Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 24 maart 2010, nr. DL/FCA/197112, houdende regels voor het verstrekken van subsidie aan scholen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs ten behoeve van het implementeren van innovatieve maatregelen in de schoolorganisatie gericht op verhoging van de arbeidsproductiviteit en ten behoeve van het meten van de effecten van deze maatregelen op de arbeidsproductiviteit (Regeling InnovatieImpuls Onderwijs)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. po:

het primair onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs,

c. vo:

het voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs,

d. school:

een uit ’s Rijks kas bekostigde basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, dan wel een uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs,

e. urgentieschool:

een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs waarvan minimaal 30% van het onderwijsgevend personeel 55 jaar of ouder is (peildatum 1 oktober 2009), dan wel een school voor voortgezet onderwijs waarvan minimaal 30% van het onderwijsgevend personeel 55 jaar of ouder is (peildatum 1 oktober 2009),

f. bevoegd gezag:

het bevoegd gezag van een school,

g. adviescommissie:

de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 11,

h. innovatieve maatregel:

vernieuwende maatregel binnen de schoolorganisatie gericht op verhoging van de arbeidsproductiviteit,

i. effectmeting:

het onderzoek naar de effecten van de innovatieve maatregelen op de arbeidsproductiviteit, de werkdruk en de kwaliteit van het onderwijs,

j. experimentgroep:

de scholen die een innovatieve maatregel implementeren en participeren aan de effectmeting,

k. controlegroep:

de scholen die uitsluitend participeren aan de effectmeting,

l. innovatieconcept:

een door scholen ontwikkeld voorstel voor de implementatie en effectmeting van een innovatieve maatregel dat bij de adviescommissie ter beoordeling is ingediend,

m. gepubliceerd innovatieconcept:

een innovatieconcept dat door de minister – op basis van het advies van de adviescommissie – als meest kansrijk is aangemerkt en gepubliceerd is in de Staatscourant,

n. voortrekkerschool:

een school die heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een innovatieconcept,

o. projectplan:

het plan voor de implementatie van een innovatieve maatregel dat een school opstelt op basis van een gepubliceerd innovatieconcept.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan het bevoegd gezag van een school:

    • a. voor de ontwikkeling van een projectplan;

    • b. voor de uitvoering van een projectplan zoals bedoeld in a;

    • c. voor deelname aan de effectmeting door scholen in de controlegroep.

  • 2. De subsidies als bedoeld in lid 1, a en b worden verleend voor de ontwikkeling en uitvoering van projectplannen:

    • a. die gebaseerd zijn op een gepubliceerd innovatieconcept;

    • b. die gericht zijn op de implementatie van innovatieve maatregelen die leiden tot een stijging van de arbeidsproductiviteit met behoud van de onderwijskwaliteit en zonder verhoging van de werkdruk van leraren, en;

    • c. die zo ingericht zijn dat de effecten van de innovatieve maatregelen op de arbeidsproductiviteit, de kwaliteit van het onderwijs en de werkdruk gemeten kunnen worden, en;

    • d. die kennis, ervaringen en inzichten opleveren die overdraagbaar zijn aan en toegepast kunnen worden door bevoegde gezagsorganen die niet van deze regeling gebruikmaken.

  • 3. De subsidie als bedoeld in lid 1, c, wordt verleend als tegemoetkoming in de kosten die voortvloeien uit deelname aan de effectmeting.

Artikel 3. Subsidieaanvrager

  • 1. Subsidie kan slechts aangevraagd worden door het bevoegd gezag.

  • 2. Subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, a en subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, kan slechts aangevraagd worden indien:

    • a. het bevoegd gezag een school heeft ingeschreven op een gepubliceerd innovatieconcept, en;

    • b. indien de school die door het bevoegd gezag is ingeschreven, is toegewezen aan de experimentgroep.

  • 3. Subsidie voor deelname aan de effectmeting als bedoeld in artikel 2, lid 1, c, wordt ambtshalve vastgesteld en wordt uitsluitend toegekend aan het bevoegd gezag.

  • 4. Voor subsidie als bedoeld in lid 3 komt het bevoegd gezag in aanmerking indien:

    • a. het bevoegd gezag een school heeft ingeschreven op een gepubliceerd innovatieconcept, en;

    • b. de school die door het bevoegd gezag is ingeschreven, is toegewezen aan de controlegroep, en;

    • c. het bevoegd gezag zich akkoord heeft verklaard met deze toewijzing conform de procedure in artikel 8, lid 2.

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in totaal een bedrag van € 18 miljoen beschikbaar voor de jaren 2010–2014.

  • 2. Voor verlening van subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, a, is een bedrag beschikbaar van € 1,8 mln.

  • 3. Voor verlening van subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, is het in lid 1 genoemde totaalbedrag beschikbaar verminderd met het in lid 2 genoemde bedrag en het bedrag gemoeid met subsidie voor deelname aan de effectmeting als bedoeld in artikel 2, lid 1, c.

Artikel 5. Subsidiebedrag

  • 1. De hoogte van de subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, a, bedraagt € 9000,–

  • 2. De hoogte van de subsidie voor de uitvoering een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, wordt door de minister vastgesteld aan de hand van het projectplan en de projectbegroting als bedoeld in artikelen 9 en 10.

  • 3. De hoogte van de subsidie voor deelname aan de effectmeting als bedoeld in artikel 2, lid 1, c, bedraagt € 10.000,–

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 6. Subsidieaanvraag

  • 1. Subsidie kan slechts op aanvraag worden verleend.

  • 2. Van het bepaalde in lid 1 is uitgezonderd de subsidie voor deelname aan de effectmeting als bedoeld in artikel 2, lid 1, c, die ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 7. Inschrijving op innovatieconcepten

  • 1. Op 8 april 2010 maakt de minister bekend welke innovatieconcepten geselecteerd zijn.

  • 2. Uiterlijk op 15 april 2010 worden de geselecteerde innovatieconcepten in de Staatscourant gepubliceerd.

  • 3. De inschrijving van een school op een gepubliceerd innovatieconcept vindt plaats door het indienen van een volledig ingevuld en ondertekend inschrijvingsformulier door het bevoegd gezag bij Agentschap NL. Het inschrijvingsformulier wordt vanaf 8 april 2010 beschikbaar gesteld.

  • 4. Het inschrijvingsformulier zoals bedoeld in lid 3 dient uiterlijk op 1 mei 2010 door Agentschap NL te zijn ontvangen. Uiterlijk op 8 mei 2010 ontvangt het bevoegd gezag een bewijs van inschrijving.

  • 5. Een bevoegd gezag mag meerdere scholen inschrijven op één of meerdere gepubliceerde innovatieconcepten, met dien verstande dat een en dezelfde school maar op één innovatieconcept ingeschreven mag worden.

  • 6. In het geval van meerdere inschrijvingen door een bevoegd gezag dient voor iedere school een inschrijvingsformulier ingediend te worden.

  • 7. De minister bepaalt per gepubliceerd innovatieconcept het maximaal aantal inschrijvingen dat benodigd is voor de experimentgroep en de controlegroep en kan, in geval van overinschrijving, inschrijvingen afwijzen.

  • 8. Indien het aantal inschrijvingen het maximum aantal als bedoeld in lid 7 niet overschrijdt, worden de inschrijvingen per gepubliceerd innovatieconcept onder toezicht van een notaris verdeeld over de experimentgroep en de controlegroep. Deze verdeling vindt, indien het evaluatiedesign van het innovatieconcept dat vereist, op a-selecte wijze plaats.

  • 9. De inschrijvingen van voortrekkerscholen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van een gepubliceerd innovatieconcept zijn uitgezonderd van de verdeling als bedoeld in lid 8 en worden automatisch toegewezen aan de experimentgroep, met dien verstande dat per gepubliceerd innovatieconcept maximaal 8 inschrijvingen van voortrekkerscholen automatisch worden toegewezen aan de experimentgroep.

  • 10. Indien het aantal inschrijvingen het maximum aantal als bedoeld in artikel 7 overschrijdt, worden de inschrijvingen per gepubliceerd innovatieconcept onder toezicht van een notaris (a-select) verdeeld over de experimentgroep en de controlegroep totdat het maximum aantal is bereikt, met dien verstande dat:

    • a) de inschrijvingen van voortrekkerscholen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van een gepubliceerd innovatieconcept uitgezonderd zijn van de (a-selecte) verdeling en automatisch worden toegewezen aan de experimentgroep, conform het bepaalde in lid 9;

    • b) de inschrijvingen van urgentiescholen als eerste (a-select) verdeeld worden over de experimentgroep en de controlegroep;

    • c) de overige inschrijvingen vervolgens (a-select) op volgorde van binnenkomst verdeeld worden over de experimentgroep en de controlegroep;

    • d) na het bereiken van het maximum aantal de dan nog resterende inschrijvingen conform lid 7 worden afgewezen.

  • 11. Indien het aantal inschrijvingen op een innovatieconcept onvoldoende is om een effectmeting te kunnen uitvoeren, kan de minister besluiten de inschrijvingen op dit concept af te wijzen.

  • 12. Inschrijvingen die na 1 mei 2010 zijn ontvangen, worden niet in behandeling genomen.

  • 13. Uiterlijk op 15 mei 2010 ontvangt het bevoegd gezag van Agentschap NL een bewijs van toewijzing aan de experimentgroep of de controlegroep of een bericht van afwijzing.

Artikel 8. Aanvraagprocedure

  • 1. Aanvraagprocedure voor subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, a, en voor subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b:

    • a. Met de aanvraag van subsidie voor de uitvoering van een projectplan vraagt het bevoegd gezag tegelijkertijd subsidie aan voor de ontwikkeling van een projectplan;

    • b. Uitsluitend aanvragen die met gebruikmaking van het beschikbaar gestelde aanvraagformulier zijn ingediend, worden in behandeling genomen. Het aanvraagformulier wordt vanaf 15 mei 2010 beschikbaar gesteld;

    • c. De subsidieaanvraag dient uiterlijk op 1 oktober 2010 ontvangen te zijn door Agentschap NL;

    • d. Aanvragen die na 1 oktober zijn ontvangen, worden niet in behandeling genomen.

  • 2. Ambtshalve vaststelling van subsidie voor deelname aan de effectmeting als bedoeld in artikel 2, lid 1, c:

    • a. Het bevoegd gezag verklaart akkoord te gaan met deelname aan de effectmeting door het bewijs van toewijzing aan de controlegroep als bedoeld in artikel 7, lid 13, ondertekend te retourneren aan Agentschap NL;

    • b. Het ondertekende bewijs van toewijzing aan de controlegroep dient uiterlijk op 15 juni 2010 ontvangen te zijn door Agentschap NL.

Artikel 9. Vereisten subsidieaanvraag

  • 1. De aanvraag voor subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, a, en voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, omvat:

    • a. het volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier als bedoeld in artikel 8, lid 1, b;

    • b. het door Agentschap NL afgegeven bewijs van toewijzing aan de experimentgroep als bedoeld in artikel 7, lid 13;

    • c. een projectplan dat voldoet aan de in lid 3 en 4 vermelde vereisten;

    • d. een projectbegroting die voldoet aan de in lid 5 vermelde vereisten.

  • 2. De minister kan besluiten dat de subsidieaanvraag voor de ontwikkeling van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, a, niet hoeft te voldoen aan de vereisten zoals bepaald in lid 1, c en d.

  • 3. Het bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in lid 1, c, te voegen projectplan dient te passen binnen de kaders van het gepubliceerde innovatieconcept:

    • a. De wijze waarop de resultaten en effecten worden gemeten, dient conform de effectmeting van het innovatieconcept te zijn;

    • b. De in het projectplan beschreven innovatieve maatregel dient inhoudelijk overeen te komen met het innovatieconcept;

    • c. De (verwachte) effecten van de innovatieve maatregel moeten beschreven worden in termen van hogere arbeidsproductiviteit (met minder leraren dezelfde of hogere resultaten bereiken);

    • d. De begrote kosten voor uitvoering van het projectplan dienen binnen de bij het gepubliceerde innovatieconcept goedgekeurde kosten per school te blijven. Bij overschrijding is het meerdere voor eigen rekening van het bevoegd gezag.

  • 4. Het bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in lid 1, c, te voegen projectplan dient aan de volgende criteria te voldoen dan wel de volgende onderdelen te bevatten:

    • a. het plan bevat een gedetailleerde begroting;

    • b. het plan maakt integraal onderdeel uit van het schoolbeleid;

    • c. het plan is goedgekeurd door de (PG)MR dan wel wordt aangetoond dat het draagvlak van het plan op een andere manier voldoende is geborgd;

    • d. een gedetailleerde planning van de projectfasen en van de activiteiten gedurende de gehele looptijd van het project;

    • e. een beschrijving van de wijze waarop aansturing en coördinatie van het project plaatsvindt;

    • f. een beschrijving van de wijze waarop eigen personeel wordt ingezet voor projectleiding, projectcoördinatie en projectuitvoering;

    • g. een beschrijving van de wijze waarop derden zoals bedoeld in artikel 10, lid 2, b, worden ingezet alsmede een onderbouwing van de meerwaarde van en de noodzaak tot inhuur van deze derden;

    • h. een beschrijving van de bij het project betrokken samenwerkingspartners, scholen en besturen;

    • i. een beschrijving van de wijze waarop de effectmeting plaatsvindt.

  • 5. De projectbegroting als bedoeld in lid 1, d, dient aan de volgende criteria te voldoen:

    • a. De projectbegroting sluit één op één aan op de activiteiten van het projectplan;

    • b. De projectbegroting geeft inzicht in de begrote kosten per kalenderjaar;

    • c. In de projectbegroting wordt onderscheid gemaakt naar de subsidiabele kostensoorten, zoals opgenomen in artikel 10, lid 2.

Artikel 10. Subsidiabele projectkosten

  • 1. Uitsluitend de begrote kosten komen voor subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, in aanmerking.

  • 2. De volgende kostensoorten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en implementatie van het projectplan, komen in aanmerking voor subsidiëring:

    • a. tijdelijke personele kosten, uitsluitend in verband met projectleiding en procescoördinatie;

    • b. kosten voor inhuur van derden (deskundigen, adviseurs);

    • c. kosten voor aanschaf of huur van middelen en materialen die direct voor het project noodzakelijk en functioneel zijn.

  • 3. Bij de inhuur van derden als bedoeld in lid 2, b, geldt een maximumtarief van € 150 per uur inclusief BTW.

  • 4. Middelen en materialen als bedoeld in lid 2, c, moeten op basis van afschrijving worden begroot, met een termijn van 5 jaar.

  • 5. De vergoeding van tijdelijke personeelskosten als bedoeld in lid 2, a, vindt plaats op basis van reële uurtarieven inclusief sociale lasten en overhead.

  • 6. Geen subsidie wordt verleend voor tijdelijke personele kosten in verband met de uitvoering van het project.

  • 7. Geen subsidie wordt verleend voor kosten van activiteiten die voor de datum van subsidieverlening ten behoeve van het project zijn gemaakt.

  • 8. Geen subsidie wordt verleend voor de ontwikkeling van nieuwe ICT-middelen.

  • 9. Geen subsidie wordt verleend voor kosten van activiteiten die na de looptijd van de subsidie ten behoeve van het project worden gemaakt.

  • 10. Onvoorziene kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.

HOOFDSTUK 3. ADVIESCOMMISSIE

Artikel 11. Samenstelling en benoeming adviescommissie

  • 1. Er is een onafhankelijke adviescommissie die tot taak heeft de minister te adviseren over de innovatieconcepten die als basis dienen voor de door scholen te ontwikkelen projectplannen.

  • 2. Tot leden van de adviescommissie worden benoemd:

    • dhr. A. Rinnooy Kan (voorzitter),

    • dhr. L. Verburgh,

    • dhr. A. Niemeijer,

    • dhr. P. Witteveen,

    • dhr. M. Vermeulen, en

    • dhr. J. Peschar.

  • 3. De voorzitter en de leden worden benoemd voor de periode van 1 maart 2010 tot 1 mei 2010.

  • 4. De periode, bedoeld in het derde lid, kan met ten hoogste twee maanden worden verlengd.

  • 5. De benoeming van de voorzitter of een lid kan worden ingetrokken indien:

    • a. daarom door de betreffende persoon verzocht is;

    • b. het functioneren van de voorzitter of het lid daartoe aanleiding geeft;

    • c. gebleken is dat de onafhankelijkheid van de voorzitter of het lid niet gewaarborgd is.

  • 6. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

Artikel 12. Werkwijze

  • 1. De adviescommissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De adviescommissie wordt bijgestaan door:

    • a. Een adviserend lid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    • b. Agentschap NL, het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken, die in het secretariaat van de adviescommissie voorziet.

Artikel 13. Rol adviescommissie

  • 1. De adviescommissie beoordeelt de innovatieconcepten die zijn ingediend, rangschikt de innovatieconcepten en selecteert de meest kansrijke innovatieconcepten.

  • 2. De adviescommissie adviseert de minister uiterlijk op 30 maart 2010 over de selectie van de meest kansrijke innovatieconcepten.

Artikel 14. Integriteit

Een lid van de adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien hij een onverenigbaar belang heeft bij de selectie van een innovatieconcept.

Artikel 15. Informatieplicht

De adviescommissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.

Artikel 16. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten welke door of namens de adviescommissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.

Artikel 17. Intellectuele eigendom

De leden van de commissie werken mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om te komen tot het kosteloos overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom.

Artikel 18. Vergoeding

  • 1. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vaste vergoeding. De toepasselijke salarisschaal voor de voorzitter en de andere leden is schaal 18, nr. 10, van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter is 25 uur per maand en voor de overige leden 22,5 uur per maand. De vergoeding wordt aan het einde van de zittingstermijn van de commissie (inclusief eventuele verlenging) uitbetaald. Indien de werkzaamheden meer of minder dan het vastgestelde aantal uren bedraagt, wordt in overleg eventueel de vergoeding evenredig vastgesteld.

  • 2. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIEVERLENING

Artikel 19. Criteria verdeling bij subsidieplafond

  • 1. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen voor subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, a, op basis van:

    • a. in de eerste plaats: de 8 voortrekkerscholen als bedoeld in artikel 7, lid 9, krijgen voorrang;

    • b. in de tweede plaats: een verdeling van het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 2. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen voor subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, op basis van:

    • a. in de eerste plaats: de 8 voortrekkerscholen als bedoeld in artikel 7, lid 9, krijgen voorrang;

    • b. in de tweede plaats: een vergelijking van de geschiktheid van de overige projectplannen om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie;

    • c. in de derde plaats: de verhouding tussen het aantal projectplannen van urgentiescholen en het totaal aantal projectplannen.

  • 3. Indien er na toepassing van lid 2 nog sprake is van gelijke kwalitatieve geschiktheid van projectplannen, zal de minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen verdelen.

  • 4. Met het oog op het bepaalde in het eerste en derde lid, geldt als datum van ontvangst de dag waarop de aanvraag is aangevuld, wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen.

Artikel 20. Advies voorafgaand aan subsidieverlening

De minister beslist over subsidieverlening mede op basis van het advies van Agentschap NL.

Artikel 21. Voorschriften bij subsidieverlening

Aan de verlening van de subsidie als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, kunnen aanvullende verplichtingen worden verbonden die noodzakelijk zijn ter waarborging van een juiste uitvoering van het project, dan wel voor het behoud van een goed inzicht in de voortgang van het project.

Artikel 22. Tijdvak subsidieverlening

  • 1. Subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, wordt verleend vanaf het moment van de datum van toekenning van de subsidieaanvraag tot uiterlijk 1 januari 2015.

  • 2. Subsidie voor deelname aan de effectmeting als bedoeld in artikel 2, lid 1, c, wordt verleend vanaf het moment van ambtshalve vaststelling van deze subsidie tot uiterlijk 1 januari 2015.

Artikel 23. Besluitvorming door de minister

  • 1. De minister beschikt uiterlijk 6 weken na afloop van de indieningstermijn op de subsidieaanvraag voor de ontwikkeling respectievelijk uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2. lid 1, a respectievelijk b.

  • 2. Indien de minister niet tijdig een beslissing neemt, deelt hij de aanvrager mee binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 24. Begrotingsvoorwaarde

In geval van niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen voor de uitvoering van projectplannen als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de Rijksbegroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 25. Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan verlening van subsidie worden geweigerd indien de aanvrager op grond van een andere regeling van de (rijks)overheid reeds subsidie ontvangt voor het projectplan dat het bevoegd gezag indient in het kader van deze regeling.

HOOFDSTUK 5. VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 26. Tussentijdse audit

  • 1. De minister laat voor projecten met een looptijd van meer dan een jaar jaarlijks een audit uitvoeren om vast te stellen of het project volgens planning verloopt en of de tot dan voorgenomen resultaten zijn bereikt

  • 2. Ten behoeve van deze tussentijdse audit stelt de ontvanger van subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, gedurende de subsidieperiode iedere 12 maanden – gerekend vanaf de startdatum van het project – een inhoudelijk verslag van activiteiten op waaruit de besteding van de subsidie en de resultaten van de activiteiten duidelijk blijken.

  • 3. De inrichting van het inhoudelijk verslag als bedoeld in het tweede lid komt overeen met de inrichting van het projectplan.

  • 4. Het inhoudelijk verslag dient uiterlijk binnen 3 maanden na afloop van iedere termijn van 12 maanden als bedoeld in het tweede lid ingediend te worden bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

  • 5. Op basis van de resultaten van de tussentijdse audit kan de minister besluiten de middelen bestemd voor het vervolg van het project niet of niet in zijn geheel betaalbaar te stellen.

  • 6. Voor projecten met een looptijd van een jaar of minder zal geen tussentijdse audit plaatsvinden.

Artikel 27. Administratievoorschriften

  • 1. Het bevoegd gezag dat subsidie ontvangt in het kader van deze regeling voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen kunnen worden nagegaan.

  • 2. Het bevoegd gezag bewaart de boeken en bescheiden en informatie of andere informatiedragers die verband houden met de toepassing van deze regeling gedurende ten minste zeven jaar na datum waarop de vaststelling van de subsidie heeft plaatsgevonden.

Artikel 28. Informatieplicht

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de evaluatie van de subsidieregeling en de ontwikkeling van het beleid.

  • 2. De subsidieontvanger werkt mee aan de voor de effectmeting benodigde gegevensverzameling door onderzoekers.

  • 3. Indien er tussentijds bijzondere omstandigheden optreden, die de voortgang van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan de minister.

  • 4. De subsidieontvanger is verplicht de minister en door hem aangewezen ambtenaren desgevraagd alle inlichtingen te geven die deze in verband met deze subsidieregeling verlangen. De subsidieontvanger geeft desgewenst deze ambtenaren de boeken en bescheiden ter inzage.

  • 5. De subsidieontvanger verleent op verzoek van de minister medewerking aan communicatieactiviteiten gericht op het presenteren, verspreiden en overdragen van de (tussentijdse) projectresultaten aan overige belangstellenden.

Artikel 29. Besteding subsidie

  • 1. De subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, a en de subsidie voor deelname aan de effectmeting als bedoeld in artikel 2, lid 1, c, wordt verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven die zijn verbonden aan de in de regeling omschreven doelen. Terugvordering van niet-bestede middelen vindt niet plaats.

  • 2. De subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen na afloop van de looptijd van de subsidie worden teruggevorderd.

    De subsidie wordt uiterlijk in het jaar 2014 besteed.

HOOFDSTUK 6. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 30. Verantwoording en controle

  • 1. De verantwoording van de subsidies voor de ontwikkeling van het projectplan respectievelijk voor deelname aan de effectmeting als bedoeld in artikel 2, lid 1, a respectievelijk c, geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidies.

  • 2. De financiële verantwoording van de subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, behorend bij de richtlijn RJ660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

  • 3. In aanvulling op de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving stelt de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2 lid 1, b een verslag van activiteiten op waaruit de besteding van de subsidie duidelijk blijkt. Het verslag bevat een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten. Het verslag wordt uiterlijk binnen 3 maanden na afloop van de subsidieperiode ingediend bij DUO.

  • 4. De inrichting van het verslag zoals bedoeld in lid 3 komt overeen met de inrichting van het projectplan en bevat, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten, vermeld in het projectplan, en de feitelijke realisatie.

  • 5. Uiterlijk 1 jaar na ontvangst van het jaarverslag van het laatste jaar van besteding wordt de subsidie als bedoeld in lid 2 definitief door DUO vastgesteld.

Artikel 31. Lagere vaststelling subsidie

Onverminderd artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a. de aanvrager onjuiste, niet tijdige of voor de beoordeling van de verantwoording onvolledige gegevens heeft verstrekt;

  • b. de activiteiten niet zijn gestart, aanzienlijk zijn vertraagd of voortijdig worden beëindigd;

  • c. de subsidieontvanger heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • d. de ontvanger van de subsidie kennelijk in strijd met het doel van de subsidie heeft gehandeld.

HOOFDSTUK 7. BETALING

Artikel 32. Betaling

  • 1. Indien er sprake is van subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, b, wordt het subsidiebedrag betaalbaar gesteld conform het in de goedgekeurde projectbegroting opgenomen bestedingspatroon. De betalingen vinden jaarlijks plaats in januari, te beginnen in 2011.

  • 2. Indien er sprake is van subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan als bedoeld in artikel 2, lid 1, a, wordt het subsidiebedrag uiterlijk in december 2010 betaalbaar gesteld.

  • 3. Indien er sprake is van subsidie voor deelname aan de effectmeting als bedoeld in artikel 2, lid 1, c, wordt per kalenderjaar 25% van het subsidiebedrag betaalbaar gesteld. De betalingen vinden jaarlijks plaats in januari, te beginnen in 2011.

  • 4. Het betaalbaar stellen van de subsidies als bedoeld in artikel 2, lid 1, geschiedt door de DUO.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 33. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt per 1 januari 2016.

Artikel 34. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling InnovatieImpuls Onderwijs.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

TOELICHTING

Algemeen

Waar is deze regeling voor bedoeld?

Het doel van de regeling is in de eerste plaats om scholen in het primair en voortgezet onderwijs te ondersteunen bij het uitvoeren van projecten die gericht zijn op implementatie van innovatieve maatregelen op organisatieniveau die de arbeidsproductiviteit verhogen met behoud van onderwijskwaliteit en zonder verhoging van de werkdruk. In de tweede plaats is het doel om de effecten van deze innovatieve maatregelen zo zuiver mogelijk te meten teneinde op empirische wijze vast te kunnen stellen welke maatregelen werken.

Achtergrond en context

Het stimuleren van innovatie binnen scholen is een van de maatregelen die is opgenomen in het Actieplan LeerKracht van Nederland (2007), het plan van aanpak van het ministerie van OCW voor het lerarenbeleid. Dit actieplan bestaat uit een samenhangend geheel van maatregelen gericht op het verbeteren van de (belonings-) positie en de kwaliteit van de leraar en het aantrekkelijker maken van het leraarsberoep. Hiermee wordt een substantiële bijdrage geleverd aan het bestrijden van het lerarentekort. De maatregelen zijn vooral gericht op vergroting van het aanbod en de instroom in het beroep. Daarnaast zijn in het Actieplan maatregelen aangekondigd die de vraagzijde van de arbeidsmarkt beïnvloeden. Het gaat daarbij met name om innovaties in de scholen – innovatieve manieren om ‘slimmer’ te werken en te organiseren – die de vraag naar leraren kunnen verminderen. Met andere woorden: het betreft maatregelen die scholen helpen om in een situatie van langdurig openstaande vacatures met minder leraren hetzelfde werk te doen zonder dat dit ten koste gaat van de onderwijskwaliteit of leidt tot een hogere werkdruk.

De in het Actieplan aangekondigde maatregel heeft geleid tot het ontwerp van het project InnovatieImpuls Onderwijs. Het project maakt deel uit van het bredere innovatiebeleid van het ministerie van OCW dat is vastgelegd in de Maatschappelijke Innovatie Agenda Onderwijs (MIA O). Deze innovatieagenda voor het onderwijs is op zijn beurt weer onderdeel van het kabinetsproject Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI).

Doelstelling en fasering project InnovatieImpuls Onderwijs

Het project InnovatieImpuls Onderwijs heeft de volgende doelstellingen:

  • stimuleren dat scholen in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs zich bewust worden van de urgentie van het lerarentekort en tijdig innovatieve maatregelen nemen om de arbeidsproductiviteit te verhogen. Daarbij kan gedacht worden aan maatregelen op het terrein van flexibilisering van de organisatie, een andere arbeidsverdeling en betere benutting van ict;

  • scholen faciliteren en ondersteunen bij het ontwikkelen en implementeren van innovatieve maatregelen in de organisatie om de arbeidsproductiviteit te verhogen;

  • het verzamelen van kennis over de (netto) effecten op de arbeidsproductiviteit van de door scholen geïmplementeerde innovaties. Welke innovatieve maatregelen leiden tot een verhoging van de arbeidsproductiviteit met behoud van de onderwijskwaliteit en zonder de werkdruk te verhogen?;

  • het overdraagbaar maken van en kennis verspreiden over de innovaties die hun effectiviteit in termen van verhoging van de arbeidsproductiviteit hebben bewezen;

  • bewustwording van scholen over het belang van innovatie te vergroten.

Onderhavige regeling is een onderdeel van het project InnovatieImpuls Onderwijs en treedt in werking nadat een aantal fasen van het project al is doorlopen. De fasering van het project ziet er als volgt uit:

Fase 1: Voorbereidingsfase (september t/m oktober 2009)

In deze fase vonden regionale bijeenkomsten plaats voor schoolbesturen, schoolleiders en leraren van urgentiescholen en scholen die al ervaringen met innovatieve maatregelen hebben opgedaan. Doel van deze bijeenkomsten was het geven van informatie over het project, het creëren van draagvlak, uitwisseling van kennis, ervaringen en ideeën tussen scholen en het maken van een eerste selectie van innovatieve ideeën.

Fase 2: Verdiepings- en ontwikkelfase (november 2009 t/m medio februari 2010)

In november vond een verdiepingsbijeenkomst plaats voor scholen die zich hiervoor na de regiobijeenkomsten hadden opgegeven. Doel van deze bijeenkomst was het vaststellen van een aantal kansrijke innovatieconcepten die verder uitgewerkt kunnen worden. Scholen hebben daartoe tijdens de bijeenkomst onderling samenwerkingsafspraken gemaakt. De verdere uitwerking van de innovatieconcepten inclusief een evaluatiedesign voor de effectmeting vond plaats van eind november tot medio februari. Scholen zijn bij de uitwerking ondersteund door deskundige adviseurs en onderzoekers. In dat kader vond in januari ook een tweede verdiepingsbijeenkomst met de scholen plaats.

Fase 3: Beoordelings- en inschrijvingsfase (medio februari t/m april 2010)

De scholen hebben uiterlijk 15 februari de innovatieconcepten ingediend bij Agentschap NL (voorheen SenterNovem), de organisatie die ondersteuning biedt aan de adviescommissie die de concepten beoordeelt. Bij de beoordeling worden criteria gehanteerd die vooraf bekend gemaakt zijn aan de scholen. De adviescommissie adviseert de minister van OCW over de selectie van de meest kansrijke innovatieconcepten die in het vervolgtraject van het project InnovatieImpuls gebruikt kunnen worden.

De geselecteerde innovatieconcepten worden op 8 april door de minister van OCW bekendgemaakt en gepubliceerd op de website www.innovatieimpulsonderwijs.nl. Ook worden de geselecteerde concepten uiterlijk 15 april gepubliceerd in de Staatscourant. Bevoegde gezagsorganen kunnen hun scholen inschrijven op één of meerdere van deze gepubliceerde innovatieconcepten, met dien verstande dat een en dezelfde school slechts op één innovatieconcept mag worden ingeschreven. Afhankelijk van het evaluatiedesign van de gepubliceerde innovatieconcepten, worden scholen in voorkomende gevallen a-select verdeeld over een experimentgroep en een controlegroep ten behoeve van de effectmeting.

In deze fase treedt onderhavige regeling in werking, met dien verstande dat de regeling betrekking heeft op de periode na de publicatie van de innovatieconcepten, dus nadat de adviescommissie zijn werk heeft gedaan.

Fase 4: Uitwerking projectplannen (mei t/m september 2010)

Scholen die aan een experimentgroep zijn toegewezen, werken op basis van het gekozen innovatieconcept een projectplan uit, toegesneden op de situatie in hun school. Het innovatieconcept dient daarbij als blauwdruk: het projectplan dient binnen de kaders van het innovatieconcept te passen. Bevoegde gezagsorganen kunnen subsidie aanvragen voor de ontwikkeling van een projectplan.

Fase 5: Subsidieaanvraag, beoordeling en subsidietoekenning (oktober t/m december 2010)

Als het projectplan gereed is, dient het bevoegd gezag een subsidieaanvraag (inclusief het projectplan) in. De subsidieaanvragen en projectplannen worden getoetst aan de hand van criteria. De toetsing wordt gedaan door Agentschap NL. Na toetsing en beslissing (toekenning of afwijzing) op de ingediende aanvragen worden dossiers van de subsidieaanvragen overgedragen aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) die zorg draagt voor de subsidieverlening en de subsidievaststelling.

Fase 6: Uitvoering projectplannen en overdracht resultaten (2011 t/m 2014)

Vanaf december 2010 kunnen de scholen starten met de uitvoering van de projectplannen. Dit kan één of meerdere jaren in beslag nemen, tot uiterlijk eind 2014. Tijdens de uitvoering van de projecten worden de effecten onderzocht. De overdracht van kennis en ervaringen naar het veld start zodra de eerste resultaten van de effectmetingen bekend zijn.

Voor het project is een aparte website opgezet – www.innovatieimpulsonderwijs.nl – waarop alle relevante informatie over het project en deze regeling staan.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Om onderzoekstechnische redenen staat de regeling niet open voor scholen die bekostigd worden op grond van de Wet op de expertisecentra (WEC). De regeling staat open voor alle andere scholen in de sectoren primair en voortgezet onderwijs, uitgezonderd ligplaatsscholen en rijdende scholen. De reden voor deze uitzondering is – evenals in het geval van de WEC-scholen – onderzoekstechnisch van aard. Voorts krijgen – vanwege de doelstellingen van het project InnovatieImpuls Onderwijs – zogeheten urgentiescholen voorrang bij de selectie. Urgentiescholen zijn scholen met een relatief hoog percentage leraren die 55 jaar of ouder zijn. Deze scholen zullen in een situatie van arbeidsmarktkrapte naar verwachting als eerste te maken krijgen met onvervulde vacatures en een lerarentekort. Per sector (BAO, SBAO en VO) is een grens bepaald, waarboven een school als urgentieschool wordt betiteld. Deze grens is voor alle sectoren vastgesteld op 30%, dat wil zeggen: een school krijgt het predicaat urgentieschool als 30% van de leraren die werkzaam zijn op deze school 55 jaar of ouder is. Het uitgangspunt hiervoor vormen de door DUO verzamelde gegevens betreffende de formatie van onderwijzend personeel (arbeidsvolume) op 1 oktober 2009 per BRIN (school). De leeftijd van het onderwijzend personeel wordt afgeleid van het geboortejaar en betreft de leeftijd op 31 december 2009.

In het project InnovatieImpuls Onderwijs is ervoor gekozen om met innovatieconcepten te werken. Doordat scholen hun projectplannen c.q. de innovatieve maatregel die ze willen implementeren op deze concepten dienen te baseren, is er zekerheid dat scholen die voor een bepaald innovatieconcept kiezen ook onderling vergeleken kunnen worden. De innovatieconcepten zijn in zekere zin algemene projectvoorstellen of blauwdrukken waarin de implementatie en effectmeting van één bepaald type innovatieve maatregel volledig is uitgewerkt. Conform de bottom-up aanpak van het project InnovatieImpuls Onderwijs zijn deze innovatieconcepten in een eerdere fase door scholen zelf ontwikkeld en niet van bovenaf opgelegd. De scholen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling hiervan worden voortrekkerscholen genoemd. Om tot een selectie van de beste innovatieconcepten te komen is gekozen voor een onafhankelijke, deskundige adviescommissie die de innovatieconcepten beoordeelt. De beoordeling van de innovatieconcepten door de adviescommissie valt buiten de werking van deze regeling.

Bij de effectmeting wordt niet alleen naar het effect op de arbeidsproductiviteit gekeken, maar ook naar het effect op de onderwijskwaliteit en de werkdruk. De doelstelling van het project InnovatieImpuls is immers dat een hogere arbeidsproductiviteit niet ten koste mag gaan van de onderwijskwaliteit en de zittende leraren nog meer belast (met als gevolg een grotere kans op uitval). Ieder innovatieconcept bevat een evaluatiedesign voor de effectmeting. Bij de effectmeting wordt gestreefd naar een zuiver experimentele opzet waarbij scholen die dezelfde innovatieve maatregel willen implementeren a-select verdeeld worden over de experimentgroep en de controlegroep.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

Deze regeling voorziet in drie verschillende subsidies. Dit heeft te maken met de gekozen opzet van het project InnovatieImpuls Onderwijs en de vereisten van de effectmeting. In de eerste plaats kunnen scholen die een projectplan willen ontwikkelen subsidie aanvragen voor het inhuren van externe ondersteuning. Deze voorziening is ingebouwd vanwege de hoge eisen die de effectmeting stelt aan de vertaling van het innovatieconcept naar de individuele scholen en de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar is. Met ondersteuning van externe deskundigen is de kans groter dat de school een kwalitatief goed projectplan ontwikkelt. Dit is van belang voor de subsidieaanvraag voor de uitvoering van het projectplan, de tweede subsidiestroom, waarbij het projectplan beoordeeld wordt. Er worden in het artikel enkele randvoorwaarden genoemd waaraan de projectplannen in ieder geval moeten voldoen, die in een later artikel nog verder worden uitgewerkt in specifieke criteria. Belangrijk bij de randvoorwaarde van overdraagbaarheid is dat de opgedane en ontwikkelde kennis, ervaringen, inzichten en/of middelen belangeloos worden overgedragen aan bevoegde gezagsorganen die niet van deze regeling gebruik maken. De derde subsidiestroom is bedoeld voor scholen die zijn toegewezen aan de controlegroep. De deelname aan de effectmeting vergt van deze scholen een investering – zij het naar verhouding beperkt – in tijd en menskracht. Daarom is deze derde subsidiestroom bedoeld als tegemoetkoming voor de kosten die voortvloeien uit deelname aan de effectmeting. Deze subsidie wordt ambtshalve vastgesteld.

Artikel 3. Subsidieaanvrager

De projectplannen dienen gebaseerd te zijn op een van de gepubliceerde innovatieconcepten. Als een school een projectplan wil ontwikkelen en uitvoeren en daarvoor subsidie wil aanvragen, dient het bevoegd gezag van deze school zich dan ook in april ingeschreven te hebben op zo’n innovatieconcept. Ook bevoegde gezagsorganen van scholen die niet bij de ontwikkeling van innovatieconcepten betrokken zijn geweest en geen van de voorbereidende bijeenkomsten in het kader van het project InnovatieImpuls Onderwijs hebben bijgewoond, kunnen hun scholen inschrijven op een innovatieconcept. Een bevoegd gezag mag meerdere scholen inschrijven op één of meerdere gepubliceerde innovatieconcepten, met dien verstande dat een en dezelfde school maar op één gepubliceerd innovatieconcept ingeschreven mag worden.

Inschrijvingen op een gepubliceerd innovatieconcept waarvan het evaluatiedesign dat vereist, worden a-select verdeeld over de controlegroep en de experimentgroep. Scholen die toegewezen zijn aan een controlegroep krijgen, indien zij akkoord gaan met alleen deelname aan de effectmeting, een subsidie als tegemoetkoming in de kosten die voortvloeien uit de effectmeting. Scholen in een experimentgroep kunnen twee keer subsidie aanvragen: één keer voor de ontwikkeling van een projectplan en één keer voor de uitvoering van het projectplan.

Artikel 4. Subsidieplafond

Het bedrag van € 18 mln. is exclusief de uitvoeringskosten van de regeling. Onder de uitvoeringskosten van de regeling vallen de kosten voor Agentschap NL en DUO. Het totaalbedrag van € 18 mln. is niet volledig beschikbaar voor de uitvoering van de projectplannen. Een deel van dit bedrag wordt ingezet voor subsidies die verstrekt worden aan scholen in de controlegroep voor deelname aan de effectmeting. Hiervoor is geen subsidieplafond vastgesteld: alle scholen die aan de controlegroep zijn toegewezen komen in aanmerking voor deze subsidie. Voorts zal een deel van het totaalbedrag ingezet worden voor subsidiëring van de ontwikkeling van projectplannen. Hiervoor is € 1,8 mln. euro beschikbaar. Dit is toereikend voor de ontwikkeling van 200 projectplannen. Deze twee subsidies worden in 2010 verstrekt.

Het bedrag wat vervolgens overblijft is beschikbaar voor de subsidie voor uitvoering van de projectplannen.

Artikel 5. Subsidiebedrag

De subsidie voor ontwikkeling van de projectplannen is gesteld op een vast bedrag van € 9000. Voor dit bedrag kan de school worden ondersteund door een externe adviseur (bijvoorbeeld één van de zogenaamde kritische vrienden die de scholen ook bij de ontwikkeling van de innovatieconcepten hebben ondersteund). De school kan dit bedrag echter ook gebruiken voor het financieren van andere activiteiten en/of personele inzet voor de ontwikkeling van een projectplan.

De subsidie voor bevoegde gezagsorganen die alleen deelnemen aan de effectmeting is gesteld op een vast bedrag van € 10.000.

Voor de subsidie voor de uitvoering van de projectplannen geldt een maximumbedrag, te weten het totaalbedrag dat bij het gepubliceerde innovatieconcept is vermeld. Het innovatieconcept bevat namelijk een begroting van de verwachte uitvoeringskosten van de innovatieve maatregel per school.

Artikel 6. Subsidieaanvraag

De subsidies voor de ontwikkeling van een projectplan en voor de uitvoering van een projectplan dienen te worden aangevraagd. De subsidie (€ 10.000) voor deelname aan de effectmeting hoeft niet aangevraagd te worden, maar wordt ambtshalve vastgesteld. Daartoe dient het bevoegd gezag wel eerst akkoord te gaan met uitsluitend deelname aan de effectmeting.

Artikel 7. Inschrijving op innovatieconcepten.

Uiterlijk 8 april wordt bekend gemaakt welke innovatieconcepten geselecteerd zijn, en uiterlijk 15 april worden deze innovatieconcepten gepubliceerd in de Staatscourant. In deze publicatie wordt per innovatieconcept een beschrijving gegeven van het concept, van de effectmeting en van de kenmerken waaraan een inschrijvende school moet voldoen om zich in te schrijven op dit innovatieconcept. Deze kenmerken zijn van belang voor de effectmeting. Indien een innovatieconcept bijvoorbeeld betrekking heeft op het basisonderwijs kunnen ook alleen basisscholen zich inschrijven op dat innovatieconcept. Een school kan alleen subsidie aanvragen nadat het bevoegd gezag de betreffende school in april heeft ingeschreven op een gepubliceerd innovatieconcept. Hiervoor wordt vanaf 8 april 2010 een inschrijvingsformulier beschikbaar gesteld dat gedownload kan worden van de website www.innovatieimpulsonderwijs.nl. Uiterlijk op 1 mei 2010 dient de inschrijving te hebben plaatsgevonden.

De groep scholen die een projectplan gaat schrijven voor de implementatie van een bepaald concept, wordt bij voorbaat ingeperkt. Dit heeft twee redenen.

  • 1) Er is onvoldoende budget om aan alle geïnteresseerde scholen in oktober subsidie te verstrekken voor de implementatie van de innovatieconcepten en OCW wil zo min mogelijk scholen afwijzen om budgettechnische redenen. Scholen hebben immers veel werk geïnvesteerd in het uitwerken van projectplannen.

  • 2) Onderzoek naar ‘wat werkt’ (effectmeting) is een belangrijk onderdeel van de InnovatieImpuls. Er wordt gestreefd naar zuiver wetenschappelijk effectonderzoek. Bij die innovatieconcepten waar het evaluatiedesign een dergelijke effectmeting bevat, moet de groep scholen die zich inschrijft verdeeld worden over een experimentgroep en een controlegroep.

Per gepubliceerd innovatieconcept bepaalt de minister het maximaal benodigde aantal inschrijvingen voor de experiment- en de controlegroep tezamen. Dit aantal wordt bepaald op basis van de evaluatiedesigns die bij de innovatieconcepten zijn opgesteld. Indien dit aantal inschrijvingen niet wordt overschreden, zorgt Agentschap NL er na sluiting van de inschrijvingstermijn voor dat de inschrijvingen onder toezicht van een notaris verdeeld worden over de experimentgroep en de controlegroep. Deze verdeling vindt, indien het evaluatiedesign van het innovatieconcept dat vereist, op a-selecte wijze plaats. Dit betekent dat de inschrijvingen a-select, dus via loting, verdeeld worden over de experiment- en controlegroep.

De scholen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de innovatieconcepten, worden voortrekkerscholen genoemd. Inschrijvingen van voortrekkerscholen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van een gepubliceerd innovatieconcept, worden na inschrijving automatisch aan de experimentgroep toegewezen (met dien verstande dat dit geldt voor maximaal 8 inschrijvingen per gepubliceerd innovatieconcept). Zij worden dus uitgesloten van een eventuele a-selecte verdeling over experiment- en controlegroep. Reden hiervoor is dat deze scholen een aanzienlijke inspanning hebben gepleegd bij de ontwikkeling van het innovatieconcept en zeer gemotiveerd zijn om een projectplan op basis van dit concept te ontwikkelen en uit te voeren.

Indien het maximaal benodigde aantal inschrijven wel wordt overschreden, worden de inschrijvingen onder toezicht van een notaris (a-select) verdeeld over een experimentgroep, een controlegroep en een groep waarvan de inschrijving wordt afgewezen. Ook hierbij geldt dat inschrijvingen van voortrekkerscholen op een gepubliceerd innovatieconcept waaraan zij zelf hebben bijgedragen automatisch aan een experimentgroep worden toegewezen (wederom geldt dit voor maximaal 8 inschrijvingen per gepubliceerd innovatieconcept). Daarnaast worden in geval van overinschrijving de inschrijvingen van urgentiescholen met voorrang behandeld, in die zin dat zij als eerste worden verdeeld over de experiment- en controlegroep. De kans dat urgentiescholen meedoen in een experimentgroep wordt hierdoor dus vergroot, maar niet gegarandeerd.

Over de uitkomst van de verdeling van de scholen ontvangen de betrokken bevoegde gezagsorganen uiterlijk 15 mei een bewijs van toewijzing (aan de experiment- of controlegroep) of afwijzing. Scholen die zijn toegewezen aan de experimentgroep kunnen een projectplan uitwerken, waarmee ze in oktober subsidie aanvragen voor de implementatie van de innovatieve maatregelen. Scholen die zijn toegewezen aan de controlegroep mogen de innovatie op het gebied van arbeidsproductiviteit gedurende de looptijd van het experiment niet doorvoeren en hoeven dus ook geen projectplan te schrijven. Zij worden, net als de experimentscholen zelf, gevolgd gedurende de looptijd van de implementatie van de innovatieve maatregelen, zodat de verschillen in arbeidsproductiviteit tussen de experimentscholen en controlescholen kunnen worden gemeten.

Artikel 8. Aanvraagprocedure

Deze regeling voorziet in drie verschillende subsidies. Twee daarvan dienen aangevraagd te worden: de subsidie voor ontwikkeling van een projectplan en de subsidie voor uitvoering van een projectplan. De aanvraag voor deze twee subsidies geschiedt tegelijkertijd in één gecombineerd aanvraagformulier. Met een en hetzelfde formulier wordt dus zowel de subsidie voor uitvoering van het projectplan, als – met terugwerkende kracht – subsidie voor de ontwikkeling van het projectplan aangevraagd. Het aanvraagformulier kan vanaf 15 mei 2010 gedownload worden van de website www.innovatieimpulsonderwijs.nl. De gecombineerde subsidieaanvraag dient uiterlijk op 1 oktober 2010 ingediend te worden bij Agentschap NL, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.

De derde subsidie – de subsidie voor deelname aan de effectmeting – is alleen bestemd voor scholen die toegewezen zijn aan een controlegroep. Deze subsidie wordt niet aangevraagd, maar ambtshalve vastgesteld. Het enige wat het bevoegd gezag van de betreffende school hoeft te doen is op het bewijs van toewijzing aan de controlegroep (dat eerder van Agentschap NL is ontvangen), aan te geven dat het akkoord is met deelname aan de effectmeting en het bewijs van toewijzing vervolgens voor 15 juni 2010 terug te sturen naar Agentschap NL.

Subsidieaanvragen die na bovengenoemde data zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen. Daarbij geldt als datum van indiening de datum van het poststempel.

Artikel 9. Vereisten subsidieaanvraag

Voor verkrijging van de subsidie voor deelname aan de effectmeting hoeft verder aan geen vereisten voldaan te worden.

Om in aanmerking te komen voor de subsidies voor de ontwikkeling en de uitvoering van een projectplan dient het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier ingevuld en ondertekend ingediend te worden bij Agentschap NL. Voorts dient bij het aanvraagformulier het eerder ontvangen bewijs van toewijzing aan de experimentgroep meegestuurd te worden. Tenslotte moet bij de subsidieaanvraag het projectplan met bijbehorende projectbegroting toegevoegd worden. Voor de subsidieaanvraag voor de ontwikkeling van het projectplan worden het projectplan en bijbehorende projectbegroting niet getoetst aan inhoudelijke criteria. Het projectplan en de projectbegroting vormen de kern van de subsidieaanvraag voor de uitvoering van het projectplan en dienen daarom in het kader van deze subsidieaanvraag wél aan inhoudelijke criteria te voldoen.

In de eerste plaats is het belangrijk dat het projectplan binnen de kaders van het gepubliceerde innovatieconcept valt waarop de school zich heeft ingeschreven. De innovatieconcepten zijn immers ontwikkeld en geselecteerd om als basis voor de projectplannen te dienen. Het projectplan is daarmee dus eigenlijk een schoolspecifieke uitwerking van een innovatieconcept. Het concept schetst de kaders, in het projectplan worden deze waar nodig verder uitgewerkt, maar in ieder geval schoolspecifiek ingevuld.

Voor de effectmeting is het van belang dat de scholen in de experimentgroep vergelijkbare innovatieve maatregelen implementeren. Als het gepubliceerde innovatieconcept bijvoorbeeld niet schoolbreed wordt ingevoerd, maar uitgaat van een combinatie van innovatieve maatregelen in een bepaald deel van de school (bijvoorbeeld alleen in de bovenbouw), dan moeten alle scholen in de experimentgroep dezelfde innovatieve maatregelen nemen en ook in hetzelfde deel van hun school.

Om te bepalen of het projectplan conform het gepubliceerde innovatieconcept is uitgewerkt, wordt gekeken of:

  • de effectmeting op vergelijkbare wijze als in het innovatieconcept is uitgewerkt;

  • de in het projectplan opgenomen innovatieve maatregel niet inhoudelijk afwijkt van de maatregel zoals beschreven in het innovatieconcept;

  • het in het projectplan opgenomen onderdeel van de organisatie waar de innovatieve maatregel wordt geïmplementeerd niet afwijkt van het in het innovatieconcept beschreven onderdeel van de organisatie;

  • in het projectplan duidelijk aangegeven wordt wat de verwachte effecten van de innovatieve maatregel zijn en welk effect de maatregel heeft op de arbeidsproductiviteit;

  • de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van het projectplan niet hoger zijn dan het begrote bedrag dat in het innovatieconcept is opgenomen. Is dit wel het geval dan komen de meerkosten voor rekening van de school.

Voorts dient het projectplan aan een aantal criteria te voldoen die van belang zijn voor een goede uitvoering van het project. Voor een innovatieve maatregel die gevolgen heeft voor de gehele schoolorganisatie en de werkprocessen is het essentieel dat het projectplan onderdeel is van het integrale schoolbeleid. Om dezelfde reden is het belangrijk dat er voldoende draagvlak is bij het personeel, bij voorkeur door goedkeuring van het plan door de (personeelsgeleding van de) medezeggenschapsraad. Ook dient het plan duidelijk te maken hoe de effectmeting wordt ingericht, welke activiteiten in welke fasen van het project plaatsvinden en welke eigen medewerkers in de verschillende fasen ingezet worden. Daarbij gaat het zowel om de medewerkers die direct of indirect betrokken zijn bij de uitvoering, maar ook om de medewerkers die ingezet worden voor de coördinatie en de aansturing van de uitvoering. Indien scholen bij de uitvoering van het project samenwerken met andere partijen – bijvoorbeeld andere scholen, besturen, gemeenten, bedrijven – is het van belang om in het projectplan de partijen met wie samengewerkt wordt, op te nemen, evenals de wijze waarop die samenwerking vorm krijgt. Hetzelfde geldt voor de inschakeling van derden voor advies of ondersteuning bij de uitvoering.

De bij het projectplan behorende projectbegroting moet aansluiten bij de in het plan beschreven fasen en activiteiten: de bedragen in de projectbegroting dienen dus eenduidig toe te wijzen te zijn aan een bepaalde activiteit in een bepaalde fase. Verder dient in de begroting aangegeven te worden wat de kosten per kalenderjaar zijn. De subsidie wordt ook per kalenderjaar bevoorschot.

Artikel 10. Subsidiabele kostensoorten

In deze regeling is niet vastgelegd wat de maximumhoogte van de subsidie is voor de uitvoering van een projectplan. Het uiteindelijke subsidiebedrag is gebaseerd op de beoordeling of het plan en de begroting binnen de kaders van het gepubliceerde innovatieconcept vallen (zie artikel 9). Daarnaast is bepalend voor de hoogte van het subsidiebedrag of de opgevoerde kosten voor de uitvoering in verhouding staan tot de baten van het project.

In dit artikel staat beschreven welke projectkosten c.q. subsidiabele kosten in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de hoogte van de subsidie.

Het bevoegd gezag mag tijdelijk eigen personeel inzetten, maar alleen personeel dat werkzaamheden verricht op het terrein van projectleiding en procescoördinatie. Voor bekostiging van de inzet van eigen personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van het project c.q. die daarmee in hun werk te maken krijgen, is de subsidie uitdrukkelijk niet bedoeld. Tijdelijke personele kosten worden vergoed op basis van reële uurtarieven. In de begroting kunnen ook kosten worden opgevoerd voor de inhuur van derden – adviseurs of deskundigen – die de school ondersteunen of adviseren bij de uitvoering van het projectplan. Hiervoor geldt een uurtarief van maximaal € 150 (inclusief BTW). De inhuur van adviseurs of deskundigen dient wel onderbouwd te worden, dat wil zeggen: aangetoond dient te worden dat deze van toegevoegde waarde zijn bij de uitvoering van het project. De inhuur van onderzoekers voor de effectmeting is niet nodig: het ministerie van OCW zorgt gedurende de hele looptijd van het project voor de inzet van onderzoekers in verband met de effectmeting. Voor de implementatie van een innovatieve maatregel kan het nodig zijn om middelen of materialen aan te schaffen of te huren, bijvoorbeeld op het terrein van ICT. Kosten hiervoor kunnen opgevoerd worden in de begroting, maar de middelen en materialen dienen dan wel functioneel te zijn voor de implementatie van de innovatieve maatregel. Voorts moeten deze op basis van afschrijving worden begroot, uitgaande van een afschrijvingstermijn van 5 jaar. Er wordt geen subsidie verleend voor de kosten van de ontwikkeling van nieuwe ICT-middelen, zoals voor de ontwikkeling van educatieve software.

De subsidie voor uitvoering van een projectplan is bedoeld als tegemoetkoming voor de kosten die een school maakt om de innovatieve maatregelen uit een innovatieconcept te implementeren en daarmee te experimenteren. Scholen die de innovatieve maatregelen al eerder hebben geïmplementeerd komen op grond van deze regeling dus niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 11–18. Adviescommissie

De adviescommissie wordt bij deze regeling ingesteld, maar de werkzaamheden van de commissie zijn geen onderdeel van de regeling. De taak van de adviescommissie is het beoordelen van de innovatieconcepten die door scholen samen met adviseurs zijn ontwikkeld voorafgaand aan de inwerkingtreding van de regeling. De scholen dienen de innovatieconcepten in bij het Agentschap NL dat als secretariaat de commissie ondersteunt bij zijn werkzaamheden. De adviescommissie beoordeelt vervolgens op basis van een set van criteria de innovatieconcepten en rangschikt de concepten. Deze criteria zijn voorafgaand aan het uitwerken van de innovatieconcepten aan de scholen bekend gemaakt. Vervolgens brengt de adviescommissie uiterlijk op 30 maart 2010 hierover advies uit aan de minister.

Artikel 19. Criteria verdeling bij subsidieplafond

De minister besluit welke subsidieaanvragen gehonoreerd zullen worden. In het geval van de subsidie voor de ontwikkeling van projectplannen verdeelt de minister het beschikbare bedrag volgens een tweetrapsraket. Voortrekkerscholen die een projectplan hebben ontwikkeld op basis van een gepubliceerd innovatieconcept waaraan zij zelf hebben bijgedragen, krijgen voorrang. Vervolgens wordt het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ gehanteerd. Als datum van indiening van de subsidieaanvraag wordt daarbij uitgegaan van de datum waarop de subsidieaanvraag – volledig ingevuld en compleet – is ingediend bij Agentschap NL (en geen aanvulling op de subsidieaanvraag meer noodzakelijk is). Daarbij wordt uitgegaan van de datum van het poststempel. Voor deze subsidie is maximaal € 1,8 mln. beschikbaar. Hiermee kan de ontwikkeling van 200 projectplannen bekostigd worden.

Bij de subsidie voor de uitvoering van de projectplannen verdeelt de minister het beschikbare bedrag op basis van een beoordeling van de projectplannen. Ook hier is bij de verdeling van het beschikbare bedrag sprake van een meertrapsraket. Allereerst: projectplannen van voortrekkerscholen op basis van gepubliceerde innovatieconcepten waaraan zij zelf hebben bijgedragen krijgen voorrang bij de verdeling van de subsidie, uiteraard mits hun projectplan voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 9. Daarna vindt verdeling van het resterende beschikbare bedrag plaats door de projectplannen te vergelijken op hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie zoals beschreven in artikel 2, lid 2. Ten slotte wordt bij de verdeling van de subsidie ook gekeken naar het aantal subsidieaanvragen c.q. projectplannen dat door urgentiescholen is ingediend. In voorkomende gevallen zal een urgentieschool voorrang krijgen boven een niet-urgentieschool, ook al zijn hun projectplannen van dezelfde kwaliteit.

Mocht er na bovenstaande stappen nog sprake zijn van gelijkwaardige projectplannen die in aanmerking komen voor subsidie, dan wordt subsidie toegekend op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Als datum van indiening van de subsidieaanvraag wordt daarbij uitgegaan van de datum dat de subsidieaanvraag volledig ingevuld en compleet is ingediend (en geen aanvulling op de subsidieaanvraag meer noodzakelijk is). Daarbij wordt uitgegaan van de datum van het poststempel.

Artikel 20. Advies voorafgaand aan subsidieverlening

De uitvoeringsorganisatie Agentschap NL adviseert de minister over de verdeling van het beschikbare subsidiebedrag op basis van de toepassing van de criteria in artikel 19. Agentschap NL adviseert ook inzake het toekennen of afwijzen van subsidieaanvragen voor de ontwikkeling en uitvoering van een projectplan. Ten behoeve van advisering over verlening van subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan, worden geen inhoudelijke criteria gehanteerd. Ten behoeve van advisering over verlening van subsidie voor de uitvoering van het projectplan toetst het Agentschap NL het projectplan en de projectbegroting aan de hand van de beoordelingcriteria die opgenomen zijn in artikelen 9 en 10.

Voorts adviseert Agentschap NL de minister over het in voorkomende gevallen niet verlenen van de subsidie op grond van het bepaalde in artikel 25.

Artikel 22. Tijdvak subsidieverlening

Scholen hebben voor de ontwikkeling van een projectplan circa 4 maanden de tijd: vanaf 15 mei tot en met 30 september 2010. Op 15 mei – als de verdeling van scholen over experiment- en controlegroep heeft plaatsgevonden – is bekend welke scholen een projectplan kunnen gaan ontwikkelen. Uiterlijk op 1 oktober moeten de scholen in een experimentgroep hun subsidieaanvraag met het projectplan ingediend hebben. De subsidie die ontvangen wordt voor de ontwikkeling van het projectplan dient in deze periode (15 mei–30 september) ingezet te worden. Voor het inzetten van de subsidie voor uitvoering van het projectplan hebben de scholen langer de tijd, namelijk circa 4 jaar, uitgaande van een start van het project op 1 januari 2011. Hiermee wordt ruimte gegeven voor het uitvoeren van meerjarige projecten.

De meting van de effecten vindt plaats gedurende de looptijd en na afloop van de projecten Vandaar dat subsidie scholen die alleen subsidie ontvangen voor deelname aan de effectmeting deze subsidie gedurende de looptijd van de projecten moeten inzetten.

Artikel 25. Weigeringsgronden

In artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht staat aangegeven op welke gronden subsidieverlening kan worden geweigerd. Voorts spreekt het voor zich dat een subsidieaanvraag voor de uitvoering van een projectplan geweigerd kan worden indien de subsidieaanvrager voor hetzelfde plan al subsidie ontvangt op basis van een andere regeling van de (Rijks)overheid.

Artikel 26. Tussentijdse audit

In dit artikel wordt geregeld dat bij meerjarige projecten de minister door middel van tussentijdse rapportages geïnformeerd wordt over de voortgang van het project. Daartoe moet het bevoegd gezag gedurende de looptijd van het project na iedere 12 maanden (gerekend vanaf de startdatum van het project) een tussenrapportage indienen bij DUO, Postbus 606, 2700 ML, Zoetermeer. Hiervoor heeft het bevoegd gezag 3 maanden de tijd. In dit verslag moet worden aangegeven welke activiteiten zijn uitgevoerd, of de uitvoering conform de planning in het projectplan loopt, welk deel van de middelen inmiddels is ingezet voor de uitvoering van de activiteiten en wat de tot dan toe bereikte resultaten zijn. Mocht blijken dat de resultaten sterk achterblijven bij de in het projectplan geformuleerde resultaten of dat er weinig zicht is op verbetering van de resultaten, dan kan de minister besluiten geen of slechts een gedeeltelijke betaling voor de komende 12 maanden te doen. DUO zal vervolgens in voorkomende gevallen de betaling aanpassen.

Artikel 28. Informatieplicht

De subsidieontvanger heeft een informatieplicht. In het kader van deze regeling is de subsidieontvanger verplicht mee te werken aan het onderzoek naar de effecten van de innovatieve maatregelen. Hiervoor worden door de minister onderzoeksbureaus ingezet. Gedurende de looptijd van deze regeling zullen deze onderzoekers de effecten bij de scholen onderzoeken. Zo zullen in het kader van dit onderzoek bij werknemers van de subsidieontvanger vragenlijsten afgenomen worden.

De subsidieontvanger heeft naast een informatieplicht ook een meldplicht. Dit betekent dat als er zich tussentijds bijzondere omstandigheden of substantiële wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde project, dit direct gemeld dient te worden aan DUO, Postbus 606, 2700 ML, Zoetermeer.

Voorts wordt van de subsidieontvanger verwacht dat hij meewerkt aan de actieve overdracht en verspreiding van de ervaringen, kennis en resultaten van het project dat hij heeft uitgevoerd aan andere scholen. Het breed beschikbaar stellen van deze informatie is een van de doelstellingen van het project InnovatieImpuls Onderwijs.

Artikel 29. Besteding subsidie

Bij de subsidie die op grond van deze regeling verleend wordt voor de uitvoering van een projectplan gaat het om een geoormerkte subsidie. Dat betekent dat de subsidie moet worden besteed aan het in deze regeling omschreven doel, als bedoeld in artikel 2. De instelling is gehouden om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Niet-bestede middelen worden daarom teruggevorderd, al dan niet door verrekening.

De subsidie voor de uitvoering van een projectplan dient uiterlijk in 2014 besteed te zijn.

Bij de subsidies voor de ontwikkeling van een projectplan en voor deelname aan de effectmeting gaat het om niet-geoormerkte subsidies. Dat betekend dat de subsidies weliswaar worden verstrekt voor het in deze regeling omschreven doelen, maar dat de instelling niet gehouden is om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Er vindt daarom geen terugvordering of verrekening van niet-bestede middelen plaats. Wel is het zo dat de subsidies uiteraard moeten worden besteed aan activiteiten van de instelling waarvoor bekostiging wordt verstrekt, dus voor reguliere onderwijsactiviteiten.

In het kader van de uitvoering van het project InnovatieImpuls Onderwijs stelt de minister een pool van adviseurs ter beschikking. Scholen die derden willen inhuren voor de ontwikkeling en de uitvoering van een projectplan, kunnen adviseurs uit deze pool inhuren. Scholen zijn hier echter niet toe verplicht en kunnen ook eigen adviseurs inhuren.

Artikel 30. Verantwoording en controle

Overeenkomstig de regeling jaarverslaglegging onderwijs worden de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidies in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat de subsidies voor de ontwikkeling van een projectplan en voor deelname aan de effectmeting niet geoormerkt zijn is een afzonderlijke specificatie van de lasten naar kostensoorten niet noodzakelijk.

De subsidie voor de uitvoering van het projectplan is echter wel geoormerkt. Deze moet derhalve worden gespecificeerd overeenkomstig Model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving.

De verwerking van niet-bestede middelen op deze subsidie geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van de besteding. Deze meerjarige subsidie wordt op de balans geboekt onder de post ‘overlopende passiva’. Tegenover de lasten in de jaren erna valt eenzelfde deel van de overlopende passiva als bate vrij ten gunste van de exploitatierekening. In het laatste jaar van besteding valt het restant vrij. Mogelijk niet-bestede gelden worden dan als schuld aan OCW opgenomen, waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt.

Bij de financiële verantwoording van de besteding van de geoormerkte subsidie voor de uitvoering van het projectplan kan niet worden volstaan met de reguliere verantwoording in de jaarrekening. Daarnaast is nadere bestedingsinformatie nodig, namelijk het in dit artikel genoemde definitief verslag van activiteiten. Het definitief verslag dient naar DUO verstuurd te worden die de verslagen ook zal beoordelen.

De definitieve afrekening wordt door DUO/Cfi gedaan uiterlijk 1 jaar nadat van het bevoegd gezag het jaarverslag is ontvangen over het laatste jaar dat de subsidie besteed is.

Artikel 33. Inwerkingtreding

Voor de datum van inwerkingtreding en de implementatietermijn wordt afgeweken van de richtlijnen met betrekking tot de vaste verandermomenten. Met het oog op het lerarentekort is het van belang zo snel mogelijk uitvoering te geven aan deze maatregel en niet te wachten op het eerstvolgende verandermoment.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven