TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling strekt ertoe om buisleidingen voor het transport van aardgas en aardolieproducten onder de werking te brengen
van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb).
De gevolgen van het onder de werking brengen van het Bevb zijn voor buisleidingen voor aardgas en aardolieproducten voldoende
onderzocht. De noodzakelijke uitzonderingen voor deze buisleidingen op de algemene regels van het Bevb worden ook in deze
regeling vastgelegd. Een uniforme rekenmethodiek wordt voorgeschreven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
De buisleidingen met overige chemische stoffen (zoals etheen, propeen, koolstofdioxide) zullen later worden aangewezen nadat
de rekenmethodiek voor die stoffen is vastgesteld, de consequenties van aanwijzing voldoende zijn onderzocht en tevens duidelijk
is welke eventuele uitzonderingen op het Bevb nodig zijn.
De verplichting tot het verantwoorden van het groepsrisico bij het vaststellen van bestemmingsplannen is vereenvoudigd voor
situaties waarbij sprake is van een zeer beperkt groepsrisico of een zeer beperkte toename van het groepsrisico.
2. Uniformering berekeningswijze
Het is van groot belang dat het risico van een buisleiding voor de omgeving met voldoende betrouwbaarheid en reproduceerbaarheid
wordt vastgesteld. In de praktijk werd eerder rekening gehouden met aanbevolen veiligheidsafstanden voor buisleidingen met
aardgas of brandbare vloeistoffen. Deze veiligheidsafstanden waren opgenomen in de Circulaire ‘Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen’
1984 en de Circulaire ‘Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen
van de K1-, K2-, K3-categorie’ 1991. Deze circulaires zijn met de inwerkingtreding van het Bevb en deze regeling vervallen.
De aanbevolen veiligheidsafstanden in de circulaires zijn inmiddels achterhaald door verbeterde kennis over de risico’s van
deze buisleidingen. Verbeterde kennis over faalkansen van buisleidingen met aardgas is door een beperkt aantal internationaal
opererende aardgasexploitanten toegepast in een eigen softwareprogramma Pipesafe. Dit softwareprogramma wordt reeds in de
praktijk gebruikt voor het berekenen van de risico’s van buisleidingen met aardgas. Een nadeel van Pipesafe is dat het gebruik
niet voor iedereen openstaat en daarmee is de reproduceerbaarheid niet geborgd.
Berekeningen die na 7 december 2006 met het softwareprogramma Pipesafe zijn uitgevoerd conform de rekenmethodiek zijn op basis
van advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) geaccepteerd voor het vaststellen van de risico’s
van buisleidingen met aardgas. Inmiddels is een vervangend softwareprogramma beschikbaar bij het RIVM voor de berekening van
de risico’s van buisleidingen met aardgas. Dit softwareprogramma met de naam Carola is voor iedereen beschikbaar en de resultaten
van de risicoberekeningen zijn reproduceerbaar. Het is niet nodig om berekeningen die na 7 december 2006 met Pipesafe zijn
gedaan over te doen, de resultaten zijn geaccepteerd en het resultaat is reproduceerbaar met Carola. Eventuele, beperkte verschillen
in de resultaten tussen Pipesafe en Carola zijn onvoldoende reden voor het aanpassen van reeds genomen besluiten. Mogelijke
verschillen worden veroorzaakt door een hoger detailniveau van parameters en de vertrouwelijke formules bij Pipesafe. Daarnaast
is Carola voor de Nederlandse situatie toepasbaar gemaakt. De verschillen in berekeningen met Pipesafe en Carola bedragen
gemiddeld 2% in de afstand tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
De overgang van aanbevolen veiligheidsafstanden naar risicoberekeningen met een vastgestelde rekenmethodiek is nodig, omdat
in risicoberekeningen locatiespecifieke omstandigheden die invloed hebben op het externe veiligheidsrisico meegewogen kunnen
worden. Een risicoberekening leidt tot een voor de situatie specifiek en realistischer risico en het biedt inzicht in te nemen
maatregelen om het risico te beperken. Daarnaast leiden risicoberekeningen in veel gevallen tot kleinere risicoafstanden en
daarmee ook tot een kleiner gebied met ruimtelijke beperkingen in de omgeving van de buisleiding.
Ook de in de circulaire van 1991 aanbevolen veiligheidsafstanden voor buisleidingen met aardolieproducten zijn achterhaald.
De risicocontour en het groepsrisico voor nieuwe buisleidingen met aardolieproducten worden berekend met Safeti-NL. Nieuwe
buisleidingen voor aardolieproducten worden overeenkomstig artikel 6 van het Bevb aangelegd met een risicocontour voor het
plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook. Voor buisleidingen met aardolieproducten wordt Safeti-NL gebruikt om
de risico’s te berekenen. De rekenmethodiek voor buisleidingen voor aardolieproducten is inmiddels gestandaardiseerd door
het RIVM.
Het softwareprogramma Safeti-NL, ontwikkeld door DNV Software te Londen voor het berekenen van de risico’s van inrichtingen,
is gekozen na een Europese aanbestedingsprocedure. Dit programma voldeed het best aan het uitgebreide programma van eisen,
waarin naast vele inhoudelijke eisen en eisen over mogelijkheden die het programma moet bieden, eisen worden gesteld met betrekking
tot transparantie en reproduceerbaarheid. Aan de hand van een aantal invoergegevens, zoals de gevaarlijke stof, de druk en
diameter van de buisleiding, de gronddekking en de mogelijke scenario’s berekent Safeti-NL hoe de stof zich in de omgeving
verspreidt, welke effecten optreden en hoe groot het risico voor de mens in de omgeving van de buisleiding is. Het resultaat
van de berekening bestaat uit de contour voor het plaatsgebonden risico en de weergave van de omvang van het groepsrisico.
Safeti-NL is door het RIVM toepasbaar gemaakt voor het berekenen van de risico’s van buisleidingen voor aardolieproducten.
Om eenduidigheid in de rekenresultaten te bereiken en een uniform niveau van bescherming aan burgers te bieden, wordt voor
het uitvoeren van berekeningen een specifieke rekenmethodiek voorgeschreven, de zogenoemde Rekenmethodiek Bevb. Deze rekenmethodiek
bestaat voor buisleidingen met aardgas uit een combinatie van softwareprogramma Carola en de Handleiding Risicoberekeningen
Bevb en voor buisleidingen met aardolieproducten uit de combinatie van softwareprogramma Safeti-NL en de Handleiding Risicoberekeningen
Bevb.
3. Consequenties van risicoberekeningen met Carola
Het RIVM heeft in samenwerking met de exploitanten en de rijksoverheid de consequenties voor bestaande buisleidingen voor
aardgas onderzocht bij het toepassen van risicoberekeningen. In artikel 6 van het Bevb is geregeld dat voor een kwetsbaar
object de norm voor het plaatsgebonden risico in acht moet worden genomen. In artikel 17, eerste lid, van het Bevb is geregeld
dat eventuele overschrijdingen van deze norm voor het plaatsgebonden risico binnen drie jaar door de exploitant van de buisleiding
moeten zijn opgelost. Dat kan door het treffen van maatregelen aan de buisleiding. De mogelijke maatregelen en de factor waarmee
het risico door een maatregel wordt verlaagd zijn verwerkt in de Rekenmethodiek Bevb. Het onderzoek heeft opgeleverd dat er
ongeveer 143 bestaande situaties met gerealiseerde bebouwing zijn met een overschrijding van de norm voor het plaatsgebonden
risico. Deze 143 bestaande situaties hebben betrekking op in totaal 44 kilometer buisleiding. De exploitanten zijn verantwoordelijk
voor het oplossen van de overschrijdingen van het plaatsgebonden risico.
Naast bestaande situaties met gerealiseerde bebouwing die niet aan de norm voor het plaatsgebonden risico voldoen, kunnen
er ook geprojecteerde situaties in bestemmingsplannen zijn vastgelegd die bij realisatie een overschrijding van de norm van
het plaatsgebonden risico opleveren. In artikel 17, tweede lid, van het Bevb is geregeld dat de exploitant dergelijke overschrijdingen
binnen drie jaar na realisatie moet oplossen. Het RIVM schat op basis van de Nieuwe Kaart van Nederland en een onderzoek naar
de status van de bestemmingsplannen die in procedure zijn dat er nog ongeveer 200 overschrijdingen van de norm voor het plaatsgebonden
risico bij kunnen komen. Er is enige onzekerheid over de realisering van de geprojecteerde situaties en ook over de omvang
van de overschrijdingen. Enerzijds omdat globale bestemmingsplannen ruimte bieden om bij de nadere invulling van het plan
rekening te houden met de normen voor externe veiligheid. Anderzijds omdat gemeenten uit een oogpunt van goede ruimtelijke
ordening rekening moeten houden met de risico’s van buisleidingen voor aardgas en al enige tijd op de hoogte kunnen zijn van
veranderingen in de risicobeoordeling van buisleidingen voor aardgas. Gemeenten kunnen de realisatie van veel van deze geprojecteerde
situaties nog beïnvloeden en daarmee overschrijdingen van de norm voor het plaatsgebonden risico zoveel mogelijk voorkomen.
De VROM-Inspectie ziet er op toe dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen nieuwe overschrijdingen van de norm
voor het plaatsgebonden risico voorkomen. Rekening houdend met de onzekerheden over de geprojecteerde situaties, is het niet
aannemelijk dat de overschrijdingen van de norm van het plaatsgebonden risico in geprojecteerde situaties groter zullen zijn
dan de overschrijdingen in reeds bestaande situaties met gerealiseerde bebouwing. Dit mede omdat de berekende risicoafstanden
in veel gevallen kleiner zijn dan de vaste risicoafstanden die in de Circulaire ‘Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen’
1984 zijn vermeld.
Aanvullend kan er reden zijn om maatregelen te treffen aan buisleidingen in situaties waar sprake is van een groot groepsrisico.
Het onderzoek van het RIVM heeft 118 aandachtspunten opgeleverd met een groepsrisico boven de oriënterende waarde. In de praktijk
is een nadere beoordeling nodig van de lokale situatie en de verschillende mogelijkheden om het groepsrisico te beperken.
Vervolgens kan de exploitant, dan wel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 5 van het Bevb,
per geval oordelen dat maatregelen aan de buisleiding nodig zijn om het groepsrisico te beperken. De gemeentelijke verantwoordelijkheid
voor een goede ruimtelijke ordening speelt ook een rol bij de beoordeling of maatregelen aan de buisleiding nodig zijn.
De kosten van het treffen van maatregelen aan buisleidingen om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico te beperken worden
begroot op ongeveer € 50 miljoen. Hierbij is rekening gehouden met de omvang van het transportleidingennet voor aardgas van
in totaal 12970 kilometer.
4. Consequenties van risicoberekeningen met Safeti-NL
Het RIVM heeft in samenwerking met de exploitanten en de rijksoverheid ook de consequenties onderzocht voor bestaande buisleidingen
voor aardolieproducten.
Het onderzoek heeft opgeleverd dat er ongeveer 67 bestaande situaties zijn met een overschrijding van de norm voor het plaatsgebonden
risico. Deze 67 bestaande situaties hebben betrekking op 3 kilometer buisleiding van een totaal transportleidingennet van
2200 kilometer. De exploitanten van buisleidingen voor aardolieproducten zijn verantwoordelijk voor de overschrijdingen van
de norm voor het plaatsgebonden risico en het treffen van maatregelen.
Daarnaast kunnen er geprojecteerde situaties in bestemmingsplannen zijn vastgelegd die bij realisatie een overschrijding van
de norm voor het plaatsgebonden risico opleveren. Het RIVM schat op basis van de Nieuwe Kaart van Nederland dat er nog ongeveer
75 overschrijdingen van de norm voor het plaatsgebonden risico kunnen ontstaan na realisering van alle bestemmingsplannen
die nog in procedure zijn. Er is onzekerheid over de realisering van geprojecteerde situaties en ook over de omvang van de
overschrijdingen. Rekening houdend met de onzekerheden over de geprojecteerde situaties, is het niet aannemelijk dat de overschrijdingen
van de norm van het plaatsgebonden risico in geprojecteerde situaties groter zullen zijn dan de overschrijdingen in reeds
bestaande situaties. Dit mede vanwege het feit dat de berekende risicoafstanden in veel gevallen kleiner zijn dan de vaste
risicoafstanden die in de Circulaire ‘Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare
vloeistoffen van de K1-, K2-, K3-categorie’ 1991 zijn vermeld.
Het onderzoek van RIVM heeft geen aandachtspunten opgeleverd met een groepsrisico boven de oriënterende waarde, zodat er geen
reden is om rekening te houden met maatregelen om het groepsrisico te beperken.
De kosten van het treffen van maatregelen aan buisleidingen om het plaatsgebonden risico te beperken worden in totaal begroot
op ongeveer € 2 miljoen. Hierbij is rekening gehouden met het treffen van beheersmaatregelen aan 3 kilometer buisleiding en
kosten per kilometer buisleiding van maximaal € 0,33 miljoen. Deze kosten zijn in verhouding met de kosten die zijn begroot
voor het treffen van beheersmaatregelen per kilometer buisleiding voor aardgas. De kosten voor geprojecteerde situaties zijn
evenals bij aardgas geschat op maximaal dezelfde kosten als voor bestaande situaties.
5. Administratieve lasten
Op 28 augustus 2009 is het ontwerp-Bevb gepubliceerd in de Staatscourant (nr. 12819) met daarin een berekening van de administratieve
lasten als gevolg van het besluit. In deze regeling worden geen nieuwe administratieve lasten in het leven geroepen. De administratieve
lasten voor het beoordelen van risico’s zijn in het besluit meegenomen. De administratieve lasten voor het berekenen van risico’s
zijn verwaarloosbaar, omdat het softwareprogramma voor iedereen beschikbaar is tegen een vergoeding voor onderhoudskosten
van het softwareprogramma. Deze onderhoudskosten voor onder meer het in stand houden van een helpdesk bedragen per geregistreerde
gebruiker ongeveer € 200 tot 400 per jaar, waarbij onder een gebruiker een organisatie wordt verstaan. De software kan op
meerdere werkstations van een gebruiker worden geïnstalleerd. Het softwareprogramma kan onbeperkt worden gebruikt voor risicoberekeningen
na het voldoen van de onderhoudskosten aan het RIVM.
Naar verwachting zijn er zo’n veertig geregistreerde gebruikers. Dat leidt tot een totaal aan administratieve lasten van ten
hoogste 40 x € 400 = € 16.000 per jaar.
Omdat in deze regeling slechts uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het Bevb is afgezien van een alternatievenonderzoek.
Binnen de kaders van het Bevb zijn die er niet.
Ook de keuzes met betrekking tot uitvoering en toezicht zijn gemaakt in het Bevb.
6. Bestuurlijke lasten
De bestuurlijke lasten van gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen hoeven niet als extra lasten te worden beschouwd,
omdat gemeenten volledig zijn ingericht op het uitvoeren van deze taak. De rijksoverheid ondersteunt het gebruik van de Rekenmethodiek
Bevb door gemeenten via het RIVM. In algemene zin zijn de andere overheden in de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid
ondersteund via de subsidieregeling programmafinanciering EV-beleid voor andere overheden 2006–2010. De voor de programmafinanciering
beschikbare middelen zijn voor de periode 2011–2014 via een decentralisatieuitkering beschikbaar gesteld aan het provinciefonds.
De provincies stellen in afstemming met gemeenten en brandweer een programma op om de middelen binnen de provincie te verdelen
en voeren daarop de regie.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu kan een besluit nemen over de gelijkwaardigheid van een andere rekenmethodiek.
Op dit moment zijn geen gelijkwaardige rekenmethodieken bekend, die voldoen aan alle criteria voor gelijkwaardigheid. De rekenmethodiek
Bevb is voor iedereen beschikbaar tegen vergoeding van onderhoudskosten voor de bijbehorende softwareprogramma’s. Het ligt
niet in de lijn van verwachting dat een andere rekenmethodiek aangeboden zal worden ter beoordeling. De bestuurlijke lasten
voor de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zijn incidenteel en beperkt.
7. Notificatie
De conceptregeling is op 28 september 2010 gemeld aan de Europese Commissie, notificatienummer 2010/0644/NL, ter voldoening
aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998
betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten
van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Artikel 6 van deze regeling bevat mogelijk technische voorschriften in de zin van de richtlijn.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
Aardgas is er in verschillende kwaliteiten. Aangewezen worden de buisleidingen voor aardgas bekend onder de namen drooggas, natgas
en zuurgas in gasvormige toestand. Het zogenoemde LNG is aardgas in vloeibare fase en valt niet onder deze definitie van aardgas,
maar wordt gezien als een overige chemische stof met specifieke gevaareigenschappen. Aardgas mag volgens de definitie een
bepaalde maximale hoeveelheid condensaat bevatten, omdat de risico’s van dit natgas overeenkomen met de risico’s van drooggas.
Aardgas mag volgens de definitie een bepaalde hoeveelheid zwavelwaterstof bevatten, omdat de risico’s van dit zuurgas overeenkomen
met de risico’s van drooggas. Het aardgas bevat minimaal 80% methaan en mag geen componenten bevatten met toxische of explosieve
effecten.
De aardolieproducten die door leidingen worden vervoerd brengen bij lekkages vooral het risico van brand met zich mee. Het plaatsgebonden risico
en het groepsrisico van deze leidingen is relatief beperkt. Brandbare vloeistoffen die bij lekkages naast brand ook mogelijk
toxische of explosieve effecten met zich meebrengen zijn van deze categorie uitgesloten, omdat de risico’s daarvan groter
zijn.
Voor het berekenen van de risico’s van aardgasleidingen is bij het RIVM een softwareprogramma met de naam Carola beschikbaar. Dit softwareprogramma is te gebruiken door gemeenten en exploitanten voor het berekenen van de risico’s van
aardgasleidingen.
De Rekenmethodiek Bevb moet nog worden vastgesteld. (NB voor inwerkingtreding)
Voor het berekenen van de risico’s van leidingen met aardolieproducten is het softwareprogramma met de naam Safeti-NL beschikbaar.
Artikel 2
onderdeel a
De buisleidingen voor aardgas met de functie van transportleiding vallen onder de werking van dit besluit. Deze leidingen
hebben een druk boven 1600 kPa (16 bar) en een doorsnee van minimaal 5 cm. De aardgasleidingen met een lagere druk en kleinere
diameter staan bekend als distributieleidingen en vallen niet onder de werking van dit besluit.
onderdeel b
De buisleidingen voor aardolieproducten met een doorsnee van minimaal 7 cm en een druk boven 1600 kPa vallen onder de werking
van dit besluit. Onder de term aardolieproducten vallen ook de derivaten. Oliën, gestabiliseerd aardgascondensaat, methanol,
nafta, ruwe olie, benzeen, tolueen e.d. vallen onder de definitie. De gangbare term K1-, K2-, K3-brandbare vloeistoffen is
breder dan de term aardolieproducten. K1-, K2-, K3-brandbare vloeistoffen zijn genoemd in het Registratiebesluit externe veiligheid.
Bepaalde K1-, K2-, K3-brandbare vloeistoffen kunnen naast het effect van brand, giftige of explosieve effecten veroorzaken
bij lekkage. Voor dergelijke stoffen kunnen andere risicocontouren gelden dan voor aardolieproducten. Dergelijke stoffen worden
nader onderzocht binnen de categorie ‘overige chemische stoffen’ en zullen op een later tijdstip worden aangewezen met mogelijk
andere voorschriften voor het vaststellen van de risico’s.
Artikel 3
Bij leidingen in de mijnbouw doet zich voor dat leidingen bij de ingebruikname van een productieveld met een relatief hoge
druk in werking zijn, die geleidelijk lager wordt naarmate het productieveld uitgeput raakt. Voor dit soort leidingen is bij
de start van de productie een overschrijding van de norm voor het plaatsgebonden risico acceptabel onder voorwaarden. De overschrijding
mag maximaal drie jaar duren. Deze termijn is gelijk aan de saneringstermijn voor leidingen die niet voldoen aan de norm voor
het plaatsgebonden risico. Verder mag het risico niet meer dan een factor 10 hoger zijn dan de norm voor het plaatsgebonden
risico en moet het risico in de tijd steeds lager worden. Op leidingen waarvan de druk kan fluctueren in de tijd is deze uitzondering
niet van toepassing, omdat de norm niet structureel overschreden mag worden en mensen in de omgeving binnen een redelijke
termijn uitzicht moeten hebben op het voldoen aan de norm voor het plaatsgebonden risico.
Artikel 4
Mijnbouwleidingen op land vallen zowel onder de werking van de Mijnbouwwetgeving als onder de werking van het Bevb. Om dubbele
meldplichten te voorkomen is in artikel 4 bepaald dat de exploitant met een melding van een lekkage op grond van de Mijnbouwbesluit,
tevens heeft voldaan aan de meldplicht, bedoeld in artikel 10 van het Bevb. Een lekkage is tevens een ongewoon voorval als
bedoeld in de Wet milieubeheer. De toezichthouder voor de Mijnbouwwetgeving, het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM)
en de toezichthouder voor het Bevb en deze regeling, de VROM-Inspectie werken nauw samen bij het toezicht op mijnbouwleidingen.
De toezichthouders zijn verantwoordelijk voor een goede informatie-uitwisseling van meldingen die beide toezichthouders aangaan.
Het SodM is primair verantwoordelijk voor mijnbouwleidingen en neemt de milieuaspecten mee in het toezicht. Eventuele overtredingen
van milieuaspecten bij mijnbouwleidingen worden doorgegeven aan de VROM-Inspectie die vervolgens namens de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Milieu handhavend kan optreden.
Artikel 5
In de artikelen 6 en 14 van het Bevb is geregeld dat de belemmeringenstrook minimaal 5 meter aan weerszijden van de buisleiding
moet zijn en dat bij de aanleg en vervanging van een buisleiding de norm voor het plaatsgebonden risico buiten de belemmeringenstrook
niet mag worden overschreden. De buisleidingen voor aardgas met een druk tussen 16 en 40 bar kunnen volstaan met een belemmeringenstrook
van 4 meter aan weerszijden van de buisleiding gemeten vanuit het hart van de leiding. Een onderhoudstrook van 8 meter in
totaal is voldoende voor deze buisleidingen. Dit is een uitzondering op de hoofdregel dat de belemmeringenstrook 5 meter aan
weerszijden van de buisleiding breed moet zijn. De huidige praktijk voor regionale transportleidingen voor aardgas is dat
een belemmeringenstrook van 8 meter in totaal volstaat voor onderhoud. Deze praktijk kan worden gecontinueerd. Uiteraard mag
de norm voor het plaatsgebonden risico bij aanleg en vervanging van een buisleiding buiten deze smallere belemmeringenstrook
niet worden overschreden. Het is overigens geen bezwaar als in een bestemmingsplan een ruimere belemmeringenstrook wordt aangehouden,
maar dat heeft verder geen invloed op de norm voor het plaatsgebonden risico.
Artikel 6
Het RIVM heeft in samenwerking met de Gasunie een softwareprogramma genaamd Carola ontwikkeld voor de berekening van de risico’s
van buisleidingen voor aardgas. De Gasunie beschikt zelf over het softwareprogramma Pipesafe voor de berekening van de risico’s
van buisleidingen voor aardgas. Het softwareprogramma Pipesafe van Gasunie komt inhoudelijk overeen met Carola, maar is alleen
beschikbaar voor de gezamenlijke ontwikkelaars en niet voor anderen. De verschillen in uitkomsten tussen beide softwareprogramma’s
zijn gering. Berekeningen die zijn gedaan met het softwareprogramma Pipesafe ten behoeve van de inpassing van buisleidingen
voor aardgas in bestemmingsplannen hoeven niet te worden overgedaan met Carola. Nieuwe berekeningen moeten met Carola worden
gedaan. Het softwareprogramma Carola is beschikbaar bij het RIVM voor overheden en anderen om de risico’s van buisleidingen
voor aardgas mee te berekenen. Voor zover een ander softwareprogramma voor het berekenen van de risico’s van buisleidingen
voor aardgas op de markt komt, zal de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan het RIVM vragen de gelijkwaardigheid
daarvan te beoordelen. Bij gebleken gelijkwaardigheid conform artikel 9 mag een ander softwareprogramma ook worden gebruikt
voor het berekenen van de risico’s van buisleidingen voor aardgas.
De risico’s van buisleidingen voor aardolieproducten worden berekend met het softwareprogramma Safeti-NL. Het RIVM heeft met
toepassing van dit softwareprogramma een afstandentabel opgesteld. In de Rekenmethodiek Bevb dient deze afstandentabel voor
het plaatsgebonden risico en het invloedsgebied als hulpmiddel bij risicoberekeningen voor buisleidingen met aardolieproducten.
Indien op basis van de afstandentabel reeds kan worden geconcludeerd dat de buisleiding voldoet aan de risiconormen zijn geen
nadere risicoberekeningen nodig. Bij de aanleg van een nieuwe buisleiding of nieuwbouwplannen in de buurt van een buisleiding
en bij potentiële saneringssituaties zijn altijd berekeningen met Safeti-NL nodig om de risico’s vast te stellen en om eventuele
risicoreducerende maatregelen te waarderen. Een softwareprogramma dat conform artikel 9 gelijkwaardig is gebleken aan Safeti-NL
mag worden gebruikt als alternatief voor Safeti-NL.
Artikel 7
Het RIVM heeft voor een aantal maatregelen met een risicoverlagend effect de factor bepaald waarmee het risico door die maatregel
wordt verlaagd. De maatregelen met de bijbehorende risicoverlagende factor zijn verwerkt in de Rekenmethodiek Bevb. Een maatregel
die voldoet aan de beschrijving in de Rekenmethodiek Bevb telt met de bijbehorende risicoverlagende factor mee bij het berekende
risico voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Maatregelen die niet voldoen aan de beschrijving in de Rekenmethodiek
Bevb of waarvan de exploitant de werking niet kan aantonen tellen niet mee in de risicoberekening.
Artikel 8
Bij een berekend groepsrisico kleiner dan 10% van de oriënterende waarde (vastgelegd in artikel 12, eerste lid, onderdeel
b, van het Bevb), volstaat een beperkte afweging van het groepsrisico. Van belang zijn dan de mogelijkheden voor de brandweer
en de hulpverlening om de gevolgen van een ongeval te bestrijden en voor personen in het invloedsgebied om zich in veiligheid
te brengen.
Indien de berekening van het groepsrisico van de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie een toename van minder
dan 10% laat zien, volstaat een beperkte afweging van het groepsrisico. Van belang zijn dan de mogelijkheden voor de brandweer
en de hulpverlening om de gevolgen van een ongeval te bestrijden en voor personen in het invloedsgebied om zich in veiligheid
te brengen. Als de beperkte toename van het groepsrisico tot gevolg heeft dat de oriënterende waarde wordt overschreden is
een volledige verantwoording nodig.
Artikel 9
In artikel 9 is het beginsel van wederzijdse erkenning vastgelegd. Het vrije verkeer van goederen en diensten in de Europese
Unie brengt met zich mee dat lidstaten goederen, diensten of keuringen, die in een andere lidstaat rechtmatig in het verkeer
zijn gebracht respectievelijk worden verricht, niet mogen weigeren omdat deze niet voldoen aan de eigen nationale voorschriften
ter zake. Het beginsel houdt in, dat goederen en diensten die weliswaar niet identiek zijn aan de eigen nationale goederen
en diensten, maar die wel aan nationale eisen van andere lidstaten van de Europese Unie voldoen en een gelijkwaardig beschermingsniveau
bieden, moeten worden toegelaten.
In artikel 9 is bepaald dat de resultaten van de te gebruiken rekenmethodiek gelijkwaardig moeten zijn aan de resultaten van
een berekening met de Rekenmethodiek Bevb. Om te beoordelen of de resultaten van een andere rekenmethodiek gelijkwaardig zijn,
zal o.a. getoetst worden aan de criteria reproduceerbaarheid, transparantie en toepassingsgebied. Het proces van de berekening
van het risico moet inzichtelijk zijn en de resultaten daarvan verifieerbaar. Daarnaast dient de andere rekenmethodiek specifiek
te zijn gericht op de buisleidingen waarvoor een berekening van het risico nodig is. Ook moet sprake zijn van gelijkwaardige
resultaten in termen van ruimtelijke consequenties als bij de rekenmethodiek Bevb. Deze criteria, die aan de beoordeling ten
grondslag liggen, zijn voor alle betrokken marktdeelnemers helder, nauwkeurig, eenduidig en toegankelijk. Het programma van
eisen dat gebruikt is voor de openbare aanbesteding voor de levering van een algemene licentie voor het computerprogramma
waarmee risico’s worden berekend, kan als toetsingskader dienen voor de beantwoording van de vraag of sprake is van gelijkwaardigheid.
Een toe te passen andere rekenmethodiek wordt getoetst door het RIVM op gelijkwaardigheid met de Rekenmethodiek Bevb. Bij
een positief advies van het RIVM besluit de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu dat de andere rekenmethodiek als
gelijkwaardig mag worden toegepast voor het berekenen van de risico’s van buisleidingen. Het besluit van de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Milieu staat open voor beroep.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.