De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Sinds een aantal jaren ontwikkelen hogescholen zich van pure onderwijsinstellingen naar kenniscentra met een spilfunctie in
de kenniseconomie. Deze nieuwe rol van hogescholen heeft grote maatschappelijke betekenis. Van hogescholen wordt verwacht
een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur te vervullen. Niet alleen door te waarborgen dat
de meest actuele kennis wordt onderwezen maar ook door een actieve rol te vervullen bij kennisuitwisseling en kennisontwikkeling,
door zelf onderzoek te doen naar verbetering van de beroepspraktijk en professionals op te leiden die in staat zijn te innoveren.
Ten behoeve van deze kennisontwikkeling en ter bevordering van het praktijkgericht onderzoek bij hogescholen stellen de ministers
van OCW en LNV budget beschikbaar. De bijdrage van LNV (1 miljoen euro) wordt overgeheveld naar de begroting van OCW.
De Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen is door de Adviescommissie terugdringing administratieve lasten (Actal)
als hamerstuk afgedaan in de Collegevergadering van 14 januari 2010. De regeling is niet geselecteerd voor een advies. Actal
heeft aangegeven dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de gevolgen voor de administratieve lasten met behulp
van het standaard kostenmodel (SKM) in beeld heeft gebracht. Het gaat om een bedrag van in totaal € 444.000,–.
Artikelgewijs
Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten
Ook de afgelopen jaren is het praktijkgericht onderzoek en de kennisuitwisseling tussen hogescholen en de in artikel 2 genoemde
(internationale) partners gestimuleerd. Hogescholen konden, als penvoerder van een consortium, in competitie aanspraak maken
op co-financiering van een praktijkgericht onderzoek. Bij hogescholen is deze mogelijkheid bekend als het RAAK-programma.
Van belang is dat ook in de genoemde subsidieperiode hogescholen aanspraak kunnen maken op financiële ondersteuning van onderzoek
dat zij uitvoeren ten behoeve van de beroepspraktijk. De subsidieaanvrager wordt daarom gevraagd te voorzien in activiteiten
die hogescholen in de gelegenheid stellen aanspraak te maken op financiële ondersteuning van praktijkgericht onderzoek.
Artikel 4. Begrotingsvoorwaarde
Het in artikel 3 genoemde bedrag komt overeen met het bedrag dat in de begroting 2010 van het Ministerie van OCW, artikelen
6 en 7, is gereserveerd voor dit doel. Mocht dit bedrag worden aangepast, heeft dit gevolgen voor het budget dat ter beschikking
is voor de onderhavige regeling.
Artikel 6. Meerjarenactiviteitenplan
• Onder activiteiten worden alle activiteiten verstaan die de subsidieaanvrager wil uitvoeren om het praktijkgericht onderzoek
en de kennisuitwisseling tussen hogescholen en de in artikel 2 genoemde partners te stimuleren.
• Het meerjarenactiviteitenplan bevat een beschrijving van de wijze waarop de subsidieaanvrager de hogescholen in de gelegenheid
wil stellen aanspraak te maken op financiële ondersteuning van praktijkgericht onderzoek. Eventueel te hanteren voorwaarden
en/of criteria dienen ook te worden opgenomen in het meerjarenactiviteitenplan.
• Het meerjarenactiviteitenplan bevat heldere doelstellingen, streefwaarden en prestatie-indicatoren.
• Het meerjarenactiviteitenplan maakt inzichtelijk hoe de voorgestelde activiteiten bijdragen aan het realiseren van de genoemde
doelstellingen.
• Het meerjarenactiviteitenplan bevat een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten en resultaten onafhankelijk worden
gemonitord en geëvalueerd.
Artikel 7. Meerjarenraming
De meerjarenraming maakt ten minste onderscheid tussen:
• Inkomsten en uitgaven van activiteiten die tot doel hebben de hogescholen in de gelegenheid te stellen aanspraak te maken
op financiële ondersteuning van praktijkgericht onderzoek;
• Inkomsten en uitgaven van activiteiten die tot doel hebben hogescholen op andere dan op financiële wijze te ondersteunen bij
praktijkgericht onderzoek en bij de kennisuitwisseling met de in artikel 2 genoemde partners;
• Inkomsten en uitgaven van de activiteiten die tot doel hebben de activiteiten en resultaten onafhankelijk te monitoren en
te evalueren.
Artikel 8. Jaarlijks activiteitenplan
• Het jaarlijkse activiteitenplan bevat een beschrijving van de activiteiten die in het betreffende jaar zullen worden uitgevoerd.
• Per activiteit wordt het beoogde budget genoemd.
• Onder het beschikbare budget wordt het subsidiebedrag als bedoeld in artikel 3 en de renteopbrengsten als bedoeld in artikel
16.
• Er is een duidelijke relatie tussen de activiteiten uit het jaarlijkse activiteitenplan en de activiteiten zoals opgenomen
in het meerjarenactiviteitenplan.
• Het activiteitenplan voor het jaar 2010 maakt deel uit van de subsidieaanvraag ex artikel 5, lid 2. Wanneer er geen overeenstemming
wordt bereikt over de inhoud van het activiteitenplan en de minister zijn instemming aan dat plan onthoudt, heeft dat uiteraard
gevolgen voor de subsidierelatie.
Artikel 10. Overleg
Dit overleg zal onder meer betrekking kunnen hebben op de gevolgen van het ingediende activiteitenplan voor de administratieve
lastendruk van de hogescholen of over het plan van aanpak met betrekking tot de monitoring en evaluatie. De overlegverplichting
betreft zowel het meerjarenactiviteitenplan als de jaarlijkse activiteitenplannen.
Artikel 12. Bestedingsvoorschriften
• Instemming van de minster strekt ertoe om te toetsen of de subsidieaanvraag voldoet aan artikel 2.
• Een deel van het beschikbare budget (8%) is gereserveerd voor kennisuitwisseling tussen hogescholen en buitenlandse kennisinstellingen
en buitenlandse bedrijven. Het financieel ondersteunen van praktijkgericht onderzoek door hogescholen in een consortium met
buitenlandse kennisinstellingen en buitenlandse bedrijven mag ook tot dit budget worden gerekend.
Artikel 14. Jaarlijkse verantwoording
De verantwoordingsgegevens moeten worden gezonden aan:
DUOZ/OND/ODB
Postbus 606
2700 ML Zoetermeer
en in afschrift aan:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
t.a.v. de directie Hoger Onderwijs & Studiefinanciering
IPC 2250
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag.
De verantwoording geeft inzicht in de besteding van de subsidie op het niveau van het activiteitenplan ex artikel 8 en bevat
ook een opgave van de renteopbrengsten als bedoeld in artikel 16 en de besteding daarvan.
Artikel 18. Aanvraag tot subsidievaststelling
De artikelen 18 en 19 van de Wet overige OCenW-subsidies zijn van toepassing.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.