Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 maart 2010, nr. 114375 houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op besluit nr. 2010/65/EU van de Europese Commissie van 5 februari 2010 tot wijziging van Beschikking 2005/880/EG tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 35);

Gelet op de artikelen 9, tweede lid, 10, eerste lid, 12, derde lid, 13, tweede lid, 38 en 39, tweede lid, van de Meststoffenwet en de artikelen 5 en 70 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt na onderdeel c het volgende onderdeel ingevoegd:

d. derogatiebeschikking:

beschikking nr. 2005/880/EG van de Europese Commissie van 8 december 2005 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU L 324), zoals gewijzigd bij besluit nr. 2010/65/EU van de Europese Commissie van 5 februari 2010 (PbEG L35);

B

In Hoofdstuk 3 wordt voor paragraaf 2, de volgende paragraaf ingevoegd:

§ 1. Derogatie

Artikel 24
  • 1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet, is 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 27 en 27a.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gebruiksnorm is uitsluitend van toepassing op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren.

Artikel 25
  • 1. Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, meldt de landbouwer het bedrijf voor de toepassing van artikel 24, eerste lid, aan bij de Dienst Regelingen.

  • 2. Bij de melding doet de landbouwer opgave van de oppervlakte landbouwgrond die naar verwachting op 15 mei van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, tot het desbetreffende bedrijf behoort.

  • 3. Met de melding verklaart de landbouwer dat hij artikel 10 in samenhang met de artikelen 7 en 8 van de wet, de bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 9 in samenhang met de hoofdstukken IV, VI en X van het besluit gestelde regels, de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen, het vijfde tot en met het zesde lid en de artikelen 27 en 27a, naleeft en ten aanzien van zijn bedrijf doet naleven.

  • 4. De landbouwer betaalt ten behoeve van ’s Rijks kas een geldsom ter dekking van de kosten die samenhangen met de monitoringswerkzaamheden, bedoeld in artikel 8 van de derogatiebeschikking, ter hoogte van het bij zijn oppervlakte landbouwgrond behorende tarief, bedoeld in Bijlage Ad. Bij de melding stelt de landbouwer door middel van het afgeven van een machtiging tot betaling de Dienst Regelingen in staat dit bedrag te innen.

  • 5. In het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, wordt gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september ten minste zeventig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond onafgebroken beteeld met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer.

  • 6. De landbouwer verleent desgevraagd zijn medewerking aan monitoringwerkzaamheden als bedoeld in artikel 8 van de derogatiebeschikking, in opdracht van de minister, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, of de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 26

Indien uit de voor het desbetreffende kalenderjaar op grond van artikel 26 van het besluit verstrekte gegevens blijkt dat de op 15 mei tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, afwijkt van de bij de melding, bedoeld in artikel 25, opgegeven oppervlakte landbouwgrond en als gevolg daarvan een ander tarief, bedoeld in artikel 25, vierde lid, geldt, vindt navordering dan wel terugbetaling plaats.

Artikel 27
  • 1. De landbouwer stelt vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, voor het desbetreffende jaar een bemestingsplan op dat voldoet aan artikel 5 van de derogatiebeschikking.

  • 2. De landbouwer herziet het bemestingsplan uiterlijk zeven dagen nadat zich een wijziging in de landbouwpraktijk heeft voorgedaan, indien dat noodzakelijk is om de consistentie van het bemestingsplan te waarborgen.

  • 3. De landbouwer bewaart het bemestingsplan als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit.

Artikel 27a
  • 1. Ten hoogste vier jaren voorafgaand aan 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, zijn de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vastgesteld en vastgelegd in een analyserapport door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

  • 2. Het laboratorium stelt de fosfaattoestand van de bodem vast door middel van bemonstering en analyse van de bodem van de desbetreffende percelen overeenkomstig artikel 103a, eerste tot en met derde lid.

  • 3. De landbouwer bewaart het analyserapport als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit.

  • 4. Indien een perceel door de landbouwer in gebruik wordt genomen na 1 februari en vóór 15 mei van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, vindt de waardevaststelling, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 7 dagen na de ingebruikname plaats.

Artikel 27b

Als vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, wordt tevens aangemerkt de vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem:

  • a. die tot en met 31 oktober 2009 is verricht overeenkomstig artikel 27 zoals dit artikel luidde op 31 december 2009; of

  • b. bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol met uitzondering van de in onderdeel I, paragraaf 1, voorgeschreven vastlegging van de omvang en vorm van het te bemonsteren perceel dan wel perceelsdeel met een Global Positioning System, voor zover het monsters betreft die in de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 uit de desbetreffende bodem zijn genomen.

C

In artikel 42, eerste lid, wordt ‘het komende kalenderjaar’ vervangen door ‘het huidige kalenderjaar’.

D

Artikel 122, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

De zinsnede ‘de artikelen 25, eerste, tweede en zesde lid’ wordt vervangen door: de artikelen 25, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid.

E

In Bijlage A, tabel 1, wordt de bij het gewas ‘Zomertarwe’ in de kolom ‘kleigrond 2010/2011’ en in de kolom ‘kleigrond 2012/2013’ vermelde hoeveelheid stikstof van ‘140’ vervangen door: 150.

F

Bijlage Aa wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder I, Stoffen die als meststoffen kunnen worden verhandeld, worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • 8. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van alcohol door fermentatie van melasse die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van suikerbieten en die bestaat uit een donkerbruine stroperige vloeistof (vinassekali) of bestaat uit een ingedikte donkerbruine stroperige vloeistof (ingedikte vinassekali).

  • 9. Reststof die is vrijgekomen bij de chemische reiniging van lucht uit een bedrijfshal, waar (gecomposteerd) zuiveringsslib met houtsnippers wordt gecomposteerd door middel van het wassen met een verdunde waterige oplossing van zwavelzuur en die bestaat uit een pH-neutrale oplossing van ammoniumsulfaat in water (ammoniumsulfaathoudende spuiwater van chemische luchtwassers van composteerhallen).

  • 10. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van blauwzuur (waterstofcyanide) uit methaan en ammoniak volgens het BMA-proces en die bestaat uit een oplossing van ammoniumsulfaat in water met een maximaal blauwzuurgehalte van 0,00027% (ammoniumsulfaatoplossing in water van blauwzuurproductie volgens BMA-proces).

  • 11. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van fabrieksaardappelen tot zetmeel en die bestaat uit ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater (ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater).

  • 12. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van alcohol door fermentatie van het glucosehoudend bijproduct van de verwerking van tarwe tot tarwegluten en tarwezetmeel na toevoeging van gist, waaruit de alcohol door destillatie is verwijderd en dat met propionzuur en boterzuur gestabiliseerd kan zijn en die bestaat uit waterig slib met residuen van vergiste tarwebestanddelen en gist (tarwegistconcentraat)

  • 13. Reststof die is vrijgekomen bij het verwijderen van kalium uit glycerine van biodieselproductie uit koolzaad door middel van precipitatie en in hoofdzaak bestaat uit gedroogde kaliumsulfaat (Kaliumsulfaat van biodieselproductie).

  • 14. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van schillen met behulp van stoom van vooraf gewassen wortelen en die bestaat uit wortelschillen in water (wortelstoomschillen).

2. Onder IV, Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld, wordt in C Stoffen afkomstig uit de voedings- en genotmiddelenindustrie, C1 Stoffen van plantaardige herkomst, ‘3 Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige vergisting van tarwezetmeel ten behoeve van alcoholproductie (tarwegistconcentraat).’ vervangen door: 3 Reststof die is vrijgekomen bij de productie van alcohol door fermentatie van het glucosehoudend bijproduct van de verwerking van tarwe tot tarwegluten en tarwezetmeel na toevoeging van gist, waaruit de alcohol door destillatie is verwijderd en dat met propionzuur en boterzuur gestabiliseerd kan zijn en die bestaat uit waterig slib met residuen van vergiste tarwebestanddelen en gist (tarwegistconcentraat).

G

Na bijlage Ac wordt de bij deze regeling opgenomen bijlage 1 ingevoegd, onder vervanging van het opschrift ‘bijlage 1’ door het opschrift ‘Bijlage Ad., behorende bij artikel 25 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

H

Bijlage B wordt vervangen door de bij deze wijzigingsregeling opgenomen bijlage 2, onder vervanging van het opschrijft ‘bijlage 2’ door het opschrift ‘Bijlage B., behorende bij artikel 29 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet: Werkingscoëfficiënt’.

I

In Bijlage D, tabel II B, wordt in de rij Melkproductie in kilogram melk per koe per jaar van 7.875–8.124 en in de kolom ureumgehalte van 38 milligram per 100 gram, ‘112,5’ vervangen door: 122,5.

J

Bijlage H, onderdeel 6.3.2., komt te luiden:

6.3.2. STEEKPROEF

6.3.2.1. Procedurele aspecten

Een aantal keren per jaar worden op het laboratorium reeds geanalyseerde monsters aselect verzameld ten behoeve van analyse door het RIKILT-Instituut voor Voedselveiligheid, onderdeel van Wageningen UR te Wageningen. Het aantal te verzamelen monsters is per laboratorium gelijk en bedraagt per keer en per laboratorium 30 of meer. Dit gebeurt onaangekondigd.

Het RIKILT bepaalt van elk monster in willekeurige volgorde het stikstof- en fosforgehalte volgens de referentiemethoden. Het laboratorium is verplicht vastgelegde stikstof- en fosforgehalten van desbetreffende monsters aan RIKILT beschikbaar te stellen.

6.3.2.2. Evaluatie van steekproefresultaten

De resultaten worden door het RIKILT als volgt geëvalueerd.

Voor elk monster en elk kenmerk wordt het verschil berekend tussen het 10log getransformeerde meetresultaat van het laboratorium en het 10log getransformeerde meetresultaat van het RIKILT.

Vervolgens wordt per laboratorium de mediaan van deze verschillen berekend. Deze mediaan is de keuringsvariabele y.

De medianen y worden uitgezet in een controlekaart met de eerder berekende medianen uit vorige steekproeven inclusief de daaruit berekende 2s- en 3s-grenzen.

De grenzen worden berekend op basis van de oude1 medianen uit vorige steekproeven door een (eventueel inorthogonale) variantie analyse2 uit te voeren, waarbij de responsvariabele de medianen y bevat en de factoren Laboratorium en Periode als random factoren in het model worden opgenomen. Bij deze berekening van grenzen worden medianen uit eerdere steekproeven die niet aan de normen voldeden (zie hierna) uitgesloten, De standaardafwijking s wordt berekend als de wortel van de som van s2lab en s2rest, waarbij s2lab de geschatte variantie-component voor Laboratorium is en s2rest de geschatte rest-variantie-component.

De grenzen 2s en 3s en -2s en -3s (berekend door s met resp. 2, 3, -2 en -3 te vermenigvuldigen) dienen vervolgens als grenzen voor de medianen in de actuele periode.

Een laboratorium voldoet niet aan de norm als:

  • de berekende mediaan boven 3s of beneden -3s uitkomt,

  • de berekende mediaan en die van de periode ervoor beide boven 2s of beide beneden -2s liggen,

  • de berekende mediaan en die van 8 voorgaande perioden alle boven dan wel alle onder de 0-lijn liggen.

Geef een waarschuwing als de berekende mediaan boven 2s of beneden -2s uitkomt.

ARTIKEL II

  • 1. In afwijking van artikel 25, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, meldt de landbouwer het bedrijf in 2010 uiterlijk op 28 februari aan bij de Dienst Regelingen.

  • 2. In afwijking van artikel 27, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, stelt de landbouwer in 2010 een bemestingsplan op vóór 1 april.

  • 3. In afwijking van artikel 27a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, zijn in 2010 de daarbedoelde waarden ten hoogste vier jaren en twee maanden voorafgaand aan 1 april 2010 vastgesteld en vastgelegd in een daarbedoeld analyserapport.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 maart 2010

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

BIJLAGE 1

Tabel 1. Overzicht te betalen tarief per klasse

Klasse

Oppervlakte

(in hectare)

Tarief

1

0

5

€ 13,63

2

5,01

10

€ 40,88

3

10,01

15

€ 68,13

4

15,01

20

€ 95,38

5

20,01

25

€ 122,63

6

25,01

30

€ 149,88

7

30,01

35

€ 177,13

8

35,01

40

€ 204,38

9

40,01

45

€ 231,63

10

45,01

50

€ 258,88

11

50,01

55

€ 286,13

12

55,01

60

€ 313,38

13

60,01

65

€ 340,63

14

65,01

70

€ 367,88

15

70,01

75

€ 395,13

16

75,01

80

€ 422,38

17

80,01

85

€ 449,63

18

85,01

90

€ 476,88

19

90,01

95

€ 504,13

20

95,01

100

€ 531,38

21

100,01

105

€ 558,63

22

105,01

110

€ 585,88

23

110,01

115

€ 613,13

24

115,01

120

€ 640,38

25

120,01

125

€ 667,63

26

125,01

130

€ 694,88

27

130,01

135

€ 722,13

28

135,01

140

€ 749,38

29

140,01

145

€ 776,63

30

145,01

150

€ 803,88

31

150,01

155

€ 831,13

32

155,01

160

€ 858,38

33

160,01

165

€ 885,63

34

165,01

170

€ 912,88

35

170,01

175

€ 940,13

36

175,01

180

€ 967,38

37

180,01

185

€ 994,63

38

185,01

190

€ 1.021,88

39

190,01

195

€ 1.049,13

40

195,01

200

€ 1.076,38

41

200,01

205

€ 1.103,63

42

205,01

210

€ 1.130,88

43

210,01

215

€ 1.158,13

44

215,01

220

€ 1.185,38

45

220,01

225

€ 1.212,63

46

225,01

230

€ 1.239,88

47

230,01

235

€ 1.267,13

48

235,01

240

€ 1.294,38

49

240,01

245

€ 1.321,63

50

245,01

250

€ 1.348,88

51

250,01

255

€ 1.376,13

52

255,01

260

€ 1.403,38

53

260,01

265

€ 1.430,63

54

265,01

270

€ 1.457,88

55

270,01

275

€ 1.485,13

56

275,01

280

€ 1.512,38

57

280,01

285

€ 1.539,63

58

285,01

290

€ 1.566,88

59

290,01

295

€ 1.594,13

60

295,01

300

€ 1.621,38

61

300,01

305

€ 1.648,63

62

305,01

310

€ 1.675,88

63

310,01

315

€ 1.703,13

64

315,01

320

€ 1.730,38

65

320,01

325

€ 1.757,63

66

325,01

330

€ 1.784,88

67

330,01

335

€ 1.812,13

68

335,01

340

€ 1.839,38

69

340,01

345

€ 1.866,63

70

345,01

350

€ 1.893,88

71

350,01

355

€ 1.921,13

72

355,01

360

€ 1.948,38

73

360,01

365

€ 1.975,63

74

365,01

370

€ 2.002,88

75

370,01

375

€ 2.030,13

76

375,01

380

€ 2.057,38

77

380,01

385

€ 2.084,63

78

385,01

390

€ 2.111,88

79

390,01

395

€ 2.139,13

80

395,01

400

€ 2.166,38

BIJLAGE 2

Type meststof

Toepassing

WC

Vaste mest

  

Van graasdieren op bedrijven met beweiding

Op bouwland op klei en veen, in de periode van 1 september t/m 31 januari

30

Overige toepassingen

45

Van graasdieren op bedrijven zonder beweiding

Op bouwland op klei en veen, in de periode van 1 september t/m 31 januari

30

Overige toepassingen

60

Van varkens, pluimvee en nertsen

Op alle grondsoorten, het gehele jaar

55

Van overige diersoorten

Op alle grondsoorten, in de periode van 1 februari t/m 31 augustus

40

Op alle grondsoorten, in de periode van 1 september t/m 31 januari

30

Drijfmest en dunne fractie

  

Op eigen bedrijf geproduceerde drijfmest van graasdieren

Met beweiding op alle grondsoorten

45

Zonder beweiding op alle grondsoorten

60

Aangevoerde drijfmest van graasdieren

Op alle grondsoorten

60

Aangevoerde en op eigen bedrijf geproduceerde drijfmest anders dan van graasdieren

Op klei en veen

60

Aangevoerde en op eigen bedrijf geproduceerde drijfmest anders dan van graasdieren

Op zand en löss

70

Gier en dunne fractie na mestbewerking

Op alle grondsoorten

80

Overig

  

Compost

Op alle grondsoorten

10

Champost

Op alle grondsoorten

25

Zuiveringsslib

Op alle grondsoorten

40

Overige organische meststoffen

Op alle grondsoorten

50

Mineralenconcentraat dat is geproduceerd door een overeenkomstig artikel 35b aangewezen producent en dat wordt vervoerd naar een in artikel 35f, eerste lid, bedoelde landbouwer

Op alle grondsoorten

100

Veen

Op alle grondsoorten

0

TOELICHTING

§ 1. Inleiding

De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet (hierna: de wet) 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond per jaar. Deze wettelijke norm is onmiddellijk ontleend aan artikel 5, vierde lid, in samenhang met bijlage III.2 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU L 324) (hierna te noemen: de Nitraatrichtlijn).

De Nitraatrichtlijn biedt in bijlage III.2 echter de mogelijkheid om een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen te hanteren dan 170 kilogram stikstof per hectare per jaar. Deze zogenoemde ‘derogatie’ kan door de Europese Commissie worden verleend, nadat de adviesprocedure bij het Nitraatcomité is doorlopen, ingeval de hogere gebruiksnorm geen afbreuk doet aan de doelstellingen genoemd in artikel 1 van de Nitraatrichtlijn en gemotiveerd kan worden aan de hand van objectieve criteria, bijvoorbeeld lange groeiperiodes, gewassen met hoge stikstofopname, hoge nettoneerslag in de kwetsbare zone en bodems met een uitzonderlijk hoog denitrificatievermogen.

De Europese Commissie heeft Nederland bij besluit van 5 februari 2010 voor de tweede keer voor een periode van 4 jaar derogatie verleend.

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de verleende derogatie.

De derogatie betreft een verhoging van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen voor bedrijven met een areaal dat voor ten minste 70 procent uit grasland bestaat tot 250 kilogram stikstof per hectare per jaar. De verhoging mag uitsluitend worden ingevuld met dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren.

In de volgende paragrafen wordt achtereenvolgens ingegaan op de achtergrond van derogatie, de hoogte van derogatie, de voorwaarden verbonden aan derogatie, de derogatiemonitoring en de kosten hiervan, de handhavingsaspecten bij derogatie, overige wijzigingen en tot slot de administratieve lasten die uit deze regeling voortvloeien.

§ 2. Derogatie

§ 2.1. Algemene achtergrond

Op 8 december 2005 heeft de Europese Commissie Nederland voor het eerst derogatie verleend (beschikking nr. 2005/880/EG) voor een hogere gebruiksnorm van dierlijke meststoffen tot 250 kilogram stikstof per hectare per jaar voor bedrijven waarvan 70 procent van de tot het bedrijf behorende landbouwgrond wordt beteeld met gras voor de periode 2006-2009. Mitsdien is tijdens die periode invulling gegeven aan artikel 9, tweede lid, van de wet. In deze wetsbepaling is tegen voornoemde achtergrond bepaald dat bij ministeriële regeling onder bepaalde voorwaarden en beperkingen een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen kan worden vastgesteld.

Daar beschikking 2005/880/EG op 31 december 2009 zou verstrijken, heeft Nederland op 14 juli 2009 een verzoek voor derogatie ingediend bij de Europese Commissie voor de periode 2010–2013. In dit verzoek is verwezen naar het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2010–2013).

Dit verzoek is door de Europese Commissie gehonoreerd, hetgeen geleid heeft tot besluit nr. 2010/65/EU van 5 februari 2010 tot wijziging van Beschikking nr. 2005/880/EG tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. De derogatiebeschikking van 8 december 2005, zoals gewijzigd bij genoemd besluit, wordt in het vervolg aangehaald als ‘derogatiebeschikking’.

Om ervoor te zorgen dat de betrokken veehouderijen van een derogatie gebruik kunnen blijven maken, is de geldigheidsduur van Beschikking 2005/880/EG tot 31 december 2013 verlengd. De voorwaarden en bepalingen in de oorspronkelijke beschikking zijn daardoor onveranderd van kracht gebleven.

De door de Europese Commissie verleende derogatie en de daaraan verbonden voorwaarden en beperkingen zijn opgenomen in de artikelen 24, 25, 27 en 27a van de onderhavige regeling. De derogatiebeschikking van de Europese Commissie geeft een nadere invulling aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de derogatie toegepast mag worden. Deze voorwaarden en beperkingen zullen in paragraaf 2.3 en 2.4 worden besproken.

§ 2.2. Hoogte derogatie

De hoogte van de gebruiksnorm van 250 kilogram stikstof per hectare per jaar is wetenschappelijk onderbouwd vanuit landbouwkundige en milieukundige inzichten. Deze onderbouwing komt overeen met de onderbouwing zoals opgenomen in het verzoek tot derogatie voor de periode 2006–2009 dat Nederland op 8 april 2005 heeft ingediend bij de Europese Commissie. De onderbouwing is nader toegelicht in enkele vergaderingen van het Nitraatcomité van de Europese Unie. Uitgaande van rundveemest is een dierlijke mestgift van 250 kilogram stikstof, zoals ook aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (invoering van het stelsel van gebruiksnormen) (Kamerstukken II 2004/05, 29 930, nr. 3) verantwoord.

Gebruikmaking van de voorziening, neergelegd in artikel 24, laat onverlet dat tevens moet worden voldaan aan de stikstof- en fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8 van de wet. De verruiming van de norm voor dierlijke meststoffen mag dus enkel worden gehanteerd binnen de begrenzing van deze normen.

§ 2.3. Voorwaarden en beperkingen verbonden aan toepassing van de derogatie

Graasdiermest

De ruimere gebruiksnorm mag, overeenkomstig artikel 5 van de derogatiebeschikking, uitsluitend worden ingevuld met dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren (artikel 24, tweede lid). De beperking komt tegemoet aan de bezwaren van de Europese Commissie en enkele lidstaten tegen de ruimte die Nederland biedt aan de intensieve veehouderij. De beperking heeft slechts in geringe mate praktische consequenties voor de veehouderij. De fosfaatgebruiksnorm is in de meeste gevallen de beperkende factor als het gaat om het gebruik van dierlijke mest. Bedrijven die gebruik maken van derogatie hebben gemiddeld genomen weinig tot geen ruimte om, na toepassing van de op het eigen bedrijf geproduceerde graasdiermest, nog dierlijke mest van buiten het eigen bedrijf aan te voeren. Door de dalende fosfaatgebruiksnormen gedurende de looptijd van het vierde actieprogramma zal genoemde ruimte steeds verder afnemen.

De gebruiksnorm van 250 kilogram stikstof per hectare mag worden toegepast voor mest afkomstig van graasdieren ongeacht de herkomst van die mest. Het kan dus ook gaan om mest van graasdieren die wordt aangevoerd vanaf een ander bedrijf.

Aanmelding en verklaring

Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de landbouwer gebruik wil maken van de hogere gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, meldt de landbouwer het bedrijf aan bij de Dienst Regelingen (artikel 25, eerste lid). De landbouwer maakt hiertoe gebruik van de daarvoor door de Dienst Regelingen beschikbaar gestelde middelen (artikel 122). In afwijking van de jaren 2007–2009, is er voor de komende periode (2010–2013) voor gekozen om de uiterste aanmelddatum voor derogatie te verschuiven van 1 december van het voorafgaande jaar naar 31 januari van het jaar waarin de landbouwer gebruik wil maken van de hogere gebruiksnorm. Reden voor de verschuiving van de uiterste aanmelddatum is er mede in gelegen de datum voor aanmelding gelijk te trekken met de datum waarop het bemestingsplan moet worden opgesteld. Op het tijdstip waarop de betrokken landbouwer zijn bemestingsplan opstelt, weet hij immers hoeveel oppervlakte landbouwgrond bij zijn bedrijf in gebruik is.

De landbouwer verklaart dat hij ten aanzien van het bedrijf zal voldoen aan de genoemde voorwaarden en beperkingen verbonden aan de toepassing van de hogere gebruiksnorm (artikel 25, tweede lid). Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, eerste en tweede lid, in samenhang met de artikelen 5 en 6 van de derogatiebeschikking.

Betaling

De kosten die samenhangen met de derogatiemonitoring, nader toegelicht in paragraaf 2.4 van deze toelichting, worden op grond van artikel 13, tweede lid, in samenhang met artikel 39, tweede lid, van de wet, doorberekend aan bedrijven die zich aanmelden voor derogatie.

Voor nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm) (Kamerstukken II 2008/09, 31 945, nr. 3).

Betaling is als nieuwe voorwaarde uitdrukkelijk gekoppeld aan de aanspraak op derogatie: aanspraak op derogatie bestaat pas nadat een machtiging tot betaling door middel van automatische incasso is afgegeven. Daarbij dient betrokkene ervoor zorg te dragen dat zijn saldo toereikend is, hetgeen volgt uit de verplichting voor de landbouwer de Dienst Regelingen in staat te stellen het tarief te kunnen innen.

De hoogte van het tarief is afhankelijk van de tot het desbetreffende bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond op 15 mei, zoals deze in bijlage Ad is verdeeld in klassen van 5 hectares. Het tarief per klasse is bepaald door het gemiddeld aantal hectares in de klasse te vermenigvuldigen met een tarief per hectare.

Het tarief per hectare is gebaseerd op de kosten die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) worden gemaakt om de monitoring van de derogatie uit te voeren. Het RIVM is verantwoordelijk voor de monitoring van de milieukwaliteit, het LEI voor de monitoring van het mineralenmanagement op de derogatiebedrijven die deelnemen aan het monitoringsnetwerk. De kosten bedragen € 13.880.000,– respectievelijk € 4.050.000,–. De totale kosten voor monitoring van de derogatie bedragen daarmee € 17.930.000,–. Naast de kosten voor monitoringswerkzaamheden is in het tarief rekening gehouden met de uitvoeringskosten voor het innen van de verschuldigde bedragen door de Dienst Regelingen. Deze uitvoeringskosten bedragen € 580.000,– voor een periode van vier jaar. Hiermee komen de totale kosten die uit het tarief van derogatiebedrijven gedekt dienen te worden op € 18.510.000,– voor de gehele duur van de derogatie (vier jaar), derhalve € 4.630.000,– per jaar.

Voor de berekening van het tarief per hectare is uitgegaan van het gemiddelde aantal hectaren landbouwgrond dat op derogatiebedrijven in gebruik was in de afgelopen drie jaar. Het tarief per hectare is verkregen door de kosten van monitoring en uitvoering per jaar te delen door het gemiddelde aantal hectaren per jaar. Dit resulteert voor 2010 in een tarief per hectare per jaar van € 5,45. Over de jaren 2006-2008 had een gemiddeld derogatiebedrijf 34 hectaren landbouwgrond. Voor een gemiddeld bedrijf bedraagt de jaarlijkse bijdrage hiermee € 177,13, op basis van de desbetreffende klasse als opgenomen in Bijlage Ad. Uitgangspunt is dat het tarief kostendekkend is. De kosten van de monitoring van de derogatie worden aangepast aan de loon- en prijsontwikkeling. Mocht blijken dat in enig jaar het aantal hectaren landbouwgrond waarvoor derogatie wordt aangevraagd aan verandering onderhevig is of de kosten die instellingen, die belast zijn met de monitoring, maken worden verhoogd of verlaagd, dan wordt het tarief dienovereenkomstig aangepast. Het tarief kan om die reden jaarlijks opnieuw worden vastgesteld.

Naheffing/terugbetaling

Indien uit de gecontroleerde opgave, zoals deze op grond van artikel 26 Uitvoeringsbesluit is verstrekt, blijkt dat de op 15 mei van het desbetreffende jaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond niet overeenkomt met de bij de melding, bedoeld in artikel 25, eerste lid, opgegeven oppervlakte landbouwgrond, zal het te weinig betaalde bedrag worden nagevorderd of het te veel betaalde bedrag aan de landbouwer worden terugbetaald (artikel 26). Navordering of terugbetaling vindt alleen plaats indien het bedrijf voor de totale oppervlakte landbouwgrond in een andere klasse valt, zoals van bijlage Ad is af te lezen.

Afmelding

Uiterlijk op 15 mei dient de landbouwer, op grond van artikel 26 Uitvoeringsbesluit, aan de minister gegevens te verstrekken met betrekking tot onder meer de beteelde of te betelen oppervlakte landbouwgrond.

Tot die datum heeft de landbouwer de mogelijkheid zich af te melden voor derogatie en zodoende het door hem betaalde tarief terug te krijgen.

Aandeel grasland

Om gebruik te kunnen maken van derogatie moet, overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de derogatiebeschikking, ten minste zeventig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september worden beteeld met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer (artikel 25, vijfde lid). Deze voorwaarde is met de verlenging van de derogatie ongewijzigd gebleven.

Bemestingsplan

Vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de landbouwer gebruik maakt van de hogere norm, stelt hij een bemestingsplan op dat voldoet aan artikel 4 van de derogatiebeschikking (artikel 27, eerste lid).

Het bemestingsplan geeft, kort samengevat, inzicht in het bemesten van en het bouwplan op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en het te verwachten gebruik van meststoffen. Indien zich een wijziging in de landbouwpraktijk voordoet, herziet de landbouwer het bemestingsplan uiterlijk zeven dagen nadat de wijziging zich heeft voorgedaan als dat noodzakelijk is om de consistentie van het bemestingsplan te waarborgen (artikel 27, tweede lid).

De landbouwer bewaart het bemestingsplan gedurende vijf jaar op zijn bedrijf (artikel 27, derde lid, van de onderhavige regeling in samenhang met artikel 34, tweede lid, Uitvoeringsbesluit).

Op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, www.hetlnvloket.nl, staat een toelichting bij de wijze waarop het bemestingsplan wordt opgesteld.

Grondbemonstering

Om de verhoogde gebruiksnorm te mogen toepassen, laat de landbouwer, overeenkomstig artikel 5, zesde lid, van de derogatiebeschikking, de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverend vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vaststellen door een daartoe door de Raad geaccrediteerd laboratorium vóór 1 februari van het kalenderjaar, waarin de verhoogde gebruiksnorm wordt toegepast (artikel 27a, eerste lid).

Uitstel opstellen bemestingsplan en grondbemonstering

Zowel individuele ondernemers als grondlaboratoria hebben het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot twee maal toe verzocht de datum van 1 februari voor 2010 met 1 maand op te schuiven tot, in eerste instantie 1 maart en in tweede instantie 1 april, voor de verplichting tot het bemonsteren van de grond en het opstellen van een bemestingsplan.

Aan beide verzoeken is om de volgende redenen gehoor gegeven. Allereerst was het door de aanhoudende vorst onmogelijk grondmonsters te nemen. Laboratoria liepen daardoor achter op hun planning. Ten tweede is de hoogte van de fosfaatgebruiksnorm vanaf 1 januari 2010 afhankelijk van de fosfaattoestand van de bodem. Bodembemonstering moet hierover uitsluitsel geven, hetgeen een grote druk legt op de capaciteit bij laboratoria. Ten derde heeft de Europese Commissie de formele procedure waarmee Nederland een derogatie wordt toegekend later afgerond dan verwacht. Deze situatie heeft onzekerheid veroorzaakt in de sector, waardoor ondernemers hebben gewacht met het verstrekken van opdrachten aan laboratoria voor het uitvoeren van grondbemonstering. Tot slot wordt het bemestingsplan opgesteld naar aanleiding van de analyseresultaten van de grondbemonstering. Zonder deze resultaten kan het bemestingsplan niet correct worden opgesteld.

Om te voorkomen dat analyserapporten die zijn opgesteld in februari 2006 hun geldigheid verliezen, is in artikel II bepaald dat rapporten die ten hoogste vier jaren en twee maandenvoorafgaand aan 1 april 2010 zijn opgesteld, kunnen worden gebruikt.

Het laboratorium stelt de fosfaattoestand van de bodem vast door middel van bemonstering en analyse van de bodem van de desbetreffende percelen overeenkomstig artikel 103a, eerste tot en met derde lid (artikel 27a, tweede lid).

De resultaten van het grondonderzoek en de analyses van de bodem worden door het laboratorium vastgelegd in een analyserapport. De geldigheid van deze analyserapporten is beperkt tot een periode van vier jaar. De landbouwer bewaart het analyserapport als onderdeel van zijn administratie (artikel 27a, derde lid, in samenhang met de artikelen 32 en 34 van het Uitvoeringsbesluit.

Uitstel aanmelddatum voor derogatie

Zoals reeds aangeven heeft de Europese Commissie de formele procedure waarmee Nederland een derogatie wordt toegekend later afgerond dan verwacht. Publicatie van onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet heeft hierdoor pas na 1 februari 2010 plaatsgevonden.

De beoogde verplichte uiterste aanmelddatum van 31 januari is derhalve in 2010 niet opportuun. De aanmeldingsverplichting voor derogatie is daarom met één maand opgeschoven naar uiterlijk op 28 februari 2010. Voor de jaren 2011 t/m 2013 zal 31 januari wél als uiterste aanmelddatum gelden.

Besluit gebruik meststoffen

Uiteraard gelden de voorschriften in het Besluit gebruik meststoffen ook onverkort voor de landbouwer die aanspraak maakt op derogatie. Niet naleving van die – op de Wet bodembescherming gebaseerde – regels heeft geen direct gevolg voor de toepasselijkheid van de derogatie, maar is wel een strafbaar feit ingevolge artikel 1a van de Wet op de economische delicten. Een uitzondering geldt voor de bepalingen inzake het scheuren van grasland, neergelegd in artikel 4b van het Besluit gebruik meststoffen, en inzake de teelt van een vanggewas op zand- of lössgronden na de teelt van maïs, neergelegd in artikel 8a van dat besluit. Uit artikel 6 van de derogatiebeschikking vloeit voort dat aan deze regels voor derogatiebedrijven een bijzonder belang moet worden toegekend. Daarom is naleving van die bepalingen opgenomen als specifieke voorwaarde voor de aanspraak op de derogatie (artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 25, derde lid).

§ 2.4. Monitoring

Nederland is op grond van artikel 8 van de derogatiebeschikking verplicht om een monitoringsnetwerk voor de bemonstering van bodemwater, waterlopen en ondiepe grondwaterlagen in stand te houden om de derogatie intensief te monitoren. De derogatiebeschikking verplicht Nederland om jaarlijks te rapporteren over de effecten van de derogatie alsmede over het resultaat van de uitgevoerde controles.

Derogatiebedrijven zijn desgevraagd verplicht om mee te werken aan de monitoringwerkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van de beschikking (artikel 25, zesde lid). De landbouwer moet derhalve toestaan dat metingen aan grond- en oppervlaktewater plaatsvinden en bereid zijn bedrijfsgegevens beschikbaar te stellen die nodig zijn om te bepalen welke bedrijfsvoering heeft geleid tot de gevonden gehalten in het water. De voorwaarde is uitdrukkelijk gekoppeld aan het mogen toepassen van de derogatie.

Voor de monitoring van de gegevens zal ook gebruik worden gemaakt van de administratieve gegevens die de landbouwer overeenkomstig artikel 5, vierde lid, van de derogatiebeschikking moet verstrekken inzake het feitelijke gebruik van meststoffen op zijn bedrijf. In artikel 25, derde lid, van deze regeling wordt daartoe als voorwaarde voor de derogatie gesteld de voldoening aan de hoofdstukken 5 (gegevensverstrekking) en 9 (hoeveelheidbepaling) in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende hoofdstukken IV, VI en X van het Uitvoeringsbesluit.

De kosten die samenhangen met de derogatiemonitoring zullen worden doorberekend aan de derogatiebedrijven, zoals vermeld in paragraaf 2.3.

§ 2.5. Handhavingsaspecten

Bij het niet voldoen aan de voorwaarden voor derogatie en bij het achterwege blijven van de melding wordt de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van 170 kilogram stikstof per hectare per jaar onverkort toegepast. Het betreft immers voorwaarden die in acht genomen moeten worden om in aanmerking te komen voor een begunstigende regeling. De Europese Commissie stelt strenge eisen aan de controle van derogatiebedrijven. Nederland heeft gekozen voor een generieke regeling van de derogatie en toegezegd dat derogatiebedrijven intensief worden gecontroleerd. Derogatiebedrijven die zich niet houden aan de voorwaarden, komen niet in aanmerking voor de derogatie.

§ 3. Overige wijzigingen

§ 3.1. Bijlage A

De stikstofgebruiksnorm voor zomertarwe voor teelten op kleigrond wordt verhoogd van 140 kilogram stikstof per hectare per teelt tot 150 kilogram stikstof per hectare per teelt. De Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) had om een verhoging van de norm verzocht. Voor de beoordeling van het verzoek is de procedure gevolgd zoals die is beschreven in het vierde actieprogramma inzake de Nitraatrichtlijn (‘Protocol voor de actualisatie van bemestingsadviezen voor stikstof’). Aan de wijziging ligt onderzoek ten grondslag dat de landbouwkundige wenselijkheid van een hogere stikstofgift heeft bevestigd, zij het in mindere mate dan LTO verzocht. De door middel van de onderhavige regeling verhoogde stikstofgift leidt niet tot een betekenende verslechtering van de waterkwaliteit.

§ 3.2. Bijlage Aa

Voor de afvalstoffen of reststoffen ingedikte vinassekali, ammoniumsulfaathoudende spuiwater van chemische luchtwassers van composteerhallen, ammoniumsulfaatoplossing in water van blauwzuurproductie volgens BMA-proces en ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater was op basis van het Meststoffenbesluit 1977 een zogenoemde RIKILT ontheffing verleend. De verhandeling van deze stoffen was – ook na het intrekken van de Meststoffenwet 1947 – ingevolge het overgangsregime van artikel 77 van het Uitvoeringsbesluit, zoals dat is uitgewerkt in artikel 23 van de Uitvoeringsregeling, tot 1 januari 2010 onderworpen aan de bij of krachtens het Meststoffenbesluit 1977 gestelde regels. De verhandeling van de reststoffen tarwegistconcentraat, kaliumsulfaat van biodieselproductie en wortelstoomschillen vielen niet onder voornoemd overgangsregime.

De Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft zowel de vier stoffen die onder het overgangsregime vielen, als ook de drie andere stoffen op landbouwkundige en milieukundige aspecten getoetst en komt tot het oordeel dat deze geschikt zijn om als meststof te worden verhandeld.

Ik heb besloten het oordeel van de CDM over te nemen en deze zeven stoffen in bijlage Aa, onder I, op te nemen.

In het kader van de toevoeging van tarwegistconcentraat aan bijlage Aa, onder I, is ervoor gekozen om ook de omschrijving van tarwegistconcentraat in bijlage Aa, onder IV, te wijzigen.Daarmee wordt voorkomen dat stoffen onder de naam tarwegistconcentraat worden verhandeld, terwijl deze uit andere productieprocessen voortkomen en van deze stoffen niet is komen vast te staan dat er geen landbouw- en milieukundige bezwaren bestaan om deze als meststof te mogen verhandelen.

§ 3.3. Bijlage B

In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals die gold tot 1 januari 2010, was voor de najaarstoepassing van op het eigen bedrijf geproduceerde vaste mest van graasdieren op bouwland op klei en veen, voorzien in een werkingscoëfficiënt van 30%. Bij de aanpassingen die na die datum in de tabel zijn aangebracht is die voorziening abusievelijk niet meegenomen. Met deze wijzigingsregeling is die fout hersteld.

§ 3.4. Bijlage D, tabel IIB

In Bijlage D ‘Diergebonden normen’, tabel IIB ‘Excretieforfaits per melkkoe vaste mest, behorende bij de artikelen 36 en 74’, is abusievelijk een verkeerd getal opgenomen. Bij een melkproductie van 7.875 tot 8.124 kilogram melk per koe per jaar en een ureumgehalte van 38 milligram per 100 gram, wordt het vermelde aantal kilogrammen stikstof per jaar van ‘112,5’ derhalve vervangen door: 122,5.

§ 3.5. Statistische procescontrole ten behoeve van borging mestlaboratoria

De resultaten van steekproeven werden in het verleden met behulp van een statistische methode, de paarsgewijze Student’s t-toets, beoordeeld. Er is nu gekozen voor een methode die een eerlijker beoordeling van de prestaties van de laboratoria geeft en waarbij gebruik wordt gemaakt van een controlekaart. Dit betreft een techniek die gebruikelijk is bij statistische kwaliteitscontrole.

§ 4. Administratieve lasten

Uitgangspunten

Op basis van het aantal bedrijven dat zich de afgelopen jaren heeft aangemeld voor derogatie wordt ingeschat dat circa 24.000 bedrijven gebruik zullen maken van derogatie. Hoewel voor derogatie vanaf 2010 een tarief is verschuldigd voor het bestrijden van de kosten die verband houden met de uitvoering van de derogatiemonitoring, zullen de aanmeldingen voor derogatie naar verwachting niet achterblijven ten opzichte van voorgaande jaren. De kosten, zoals is toegelicht in paragraaf 3.3. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm, Kamerstukken II 2008/09, 31 945, nr. 3), staan niet in verhouding met de kosten die een bedrijf moet maken voor de afvoer van mest.

Op basis van ervaringscijfers zal naar verwachting 97% van de bedrijven zich digitaal aanmelden voor derogatie bij de aangewezen instantie, de Dienst Regelingen.

Wijzigingen ten opzichte van 2006

De kosten die samenhangen met de derogatiemonitoring zullen vanaf 2010 worden doorberekend aan de derogatiebedrijven. Het bedrag is gebaseerd op het aantal hectaren bij het bedrijf. Betaling van het voor de aanvrager geldend tarief is een nieuwe voorwaarde om recht te hebben op derogatie. Deze voorwaarde wordt in lijn met de bestaande voorwaarden gehandhaafd.

Het verschuldigde tarief wordt op zichzelf niet aangemerkt als een administratieve last en is als zodanig dan ook niet meegenomen in de berekeningen. De kosten die ondernemers maken om aan de informatieverplichtingen te voldoen, worden wel aangemerkt als administratieve lasten. Zo worden op het formulier ‘aanmelding derogatie’ meer gegevens opgevraagd dan voorheen. Dit leidt tot een administratieve lastenverzwaring van € 173.432,–.

Samenhang fosfaatdifferentiatie

Voor de bemonstering van de grond geldt dat naar verwachting ongeveer 15.000 bedrijven hun percelen laten bemonsteren in verband met de fosfaatdifferentiatie. Bedrijven kunnen die percelen waarvan zij verwachten dat de fosfaattoestand ‘laag’ of ‘neutraal’ is, laten bemonsteren om zo in aanmerking te komen voor een hogere fosfaatgebruiksnorm. De administratieve lasten die daarmee samenhangen zijn reeds vermeld in paragraaf 3.3. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm) (Kamerstukken II 2008/09, 31 945, nr. 3). Deze analyseresultaten kunnen ook gebruikt worden ten behoeve van derogatie. Daarom wordt hier een vermindering van de administratieve lasten ingerekend van € 655.741,– ten opzichte van 2006. De resterende groep van ongeveer 9.000 bedrijven moet hun grond nog laten bemonsteren voor derogatie.

De onderhavige wijziging zal met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 in werking treden. De Europese Commissie heeft de formele procedure, waaronder het afgeven van de derogatiebeschikking, waarmee Nederland een derogatie wordt toegekend later afgerond dan verwacht. Daar het besluit van de Europese Commissie de grondslag vormt voor de onderhavige wijziging kon deze niet eerder gepubliceerd worden. De regeling heeft een begunstigende werking, waardoor tegen terugwerkende kracht geen bezwaar bestaat.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.


XNoot
1

Neem de medianen van alle perioden van de laatste 3 jaar mee in de variantie-analyse.

XNoot
2

Deze statistische analyse kan worden uitgevoerd met een algoritme voor Residual Maximum Likelihood (REML), zoals beschikbaar in alle gebruikelijke statistische pakketten.

Naar boven