Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen en van enige overige uitvoeringsregelingen

16 juni 2011

Nr. DV 2011/283M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken/Directie Directe Belastingen/Directie Douane en Verbruiksbelastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende wat artikel 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 betreft, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 3.34, 8.14a en 10a.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 11b, 28, eerste lid, aanhef en onderdeel f, 32, vierde lid, en 32ba, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de artikelen 68, tweede lid, en 69 van de Wet op de accijns, de artikelen 15, tweede lid, 30, tweede lid, 31, 32, vierde lid, 33, tweede lid, 35, tweede lid, en 40 van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten, artikel 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de artikelen 1:3, eerste lid, onderdeel c, en 10:15 van de Algemene douanewet, artikel 1.1, aanhef en onderdeel h, van de Douane- en Accijnswet BES, de artikelen 2, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, 3, 8, 67 en 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 2, 5, en 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, artikel 8a.40 van de Wet luchtvaart in samenhang met artikel 26 van de Invorderingswet 1990, artikel 31 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, de artikelen 1, 8 en 13 van de Registratiewet 1970, artikel 6 van de Wet op het centraal testamentenregister, artikel 14 van de Wet openbaarheid van bestuur, en de artikelen 1.3, 8.1 en 8.21 van de Belastingwet BES;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘5.18a, 6.8, 6.14’ vervangen door ‘5.18a, 6.14’. Voorts wordt ‘9.4 en 9.6’ vervangen door: 9.4, 9.6 en 10a.9.

B

Artikel 34 vervalt.

C

Artikel 44b komt te luiden:

Artikel 44b Inkomensafhankelijke combinatiekorting voor co-ouders

Voor de toepassing van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, van de wet, wordt een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, beschouwd toch op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens gedurende de periode van het kalenderjaar dat het kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders behoort en het kind op hetzelfde woonadres als diens andere ouder staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Voor de toepassing van de eerste volzin behoort een kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders indien hij doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft.

D

Na artikel 45d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 45e Overgangsrecht verliezen op geldleningen aan beginnende ondernemers; verliezen op beleggingen in durfkapitaal

Artikel 34, zoals dat artikel op 31 december 2010 luidde, blijft van toepassing op verliezen op vóór 1 januari 2011 verstrekte geldleningen als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, van de wet, zoals dat lid op 31 december 2010 luidde.

ARTIKEL II

In de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 wordt in artikel 7, vierde lid, ‘artikel 3.45, eerste, tweede en vierde lid’ vervangen door: artikel 3.45, eerste, tweede en vijfde lid.

ARTIKEL III

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt ‘11a, 12’ vervangen door ‘11a, 11b, 12’. Voorts wordt ‘25, vierde lid, artikel 26, zesde lid’ vervangen door: 25, vierde lid, 26, zesde lid.

B

In artikel 7.6, eerste lid, wordt ‘artikel 28, onderdeel f’ vervangen door: artikel 28, eerste lid, onderdeel f.

C

Artikel 12.2a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: en voor zover blijkt dat deze bedragen met het oog op de toepassing van artikel 32ba, derde lid, van de wet op een ongebruikelijk tijdstip zijn ingehouden.

2. In het tweede lid wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: en voor zover blijkt dat deze bijdragen en premies met het oog op de toepassing van artikel 32ba, derde lid, van de wet op een ongebruikelijk tijdstip zijn voldaan.

ARTIKEL IV

De Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 14 wordt‘artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964’ vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964.

B

Artikel 19e, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, komt te luiden:

  • 2°. van binnenlandse reizen voor zover de kosten meer bedragen dan het bedrag dat wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964;.

ARTIKEL V

De Uitvoeringsregeling accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘afdrukken’ vervangen door: elektronische of geprinte exemplaren.

2. In het derde lid wordt ‘afdruk’ vervangen door: elektronisch of geprint exemplaar.

B

In artikel 32a, eerste lid, wordt ‘7:9 en 711’ vervangen door: 7:9 of 7:11.

ARTIKEL VI

De Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, tweede lid, wordt ‘het verzoek als bedoeld in het eerste lid’ vervangen door: het verzoek, bedoeld in het eerste lid,.

B

In artikel 16, eerste lid, aanhef, wordt ‘De verklaring als bedoeld in artikel 15 van het besluit’ vervangen door: De verklaring, bedoeld in artikel 15 van het besluit,.

C

In artikel 17, eerste lid, aanhef, wordt ‘De verklaring als bedoeld in artikel 16 van het besluit’ vervangen door: De verklaring, bedoeld in artikel 16 van het besluit,.

D

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘en Let vergunningnummer’ vervangen door: en het vergunningnummer.

2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. ingeval de na afloop van het onderzoek, de controle of de smaaktest resterende alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak worden overgebracht naar een derde land: elektronische of geprinte exemplaren van het uitvoergeleidedocument of de aangifte ten uitvoer alsmede van de bevestiging van uitgang, welke documenten zijn vereist op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet;.

3. In het derde lid vervalt de zinsnede ‘en ambtelijk afgetekende’.

E

In artikel 19, eerste lid, wordt ‘7:9 en 7:11’ vervangen door: 7:9 of 7:11.

F

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt ‘De verklaring als bedoeld in artikel 19 van het besluit’ vervangen door: De verklaring, bedoeld in artikel 19 van het besluit,.

2. De punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel f, wordt vervangen door een puntkomma.

3. In het derde lid, aanhef, wordt ‘De verklaring als bedoeld in artikel 19 van het besluit’ vervangen door: De verklaring, bedoeld in artikel 19 van het besluit,.

4. In het vierde lid, aanhef, wordt ‘De verklaring als bedoeld in het tweede en derde lid’ vervangen door: De verklaring, bedoeld in het tweede en derde lid,.

G

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de G4S Value Services BV’ vervangen door: G4S Value Services BV.

2. In het tweede lid wordt ‘de G4S Value Services BV’ telkens vervangen door: G4S Value Services BV.

H

In artikel 26, tweede lid, wordt ‘de G4S Value Services BV’ vervangen door: G4S Value Services BV.

I

In artikel 28, eerste en tweede lid, wordt ‘accijnszegels’ vervangen door: belastingzegels.

J

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘op de belastingzegel’ vervangen door: op de belastingzegels.

2. In het derde lid wordt ‘accijnszegels’ vervangen door: belastingzegels.

K

Artikel 34, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De verpakking bevat uitsluitend pruimtabak of snuiftabak en is zodanig van aard en vorm dat daarmee geen later gebruik voor andere doeleinden wordt beoogd.

L

In artikel 38, tweede lid, wordt ‘accijnszegels’ vervangen door: belastingzegels.

ARTIKEL VII

De Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, tweede lid, onderdeel c, wordt ‘de Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘De Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door: De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. In het derde lid wordt ‘de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

C

In artikel 4, derde lid, wordt ‘De Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door: De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ARTIKEL VIII

In de Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting voor investeringen in stedelijke herstructurering wordt in artikel 1, tweede lid, onderdeel d, ‘de Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ARTIKEL IX

De Algemene douaneregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1:1 wordt ‘en artikel 11:14, eerste lid, van de Algemene douanewet’ vervangen door: artikel 11:14, eerste lid, en artikel 11:15 van de Algemene douanewet.

B

Artikel 1:5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: (contactambtenaar).

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Als functionarissen als bedoeld in artikel 10:15 van de wet worden aangewezen de ambtenaren van de Belastingdienst (contactambtenaren) die door de in het eerste lid aangewezen ambtenaren zijn aangewezen om namens hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 11:7 van de wet, uit te oefenen.

C

Na artikel 1:10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:10a

Artikel 27 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 is van overeenkomstige toepassing op de aanwijzingen in deze afdeling.

ARTIKEL X

In de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES wordt na artikel 1.4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.4a

Artikel 27 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 is van overeenkomstige toepassing op de aanwijzingen in deze afdeling.

ARTIKEL XI

De Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Deze regeling verstaat onder de wet: de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

B

Artikel 20, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De in het tweede lid bedoelde verplichting geldt niet indien de inspecteur een papieren aangiftebiljet uitreikt. De inspecteur kan een papieren aangiftebiljet uitreiken indien de aangifte betrekking heeft op een gedeelte van een tijdvak.

C

Artikel 43c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b worden, onder vernummering van onderdeel 4° tot onderdeel 6°, na onderdeel 3° twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • 4°. gegevens over het inkomen van commissarissen van de Koning, burgemeesters, gedeputeerden, wethouders, voorzitters van waterschappen en leden van het dagelijks bestuur van waterschappen over een bepaalde periode ten behoeve van de uitvoering van verrekeningsregelingen bij neveninkomsten;

  • 5°. gegevens inzake bestuurlijke boeten als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de wet die zijn opgelegd dan wel hadden kunnen worden opgelegd indien de termijn om deze op te leggen niet was verlopen, met betrekking tot kandidaten voor de functie van commissaris van de Koning, burgemeester, Rijksvertegenwoordiger of waarnemend Rijksvertegenwoordiger van Bonaire, Sint Eustatius en Saba of gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius of Saba ten behoeve van de oordeelsvorming door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter zake van de voordracht van een kandidaat voor één van de hiervoor genoemde functies;.

2. Onderdeel k komt te luiden:

k. waterschappen:
  • 1°. gegevens over uit te betalen voorlopige teruggaven inkomstenbelasting wegens toegekende heffingskortingen, op naam van de belastingschuldige staande bankrekeningnummers zoals deze blijken uit de Rentebase, kentekenregistergegevens en identificerende gegevens van een eventuele inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 ten behoeve van de inning van waterschapsbelastingen;

  • 2°. gegevens die van belang kunnen zijn voor de uitvoering en het toezicht op naleving van de Waterwet;.

ARTIKEL XII

De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt ‘de artikelen 37l en 77b van de Luchtvaartwet’ vervangen door: artikel 77b van de Luchtvaartwet.

B

In artikel 1, eerste lid, wordt ‘artikel 77b van de Luchtvaartwet’ vervangen door: artikel 8a.40 van de Wet luchtvaart.

C

In artikel 10, eerste lid,wordt ‘alsmede van door natuurlijke personen verschuldigd successierecht, schenkingsrecht, recht van overgang en verschuldigde belastingen van rechtsverkeer’ vervangen door: alsmede van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door natuurlijke personen.

D

In artikel 20 wordt ‘en van door rechtspersonen verschuldigd successierecht, schenkingsrecht, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer’ vervangen door: en van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door rechtspersonen.

E

In artikel 27, onderdeel d, wordt ‘artikel 77 van de Luchtvaartwet’ vervangen door: artikel 8a.38 van de Wet luchtvaart.

ARTIKEL XIII

In de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in artikel 1 ‘31, tweede lid,’ vervangen door: 31.

ARTIKEL XIV

De Uitvoeringsregeling kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt na ‘artikel 37g van de Wet waardering onroerende zaken’ ingevoegd: , artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

B

Na artikel 5 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3A WAARDERINGSKAMER

Artikel 6 Datum verzenden begroting

De Waarderingskamer zendt jaarlijks voor 1 december de begroting voor het daaropvolgende kalenderjaar aan de Minister van Financiën.

ARTIKEL XV

De Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘de artikelen 8.1 en 1.3, onderdeel k, van de Belastingwet BES’ vervangen door: de artikelen 1.3, onderdeel k, en 8.1 van de Belastingwet BES.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) vervalt: (contactambtenaar).

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Als functionarissen als bedoeld in artikel 76, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden aangewezen de ambtenaren van de Belastingdienst (contactambtenaren) die door de in het eerste lid aangewezen ambtenaren zijn aangewezen om namens hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 84 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, uit te oefenen.

C

Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27

  • 1. Een functionaris die na inwerkingtreding of wijziging van deze regeling is aangewezen als directeur, inspecteur of ontvanger, treedt in de plaats van de functionaris die als zodanig vóór inwerkingtreding of wijziging van deze regeling was aangewezen of zonder inwerkingtreding of wijziging van deze regeling aangewezen zou zijn geweest. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een ambtenaar die is aangewezen om het bestuur van ‘s Rijks belastingen uit te oefenen, alsmede met betrekking tot een functionaris die na inwerkingtreding of wijziging van deze regeling is belast met de leiding van het organisatieonderdeel, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel f. Onder functionaris of ambtenaar wordt mede verstaan een groep van functionarissen of ambtenaren.

  • 2. Beslissingen die zijn of worden genomen door de directeur, inspecteur of ontvanger die als zodanig vóór inwerkingtreding dan wel wijziging van deze regeling bevoegd was dan wel zonder inwerkingtreding of wijziging van deze regeling bevoegd zou zijn geweest, worden geacht te zijn genomen door de directeur, inspecteur of ontvanger die als zodanig op grond van deze regeling bevoegd is. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot beslissingen van een ambtenaar die vóór inwerkingtreding dan wel wijziging van deze regeling bevoegd was dan wel zonder inwerkingtreding van deze regeling bevoegd zou zijn geweest om het bestuur van ‘s Rijks belastingen uit te oefenen.

  • 3. Verplichtingen die na inwerkingtreding of wijziging van deze regeling jegens een andere functionaris gelden dan vóór inwerkingtreding dan wel wijziging van deze regeling, gelden mede jegens de functionaris jegens wie de verplichtingen golden tot inwerkingtreding of wijziging van deze regeling alsmede jegens de door die functionaris aangewezen ambtenaren van de Belastingdienst.

ARTIKEL XVI

De Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Deze beschikking verstaat onder:

a. wet:

Registratiewet 1970;

b. inspecteur:

de directeur van een van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 genoemde organisatieonderdelen van de Belastingdienst;

c. inspectie:

een van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 genoemde organisatieonderdelen van de Belastingdienst.

B

In artikel 21 wordt ‘de voorzitters van de managementteams van de in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 genoemde organisatieonderdelen’ vervangen door: de directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 genoemde organisatieonderdelen van de Belastingdienst.

ARTIKEL XVII

De Uitvoeringsregeling Wob Financiën wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt: (Stb. 1991, 703).

2. Onderdeel g komt te luiden:

  • g. directie Communicatie: de directie Communicatie van het Ministerie van Financiën;.

3. In onderdeel h wordt ‘de directie bedrijfsvoering en Communicatie’ vervangen door: de directie Bedrijfsvoering.

4. Onderdeel l komt te luiden:

  • l. cluster Beleid: het cluster Beleid van het directoraat-generaal Belastingdienst;.

5. In onderdeel m wordt ‘de dienst zoals genoemd’ vervangen door ‘de dienst, genoemd’ en wordt ‘eerste lid’ vervangen door ‘, eerste lid’. Voorts wordt ‘uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003’ vervangen door: Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.

6. In onderdeel n wordt ‘eerste lid’ vervangen door: eerste lid,.

7. Onderdeel o komt te luiden:

  • o. de directeuren en algemeen directeuren: de directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 genoemde organisatieonderdelen van de Belastingdienst en algemeen directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a1, respectievelijk b1, b2 en e, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 genoemde organisatieonderdelen van de Belastingdienst alsmede de voorzitters van de managementteams van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen c1, c2, d en f, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 genoemde organisatieonderdelen van de Belastingdienst.

B

Artikel 1, onderdeel o, komt te luiden:

  • o. de directeuren en algemeen directeuren: de directeuren en algemeen directeuren van de in artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 genoemde organisatieonderdelen van de Belastingdienst.

C

In artikel 2, vierde lid, wordt ‘De eenheid Voorlichting en Communicatie’ vervangen door: De directie Communicatie.

D

In artikel 3 wordt ‘de eenheid Voorlichting en Communicatie’ vervangen door: de directie Communicatie.

E

In artikel 6, tweede en derde lid, wordt ‘de eenheid Voorlichting en Communicatie’ vervangen door: de directie Communicatie.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de voorzitters van de managementteams en de algemeen directeur’ vervangen door: de directeuren en algemeen directeuren.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De in het eerste lid bedoelde directeuren en algemeen directeuren zijn bevoegd ondermandaat te verlenen voor het nemen van de in het eerste lid bedoelde beslissingen.

3. In het derde en vierde lid wordt ‘De in het eerste lid bedoelde voorzitters en de algemeen directeur’ vervangen door: De in het eerste lid bedoelde directeuren en algemeen directeuren.

4. In het vijfde lid wordt ‘het team Juridische Zaken’ vervangen door: het cluster Beleid.

G

In artikel 14 wordt ‘het Team Juridische Zaken’ vervangen door: het cluster Beleid.

H

In artikel 16 wordt ‘de eenheid Voorlichting en Communicatie’ vervangen door: de directie Communicatie.

ARTIKEL XVIII

Artikel IV van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 februari 2011, nr. DB 2011/71M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, Algemene douaneregeling en Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met de instelling van het Landelijk kantoor Belastingregio’s (Stcrt. 2011, 3907) vervalt.

ARTIKEL XIX

Artikel III van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 26 april 2011, nr. DB 2011/164M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met enkele aanpassingen van de organisatie en het besturingsmodel van de Belastingdienst (Stcrt. 2011, 7685) vindt mede toepassing voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 2 maart 2011. Voorts vervalt artikel IV van de in de vorige volzin bedoelde regeling.

ARTIKEL XX

In de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES wordt aan artikel 8.9, eerste lid, onderdeel b, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 4? door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 5°. gegevens inzake bestuurlijke boeten als bedoeld in hoofdstuk VIII, titel 4, van de Belastingwet BES die zijn opgelegd dan wel hadden kunnen worden opgelegd indien de termijn om deze op te leggen niet was verlopen, met betrekking tot kandidaten voor de functie van Rijksvertegenwoordiger of waarnemend Rijksvertegenwoordiger van Bonaire, Sint Eustatius en Saba of gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius of Saba ten behoeve van de oordeelsvorming door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter zake van de voordracht van een kandidaat voor één van de hiervoor genoemde functies.

ARTIKEL XXI

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2011, met dien verstande dat:

    • a. artikel XII, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 januari 2003;

    • b. artikel XIII terugwerkt tot en met 1 juli 2009;

    • c. artikel XII, onderdelen B en E, terugwerkt tot en met 1 november 2009;

    • d. artikel XII, onderdelen C en D, terugwerkt tot en met 1 januari 2010;

    • e. artikel II terugwerkt tot en met 1 december 2010;

    • f. de artikelen I, III, IV, XV, onderdeel C, XVI, XVII, onderdelen A, onder 7, en F, onder 1, 2 en 3, terugwerken tot en met 1 januari 2011;

    • g. artikel XVIII terugwerkt tot en met 3 maart 2011;

    • h. de artikelen XVII, onderdeel B, en XIX, terugwerken tot en met 1 mei 2011.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XI, onderdeel B, in werking met ingang van 1 januari 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Onderhavige ministeriële regeling wijzigt enkele fiscale uitvoeringsregelingen en enige overige uitvoeringsregelingen. Het betreft wijzigingen die verband houden met de aftrek van verliezen op als directe beleggingen in durfkapitaal kwalificerende leningen, de fiscale behandeling van regelingen voor vervroegde uittreding, de ontheffing van de elektronische aangifte, de gegevensverstrekking met betrekking tot benoemde politieke ambtsdragers en de organisatorische verandering in de Belastingdienst. Voorts worden enige omissies hersteld en redactionele verbeteringen aangebracht.

Afschaffing aftrek van verliezen op als directe beleggingen in durfkapitaal kwalificerende leningen

De aftrek van verliezen op als directe beleggingen in durfkapitaal kwalificerende leningen is per 1 januari 2011 afgeschaft. Voor verliezen op vóór 1 januari 2011 verstrekte leningen geldt dat de hiervoor bedoelde persoonsgebonden aftrek wordt gecontinueerd. In de onderhavige regeling wordt geregeld dat voor die leningen de mogelijkheid tot verlenging van de achtjaarstermijn waarbinnen kwijtschelding moet plaatsvinden, van toepassing blijft.

Fiscale behandeling van regelingen voor vervroegde uittreding

De onderhavige regeling geeft tevens uitvoering aan de bij de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal Groot en Vermeij aangekondigde wijziging van de fiscale behandeling van regelingen voor vervroegde uittreding.1 Daarbij wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 bewerkstelligd dat het bereik van de met ingang van die datum met betrekking tot die fiscale behandeling aangebrachte wijziging wordt beperkt tot situaties waarvoor die aanpassing was bedoeld.

Schrappen ontheffing elektronische aangifte

Met ingang van 1 januari 2004 voorziet de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zowel in de mogelijkheid om bepaalde groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen voor bepaalde belastingen te verplichten langs elektronische weg aangifte te doen, als in de mogelijkheid om van deze verplichting ontheffing te verlenen. Kort gezegd geldt de verplichting om elektronisch aangifte te doen voor ondernemers voor zakelijke belastingen.

Het elektronisch doen van aangifte biedt grote voordelen. Vanzelfsprekend bespaart het papier en is het sneller. Daarnaast sluit het elektronische programma het risico op rekenfouten in de aangifte uit, biedt het een gerichte toelichting bij de in te vullen posten en kan de ondernemer direct zien welk bedrag aan belasting verschuldigd is of teruggegeven wordt.

Gelet op enerzijds de voordelen van de elektronische aangifte en anderzijds de kosten voor de Belastingdienst in verband met de papieren aangifte en de daaraan verbonden risico’s, heb ik besloten om de ontheffingsmogelijkheid voor ondernemers te schrappen. Dit betekent dus dat zij altijd elektronisch aangifte moeten doen. Het geringe en bovendien steeds verder afnemende aantal ontheffingen dat nog aangevraagd wordt, heeft overigens eveneens een belangrijke rol gespeeld bij het hiervoor genoemde besluit. Het aantal ondernemers dat een ontheffing aanvraagt, is gedaald tot iets meer dan 1400 voor het elektronisch doen van aangifte inkomstenbelasting over 2011.

Om de huidige groep van aanvragers van een ontheffing in de gelegenheid te stellen te voldoen aan hun verplichting om elektronisch aangifte te doen, zal dit onderdeel van de regeling per 1 januari 2012 in werking treden.

Op de verplichting elektronisch aangifte te doen blijft één uitzondering bestaan, namelijk indien de aangifte betrekking heeft op een gedeelte van het tijdvak en de inspecteur daarom een papieren aangiftebiljet uitreikt. Het betreft onder andere de aangifte inkomstenbelasting over het desbetreffende gedeelte van het jaar van overlijden van de belastingplichtige (het zogenaamde F-biljet) en over het desbetreffende gedeelte van het jaar van emigratie of immigratie (het zogenaamde M-biljet). Bij overlijden kan ook elektronisch aangifte gedaan worden na afloop van het tijdvak. Mochten de erfgenamen echter de belastingverplichtingen van de overleden belastingplichtige eerder willen afwikkelen, hetgeen in de praktijk regelmatig voorkomt, dan reikt de inspecteur hun een papieren aangiftebiljet uit. Daarnaast kan als voorbeeld genoemd worden de eerste aangifte voor de omzetbelasting over een gedeelte van een tijdvak bij startende ondernemers.

Gegevensverstrekking ten behoeve van benoemde politieke ambtsdragers

De onderhavige regeling bevat voorts een aantal bepalingen met betrekking tot de gegevensverstrekking door de Belastingdienst aan andere bestuursorganen. Geregeld wordt dat de fiscale geheimhoudingsplicht niet geldt voor het verstrekken van gegevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake het betalings- en aangiftegedrag van kandidaten voor de functie van commissaris van de Koning, burgemeester, (waarnemend) Rijksvertegenwoordiger of gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor zover dat heeft geleid of had kunnen leiden tot een verzuim- of vergrijpboete. Deze gegevens kunnen in het kader van het door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevoerde integriteitsbeleid worden meegenomen bij de voordracht van een kandidaat voor één van de in de voorgaande zin genoemde functies. Voorts wordt geregeld dat de fiscale geheimhoudingsplicht niet geldt voor het verstrekken van gegevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het geval dit inkomensgegevens van benoemde politieke ambtsdragers ten behoeve van verrekeningsregelingen bij neveninkomsten betreft.

Organisatorische verandering in de Belastingdienst

In verband met de instelling van het Landelijk kantoor Belastingregio’s zijn de organisatie en het besturingsmodel van de Belastingdienst begin dit jaar gewijzigd. Het Landelijk Kantoor Belastingregio’s staat onder leiding van de algemeen directeur Belastingregio’s en de (overige) organisatieonderdelen van de Belastingdienst zijn onder leiding van een directeur komen te staan. Deze wijzigingen in de organisatiestructuur van de Belastingdienst en de gewijzigde aanwijzingen van functionarissen die daarmee verband houden leiden ook tot aanpassingen in de Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970 en in de Uitvoeringsregeling Wob Financiën. In de onderhavige regeling worden de twee laatstgenoemde regelingen aangepast aan het nieuwe organisatiemodel van de Belastingdienst. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in beide regelingen een aantal inmiddels verouderde verwijzingen en kleinere omissies te herstellen. Tevens wordt in de onderhavige regeling het in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 opgenomen overgangsrecht opnieuw geformuleerd zodat dit ook mogelijke toekomstige wijzigingen afdekt.

Wet OM-afdoening

Op 1 juli 2011 treedt de Wet OM-afdoening in werking voor de fiscaliteit. Deze regeling bevat daarom een aanpassing van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 en de Algemene douaneregeling in verband met de aanwijzing van functionarissen die, naast het bestuur van ’s Rijks belastingen en de inspecteur (voor douanezaken) fiscale strafbeschikkingen kunnen uitvaardigen.

Budgettaire consequenties en administratieve lasten

Aan de wijzigingen van de diverse regelingen zijn geen zelfstandige budgettaire, nalevings- of uitvoeringseffecten verbonden.

Vaste verandermomenten

De in de onderhavige regeling opgenomen wijzigingen houden rekening met de voorziene vaste verandermomenten per de eerste van een kwartaal. Nagenoeg alle wijzigingen treden in werking op 1 juli 2011, waarvan enkele met terugwerkende kracht. Eén bepaling treedt in werking op 1 januari 2012.

De voorziene termijn van twee maanden tussen de publicatiedatum van deze regeling en inwerkingtreding met ingang van 1 juli 2011 wordt niet gerealiseerd voor die onderdelen van de regeling die in werking treden met ingang van 1 juli 2011. Gelet op de aard van de wijzigingen zal dit in de praktijk echter niet tot problemen leiden. De VVM invoeringstermijn van twee maanden wordt wel gerealiseerd voor het onderdeel dat per 1 januari 2012 in werking treedt.

De in de onderhavige regeling opgenomen wijzigingen worden nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting. Het betreft wijzigingen in: de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001), de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001, de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011), de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen (hierna: URWW), de Uitvoeringsregeling accijns (hierna: UR accijns), de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten (hierna: UR VB), de Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering, de Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting voor investeringen in stedelijke herstructurering, de Algemene douaneregeling, de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES, de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: UR AWR 1994), de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (hierna: UR IW 1990), de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: UR Awir), de Uitvoeringsregeling kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken, de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (hierna: URBD 2003), de Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970, de Uitvoeringsregeling Wob Financiën, de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 februari 2011, nr. DB 2011/71M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de algemene douaneregeling en Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met de instelling van het Landelijk kantoor Belastingregio’s (Stcrt. 2011, 3907), de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 26 april 2011, nr. DB 2011/164M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met enkele aanpassingen van de organisatie en het besturingsmodel van de Belastingdienst (Stcrt. 2011, 7685) en de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES.

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel I, onderdelen A, B en D (artikelen 1, 34 en 45e van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De aanpassing van artikel 1 van de URIB 2001, het vervallen van artikel 34 van de URIB 2001 en de invoering van artikel 45e van de URIB 2001 houden verband met de afschaffing van de aftrek van verliezen op als directe beleggingen in durfkapitaal kwalificerende leningen per 1 januari 2011. Voor verliezen op vóór 1 januari 2011 verstrekte leningen als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, van de Wet IB 2001, zoals dat op 31 december 2010 luidde, geldt ingevolge artikel 10a.9, tweede lid, van de Wet IB 2001 dat de bepaling ter zake van de persoonsgebonden aftrek voor verliezen op beleggingen in durfkapitaal wordt gecontinueerd. Met de overgangsregeling van artikel 45e van de URIB 2001 wordt bereikt dat voor die leningen ook de in het ingevolge de onderhavige regeling vervallen artikel 34 van de URIB 2001 opgenomen mogelijkheid tot verlenging van de achtjaarstermijn waarbinnen kwijtschelding van niet voor verwezenlijking vatbare geldleningen moet plaatsvinden, van toepassing blijft. Genoemd artikel 45e wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 ingevoerd, omdat artikel 6.8 van de IB 2001 met ingang van die datum is vervallen en artikel 10a.9 van de Wet IB 2001 met ingang van die datum is ingevoerd. Om dezelfde reden vindt ook de aanpassing van artikel 1 van de URIB 2001, waarin nog werd verwezen naar artikel 6.8 van de Wet IB 2001 in plaats van naar artikel 10a.9 van die wet, en het vervallen van artikel 34 van de URIB 2001 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 plaats.

Artikel I, onderdeel C (artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Artikel 44b van de URIB 2001 was abusievelijk nog niet aangepast aan de in de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 opgenomen wijziging van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 per 1 januari 2011. Met de onderhavige wijziging vindt deze aanpassing alsnog plaats. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om tevens enkele redactionele verbeteringen aan te brengen. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel II

Artikel II (artikel 7 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001)

In de tot de onderhavige wijziging geldende tekst van artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 is een verwijzing opgenomen naar het vierde lid van artikel 3.45 van de Wet IB 2001. Ingevolge de Fiscale verzamelwet 2010 is dat vierde lid met terugwerkende kracht tot en met 1 december 2010 vernummerd tot vijfde lid. De in de eerste volzin bedoelde verwijzing was abusievelijk nog niet aangepast. Met de onderhavige wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel III

Artikel III, onderdeel A (artikel 1.1 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

Met ingang van 1 januari 2011 geeft de URLB 2011 tevens uitvoering aan artikel 11b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Laatstgenoemd artikel was abusievelijk nog niet opgenomen in artikel 1.1 van de URLB 2011. Met de onderhavige wijziging wordt deze omissie met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 hersteld. Daarnaast wordt een redactionele verbetering aangebracht.

Artikel III, onderdeel B (artikel 7.6 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

De wijziging in artikel 7.6 van de URLB 2011 houdt verband met een technische aanpassing in artikel 28 van de Wet LB 1964 per 1 januari 2011. De verwijzing in het eerstgenoemde artikel naar een onderdeel van artikel 28 van de Wet LB 1964 was abusievelijk nog niet aangepast aan die wijziging. Met de onderhavige wijziging wordt deze verwijzing alsnog met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 dienovereenkomstig aangepast.

Artikel III, onderdeel C (artikel 12.2a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

Met het met ingang van 1 januari 2011 ingevoerde artikel 12.2a van de URLB 2011 wordt beoogd te voorkomen dat door middel van een ongebruikelijke voorfinanciering van regelingen voor vervroegde uittreding onbedoeld gebruik wordt gemaakt van de in artikel 32ba, derde lid, van de Wet LB 1964 opgenomen anti-cumulatiebepaling. Zonder de eerstgenoemde bepaling zou men in de genoemde situatie de toepassing van het vanaf 1 januari 2011 voor de zogenoemde VUT-heffing geldende tarief van 52% kunnen ontlopen. De in artikel III, onderdeel C, opgenomen aanpassing van artikel 12.2a van de URLB 2011 heeft tot doel de tekst van dat artikel in overeenstemming te brengen met deze bedoeling. Zoals aangegeven is in de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal Groot en Vermeij2 dient de toepassing van het genoemde artikel beperkt te blijven tot situaties waarin sprake is van een ongebruikelijke voorfinanciering die samenhangt met de toepassing van de hiervoor genoemde anti-cumulatiebepaling. De bewijslast dat de financiering op een ongebruikelijke tijdstip heeft plaatsgevonden en dat dit verband houdt met de toepassing van de genoemde anti-cumulatiebepaling, berust bij de inspecteur. Van financiering op een ongebruikelijk tijdstip zal bijvoorbeeld sprake zijn, indien in een regeling voor vervroegde uittreding die in het verleden gefinancierd werd op basis van het omslagstelsel, in het jaar 2010 een premie of bijdrage is gestort of schuldig is erkend waarmee toekomstige uitkeringen voor meerdere jaren (bijvoorbeeld voor de komende vijf jaren) ineens zijn (voor)gefinancierd. Van een ongebruikelijke voorfinanciering is bijvoorbeeld geen sprake, indien aan het einde van het jaar 2010 een ontslaguitkering is toegekend in de vorm van een stamrecht waarbij de koopsom voor de toekomstige uitkeringen ineens is voldaan.

Artikel IV

Artikel IV, onderdeel A (artikel 14 van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen)

Artikel 14 van de URWW was abusievelijk nog niet aangepast aan het per 1 januari 2011 gewijzigde artikel 31, eerste lid, van de Wet LB 1964. Het maximale bedrag dat jaarlijks fiscaal gefacilieerd mag worden gespaard onder de spaarloonregeling staat sindsdien niet meer in onderdeel f van het eerste lid van laatstgenoemd artikel, maar in onderdeel e van genoemd eerste lid. Met de onderhavige wijziging vindt de aanpassing van de in artikel 14 van de URWW opgenomen verwijzing naar artikel 31 van de Wet LB 1964 alsnog plaats. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel IV, onderdeel B (artikel 19e van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen)

Artikel 19e, eerste lid, onderdeel a, van de URWW regelt dat een werknemer ter zake van de kosten van het volgen van een opleiding of studie, in beginsel ook binnen de reguliere blokkeringstermijn over het tegoed van zijn spaarloonrekening mag beschikken. In het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van genoemd artikel is op deze regel een uitzondering opgenomen voor de bijbehorende kosten van binnenlandse reizen voor zover die meer bedragen dan het bedrag dat een werkgever onbelast zou mogen vergoeden. De laatstgenoemde bepaling was abusievelijk nog niet aangepast aan de invoering van de werkkostenregeling met ingang van 1 januari 2011. Met de onderhavige wijziging wordt deze omissie met terugwerkende kracht tot en met die datum hersteld.

Artikel V

Artikel V, onderdeel A (artikel 32 van de Uitvoeringsregeling accijns)

In artikel 32, tweede lid, onderdeel b, van de UR accijns wordt voor de duidelijkheid het woord afdrukken vervangen door de woorden elektronische of geprinte exemplaren. In het derde lid van genoemd artikel 32 wordt het woord afdruk vervangen door de woorden elektronisch of geprint exemplaar.

Artikel V, onderdeel B (artikel 32a van de Uitvoeringsregeling accijns)

In artikel 32a, eerste lid, van de UR accijns wordt verwezen naar enkele artikelen van de Algemene douaneregeling. Tot de onderhavige wijziging zaten hierin twee onjuistheden. De wijzigingen zijn van redactionele aard.

Artikel VI

Artikel VI, onderdelen A, B en C (artikelen 12, 16 en 17 van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

De wijzigingen in de artikelen 12, 16 en 17 van de UR VB zijn van redactionele aard.

Artikel VI, onderdeel D (artikel 18 van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

De wijziging van artikel 18, eerste lid, van de UR VB is van redactionele aard. Het tweede lid van genoemd artikel 18 wordt aangepast als gevolg van het feit dat douaneaangiften en -documenten elektronisch worden opgemaakt. In de administratie moet nu in plaats van een afschrift een elektronisch of geprint exemplaar van de douaneaangiften en douanedocumenten zijn opgenomen. Tevens moet een elektronisch of geprint exemplaar van de bevestiging van uitgang in de administratie zijn opgenomen, waarbij in plaats van laatstgenoemd bescheid ook alternatief bewijs als bedoeld in artikel 796 quinquies bis, derde lid, van Verordening (EEG) 2454/93 van de Commissie, houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (TVo. CDW) (PbEU 2008, L329), mag zijn opgenomen. In het derde lid van genoemd artikel 18 vervalt de zinsnede ‘en ambtelijk afgetekende’, omdat douaneaangiften elektronisch worden opgemaakt.

Artikel VI, onderdelen E, F, G en H (artikelen 19, 20, 25 en 26 van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

De wijzigingen in de artikelen 19, 20, 25 en 26 van de UR VB zijn van redactionele aard.

Artikel VI, onderdeel I (artikel 28 van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

In artikel 28, eerste en tweede lid, van de UR VB werden tot de onderhavige wijziging abusievelijk accijnszegels vermeld terwijl belastingzegels zijn bedoeld. Via de onderhavige wijziging wordt dit hersteld.

Artikel VI, onderdeel J (artikel 29 van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

In artikel 29, eerste lid, van de UR VB wordt een redactionele wijziging aangebracht.

In artikel 29, derde lid, van de UR VB werden tot de onderhavige wijziging abusievelijk accijnszegels vermeld terwijl belastingzegels zijn bedoeld. Via de onderhavige wijziging wordt dit hersteld.

Artikel VI, onderdeel K (artikel 34 van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

De wijziging van artikel 34, derde lid, van de UR VB betreft een redactionele herziening.

Artikel VI, onderdeel L (artikel 38 van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

In artikel 38, tweede lid, van de UR VB werden tot de onderhavige wijziging abusievelijk accijnszegels vermeld terwijl belastingzegels zijn bedoeld. Via de onderhavige wijziging wordt dit hersteld.

Artikel VII

Artikel VII, onderdelen A, B en C (artikelen 1, 2 en 4 van de Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering)

De wijzigingen van de artikelen 1, 2 en 4 van de Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering houden verband met een herindeling van taken van de diverse ministeries die heeft plaatsgevonden bij het aantreden van het nieuwe kabinet. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel VIII

Artikel VIII (artikel 1 van de Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting voor investeringen in stedelijke herstructurering)

De wijziging van artikel 1 van de Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting voor investeringen in stedelijke herstructurering houdt verband met een herindeling van taken van de diverse ministeries die heeft plaatsgevonden bij het aantreden van het nieuwe kabinet. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel IX

Artikel IX, onderdelen A en B (artikelen 1:1 en 1:5 van de Algemene douaneregeling)

Bij artikel XLIII van de Aanpassingswet Algemene douanewet, jo. artikel IV van de Wet OM-afdoening, wordt onder andere artikel 10:15 van de Algemene douanewet vervangen. Genoemd artikel IV treedt met ingang van 1 juli 2011 in werking. Ingevolge genoemde artikelen XLIII en IV vervalt de tot die datum in artikel 10:15 van de Algemene douanewet opgenomen mogelijkheid strafvervolging te voorkomen door vrijwillig te voldoen aan de voorwaarden welke de inspecteur heeft gesteld ter voorkoming van strafvervolging. In de plaats van deze zogenoemde transactiemogelijkheid heeft de inspecteur met ingang van 1 juli 2011 de mogelijkheid een strafbeschikking uit te vaardigen. Ingevolge het eerste lid van de met ingang van 1 juli 2011 geldende tekst van artikel 10:15 van de Algemene douanewet kunnen bij ministeriële regeling functionarissen worden aangewezen die bevoegd zijn namens de inspecteur strafbeschikkingen uit te vaardigen. Met de aanwijzing van deze functionarissen in artikel 1:5, tweede lid (nieuw), van de Algemene douaneregeling wordt daaraan uitvoering gegeven. Ingevolge deze aanwijzing worden dezelfde ambtenaren die thans in de praktijk de bevoegdheden, bedoeld in artikel 11:7 van de Algemene douanewet, uitoefenen en in de praktijk worden aangeduid als contactambtenaren, belast met het uitvaardigen, namens de inspecteur, van strafbeschikkingen. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om ook in de tekst van artikel 1:5 van de Algemene douaneregeling tot uitdrukking te brengen dat niet de in dat artikel genoemde algemeen directeur Douane en directeuren, maar de door die algemeen directeur Douane en directeuren aangewezen ambtenaren ‘de contactambtenaar’ zijn.

Artikel IX, onderdeel C, en artikel X (artikel 1:10a van de Algemene douaneregeling en artikel 1.4a van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

De invoering van artikel 1:10a van de Algemene douaneregeling en artikel 1.4a van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES hangt samen met de eveneens in de onderhavige regeling opgenomen vervanging van de tekst van artikel 27 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003. In de nieuwe tekst van artikel 27 van de URBD 2003 is voorzien in een overgangsregeling die ertoe strekt dat bij wijzigingen in de aanwijzing van functionarissen de nieuw aangewezen functionaris in de plaats treedt van de eerder aangewezen functionaris. Verder worden beslissingen genomen door de eerder aangewezen functionaris geacht te zijn genomen door de nieuw aangewezen functionaris. Voorts geldt dat verplichtingen blijven gelden jegens de voorheen aangewezen functionaris alsmede jegens de door die functionaris aangewezen ambtenaren van de Belastingdienst. De artikelen IX, onderdeel C, en X bewerkstelligen door middel van het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 27 van de URBD 2003 dat het in dat artikel opgenomen overgangsrecht ook geldt voor de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES.

Artikel X

Artikel XI

Artikel XI, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Met het ingevolge de onderhavige wijziging aan artikel 1 van de UR AWR 1994 toegevoegde tweede lid wordt tot uitdrukking gebracht dat in die regeling met ‘de wet’ de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt bedoeld.

Artikel XI, onderdeel B (artikel 20 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

In de tot de onderhavige wijziging geldende tekst van artikel 20, derde lid, van de UR AWR 1994 was de bevoegdheid van de inspecteur opgenomen om al dan niet op verzoek ontheffing te verlenen van de verplichting langs elektronische weg aangifte te doen.

Het doen van aangifte op papier is voor de Belastingdienst relatief kostbaar. Naast het logistieke proces om een papieren aangifte te kunnen verstrekken, gaat het dan om kosten voor het verwerken van deze aangiften. Deze aangiften moeten namelijk gescand en ingetoetst worden, zodat de Belastingdienst de aangifte digitaal kan afdoen. Naast de kosten kunnen fouten bij het vertoetsen helaas niet altijd voorkomen worden. De ondernemer kan deze fouten alleen weer herstellen door tegen de belastingaanslag bezwaar te maken (of als het om de voorlopige aanslag inkomstenbelasting gaat, een verzoek om herziening te doen), hetgeen tot extra administratieve lasten en onnodige kosten leidt.

Inmiddels verzoekt nog maar een beperkte groep om ontheffing. De redenen om een ontheffing aan te vragen zijn overwegend het niet hebben van een internetaansluiting en het niet kunnen omgaan met een computer. Deze redenen kunnen eenvoudig ondervangen worden hetzij door deze groep zelf, hetzij door (tijdelijke) ondersteuning door de Belastingdienst bijvoorbeeld in de vorm van hulp bij de elektronische aangifte.

Gelet op de voordelen van de elektronische aangifte, de kosten voor de Belastingdienst in verband met de papieren aangifte en de daaraan verbonden risico’s, vervalt daarom de ontheffingsmogelijkheid per 1 januari 2012. De verplichting elektronisch aangifte te doen geldt vanaf die datum alleen niet indien de aangifte betrekking heeft op een gedeelte van een tijdvak en de inspecteur daarom een papieren aangiftebiljet uitreikt. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, ziet dit bijvoorbeeld op aangiften inkomstenbelasting situaties van overlijden, immigratie of emigratie en op aangiften omzetbelasting bij ondernemers die in de loop van een tijdvak starten.

Artikel XI, onderdeel C (artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Artikel 43c, eerste lid, onderdeel b, onder 4°(nieuw), van de UR AWR 1994 regelt dat de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 67 van de AWR, niet geldt voor de verstrekking door de Belastingdienst van inkomensgegevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van de uitvoering van de verrekeningsregelingen die zijn opgenomen in de artikelen 43 en 65 van de Provinciewet, de artikelen 44 en 66 van de Gemeentewet en de artikelen 44 en 48 van de Waterschapswet. Deze verrekeningsregelingen voorzien erin dat commissarissen van de Koning, burgemeesters, gedeputeerden, wethouders, voorzitters van waterschappen en leden van het dagelijks bestuur van waterschappen worden gekort op hun bezoldiging in het geval zij neveninkomsten genieten. Verrekening vindt plaats overeenkomstig de systematiek zoals die ingevolge de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer geldt voor leden van de Tweede Kamer. Voor de gegevensverstrekking door de Belastingdienst zal een wettelijke grondslag worden opgenomen in de Provinciewet, de Gemeentewet en de Waterschapswet. Zodra dat is gerealiseerd kan de hiervoor genoemde aanvulling van artikel 43c, eerste lid, onderdeel b, onder 4°(nieuw), van de UR AWR 1994 gelet op artikel 67, tweede lid, onderdeel a, van de AWR weer komen te vervallen.

Artikel 43c, eerste lid, onderdeel b, onder 5°(nieuw), van de UR AWR 1994 regelt dat de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 67 van de AWR, niet geldt voor de verstrekking door de Belastingdienst van gegevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van een integriteitstoetsing van kandidaten voor de functie van commissaris van de Koning, burgemeester, Rijksvertegenwoordiger of waarnemend Rijksvertegenwoordiger van Bonaire, St. Eustatius en Saba of gezaghebber van Bonaire, St. Eustatius of Saba. Het betreft gegevens over het fiscale betalings- en aangiftegedrag van de genoemde kandidaten voor zover dit aanleiding heeft gegeven of had kunnen geven tot een verzuim- of vergrijpboete. Voor deze gegevensverstrekking door de Belastingdienst zal een wettelijke grondslag worden opgenomen in de Provinciewet, de Gemeentewet en de Wet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Zodra dat is gerealiseerd kan de hiervoor genoemde aanvulling van artikel 43c, eerste lid, onderdeel b, onder 5° (nieuw), van de UR AWR 1994 gelet op artikel 67, tweede lid, onderdeel a, van de AWR weer komen te vervallen.

In de brief van 21 april 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal3 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de hiervoor genoemde aanpassing en de achtergrond daarvan bekendgemaakt. Sinds 1 januari 2011 wordt reeds uitvoering gegeven aan het voornemen om kandidaten voor de functie van commissaris van de Koning of burgemeester mede te onderzoeken op de naleving van hun fiscale verplichtingen. In deze pilotfase is gewerkt met een ontheffing van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67, derde lid, van de AWR. Precieze afspraken over de te verstrekken gegevens zullen worden vastgelegd in een convenant. De verstrekte gegevens kunnen voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een zwaarwegende reden vormen om af te wijken van een aanbeveling tot benoeming of herbenoeming als bedoeld in artikel 61, zevende lid, of artikel 61a, vierde lid, van de Provinciewet dan wel artikel 61, zevende lid, of artikel 61a, vijfde lid, van de Gemeentewet, alsmede worden betrokken in de beoordeling door die minister tot het al dan niet doen van een voordracht, bedoeld in artikel 73, eerste lid, artikel 188, eerste en tweede lid, of artikel 200, tweede en derde lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De wijziging van artikel 43c, eerste lid, onderdeel k, van de UR AWR 1994 heeft te maken met de inwerkingtreding van de Waterwet met ingang van 22 december 2009. Krachtens die wet zijn behalve aan de provincies ook handhavingstaken toebedeeld aan de waterschappen. In artikel 43c, eerste lid, onderdeel w, onder 1°, van de UR AWR 1994 is reeds geregeld dat de geheimhoudingsplicht niet geldt voor het desgevraagd aan de provincies verstrekken van gegevens ten behoeve van de uitvoering en het toezicht op naleving van de Waterwet. In artikel 43c, eerste lid, onderdeel k, onder 2°, van de UR AWR 1994 wordt dit met de onderhavige wijziging eveneens geregeld voor gegevensverstrekking voor eenzelfde doel aan waterschappen. In verband met de bovengenoemde wijziging wordt de tot die wijziging geldende tekst van artikel 43c, eerste lid, onderdeel k, van de UR AWR 1994 in onderdeel 1°van die bepaling opgenomen.

Artikel XII

Artikel XII, onderdelen A, B en E (artikelen 1 en 27 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

Met de wijziging van de artikelen 1 en 27 van de UR IW 1990 worden enkele verwijzingen aangepast. De artikelen uit de Luchtvaartwet waar tot de onderhavige wijziging in de genoemde artikelen van de UR IW 1990 naar verwezen werd, zijn gewijzigd of vervallen. Het oorspronkelijke artikel 37l van de Luchtvaartwet had betrekking op de beveiligingsheffing. Deze heffing is opgeheven met ingang van 1 januari 2003. Abusievelijk is artikel 1 van de UR IW 1990 destijds niet op dit punt aangepast.

De artikelen 77 tot en met 77c van de Luchtvaartwet, zoals die artikelen luidden tot 1 november 2009, hadden betrekking op de geluidsheffing burgerluchtvaart. De inhoud van deze artikelen is met ingang van 1 november 2009 verplaatst naar titel 8a.3 van de Wet luchtvaart. Hierdoor zijn de artikelen 77 tot en met 77c van de Luchtvaartwet vervallen. Abusievelijk zijn de artikelen 1 en 27 van de UR IW 1990 destijds niet op dit punt aangepast. Door onderhavige wijziging van de UR IW 1990 worden de hiervoor genoemde omissies hersteld. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel XII, onderdelen C en D (artikelen 10 en 20 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

De wijzingen van de artikelen 10 en 20 van de UR IW 1990 betreffen technische aanpassingen in verband met de wijziging van de Successiewet 1956 ingevolge de wet van 23 december 2009 houdende wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956) (Stb. 2009, 564). De termen ‘successierecht’ en ‘schenkingsrecht’ zijn daarbij met ingang van 1 januari 2010 vervangen door ‘erfbelasting’ respectievelijk ‘schenkbelasting’. Met de onderhavige wijzigingen worden de artikelen 10 en 20 van de UR IW 1990 op dit punt met terugwerkende kracht tot en met de laatstgenoemde datum aangepast. Alhoewel recht van overgang met ingang van 1 januari 2010 is afgeschaft, kan het nog wel voorkomen dat kwijtschelding plaats dient te vinden van recht van overgang dat voor 1 januari 2010 verschuldigd is geworden. Om die reden is het recht van overgang vooralsnog niet uit de onderhavige bepalingen verwijderd. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele redactionele verbeteringen in beide onderhavige artikelen door te voeren.

Artikel XIII

Artikel XIII (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Als gevolg van de Aanpassingswet vierde tranche Awb bestaat artikel 31 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen sinds 1 juli 2009 niet meer uit leden. De in artikel 1 van de UR Awir opgenomen verwijzing naar het hiervoor genoemde artikel was op dit punt abusievelijk nog niet aangepast. Met de onderhavige wijziging wordt deze omissie alsnog met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2009 hersteld.

Artikel XIV

Artikel XIV, onderdelen A en B (artikelen 1 en 6 van de Uitvoeringsregeling kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken)

Met ingang van 1 januari 2011 is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet ZBO) van toepassing op de Waarderingskamer. Ingevolge artikel 26 van de Kaderwet ZBO stelt de desbetreffende Minister een datum vast waarop een zelfstandig bestuursorgaan jaarlijks de begroting voor het daaropvolgende jaar aan hem zendt. Deze datum wordt ingevolge de onderhavige regeling voor de Waarderingskamer vastgesteld op 1 december. Dit wordt geregeld in het ingevolge de onderhavige regeling in de Uitvoeringsregeling kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken op te nemen hoofdstuk 3A en in het bijzonder in artikel 6, dat vooralsnog het enige artikel van dat hoofdstuk is. In verband met de hiervoor genoemde wijziging wordt in artikel 1 van de Uitvoeringsregeling kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken een verwijzing naar artikel 26 van de Kaderwet ZBO opgenomen.

Artikel XV

Artikel XV, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

De wijziging van artikel 1 van de URBD 2003 betreft een redactionele aanpassing.

Artikel XV, onderdeel B (artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Bij artikel IV van de Wet OM-afdoening wordt onder andere artikel 76 van de AWR vervangen. Genoemd artikel IV treedt met ingang van 1 juli 2011 in werking. Ingevolge genoemd artikel IV vervalt de tot die datum in artikel 76 van de AWR opgenomen mogelijkheid strafvervolging te voorkomen door vrijwillig te voldoen aan de voorwaarden welke het bestuur van ’s Rijks belastingen heeft gesteld ter voorkoming van strafvervolging. In de plaats van deze zogenoemde transactiemogelijkheid heeft het bestuur van ’s Rijks belastingen met ingang van 1 juli 2011 de mogelijkheid een strafbeschikking uit te vaardigen. Ingevolge het eerste lid van de met ingang van 1 juli 2011 geldende tekst van artikel 76 van de AWR kunnen bij ministeriële regeling functionarissen worden aangewezen die bevoegd zijn namens het bestuur van ’s Rijks belastingen strafbeschikkingen uit te vaardigen. Met de aanwijzing van deze functionarissen in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 wordt daaraan uitvoering gegeven. Ingevolge deze aanwijzing worden dezelfde ambtenaren die thans in de praktijk de bevoegdheden, bedoeld in artikel 84 van de Algemene wet rijksbelastingen, het gaat hier om de zogenoemde functie van contactambtenaar, uitoefenen, belast met het uitvaardigen, namens het bestuur van ’s Rijks belastingen, van strafbeschikkingen. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om ook in de tekst van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 tot uitdrukking te brengen dat niet de in dat artikel genoemde directeuren, maar de door die directeuren aangewezen ambtenaren ‘de contactambtenaar’ zijn.

Artikel XV, onderdeel C (artikel 27 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

De nieuwe tekst van artikel 27 van de URBD 2003 bevat overgangsrecht dat ertoe strekt dat bij wijzigingen in de aanwijzing van functionarissen de nieuw aangewezen functionaris in de plaats treedt van de eerder aangewezen functionaris en dat beslissingen genomen door de eerder aangewezen functionaris worden geacht te zijn genomen door de nieuw aangewezen functionaris. Voorts geldt dat verplichtingen blijven gelden jegens de voorheen aangewezen functionaris alsmede jegens de door die functionaris aangewezen ambtenaren van de Belastingdienst. Dit samenstel van bepalingen maakt het mogelijk dat feitelijke benoemingen die in de praktijk niet steeds volledig in de tijd gelijklopen met de desbetreffende wijzigingen van de URBD 2003 flexibel kunnen worden opgevangen. De tot de onderhavige wijziging geldende tekst van genoemd artikel 27 was beperkt tot de overgangsrechtelijke situatie bij inwerkingtreding van de URBD 2003. Met de nieuwe tekst van genoemd artikel 27 wordt bereikt dat het in dat artikel opgenomen overgangsrecht zowel wijzigingen van de URBD 2003 omvat die in het verleden hebben plaatsgevonden als mogelijke toekomstige wijzigingen. Daarnaast wordt de regeling uitgebreid wat betreft haar toepassingsbereik tot het bestuur van ’s Rijks belastingen en de leiding van Belastingdienst/Toeslagen.

Artikel XVI

Artikel XVI, onderdelen A en B (artikelen 1 en 21 van de Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970)

Bij regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 februari 2011, nr. DB 2011/71M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, Algemene douaneregeling en Uitvoeringsregeling Douane en Accijnswet BES in verband met de instelling van het Landelijk kantoor Belastingregio’s (Stcrt. 2011, 3907) zijn enige wijzigingen aangebracht in de URBD 2003 in verband met veranderingen in de organisatie van de Belastingdienst. Zo staan de Belastingregio’s niet langer onder leiding van een managementteam met een voorzitter, maar onder leiding van een directeur. De verwijzingen in de artikelen 1 en 21 van de Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970 worden aan genoemde wijzigingen aangepast. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een onjuiste verwijzing te herstellen.

Artikel XVII

Artikel XVII, onderdelen A tot en met H (artikelen 1, 2, 3, 6, 7, 14 en 16 van de Uitvoeringsregeling Wob Financiën)

Bij de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 februari 2011, nr. DB 2011/71M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, Algemene douaneregeling en Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met de instelling van het Landelijk kantoor Belastingregio’s (Stcrt. 2011, 3907) en de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 26 april 2011, nr. DB 2011/164M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met enkele aanpassingen van de organisatie en het besturingsmodel van de Belastingdienst (Stcrt. 2011, 7685) zijn met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 onderscheidenlijk met ingang van 1 mei 2011 enkele wijzigingen aangebracht in de URBD 2003 in verband met de instelling van het Landelijk Kantoor Belastingregio’s en de verandering van het besturingsmodel van de Belastingdienst. Het met ingang van 1 januari 2011 ingestelde Landelijk Kantoor Belastingregio’s staat onder leiding van de algemeen directeur Belastingregio’s. Voorts staan de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de URBD 2003 met ingang van 1 januari 2011 niet langer onder leiding van een managementteam met een voorzitter maar onder leiding van een directeur. De (zelfstandige) organisatieonderdelen van de Belastingdienst, genoemd in de onderdelen c1, c2, d en f van artikel 3, eerste lid, van de URBD 2003, staan met ingang van 1 mei 2011 niet langer onder leiding van een managementteam met een voorzitter maar onder leiding van een directeur. In verband met deze wijzigingen worden de artikelen 1 en 7 van de Uitvoeringsregeling WOB Financiën dienovereenkomstig aangepast.

Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in genoemde regeling de verwijzing naar enkele onderdelen van het Ministerie van Financiën te actualiseren en om enkele redactionele verbeteringen aan te brengen.

Artikel XVIII

Artikel XVIII (artikel IV van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 februari 2011, nr. DB 2011/71M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, Algemene douaneregeling en Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met de instelling van het Landelijk kantoor Belastingregio’s (Stcrt. 2011, 3907))

In verband met het feit dat ingevolge artikel XV, onderdeel C, van de onderhavige regeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 nieuw overgangsrecht wordt opgenomen in artikel 27 van de URBD 2003, kan het in artikel IV van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 februari 2011, nr. DB 2011/71M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, Algemene douaneregeling en Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met de instelling van het Landelijk kantoor Belastingregio’s (Stcrt. 2011, 3907) opgenomen overgangsrecht komen te vervallen.

Artikel XIX

Artikel XIX (artikelen III en IV van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 26 april 2011, nr. DB 2011/164M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met enkele aanpassingen van de organisatie en het besturingsmodel van de Belastingdienst (Stcrt. 2011, 7685)).

In artikel V van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 26 april 2011, nr. DB 2011/164M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met enkele aanpassingen van de organisatie en het besturingsmodel van de Belastingdienst (Stcrt. 2011, 7685) is ten onrechte geen terugwerkende kracht verleend aan artikel III van die regeling tot en met 1 januari 2011. Daarom bepaalt artikel XIX van de onderhavige regeling dat genoemd artikel III mede van toepassing is gedurende de periode van 1 januari 2011 tot en met 2 maart 2011.

In verband met het feit dat ingevolge artikel XV, onderdeel C, van de onderhavige regeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 nieuw overgangsrecht wordt opgenomen in artikel 27 van de URBD 2003, kan het in artikel IV van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 26 april 2011, nr. DB 2011/164M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met enkele aanpassingen van de organisatie en het besturingsmodel van de Belastingdienst (Stcrt. 2011, 7685) opgenomen overgangsrecht komen te vervallen.

Artikel XX

Artikel XX (artikel 8.9 van de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES)

Artikel 8.9, eerste lid, onderdeel b, onder 5°(nieuw), van de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES regelt dat de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 8.21 van de Belastingwet BES, niet geldt voor de verstrekking door de Belastingdienst van gegevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van een integriteitstoetsing van kandidaten voor de functie van Rijksvertegenwoordiger of waarnemend Rijksvertegenwoordiger van Bonaire, St. Eustatius en Saba of gezaghebber van Bonaire, St. Eustatius of Saba. Het betreft gegevens over het fiscale betalings- en aangiftegedrag van de genoemde kandidaten voor zover dit aanleiding heeft gegeven of had kunnen geven tot een verzuim- of vergrijpboete. Voor deze gegevensverstrekking door de Belastingdienst zal een wettelijke grondslag worden opgenomen in de Wet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Zodra dat is gerealiseerd kan de hiervoor genoemde aanvulling van artikel 8.9, eerste lid, onderdeel b, onder 5°(nieuw), van de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES gelet op artikel 8.21, tweede lid, onderdeel a, van de Belastingwet BES weer komen te vervallen.

In de brief van 21 april 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal4 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de hiervoor genoemde aanpassingen en de achtergrond daarvan bekend gemaakt. Precieze afspraken over de te verstrekken gegevens zullen worden vastgelegd in een convenant. De verstrekte gegevens kunnen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden betrokken in de beoordeling of een kandidaat al dan niet wordt voorgedragen voor de functie van Rijksvertegenwoordiger, waarnemend Rijksvertegenwoordiger of gezaghebber, bedoeld in artikel 73, eerste lid, artikel 188, eerste en tweede lid, of artikel 200, tweede en derde lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel XXI

Artikel XXI (inwerkingtreding)

De onderhavige regeling treedt ingevolge artikel XXI, eerste lid, in werking met ingang van 1 juli 2011, met dien verstande dat enkele wijzigingen terugwerken tot een eerdere datum. De terugwerkende kracht voor de in artikel XII, onderdelen A, B en E, opgenomen wijzigingen houdt verband met de data (1 januari 2003 onderscheidenlijk 1 november 2009) waarop de verwijzingen in de artikelen 1 en 27 van de UR IW 1990 onjuist zijn geworden. De wijziging in artikel XIII werkt terug tot en met 1 juli 2009. Dit houdt verband met de datum waarop de verwijzing in artikel 1 van de UR Awir onjuist is geworden. De in de artikel XII, onderdelen C en D, opgenomen wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2010. De reden hiervoor is opgenomen bij de toelichting op genoemde onderdelen. Artikel II werkt terug tot en met 1 december 2010, zijnde de datum vanaf wanneer de betreffende verwijzing met terugwerkende kracht onjuist is geworden. De in de artikelen I en III, onderdelen A en B, en IV opgenomen wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2011. De reden hiervoor is opgenomen bij de toelichting op deze artikelen en onderdelen. De wijziging in artikel III, onderdeel C, brengt deze bepaling in overeenstemming met doel en strekking van deze per 1 januari 2011 ingevoerde bepaling en werkt daarom eveneens terug tot en met 1 januari 2011.

De  artikelen XVI en XVII bevatten onder meer enkele wijzigingen in de Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970 en in de Uitvoeringsregeling Wob Financiën die samenhangen met verwijzingen naar organisatieonderdelen en functionarissen die worden genoemd in de URBD 2003. Omdat deze verwijzingen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011, respectievelijk 1 mei 2011, onjuist waren geworden, wordt in artikel XXI geregeld dat de desbetreffende wijzigingen terugwerken tot en met 1 januari 2011, respectievelijk 1 mei 2011. In verband met het in artikel XV, onderdeel C, van de onderhavige regeling opgenomen artikel 27 van de URBD 2003, dat ingevolge artikel XXI met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 in werking treedt, dient artikel IV van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 februari 2011, nr. DB 2011/71M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, Algemene douaneregeling en Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met de instelling van het Landelijk kantoor Belastingregio’s (Stcrt. 2011, 3907) met terugwerkende kracht tot en met 3 maart 2011 te vervallen en dient artikel IV van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 26 april 2011, nr. DB 2011/164M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES in verband met enkele aanpassingen van de organisatie en het besturingsmodel van de Belastingdienst (Stcrt. 2011, 7685) met terugwerkende kracht tot en met 1 mei 2011 te vervallen.

De bevoegdheid om ontheffing te verlenen van de verplichting langs elektronische weg aangifte te doen vervalt ingevolge artikel XXI, tweede lid, met ingang van 1 januari 2012. Door deze wijziging thans reeds vast te stellen maar eerst per 1 januari 2012 in werking te laten treden, heeft de Belastingdienst voldoende tijd om deze wijziging nader kenbaar te maken aan de betrokkenen en hebben de desbetreffende belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen voldoende tijd om eventueel maatregelen te treffen om aan hun verplichting te voldoen om elektronisch aangifte te doen. Het vervallen van de ontheffing met ingang van 1 januari 2012 betekent dat bijvoorbeeld de aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting over 2011 elektronisch gedaan moeten worden.

De Staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 2101.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 2101.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VII, nr. 99.

X Noot
4

Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VII, nr. 99.

Naar boven