dat het zicht van de bestuurder naast lading, ook niet beperkt mag worden door verwisselbare uitrustingsstukken, sneeuw, ijs, modder, etc.
In de gebruikseisen ontbrak een bepaling voor de situatie dat het gezichtsveld van de bestuurder van landbouw- of bosbouwtrekkers wordt beperkt door brede en hoge overhangende lading. Voor de verkeersveiligheid is van belang dat ook in die gevallen verzekerd is dat de bestuurder ten minste een bepaald weggedeelte kan overzien.
In de gebruikeisen wordt toegestaan dat voor aanhangwagens met een toegestane maximummassa van minder dan 750 kg, verbonden met een in buitenland geregistreerd motorvoertuig, een afzonderlijk kenteken is opgegeven.
Met deze wijziging wordt een bepaling geschrapt die per abuis twee maal is opgenomen in artikel 5.18.11 van de Regeling voertuigen.
De verplichting dat de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur die meer dan 1,00 meter achter het voertuig uitsteekt, is voorzien van een markering, wordt om praktische redenen afgeschaft. Daartoe worden in artikel 5.18.12a, het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid geschrapt. Het bepaalde in artikel 5.18.12a, eerste lid, onder a, is verplaatst naar artikel 5.18.12. Het zesde en nieuwe zevende lid betreffen immers beiden uitzonderingen op enkele hoofdregels in het eerste lid van artikel 5.18.12.
Voorts vervallen het derde en vierde lid van artikel 5.18.12a, omdat reeds uit de algemene formuleringen van de artikelen 5.18.12 en 5.18.13 blijkt dat deze artikelen ook betrekking hebben op het vervoer van lading met een afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur.
Aan het eerste lid van artikel 5.18.13 wordt een onderdeel toegevoegd om de situatie met betrekking tot het gebruik van opleggers voor het vervoer van in de lengte ondeelbare lading te verduidelijken. In het geval van het vervoer van ondeelbare lading mag de oplegger langer zijn dan is bepaald in artikel 5.12.6, derde en vierde lid. Voorts wordt de term ‘beladen samenstel’ taalkundig verduidelijkt. Het derde lid kan geschrapt worden, omdat reeds in artikel 5.18.12, tweede lid, is geregeld dat de voorschriften met betrekking tot het vervoer van lading met een voertuig of samenstel van voertuigen niet van toepassing zijn op samenstellen van voertuigen, zijnde kermis- of circusvoertuigen. Artikel 5.18.13 bevat ten opzichte van artikel 5.18.12 ruimere eisen die zien op het vervoer van ondeelbare lading. Het betreft een uitzondering op de hoofdregel in artikel 5.18.12. Om die reden is het niet nodig om de kermis- of circusvoertuigen opnieuw uit te zonderen.
De gebruikseis wordt in overeenstemming gebracht met het bepaalde in artikel 7.10 van bijlage I van Richtlijn 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 1997 betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (PbEG 1997, L 233). De gebruikseisen waren op dit punt abusievelijk strenger dan de toelatingseisen.
Artikel 5.18.17g van de Regeling voertuigen bevat de maatstaven voor de toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen. Deze maatstaven vloeien voort uit Richtlijn 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 1997 betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (PbEG 1997, L 233), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2003/19 van 21 maart 2003 tot wijziging, ter aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG 2003, L 79). Aan de opsomming van het tweede lid wordt de waarde vastgesteld in artikel 2.2.1, onderdeel e, van de richtlijn toegevoegd, nu deze bepaling abusievelijk niet eerder was opgenomen in de gebruikseisen.
Met deze wijziging wordt een omissie hersteld.
Bij het vervoer van ondeelbare lading met een landbouw- of bosbouwtrekker of een motorrijtuig met beperkte snelheid, eventueel met één of meer aanhangwagens, is een markeringsbord verplicht als de lading meer dan één meter uitsteekt. Voorheen was geregeld dat de markering aanwezig dient te zijn als de lading voor uitsteekt. Echter, een bord direct aan de voorzijde van het voertuig belemmert het uitzicht van de bestuurder. Om die reden wordt de bepaling zodanig aangepast dat bij aan de voorzijde uitstekende lading een markeringsbord verplicht is als de lading meer dan 1,00 meter voor het voertuig uitsteekt.
Verwisselbare uitrustingsstukken die meer dan 1,00 meter uitsteken aan de voorzijde dan wel de achterzijde van motorrijtuigen met beperkte snelheid of landbouw- of bosbouwtrekkers dienen voorzien te zijn van een markering. Overeenkomstig de wijziging in onderdeel AAA wordt hiermee voorkomen dat het markeringsbord zich direct voor de voorruit bevindt en daarmee het uitzicht van de bestuurder belemmert.
De verplichting voorzien te zijn van een markering wordt met het oog op de verkeersveiligheid uitgebreid tot het vervoer van deelbare lading die in de breedte meer dan 10 cm buiten de zijkant van landbouw- of bosbouwtrekkers of motorrijtuigen met beperkte snelheid uitsteekt. Voorheen zag de markeringsplicht enkel op uitstekende ondeelbare lading en verwisselbare uitrustingsstukken.
Paragraaf D inzake bromfietsen en daardoor voortbewogen aanhangwagens begint na artikel 5.18.25a in plaats van na artikel 5.18.25. De plaats van de kop is om die reden aangepast.
De met ingang van 1 mei 2009 ingevoerde markeringsplicht voor bedrijfsauto’s en aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg wordt afgeschaft. Deze markering aan de achterzijde van het voertuig is geen toelatingseis en vloeit niet voort uit internationale regelgeving. Om die reden wordt het handhaven van deze gebruikseis niet opportuun geacht. Artikel 152 van bijlage VIII, dat de uitzonderingen regelt op de markeringsplicht, komt te vervallen.
Deze wijzigingen hebben betrekking op de verlichting op lastdragers, zoals fietsendragers, die aanwezig is in het geval dat de verlichting en retroreflectoren van het voertuig door de lastdrager of de goederen worden afgeschermd. Deze nieuwe regels zijn noodzakelijk, omdat de verlichtingssituatie van aanhangwagens verschilt met die van lastdragers. Het verschil zit niet in het feit dat ook bij lastdragers de verlichtingsinstallatie zodanig op die van het trekkend voertuig dient te zijn aangesloten dat de functies van de verlichting en de lichtsignalen overeenstemmen met die van het trekkend voertuig. Wel is de situatie verschillend met betrekking tot het mistachterlicht, omdat dit licht weliswaar is toegestaan, maar niet verplicht gesteld is op lastdragers (artikel 5.18.7, eerste lid, onderdeel e). Als uitzondering op de hoofdregel in artikel 5.18.38, tweede lid, is bepaald dat het is toegestaan dat het mistachterlicht of de mistachterlichten op het trekkende voertuig niet hoeven te functioneren als een lastdrager zonder mistachterlicht is aangesloten (5.18.38a, tweede lid). Als een mistachterlicht op de lastdrager ontbreekt kan het trekkend voertuig dit signaal immers niet doorgeven aan de lastdrager. Het kan echter voorkomen dat in dat geval ook het mistachterlicht van het voertuig niet meer functioneert. Deze bepaling biedt soelaas voor die situatie.
De genoemde datum vloeit voort uit Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PbEG 1999, L 138), welke harmonisatie op het terrein van de kentekenbewijzen tot stand beoogde te brengen. Vanaf 1 juni 2004 wordt op het kentekenbewijs het aantal zitplaatsen vermeld. Voor die tijd was dat niet het geval. Het is echter geen datum die is gerelateerd aan het voertuig, alleen aan het kentekenbewijs. Met deze aanpassing wordt bereikt dat alle voertuigen die worden gewijzigd met betrekking tot het aantal zitplaatsen door de Dienst Wegverkeer moeten worden gekeurd.
Wanneer de inrichting van een bus of taxi wordt gewijzigd, dient het voertuig te worden beoordeeld. Deze keuring omvat de beoordeling van de ligplaats en de rolstoelvastzetinrichting.
Er wordt een Register Meetmiddelen (hierna: RME) opgericht. Dit digitale register bevat de certificaten van eerste keuring en de certificaten van herkeuring van meetmiddelen die worden gebruikt bij de APK. Tijdens een ISO-audit is geconstateerd dat de Dienst Wegverkeer onvoldoende inzage heeft in de keuringsstatus van de APK-meetmiddelen. Door de vervaldata van de keuringen te digitaliseren kan de Dienst Wegverkeer monitoren of de meetmiddelen van een APK-erkenninghouder goedgekeurd zijn. Het register maakt mogelijk dat de Dienst Wegverkeer effectiever toezicht kan houden op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de APK-erkenning (artikel 4b, eerste lid, onderdeel k, Wegenverkeerswet 1994).
De overige begripsomschrijvingen worden op enkele technische punten aangepast.
Een typekeuring is enkel vereist voor toerentellers en olietemperatuurmeters die geïntegreerd zijn in roetmeters en die gebruikt worden ten behoeve van de periodieke keuring.
Deze wijziging hangt samen met de oprichting van het Register Meetmiddelen. Zie voor de toelichting artikel I, onderdeel JJJ.
Ook onderzoeksgerechtigden mogen een certificaat van eerste keuring afgeven.
De aanvraag van een certificaat van eerste keuring dan wel van een certificaat van herkeuring wordt voor typegoedgekeurde meetmiddelen ingediend bij een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen keuringsinstelling.
De onderzoeksgerechtigde dient binnen tien werkdagen na een keuring met positief resultaat hiervan melding te maken in het RME of een keuringscertificaat af te geven aan de eigenaar of houder van het meetmiddel.
Dit nieuwe lid beoogt meer marktwerking tot stand te brengen in de markt voor onderzoeksgerechtigden. Zolang door de fabrikant geen specifieke meetvoorwaarden zijn opgesteld, mag de herkeuring door elke onderzoeksgerechtigde uitgevoerd worden.
Dit betreft een correctie van een foutieve verwijzing.
In navolging van de aanscherping van de voorschriften aan de rollenremtestbanken met ingang van 1 februari 20045, worden de voorschriften aan de platenremtestbanken aangepast. De prestaties van de platenremtestbanken komen hierdoor op hetzelfde niveau als die van de rollenremtestbanken. Ter verbetering van de kwaliteit van de APK wordt na een korte overgangsperiode overgestapt op de banken die voldoen aan de nieuwe eisen.
Middels de Regeling tot wijziging van de Regeling voertuigen in verband met de nationale kleine serie typegoedkeuring van voertuigen voor speciale doeleinden alsmede diverse technische wijzigingen van 26 april 20106 is bijlage IIID, behorende bij artikel 3.11, in de Regeling voertuigen opgenomen. Deze bijlage bevat de eisen waaraan voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voldoen voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring. Aan de tabellen in bijlage IIID is toegevoegd Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden(PbEU 2009, L 200).
Vooruitlopend op de inwerkingtreding op 26 februari 2012 van Verordening (EU) nr. 183/2011 van de Commissie van 22 februari 2011 tot wijziging van de bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PbEU 2011, L 53), wordt bijlage IV, behorende bij artikel 3.7 van de Regeling voertuigen aangepast.
In een nieuw derde lid bij artikel 2 wordt een aparte bepaling opgenomen voor personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s die in grote series worden geproduceerd in of voor derde landen. Een voertuig wordt onder de verordening als nieuw beschouwd wanneer het nooit eerder is geregistreerd, of wanneer het ten tijde van de aanvraag voor individuele goedkeuring minder dan zes maanden geregistreerd is geweest. Aangezien aldus ook gebruikte voertuigen van maximaal zes maanden oud onder de reikwijdte van de verordening vallen, moeten deze voertuigen bij de toelating ook worden getoetst aan de permanente eisen.
Met deze wijziging van artikel 10 wordt de mogelijkheid gegeven aan de Dienst Wegverkeer om de wijze van keuren vast te stellen voor zowel de eisen vastgelegd in bijlage IV van de Regeling voertuigen, als de eventuele alternatieve voorschriften die zijn vastgesteld op grond van artikel 3.7, derde lid.
Uit artikel 56, eerste lid, van bijlage VIII volgt in samenhang met artikel 5.5.31 van de Regeling voertuigen dat ook driewielige motorrijtuigen boven een inspectieput of op een hefinrichting geplaatst moeten worden. Aangezien dit feitelijk onmogelijk is, wordt deze categorie voertuigen uitgezonderd van deze bepaling.
De remvertraging van de bedrijfsrem van aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg wordt gemeten bij de APK en bij technische controles langs de weg door de politie. De formulering in de artikelen 64 en 88 van bijlage VIII van de Regeling voertuigen is echter onvoldoende toegespitst op de situatie bij een politiecontrole. Op verzoek van de politie wordt om die reden toegevoegd dat bij de berekening gebruikt gemaakt kan worden van de gemeten massa van de aanhangwagen of de last onder de assen van de oplegger. Weliswaar gebruikt de politie bij controlewerkzaamheden dezelfde meetmiddelen als die bij de APK gebruikt worden, maar men wenst de daadwerkelijk geconstateerde massa van het voertuig in de formule toe te passen. Aan dit verzoek wordt met deze wijzigingen voldaan.
Artikel 68 van bijlage VIII betreft het bepalen van de remvertraging van de parkeerrem. In hoofdstuk 5 van de Regeling voertuigen worden geen eisen gesteld aan de vertraging van de parkeerrem van aanhangwagens. Gelet hierop kan de zinsnede met betrekking tot aanhangwagens komen te vervallen.
Artikel 101 en de figuren 23, 24 en 25 bevatten eisen met betrekking tot de trottoirspiegel. Het betreft echter gebruikseisen die ook reeds zijn opgenomen in artikel 142 en figuren 52, 53 en 54 in hoofdstuk 2 van bijlage VIII. Nu deze eisen abusievelijk twee maal zijn opgenomen, kan afdeling 2 van titel 8 van hoofdstuk 1 in bijlage VIII geschrapt worden.
In de bijlage bij de permanente eisen is duidelijker aangegeven wat de eisen zijn met betrekking tot de zijdelingse afscherming op uitschuifbare voertuigen.
Expliciet is bepaald dat de onderbreking die ontstaat als gevolg van het uitschuiven van het voertuig buiten beschouwing gelaten wordt bij het opmeten van de onderbrekingen in de lengte van de zijdelingse afscherming tijdens controle. Ter verduidelijking is een illustratie opgenomen van de toegestane zijdelingse afscherming op uitschuifbare voertuigen.
In de begripsbepalingen en de permanente eisen wordt de term camera-monitorsysteem gebruikt in plaats van de term camera/beeldscherm-systeem. Het inconsistente gebruik van deze terminologie wordt met deze wijziging hersteld.
Deze wijziging betreft een taalkundige correctie.
Met deze wijziging wordt een omissie hersteld. Tot 1 mei 2009 was in de Regeling T100-bussen bepaald dat T100-bussen niet mogen zijn voorzien van staanplaatsen (artikel 2, eerste lid, onder e). Bij de herziening van de voertuigregelgeving is deze bepaling abusievelijk niet overgenomen in de Regeling voertuigen. Bij deze gebeurt dit alsnog.
Het boekwerk ‘Regelgeving Algemene Periodieke Keuring’ wordt niet langer op een cd-rom ter beschikking gesteld, nu hier in de praktijk nog nauwelijks behoefte aan bestaat. De verwijzing naar de cd-rom is daarom geschrapt uit de definitie van boekwerk ‘Regelgeving APK’. Een definitie van het begrip keuringsinstelling is toegevoegd. De definitie van minister is geschrapt, omdat in het vervolg van de Regeling niet verwezen wordt naar de bevoegdheden van de Minister van Infrastructuur en Milieu.
In verband met de afschaffing van de mogelijkheid om keuringsrapporten handmatig in te vullen, worden alle verwijzingen naar hiermee samenhangende regels en terminologie geschrapt. Zo is niet langer vereist dat in de keuringsruimte een aansluiting op het openbare telefoonnet aanwezig is. Wel is noodzakelijk dat de keuringsruimte is uitgerust met een printer waarmee de keuringsrapporten kunnen worden afgedrukt.
De aanwezigheid van een uitlaatgaster met lambda-bepaling geldt als erkenningseis voor een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking, ongeacht de toegestane maximummassa van het voertuig. Om die reden kunnen de onderdelen d en e worden samengevoegd tot één onderdeel (onderdeel d).
Voorts wordt geregeld dat de aanwezigheid van een uitleesapparaat ten behoeve van het uitlezen van het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem verplicht wordt in het geval van een erkenningsaanvraag voor motorrijtuigen met een toegestane maximummassa van minder dan 3500 kg.
De eisen met betrekking tot de certificaten en de markeringen zijn cumulatief. Het eerste lid is zodanig aangepast. De wijziging in het tweede lid hangt samen met de nieuwe mogelijkheid voor onderzoeksgerechtigden om de eerste keuring van een meetmiddel uit te voeren. Voorts zijn in dit artikel voor niet in de roetmeter geïntegreerde toerentellers, olietemperatuurmeters en het EOBD-uitleesapparaat afzonderlijke erkenningseisen opgenomen.
Het eerste lid wordt aangepast overeenkomstig de wijzigingen in artikel 13, eerste lid. De eisen met betrekking tot het keuringscertificaat en de CE-markering zijn ook in dit artikel cumulatief van aard. Voorts hoeft de erkenninghouder die een rollenremtestbank, platenremtestbank of nulemissie-eenheid wenst te verplaatsen, geen melding meer te maken van dit voornemen bij de Dienst Wegverkeer.
De keurmeester kan niet meer dan vier voertuigen per zestig minuten afmelden. Dit vereiste geldt ongeacht de toegestane maximummassa van de voertuigen.
Voorheen werd op verzoek van de branche afgezien van de regel van maximaal vier afmeldingen per uur in het geval van zware voertuigen. Een dergelijke regel zou werkprocessen en bedrijfsvoering belemmeren. Dit omdat bedrijven veelal in de avonduren de keuringen zouden afronden, terwijl de afmelding pas de volgende ochtend geschiedt. Echter uit onderzoek van de Dienst Wegverkeer naar het afmeldpatroon van erkenninghouders en keurmeesters van voertuigen boven de 3.500 kg blijkt dat in de ochtenduren niet meer voertuigen afgemeld worden. Er is dus geen reden om het verschil te handhaven nu de feitelijke situatie daar geen aanleiding toe geeft.
Artikel 35 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK schreef voor dat standaard minimaal eenmaal per twee jaar een herschouwing plaats dient te vinden om te onderzoeken of de erkenninghouder en de keuringsplaats nog voldoen aan de erkenningseisen en of de erkenningsvoorschriften worden nageleefd. In verband met het optimaliseren van het risicogeoriënteerde toezicht door de Dienst Wegverkeer wordt deze standaard los gelaten. Het risicogeoriënteerde toezicht heeft tot gevolg dat sommige bedrijven vaker bezocht zullen worden en andere bedrijven minder vaak dan eenmaal per twee jaar.
In hoofdstuk 8 worden uitgewerkte bepalingen geschrapt.
Vooruitlopend op de Europese verplichting om een voertuig af te keuren bij ernstige olielekkage, wordt bij constatering van ernstige olielekkage een reparatieadviespunt op het keuringsrapport vermeld.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-19193.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.