TOELICHTING
Algemeen
Waar is deze regeling voor bedoeld?
Het doel van de regeling is in de eerste plaats om scholen in het primair en voortgezet onderwijs te ondersteunen bij het
uitvoeren van projecten die gericht zijn op implementatie van innovatieve maatregelen op organisatieniveau die de arbeidsproductiviteit
verhogen met behoud van onderwijskwaliteit en zonder verhoging van de werkdruk. In de tweede plaats is het doel om de effecten
van deze innovatieve maatregelen zo zuiver mogelijk te meten teneinde op empirische wijze vast te kunnen stellen welke maatregelen
werken.
Achtergrond en context
Het stimuleren van innovatie binnen scholen is een van de maatregelen die is opgenomen in het Actieplan LeerKracht van Nederland
(2007), het plan van aanpak van het ministerie van OCW voor het lerarenbeleid. Dit actieplan bestaat uit een samenhangend
geheel van maatregelen gericht op het verbeteren van de (belonings-) positie en de kwaliteit van de leraar en het aantrekkelijker
maken van het leraarsberoep. Hiermee wordt een substantiële bijdrage geleverd aan het bestrijden van het lerarentekort. De
maatregelen zijn vooral gericht op vergroting van het aanbod en de instroom in het beroep. Daarnaast zijn in het Actieplan
maatregelen aangekondigd die de vraagzijde van de arbeidsmarkt beïnvloeden. Het gaat daarbij met name om innovaties in de
scholen – innovatieve manieren om ‘slimmer’ te werken en te organiseren – die de vraag naar leraren kunnen verminderen. Met
andere woorden: het betreft maatregelen die scholen helpen om in een situatie van langdurig openstaande vacatures met minder
leraren hetzelfde werk te doen zonder dat dit ten koste gaat van de onderwijskwaliteit of leidt tot een hogere werkdruk.
De in het Actieplan aangekondigde maatregel heeft geleid tot het ontwerp van het project InnovatieImpuls Onderwijs. Het project
maakt deel uit van het bredere innovatiebeleid van het ministerie van OCW dat is vastgelegd in de Maatschappelijke Innovatie
Agenda Onderwijs (MIA O). Deze innovatieagenda voor het onderwijs is op zijn beurt weer onderdeel van het kabinetsproject
Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI).
Doelstelling en fasering project InnovatieImpuls Onderwijs
Het project InnovatieImpuls Onderwijs heeft de volgende doelstellingen:
• stimuleren dat scholen in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs zich bewust worden van de urgentie van het lerarentekort
en tijdig innovatieve maatregelen nemen om de arbeidsproductiviteit te verhogen. Daarbij kan gedacht worden aan maatregelen
op het terrein van flexibilisering van de organisatie, een andere arbeidsverdeling en betere benutting van ict;
• scholen faciliteren en ondersteunen bij het ontwikkelen en implementeren van innovatieve maatregelen in de organisatie om
de arbeidsproductiviteit te verhogen;
• het verzamelen van kennis over de (netto) effecten op de arbeidsproductiviteit van de door scholen geïmplementeerde innovaties.
Welke innovatieve maatregelen leiden tot een verhoging van de arbeidsproductiviteit met behoud van de onderwijskwaliteit en
zonder de werkdruk te verhogen?;
• het overdraagbaar maken van en kennis verspreiden over de innovaties die hun effectiviteit in termen van verhoging van de
arbeidsproductiviteit hebben bewezen;
• bewustwording van scholen over het belang van innovatie te vergroten.
Onderhavige regeling is een onderdeel van het project InnovatieImpuls Onderwijs en treedt in werking nadat een aantal fasen
van het project al is doorlopen. De fasering van het project ziet er als volgt uit:
Fase 1: Voorbereidingsfase (september t/m oktober 2009)
In deze fase vonden regionale bijeenkomsten plaats voor schoolbesturen, schoolleiders en leraren van urgentiescholen en scholen
die al ervaringen met innovatieve maatregelen hebben opgedaan. Doel van deze bijeenkomsten was het geven van informatie over
het project, het creëren van draagvlak, uitwisseling van kennis, ervaringen en ideeën tussen scholen en het maken van een
eerste selectie van innovatieve ideeën.
Fase 2: Verdiepings- en ontwikkelfase (november 2009 t/m medio februari 2010)
In november vond een verdiepingsbijeenkomst plaats voor scholen die zich hiervoor na de regiobijeenkomsten hadden opgegeven.
Doel van deze bijeenkomst was het vaststellen van een aantal kansrijke innovatieconcepten die verder uitgewerkt kunnen worden.
Scholen hebben daartoe tijdens de bijeenkomst onderling samenwerkingsafspraken gemaakt. De verdere uitwerking van de innovatieconcepten
inclusief een evaluatiedesign voor de effectmeting vond plaats van eind november tot medio februari. Scholen zijn bij de uitwerking
ondersteund door deskundige adviseurs en onderzoekers. In dat kader vond in januari ook een tweede verdiepingsbijeenkomst
met de scholen plaats.
Fase 3: Beoordelings- en inschrijvingsfase (medio februari t/m april 2010)
De scholen hebben uiterlijk 15 februari de innovatieconcepten ingediend bij Agentschap NL (voorheen SenterNovem), de organisatie
die ondersteuning biedt aan de adviescommissie die de concepten beoordeelt. Bij de beoordeling worden criteria gehanteerd
die vooraf bekend gemaakt zijn aan de scholen. De adviescommissie adviseert de minister van OCW over de selectie van de meest
kansrijke innovatieconcepten die in het vervolgtraject van het project InnovatieImpuls gebruikt kunnen worden.
De geselecteerde innovatieconcepten worden op 8 april door de minister van OCW bekendgemaakt en gepubliceerd op de website
www.innovatieimpulsonderwijs.nl. Ook worden de geselecteerde concepten uiterlijk 15 april gepubliceerd in de Staatscourant.
Bevoegde gezagsorganen kunnen hun scholen inschrijven op één of meerdere van deze gepubliceerde innovatieconcepten, met dien
verstande dat een en dezelfde school slechts op één innovatieconcept mag worden ingeschreven. Afhankelijk van het evaluatiedesign
van de gepubliceerde innovatieconcepten, worden scholen in voorkomende gevallen a-select verdeeld over een experimentgroep
en een controlegroep ten behoeve van de effectmeting.
In deze fase treedt onderhavige regeling in werking, met dien verstande dat de regeling betrekking heeft op de periode na
de publicatie van de innovatieconcepten, dus nadat de adviescommissie zijn werk heeft gedaan.
Fase 4: Uitwerking projectplannen (mei t/m september 2010)
Scholen die aan een experimentgroep zijn toegewezen, werken op basis van het gekozen innovatieconcept een projectplan uit,
toegesneden op de situatie in hun school. Het innovatieconcept dient daarbij als blauwdruk: het projectplan dient binnen de
kaders van het innovatieconcept te passen. Bevoegde gezagsorganen kunnen subsidie aanvragen voor de ontwikkeling van een projectplan.
Fase 5: Subsidieaanvraag, beoordeling en subsidietoekenning (oktober t/m december 2010)
Als het projectplan gereed is, dient het bevoegd gezag een subsidieaanvraag (inclusief het projectplan) in. De subsidieaanvragen
en projectplannen worden getoetst aan de hand van criteria. De toetsing wordt gedaan door Agentschap NL. Na toetsing en beslissing
(toekenning of afwijzing) op de ingediende aanvragen worden dossiers van de subsidieaanvragen overgedragen aan de Dienst Uitvoering
Onderwijs (DUO) die zorg draagt voor de subsidieverlening en de subsidievaststelling.
Fase 6: Uitvoering projectplannen en overdracht resultaten (2011 t/m 2014)
Vanaf december 2010 kunnen de scholen starten met de uitvoering van de projectplannen. Dit kan één of meerdere jaren in beslag
nemen, tot uiterlijk eind 2014. Tijdens de uitvoering van de projecten worden de effecten onderzocht. De overdracht van kennis
en ervaringen naar het veld start zodra de eerste resultaten van de effectmetingen bekend zijn.
Voor het project is een aparte website opgezet – www.innovatieimpulsonderwijs.nl – waarop alle relevante informatie over het
project en deze regeling staan.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Om onderzoekstechnische redenen staat de regeling niet open voor scholen die bekostigd worden op grond van de Wet op de expertisecentra
(WEC). De regeling staat open voor alle andere scholen in de sectoren primair en voortgezet onderwijs, uitgezonderd ligplaatsscholen
en rijdende scholen. De reden voor deze uitzondering is – evenals in het geval van de WEC-scholen – onderzoekstechnisch van
aard. Voorts krijgen – vanwege de doelstellingen van het project InnovatieImpuls Onderwijs – zogeheten urgentiescholen voorrang
bij de selectie. Urgentiescholen zijn scholen met een relatief hoog percentage leraren die 55 jaar of ouder zijn. Deze scholen
zullen in een situatie van arbeidsmarktkrapte naar verwachting als eerste te maken krijgen met onvervulde vacatures en een
lerarentekort. Per sector (BAO, SBAO en VO) is een grens bepaald, waarboven een school als urgentieschool wordt betiteld.
Deze grens is voor alle sectoren vastgesteld op 30%, dat wil zeggen: een school krijgt het predicaat urgentieschool als 30%
van de leraren die werkzaam zijn op deze school 55 jaar of ouder is. Het uitgangspunt hiervoor vormen de door DUO verzamelde
gegevens betreffende de formatie van onderwijzend personeel (arbeidsvolume) op 1 oktober 2009 per BRIN (school). De leeftijd
van het onderwijzend personeel wordt afgeleid van het geboortejaar en betreft de leeftijd op 31 december 2009.
In het project InnovatieImpuls Onderwijs is ervoor gekozen om met innovatieconcepten te werken. Doordat scholen hun projectplannen
c.q. de innovatieve maatregel die ze willen implementeren op deze concepten dienen te baseren, is er zekerheid dat scholen
die voor een bepaald innovatieconcept kiezen ook onderling vergeleken kunnen worden. De innovatieconcepten zijn in zekere
zin algemene projectvoorstellen of blauwdrukken waarin de implementatie en effectmeting van één bepaald type innovatieve maatregel
volledig is uitgewerkt. Conform de bottom-up aanpak van het project InnovatieImpuls Onderwijs zijn deze innovatieconcepten in een eerdere fase door scholen zelf ontwikkeld en niet van bovenaf opgelegd.
De scholen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling hiervan worden voortrekkerscholen genoemd. Om tot een selectie van de
beste innovatieconcepten te komen is gekozen voor een onafhankelijke, deskundige adviescommissie die de innovatieconcepten
beoordeelt. De beoordeling van de innovatieconcepten door de adviescommissie valt buiten de werking van deze regeling.
Bij de effectmeting wordt niet alleen naar het effect op de arbeidsproductiviteit gekeken, maar ook naar het effect op de
onderwijskwaliteit en de werkdruk. De doelstelling van het project InnovatieImpuls is immers dat een hogere arbeidsproductiviteit
niet ten koste mag gaan van de onderwijskwaliteit en de zittende leraren nog meer belast (met als gevolg een grotere kans
op uitval). Ieder innovatieconcept bevat een evaluatiedesign voor de effectmeting. Bij de effectmeting wordt gestreefd naar
een zuiver experimentele opzet waarbij scholen die dezelfde innovatieve maatregel willen implementeren a-select verdeeld worden
over de experimentgroep en de controlegroep.
Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten
Deze regeling voorziet in drie verschillende subsidies. Dit heeft te maken met de gekozen opzet van het project InnovatieImpuls
Onderwijs en de vereisten van de effectmeting. In de eerste plaats kunnen scholen die een projectplan willen ontwikkelen subsidie aanvragen voor het inhuren van externe ondersteuning. Deze voorziening is ingebouwd vanwege de hoge eisen die de
effectmeting stelt aan de vertaling van het innovatieconcept naar de individuele scholen en de beperkte tijd die hiervoor
beschikbaar is. Met ondersteuning van externe deskundigen is de kans groter dat de school een kwalitatief goed projectplan
ontwikkelt. Dit is van belang voor de subsidieaanvraag voor de uitvoering van het projectplan, de tweede subsidiestroom, waarbij het projectplan beoordeeld wordt. Er worden in het artikel enkele
randvoorwaarden genoemd waaraan de projectplannen in ieder geval moeten voldoen, die in een later artikel nog verder worden
uitgewerkt in specifieke criteria. Belangrijk bij de randvoorwaarde van overdraagbaarheid is dat de opgedane en ontwikkelde
kennis, ervaringen, inzichten en/of middelen belangeloos worden overgedragen aan bevoegde gezagsorganen die niet van deze
regeling gebruik maken. De derde subsidiestroom is bedoeld voor scholen die zijn toegewezen aan de controlegroep. De deelname
aan de effectmeting vergt van deze scholen een investering – zij het naar verhouding beperkt – in tijd en menskracht. Daarom
is deze derde subsidiestroom bedoeld als tegemoetkoming voor de kosten die voortvloeien uit deelname aan de effectmeting.
Deze subsidie wordt ambtshalve vastgesteld.
Artikel 3. Subsidieaanvrager
De projectplannen dienen gebaseerd te zijn op een van de gepubliceerde innovatieconcepten. Als een school een projectplan
wil ontwikkelen en uitvoeren en daarvoor subsidie wil aanvragen, dient het bevoegd gezag van deze school zich dan ook in april
ingeschreven te hebben op zo’n innovatieconcept. Ook bevoegde gezagsorganen van scholen die niet bij de ontwikkeling van innovatieconcepten
betrokken zijn geweest en geen van de voorbereidende bijeenkomsten in het kader van het project InnovatieImpuls Onderwijs
hebben bijgewoond, kunnen hun scholen inschrijven op een innovatieconcept. Een bevoegd gezag mag meerdere scholen inschrijven
op één of meerdere gepubliceerde innovatieconcepten, met dien verstande dat een en dezelfde school maar op één gepubliceerd
innovatieconcept ingeschreven mag worden.
Inschrijvingen op een gepubliceerd innovatieconcept waarvan het evaluatiedesign dat vereist, worden a-select verdeeld over
de controlegroep en de experimentgroep. Scholen die toegewezen zijn aan een controlegroep krijgen, indien zij akkoord gaan
met alleen deelname aan de effectmeting, een subsidie als tegemoetkoming in de kosten die voortvloeien uit de effectmeting.
Scholen in een experimentgroep kunnen twee keer subsidie aanvragen: één keer voor de ontwikkeling van een projectplan en één
keer voor de uitvoering van het projectplan.
Artikel 4. Subsidieplafond
Het bedrag van € 18 mln. is exclusief de uitvoeringskosten van de regeling. Onder de uitvoeringskosten van de regeling vallen
de kosten voor Agentschap NL en DUO. Het totaalbedrag van € 18 mln. is niet volledig beschikbaar voor de uitvoering van de
projectplannen. Een deel van dit bedrag wordt ingezet voor subsidies die verstrekt worden aan scholen in de controlegroep
voor deelname aan de effectmeting. Hiervoor is geen subsidieplafond vastgesteld: alle scholen die aan de controlegroep zijn
toegewezen komen in aanmerking voor deze subsidie. Voorts zal een deel van het totaalbedrag ingezet worden voor subsidiëring
van de ontwikkeling van projectplannen. Hiervoor is € 1,8 mln. euro beschikbaar. Dit is toereikend voor de ontwikkeling van
200 projectplannen. Deze twee subsidies worden in 2010 verstrekt.
Het bedrag wat vervolgens overblijft is beschikbaar voor de subsidie voor uitvoering van de projectplannen.
Artikel 5. Subsidiebedrag
De subsidie voor ontwikkeling van de projectplannen is gesteld op een vast bedrag van € 9000. Voor dit bedrag kan de school
worden ondersteund door een externe adviseur (bijvoorbeeld één van de zogenaamde kritische vrienden die de scholen ook bij
de ontwikkeling van de innovatieconcepten hebben ondersteund). De school kan dit bedrag echter ook gebruiken voor het financieren
van andere activiteiten en/of personele inzet voor de ontwikkeling van een projectplan.
De subsidie voor bevoegde gezagsorganen die alleen deelnemen aan de effectmeting is gesteld op een vast bedrag van € 10.000.
Voor de subsidie voor de uitvoering van de projectplannen geldt een maximumbedrag, te weten het totaalbedrag dat bij het gepubliceerde
innovatieconcept is vermeld. Het innovatieconcept bevat namelijk een begroting van de verwachte uitvoeringskosten van de innovatieve
maatregel per school.
Artikel 6. Subsidieaanvraag
De subsidies voor de ontwikkeling van een projectplan en voor de uitvoering van een projectplan dienen te worden aangevraagd.
De subsidie (€ 10.000) voor deelname aan de effectmeting hoeft niet aangevraagd te worden, maar wordt ambtshalve vastgesteld.
Daartoe dient het bevoegd gezag wel eerst akkoord te gaan met uitsluitend deelname aan de effectmeting.
Artikel 7. Inschrijving op innovatieconcepten.
Uiterlijk 8 april wordt bekend gemaakt welke innovatieconcepten geselecteerd zijn, en uiterlijk 15 april worden deze innovatieconcepten
gepubliceerd in de Staatscourant. In deze publicatie wordt per innovatieconcept een beschrijving gegeven van het concept,
van de effectmeting en van de kenmerken waaraan een inschrijvende school moet voldoen om zich in te schrijven op dit innovatieconcept.
Deze kenmerken zijn van belang voor de effectmeting. Indien een innovatieconcept bijvoorbeeld betrekking heeft op het basisonderwijs
kunnen ook alleen basisscholen zich inschrijven op dat innovatieconcept. Een school kan alleen subsidie aanvragen nadat het
bevoegd gezag de betreffende school in april heeft ingeschreven op een gepubliceerd innovatieconcept. Hiervoor wordt vanaf
8 april 2010 een inschrijvingsformulier beschikbaar gesteld dat gedownload kan worden van de website www.innovatieimpulsonderwijs.nl.
Uiterlijk op 1 mei 2010 dient de inschrijving te hebben plaatsgevonden.
De groep scholen die een projectplan gaat schrijven voor de implementatie van een bepaald concept, wordt bij voorbaat ingeperkt.
Dit heeft twee redenen.
1) Er is onvoldoende budget om aan alle geïnteresseerde scholen in oktober subsidie te verstrekken voor de implementatie van
de innovatieconcepten en OCW wil zo min mogelijk scholen afwijzen om budgettechnische redenen. Scholen hebben immers veel
werk geïnvesteerd in het uitwerken van projectplannen.
2) Onderzoek naar ‘wat werkt’ (effectmeting) is een belangrijk onderdeel van de InnovatieImpuls. Er wordt gestreefd naar zuiver
wetenschappelijk effectonderzoek. Bij die innovatieconcepten waar het evaluatiedesign een dergelijke effectmeting bevat, moet
de groep scholen die zich inschrijft verdeeld worden over een experimentgroep en een controlegroep.
Per gepubliceerd innovatieconcept bepaalt de minister het maximaal benodigde aantal inschrijvingen voor de experiment- en
de controlegroep tezamen. Dit aantal wordt bepaald op basis van de evaluatiedesigns die bij de innovatieconcepten zijn opgesteld.
Indien dit aantal inschrijvingen niet wordt overschreden, zorgt Agentschap NL er na sluiting van de inschrijvingstermijn voor
dat de inschrijvingen onder toezicht van een notaris verdeeld worden over de experimentgroep en de controlegroep. Deze verdeling
vindt, indien het evaluatiedesign van het innovatieconcept dat vereist, op a-selecte wijze plaats. Dit betekent dat de inschrijvingen
a-select, dus via loting, verdeeld worden over de experiment- en controlegroep.
De scholen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de innovatieconcepten, worden voortrekkerscholen genoemd. Inschrijvingen
van voortrekkerscholen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van een gepubliceerd innovatieconcept, worden na inschrijving
automatisch aan de experimentgroep toegewezen (met dien verstande dat dit geldt voor maximaal 8 inschrijvingen per gepubliceerd
innovatieconcept). Zij worden dus uitgesloten van een eventuele a-selecte verdeling over experiment- en controlegroep. Reden
hiervoor is dat deze scholen een aanzienlijke inspanning hebben gepleegd bij de ontwikkeling van het innovatieconcept en zeer
gemotiveerd zijn om een projectplan op basis van dit concept te ontwikkelen en uit te voeren.
Indien het maximaal benodigde aantal inschrijven wel wordt overschreden, worden de inschrijvingen onder toezicht van een notaris
(a-select) verdeeld over een experimentgroep, een controlegroep en een groep waarvan de inschrijving wordt afgewezen. Ook
hierbij geldt dat inschrijvingen van voortrekkerscholen op een gepubliceerd innovatieconcept waaraan zij zelf hebben bijgedragen
automatisch aan een experimentgroep worden toegewezen (wederom geldt dit voor maximaal 8 inschrijvingen per gepubliceerd innovatieconcept).
Daarnaast worden in geval van overinschrijving de inschrijvingen van urgentiescholen met voorrang behandeld, in die zin dat
zij als eerste worden verdeeld over de experiment- en controlegroep. De kans dat urgentiescholen meedoen in een experimentgroep
wordt hierdoor dus vergroot, maar niet gegarandeerd.
Over de uitkomst van de verdeling van de scholen ontvangen de betrokken bevoegde gezagsorganen uiterlijk 15 mei een bewijs
van toewijzing (aan de experiment- of controlegroep) of afwijzing. Scholen die zijn toegewezen aan de experimentgroep kunnen
een projectplan uitwerken, waarmee ze in oktober subsidie aanvragen voor de implementatie van de innovatieve maatregelen.
Scholen die zijn toegewezen aan de controlegroep mogen de innovatie op het gebied van arbeidsproductiviteit gedurende de looptijd
van het experiment niet doorvoeren en hoeven dus ook geen projectplan te schrijven. Zij worden, net als de experimentscholen
zelf, gevolgd gedurende de looptijd van de implementatie van de innovatieve maatregelen, zodat de verschillen in arbeidsproductiviteit
tussen de experimentscholen en controlescholen kunnen worden gemeten.
Artikel 8. Aanvraagprocedure
Deze regeling voorziet in drie verschillende subsidies. Twee daarvan dienen aangevraagd te worden: de subsidie voor ontwikkeling
van een projectplan en de subsidie voor uitvoering van een projectplan. De aanvraag voor deze twee subsidies geschiedt tegelijkertijd
in één gecombineerd aanvraagformulier. Met een en hetzelfde formulier wordt dus zowel de subsidie voor uitvoering van het
projectplan, als – met terugwerkende kracht – subsidie voor de ontwikkeling van het projectplan aangevraagd. Het aanvraagformulier
kan vanaf 15 mei 2010 gedownload worden van de website www.innovatieimpulsonderwijs.nl. De gecombineerde subsidieaanvraag
dient uiterlijk op 1 oktober 2010 ingediend te worden bij Agentschap NL, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.
De derde subsidie – de subsidie voor deelname aan de effectmeting – is alleen bestemd voor scholen die toegewezen zijn aan
een controlegroep. Deze subsidie wordt niet aangevraagd, maar ambtshalve vastgesteld. Het enige wat het bevoegd gezag van
de betreffende school hoeft te doen is op het bewijs van toewijzing aan de controlegroep (dat eerder van Agentschap NL is
ontvangen), aan te geven dat het akkoord is met deelname aan de effectmeting en het bewijs van toewijzing vervolgens voor
15 juni 2010 terug te sturen naar Agentschap NL.
Subsidieaanvragen die na bovengenoemde data zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen. Daarbij geldt als datum van
indiening de datum van het poststempel.
Artikel 9. Vereisten subsidieaanvraag
Voor verkrijging van de subsidie voor deelname aan de effectmeting hoeft verder aan geen vereisten voldaan te worden.
Om in aanmerking te komen voor de subsidies voor de ontwikkeling en de uitvoering van een projectplan dient het daarvoor beschikbaar
gestelde aanvraagformulier ingevuld en ondertekend ingediend te worden bij Agentschap NL. Voorts dient bij het aanvraagformulier
het eerder ontvangen bewijs van toewijzing aan de experimentgroep meegestuurd te worden. Tenslotte moet bij de subsidieaanvraag
het projectplan met bijbehorende projectbegroting toegevoegd worden. Voor de subsidieaanvraag voor de ontwikkeling van het projectplan worden het projectplan en bijbehorende projectbegroting niet getoetst aan inhoudelijke criteria. Het
projectplan en de projectbegroting vormen de kern van de subsidieaanvraag voor de uitvoering van het projectplan en dienen daarom in het kader van deze subsidieaanvraag wél aan inhoudelijke criteria te voldoen.
In de eerste plaats is het belangrijk dat het projectplan binnen de kaders van het gepubliceerde innovatieconcept valt waarop
de school zich heeft ingeschreven. De innovatieconcepten zijn immers ontwikkeld en geselecteerd om als basis voor de projectplannen
te dienen. Het projectplan is daarmee dus eigenlijk een schoolspecifieke uitwerking van een innovatieconcept. Het concept
schetst de kaders, in het projectplan worden deze waar nodig verder uitgewerkt, maar in ieder geval schoolspecifiek ingevuld.
Voor de effectmeting is het van belang dat de scholen in de experimentgroep vergelijkbare innovatieve maatregelen implementeren.
Als het gepubliceerde innovatieconcept bijvoorbeeld niet schoolbreed wordt ingevoerd, maar uitgaat van een combinatie van
innovatieve maatregelen in een bepaald deel van de school (bijvoorbeeld alleen in de bovenbouw), dan moeten alle scholen in
de experimentgroep dezelfde innovatieve maatregelen nemen en ook in hetzelfde deel van hun school.
Om te bepalen of het projectplan conform het gepubliceerde innovatieconcept is uitgewerkt, wordt gekeken of:
– de effectmeting op vergelijkbare wijze als in het innovatieconcept is uitgewerkt;
– de in het projectplan opgenomen innovatieve maatregel niet inhoudelijk afwijkt van de maatregel zoals beschreven in het innovatieconcept;
– het in het projectplan opgenomen onderdeel van de organisatie waar de innovatieve maatregel wordt geïmplementeerd niet afwijkt
van het in het innovatieconcept beschreven onderdeel van de organisatie;
– in het projectplan duidelijk aangegeven wordt wat de verwachte effecten van de innovatieve maatregel zijn en welk effect de
maatregel heeft op de arbeidsproductiviteit;
– de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van het projectplan niet hoger zijn dan het begrote bedrag dat in het innovatieconcept
is opgenomen. Is dit wel het geval dan komen de meerkosten voor rekening van de school.
Voorts dient het projectplan aan een aantal criteria te voldoen die van belang zijn voor een goede uitvoering van het project.
Voor een innovatieve maatregel die gevolgen heeft voor de gehele schoolorganisatie en de werkprocessen is het essentieel dat
het projectplan onderdeel is van het integrale schoolbeleid. Om dezelfde reden is het belangrijk dat er voldoende draagvlak
is bij het personeel, bij voorkeur door goedkeuring van het plan door de (personeelsgeleding van de) medezeggenschapsraad.
Ook dient het plan duidelijk te maken hoe de effectmeting wordt ingericht, welke activiteiten in welke fasen van het project
plaatsvinden en welke eigen medewerkers in de verschillende fasen ingezet worden. Daarbij gaat het zowel om de medewerkers
die direct of indirect betrokken zijn bij de uitvoering, maar ook om de medewerkers die ingezet worden voor de coördinatie
en de aansturing van de uitvoering. Indien scholen bij de uitvoering van het project samenwerken met andere partijen – bijvoorbeeld
andere scholen, besturen, gemeenten, bedrijven – is het van belang om in het projectplan de partijen met wie samengewerkt
wordt, op te nemen, evenals de wijze waarop die samenwerking vorm krijgt. Hetzelfde geldt voor de inschakeling van derden
voor advies of ondersteuning bij de uitvoering.
De bij het projectplan behorende projectbegroting moet aansluiten bij de in het plan beschreven fasen en activiteiten: de
bedragen in de projectbegroting dienen dus eenduidig toe te wijzen te zijn aan een bepaalde activiteit in een bepaalde fase.
Verder dient in de begroting aangegeven te worden wat de kosten per kalenderjaar zijn. De subsidie wordt ook per kalenderjaar
bevoorschot.
Artikel 10. Subsidiabele kostensoorten
In deze regeling is niet vastgelegd wat de maximumhoogte van de subsidie is voor de uitvoering van een projectplan. Het uiteindelijke
subsidiebedrag is gebaseerd op de beoordeling of het plan en de begroting binnen de kaders van het gepubliceerde innovatieconcept
vallen (zie artikel 9). Daarnaast is bepalend voor de hoogte van het subsidiebedrag of de opgevoerde kosten voor de uitvoering
in verhouding staan tot de baten van het project.
In dit artikel staat beschreven welke projectkosten c.q. subsidiabele kosten in aanmerking worden genomen voor de bepaling
van de hoogte van de subsidie.
Het bevoegd gezag mag tijdelijk eigen personeel inzetten, maar alleen personeel dat werkzaamheden verricht op het terrein
van projectleiding en procescoördinatie. Voor bekostiging van de inzet van eigen personeelsleden die betrokken zijn bij de
uitvoering van het project c.q. die daarmee in hun werk te maken krijgen, is de subsidie uitdrukkelijk niet bedoeld. Tijdelijke
personele kosten worden vergoed op basis van reële uurtarieven. In de begroting kunnen ook kosten worden opgevoerd voor de
inhuur van derden – adviseurs of deskundigen – die de school ondersteunen of adviseren bij de uitvoering van het projectplan.
Hiervoor geldt een uurtarief van maximaal € 150 (inclusief BTW). De inhuur van adviseurs of deskundigen dient wel onderbouwd
te worden, dat wil zeggen: aangetoond dient te worden dat deze van toegevoegde waarde zijn bij de uitvoering van het project.
De inhuur van onderzoekers voor de effectmeting is niet nodig: het ministerie van OCW zorgt gedurende de hele looptijd van
het project voor de inzet van onderzoekers in verband met de effectmeting. Voor de implementatie van een innovatieve maatregel
kan het nodig zijn om middelen of materialen aan te schaffen of te huren, bijvoorbeeld op het terrein van ICT. Kosten hiervoor
kunnen opgevoerd worden in de begroting, maar de middelen en materialen dienen dan wel functioneel te zijn voor de implementatie
van de innovatieve maatregel. Voorts moeten deze op basis van afschrijving worden begroot, uitgaande van een afschrijvingstermijn
van 5 jaar. Er wordt geen subsidie verleend voor de kosten van de ontwikkeling van nieuwe ICT-middelen, zoals voor de ontwikkeling
van educatieve software.
De subsidie voor uitvoering van een projectplan is bedoeld als tegemoetkoming voor de kosten die een school maakt om de innovatieve
maatregelen uit een innovatieconcept te implementeren en daarmee te experimenteren. Scholen die de innovatieve maatregelen
al eerder hebben geïmplementeerd komen op grond van deze regeling dus niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 11–18. Adviescommissie
De adviescommissie wordt bij deze regeling ingesteld, maar de werkzaamheden van de commissie zijn geen onderdeel van de regeling.
De taak van de adviescommissie is het beoordelen van de innovatieconcepten die door scholen samen met adviseurs zijn ontwikkeld
voorafgaand aan de inwerkingtreding van de regeling. De scholen dienen de innovatieconcepten in bij het Agentschap NL dat
als secretariaat de commissie ondersteunt bij zijn werkzaamheden. De adviescommissie beoordeelt vervolgens op basis van een
set van criteria de innovatieconcepten en rangschikt de concepten. Deze criteria zijn voorafgaand aan het uitwerken van de
innovatieconcepten aan de scholen bekend gemaakt. Vervolgens brengt de adviescommissie uiterlijk op 30 maart 2010 hierover
advies uit aan de minister.
Artikel 19. Criteria verdeling bij subsidieplafond
De minister besluit welke subsidieaanvragen gehonoreerd zullen worden. In het geval van de subsidie voor de ontwikkeling van projectplannen verdeelt de minister het beschikbare bedrag volgens een tweetrapsraket. Voortrekkerscholen die een projectplan
hebben ontwikkeld op basis van een gepubliceerd innovatieconcept waaraan zij zelf hebben bijgedragen, krijgen voorrang. Vervolgens
wordt het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ gehanteerd. Als datum van indiening van de subsidieaanvraag wordt
daarbij uitgegaan van de datum waarop de subsidieaanvraag – volledig ingevuld en compleet – is ingediend bij Agentschap NL
(en geen aanvulling op de subsidieaanvraag meer noodzakelijk is). Daarbij wordt uitgegaan van de datum van het poststempel.
Voor deze subsidie is maximaal € 1,8 mln. beschikbaar. Hiermee kan de ontwikkeling van 200 projectplannen bekostigd worden.
Bij de subsidie voor de uitvoering van de projectplannen verdeelt de minister het beschikbare bedrag op basis van een beoordeling van de projectplannen. Ook
hier is bij de verdeling van het beschikbare bedrag sprake van een meertrapsraket. Allereerst: projectplannen van voortrekkerscholen
op basis van gepubliceerde innovatieconcepten waaraan zij zelf hebben bijgedragen krijgen voorrang bij de verdeling van de
subsidie, uiteraard mits hun projectplan voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 9. Daarna vindt verdeling van het
resterende beschikbare bedrag plaats door de projectplannen te vergelijken op hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen
van de subsidie zoals beschreven in artikel 2, lid 2. Ten slotte wordt bij de verdeling van de subsidie ook gekeken naar het
aantal subsidieaanvragen c.q. projectplannen dat door urgentiescholen is ingediend. In voorkomende gevallen zal een urgentieschool
voorrang krijgen boven een niet-urgentieschool, ook al zijn hun projectplannen van dezelfde kwaliteit.
Mocht er na bovenstaande stappen nog sprake zijn van gelijkwaardige projectplannen die in aanmerking komen voor subsidie,
dan wordt subsidie toegekend op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Als datum van indiening van de subsidieaanvraag
wordt daarbij uitgegaan van de datum dat de subsidieaanvraag volledig ingevuld en compleet is ingediend (en geen aanvulling
op de subsidieaanvraag meer noodzakelijk is). Daarbij wordt uitgegaan van de datum van het poststempel.
Artikel 20. Advies voorafgaand aan subsidieverlening
De uitvoeringsorganisatie Agentschap NL adviseert de minister over de verdeling van het beschikbare subsidiebedrag op basis
van de toepassing van de criteria in artikel 19. Agentschap NL adviseert ook inzake het toekennen of afwijzen van subsidieaanvragen
voor de ontwikkeling en uitvoering van een projectplan. Ten behoeve van advisering over verlening van subsidie voor de ontwikkeling van een projectplan, worden geen inhoudelijke criteria gehanteerd. Ten behoeve van advisering over verlening van subsidie
voor de uitvoering van het projectplan toetst het Agentschap NL het projectplan en de projectbegroting aan de hand van de beoordelingcriteria
die opgenomen zijn in artikelen 9 en 10.
Voorts adviseert Agentschap NL de minister over het in voorkomende gevallen niet verlenen van de subsidie op grond van het
bepaalde in artikel 25.
Artikel 22. Tijdvak subsidieverlening
Scholen hebben voor de ontwikkeling van een projectplan circa 4 maanden de tijd: vanaf 15 mei tot en met 30 september 2010.
Op 15 mei – als de verdeling van scholen over experiment- en controlegroep heeft plaatsgevonden – is bekend welke scholen
een projectplan kunnen gaan ontwikkelen. Uiterlijk op 1 oktober moeten de scholen in een experimentgroep hun subsidieaanvraag
met het projectplan ingediend hebben. De subsidie die ontvangen wordt voor de ontwikkeling van het projectplan dient in deze
periode (15 mei–30 september) ingezet te worden. Voor het inzetten van de subsidie voor uitvoering van het projectplan hebben
de scholen langer de tijd, namelijk circa 4 jaar, uitgaande van een start van het project op 1 januari 2011. Hiermee wordt
ruimte gegeven voor het uitvoeren van meerjarige projecten.
De meting van de effecten vindt plaats gedurende de looptijd en na afloop van de projecten Vandaar dat subsidie scholen die
alleen subsidie ontvangen voor deelname aan de effectmeting deze subsidie gedurende de looptijd van de projecten moeten inzetten.
Artikel 25. Weigeringsgronden
In artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht staat aangegeven op welke gronden subsidieverlening kan worden geweigerd.
Voorts spreekt het voor zich dat een subsidieaanvraag voor de uitvoering van een projectplan geweigerd kan worden indien de
subsidieaanvrager voor hetzelfde plan al subsidie ontvangt op basis van een andere regeling van de (Rijks)overheid.
Artikel 26. Tussentijdse audit
In dit artikel wordt geregeld dat bij meerjarige projecten de minister door middel van tussentijdse rapportages geïnformeerd
wordt over de voortgang van het project. Daartoe moet het bevoegd gezag gedurende de looptijd van het project na iedere 12
maanden (gerekend vanaf de startdatum van het project) een tussenrapportage indienen bij DUO, Postbus 606, 2700 ML, Zoetermeer.
Hiervoor heeft het bevoegd gezag 3 maanden de tijd. In dit verslag moet worden aangegeven welke activiteiten zijn uitgevoerd,
of de uitvoering conform de planning in het projectplan loopt, welk deel van de middelen inmiddels is ingezet voor de uitvoering
van de activiteiten en wat de tot dan toe bereikte resultaten zijn. Mocht blijken dat de resultaten sterk achterblijven bij
de in het projectplan geformuleerde resultaten of dat er weinig zicht is op verbetering van de resultaten, dan kan de minister
besluiten geen of slechts een gedeeltelijke betaling voor de komende 12 maanden te doen. DUO zal vervolgens in voorkomende
gevallen de betaling aanpassen.
Artikel 28. Informatieplicht
De subsidieontvanger heeft een informatieplicht. In het kader van deze regeling is de subsidieontvanger verplicht mee te werken
aan het onderzoek naar de effecten van de innovatieve maatregelen. Hiervoor worden door de minister onderzoeksbureaus ingezet.
Gedurende de looptijd van deze regeling zullen deze onderzoekers de effecten bij de scholen onderzoeken. Zo zullen in het
kader van dit onderzoek bij werknemers van de subsidieontvanger vragenlijsten afgenomen worden.
De subsidieontvanger heeft naast een informatieplicht ook een meldplicht. Dit betekent dat als er zich tussentijds bijzondere
omstandigheden of substantiële wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde project, dit direct gemeld dient te worden aan DUO,
Postbus 606, 2700 ML, Zoetermeer.
Voorts wordt van de subsidieontvanger verwacht dat hij meewerkt aan de actieve overdracht en verspreiding van de ervaringen,
kennis en resultaten van het project dat hij heeft uitgevoerd aan andere scholen. Het breed beschikbaar stellen van deze informatie
is een van de doelstellingen van het project InnovatieImpuls Onderwijs.
Artikel 29. Besteding subsidie
Bij de subsidie die op grond van deze regeling verleend wordt voor de uitvoering van een projectplan gaat het om een geoormerkte
subsidie. Dat betekent dat de subsidie moet worden besteed aan het in deze regeling omschreven doel, als bedoeld in artikel 2.
De instelling is gehouden om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Niet-bestede middelen worden daarom teruggevorderd,
al dan niet door verrekening.
De subsidie voor de uitvoering van een projectplan dient uiterlijk in 2014 besteed te zijn.
Bij de subsidies voor de ontwikkeling van een projectplan en voor deelname aan de effectmeting gaat het om niet-geoormerkte
subsidies. Dat betekend dat de subsidies weliswaar worden verstrekt voor het in deze regeling omschreven doelen, maar dat
de instelling niet gehouden is om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Er vindt daarom geen terugvordering of
verrekening van niet-bestede middelen plaats. Wel is het zo dat de subsidies uiteraard moeten worden besteed aan activiteiten
van de instelling waarvoor bekostiging wordt verstrekt, dus voor reguliere onderwijsactiviteiten.
In het kader van de uitvoering van het project InnovatieImpuls Onderwijs stelt de minister een pool van adviseurs ter beschikking.
Scholen die derden willen inhuren voor de ontwikkeling en de uitvoering van een projectplan, kunnen adviseurs uit deze pool
inhuren. Scholen zijn hier echter niet toe verplicht en kunnen ook eigen adviseurs inhuren.
Artikel 30. Verantwoording en controle
Overeenkomstig de regeling jaarverslaglegging onderwijs worden de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidies in de jaarrekening
herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat de subsidies voor de
ontwikkeling van een projectplan en voor deelname aan de effectmeting niet geoormerkt zijn is een afzonderlijke specificatie
van de lasten naar kostensoorten niet noodzakelijk.
De subsidie voor de uitvoering van het projectplan is echter wel geoormerkt. Deze moet derhalve worden gespecificeerd overeenkomstig
Model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving.
De verwerking van niet-bestede middelen op deze subsidie geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van de besteding.
Deze meerjarige subsidie wordt op de balans geboekt onder de post ‘overlopende passiva’. Tegenover de lasten in de jaren erna
valt eenzelfde deel van de overlopende passiva als bate vrij ten gunste van de exploitatierekening. In het laatste jaar van
besteding valt het restant vrij. Mogelijk niet-bestede gelden worden dan als schuld aan OCW opgenomen, waarvoor een terugbetalingsverplichting
geldt.
Bij de financiële verantwoording van de besteding van de geoormerkte subsidie voor de uitvoering van het projectplan kan niet
worden volstaan met de reguliere verantwoording in de jaarrekening. Daarnaast is nadere bestedingsinformatie nodig, namelijk
het in dit artikel genoemde definitief verslag van activiteiten. Het definitief verslag dient naar DUO verstuurd te worden
die de verslagen ook zal beoordelen.
De definitieve afrekening wordt door DUO/Cfi gedaan uiterlijk 1 jaar nadat van het bevoegd gezag het jaarverslag is ontvangen
over het laatste jaar dat de subsidie besteed is.
Artikel 33. Inwerkingtreding
Voor de datum van inwerkingtreding en de implementatietermijn wordt afgeweken van de richtlijnen met betrekking tot de vaste
verandermomenten. Met het oog op het lerarentekort is het van belang zo snel mogelijk uitvoering te geven aan deze maatregel
en niet te wachten op het eerstvolgende verandermoment.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.J. van Bijsterveldt-Vliegenthart.