Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik

Categorie: Opsporing, vervolging, executie, overige

Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. art. 130 lid 4 Wet RO

Afzender: College van Procureurs-Generaal

Adressaat: Hoofden van parketten

Registratienummer: 2010A026

Datum vaststelling: 01-11-2010

Datum inwerkingtreding: 01-01-2011

Geldigheidsduur: 31-12-2014

Publicatie in Stcrt.: PM

Vervallen: Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2008A013)

Relevante beleidsregels: Aanwijzing formulier risicoprofiel en executie-indicator (2010A028)

Aanwijzing kinderpornografie (artikel 240b WvSr) (2010A025) Richtlijn voor strafvordering kinderpornografie (2007R003)

Aanwijzing mensenhandel (2008A022)

Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging (2007A017)

Aanwijzing slachtofferzorg (2010A029)

Wetsbepalingen: Titel XIV, Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht

Jurisprudentie : –

Bijlage(n): 5

Inleiding

Deze aanwijzing legt de nadruk op waarheidsvinding en een professionele bejegening van aangevers en andere betrokkenen bij zedenzaken. De aanwijzing bevat regels met betrekking tot de opsporing en vervolging van seksueel misbruik waarbij aangever en verdachte elkaar al dan niet kennen.

Met seksueel misbruik in de relationele sfeer worden díe vormen van misbruik bedoeld, waarbij handelingen plaatsvinden met een seksuele lading en waarbij de aangever in een relatie staat of stond tot de verdachte. Daaronder zijn in ieder geval begrepen de gevallen van ontucht met misbruik van gezag, die in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden genoemd, maar óók gevallen van misbruik, waarbij aangever en verdachte elkaar (enkel van naam en/of zien) kennen. In deze situaties, waarbij de naam van de verdachte bekend is, zal in het algemeen sprake zijn van een situatie, waarin ‘bezinning’ mogelijk of nodig is.

Bij seksueel misbruik, waarbij aangever en verdachte elkaar níet kennen (een ‘onbekende verdachte’) zal de opsporing en de vaststelling van de identiteit van de verdachte meer op de voorgrond staan.

In vorige aanwijzingen werd de term ‘slachtoffer’ gebruikt. Hoewel er veel zedenzaken zijn waarin sprake is van een slachtoffer aan wie ernstig leed is berokkend, wordt in deze aanwijzing de neutrale term ‘aangever’ gehanteerd. De term ‘aangever’ doet meer recht aan het streven naar objectiviteit in het proces van waarheidsvinding. Bij gebruik van de term ‘slachtoffer’ kan de schijn worden gewekt dat er ‘partij is gekozen’ voor het (weerloze) slachtoffer. Door een objectieve kijk met professionele distantie kan de aangever van zedenmisdrijven worden gezien als een belangrijke getuige en een mogelijke drager van waardevolle sporen, waarbij men open blijft staan voor het feit, dat een aangifte ook onjuist (hetzij bewust [‘valse aangifte’], hetzij onbewust) kan zijn. Het feit dat in deze aanwijzing wordt gesproken over aangevers laat onverlet dat de rechten van slachtoffers ook voor aangevers van zedenmisdrijven van toepassing zijn. Deze rechten wordt beschreven in de paragraaf 'Slachtofferzorg' en in de Aanwijzing Slachtofferzorg.

De aanwijzing opsporing en vervolging van seksueel misbruik is in lijn met de bepalingen van het Verdrag van Lanzarote inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik.

Wanneer er twijfel bestaat over de waarheidsgetrouwheid van de aangifte of wanneer er onduidelijkheden of lacunes in de aangifte blijven bestaan, verdient het aanbeveling om collegiaal overleg te bewerkstelligen, vóórdat het onderzoek daadwerkelijk van start gaat. Dit geldt zowel voor de politie als voor het Openbaar Ministerie. Immers, gevoelens van individuele verantwoordelijkheid in zedenzaken kunnen een te grote betrokkenheid en tunnelvisie met zich brengen.

Professionaliteit

1. Politie

Het onderzoek in zedenmisdrijven, waaronder de bejegening van aangevers van zedenmisdrijven, vergt specifieke deskundigheid. Binnen elk korps dienen daarom voldoende opsporingsambtenaren in staat te zijn een informatief gesprek met de melder/aangever te voeren. Tevens moeten zij in staat zijn een aangifte van een zedenmisdrijf op te nemen, het opsporingsonderzoek adequaat uit te voeren en een dossier/proces-verbaal van het gehouden onderzoek op te maken. Deze opsporingsambtenaren dienen ervaren te zijn in de politiedienst, te beschikken over sociale vaardigheden, verhoorvaardigheden met zowel aangevers, getuigen en verdachten, vaardigheden in rechercheonderzoeken, kennis te hebben van slachtofferproblematiek en inzicht te hebben in het netwerk van hulpverleningsinstanties.

De opleiding en vorming van de bevoegd zedenrechercheur vindt plaats door het tenminste met goed gevolg doorlopen van een opleiding, waarvan de competenties door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zijn vastgesteld.

Het onderzoek in zedenmisdrijven moet geschieden door een opsporingsambtenaar die voldoet aan de ‘kwaliteitsnorm’. Dit houdt in dat men heeft voldaan aan de proeve van bekwaamheid, behorende bij het competentieprofiel van ‘Recherchemedewerker, die overwegend belast wordt met onderzoek in zedenzaken in zowel afhankelijkheids- als niet-afhankelijkheidsrelaties’ dat door de minister van Veiligheid en Justitie  is vastgesteld. Bovendien dient deze opsporingsambtenaar te voldoen aan de ‘uitvoeringsnorm’. Dit houdt in dat deze opsporingsambtenaar is belast met de opsporing van zedenmisdrijven, voor tenminste 24 uur per werkweek. Het samenstel van de kwaliteitsnorm en de uitvoeringsnorm levert de kwalificatie ‘bevoegd zedenrechercheur’ op.

In de vorige aanwijzing was een overgangsregeling opgenomen ten aanzien van opsporingsambtenaren, die als ‘deskundig zedenrechercheur’ werden betiteld op basis van toenmalige opleidingen. Het competentieprofiel van deze opleidingen wijkt inmiddels zodanig af, dat dit niet meer overeenkomt met het huidige competentieprofiel en de daarbij behorende proeve van bekwaamheid. Deze categorie opsporingsambtenaren dient echter wel te voldoen aan het thans vereiste competentieprofiel. Als overgangstermijn geldt een periode van vier jaar na inwerkingtreding van deze aanwijzing. Tot dat moment kan deze categorie opsporingsambtenaren haar werkzaamheden blijven voortzetten, mits tevens wordt voldaan aan de uitvoeringsnorm van 24 uur per (werk)week.

Gelet op de voorkeur van sommige aangevers om te worden gehoord door een vrouw of juist een man te worden gehoord, dient elke regio over voldoende vrouwelijke en mannelijke bevoegd zedenrechercheurs te beschikken.

Opsporingsambtenaren, niet zijnde bevoegd zedenrechercheur of zedenrechercheur (in opleiding), laten zich niet verder in met de zaak dan strikt noodzakelijk is. Zij zorgen ervoor dat iemand die een melding of aangifte wenst te doen van een zedenmisdrijf op zo kort mogelijke termijn in contact wordt gebracht met de zedenrecherche.

Uitzonderingssituatie:

  • 1. schenniszaken en seks met dieren

    Het opnemen van aangifte van schenniszaken (art. 239 Sr) en ontuchtige handelingen met dieren (art. 254 en 254a Sr) mogen ook worden uitgevoerd door een allround politiemedewerker, niveau 4, die heeft voldaan aan de bekwaamheden, behorende bij het competentieprofiel van allround-politiemedewerker, niveau 4, met betrekking tot het optreden bij zedendelicten, dat door de minister van Veiligheid en Justitie  en Koninkrijksrelaties is vastgesteld (zie bijlage 1), onder de hierna te noemen voorwaarden:

    • Te allen tijde wordt de zedenrecherche zo snel mogelijk geïnformeerd;

    • Eventuele opsporingshandelingen, waaronder tenminste het verhoor van de verdachte, worden uitgevoerd door een bevoegd zedenrechercheur.

  • 2. Ondersteunende handelingen bij onderzoeken in zedenmisdrijven

    Naast zedenrechercheurs kunnen overige opsporingsambtenaren voor opsporingsactiviteiten bij zedenmisdrijven worden ingezet onder de strikte voorwaarden dat zij géén zedenvoorbehouden handelingen verrichten en hun inhoudelijke handelingen te allen tijde onder regie van de bevoegd zedenrechercheur plaatsvinden.

  • 3. Tijdelijk niet (kunnen) voldoen aan de uitvoeringsnorm

    Het uitgangspunt om zedenmisdrijven te behandelen is, naast de kwaliteitsnorm, de in deze aanwijzing beschreven uitvoeringsnorm. Het kan echter voorkomen dat een bevoegd zedenrechercheur tijdelijk niet kan voldoen aan de uitvoeringsnorm. Te denken valt daarbij aan plaatsing in een onderzoeksteam of een langdurige verlof- of ziekteperiode. In die gevallen dient, bij terugkeer naar de te verrichten werkzaamheden in zedenmisdrijven, door de leiding gewaarborgd te worden dat de betreffende bevoegd zedenrechercheur zowel op inhoudelijk als op procesmatig gebied (weer) voldoet aan de gestelde criteria van bevoegd zedenrechercheur.

  • 4. Kinderporno

    In de aanwijzing kinderpornografie kunnen ten aanzien van de opsporing en vervolging van deze zaken aparte bepalingen opgenomen worden.

2. Openbaar Ministerie

In elk regioparket en in het LRO is door de hoofdofficier van justitie, respectievelijk hoofd advocaat-generaal een contactfunctionaris aangewezen. Deze zogenaamde zedenaanspreek-officier/advocaat-generaal heeft de competenties zoals die staan omschreven in de taakomschrijving (zie bijlage 4) en participeert in de netwerken op het terrein van zedenzaken.

Opsporing

1. fasen in de opsporing

De opsporing van seksueel misbruik is onderverdeeld in verschillende fasen. Per fase is aangegeven met welke factoren rekening gehouden moet worden in de verschillende situaties, hoe de oordeelsvorming verantwoord kan worden en welke voorwaarden vervuld moeten zijn alvorens tot handelen wordt overgegaan.

De opsporing van seksueel misbruik wordt onderscheiden in:

  • seksueel misbruik waarbij aangever en verdachte elkaar kennen; hierna genoemd seksueel misbruik in de relationele sfeer (zaken waarin ‘bezinning’ over de positie van de aangever nodig is/mogelijk is)

  • seksueel misbruik waarbij aangever en verdachte elkaar niet kennen; hierbij is mede de opsporing naar de identiteit van de verdachte van groot belang

Fase 1: Informatief gesprek

Gezien de complexiteit van zedenzaken wordt altijd een informatief gesprek gevoerd, tenzij dit vanwege een acute situatie niet mogelijk is. Het informatieve gesprek wordt door twee opsporingsambtenaren (minimaal niveau 4) gevoerd waarvan minimaal één bevoegd zedenrechercheur. Zorgvuldigheid, controleerbaarheid en neutraliteit zijn geboden. Het gesprek wordt auditief geregistreerd en in een proces-verbaal vastgelegd. Voor de auditieve of audiovisuele registratie ervan en de weergave van de verklaring in het proces-verbaal wordt verwezen naar de Aanwijzing auditieve en audiovisuele registratie van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten. Tijdens het informatieve gesprek dienen de onderwerpen genoemd in bijlage 2 aan de orde te komen.

Indien de melder een vertrouwenspersoon bij het informatief gesprek wenst wordt vooraf onderzocht welke rol (getuige, aanjager van de zaak, beïnvloeder etc.) deze persoon heeft gespeeld. Bij het algemene deel van het informatief gesprek kan een vertrouwenspersoon aanwezig zijn. Bij het inhoudelijke deel van het informatief gesprek is de vertrouwenspersoon niet aanwezig om redenen van neutraliteit en objectiviteit. In uitzonderlijke gevallen kan na toestemming van de officier van justitie een vertrouwenspersoon aanwezig zijn bij het inhoudelijke deel van het informatieve gesprek.

Duidelijk wordt gemaakt dat het informatief het startsein kan zijn voor opsporing en vervolging. Voorts dient er voldoende zicht te zijn op de eventuele strafbaarheid en vervolgbaarheid (kansen voor opsporing en vervolging) en de hulpbehoefte. De melder wordt tevens geïnformeerd omtrent de eerste mogelijkheden tot een civielrechtelijke aanpak en maatschappelijke hulpverleningsaspecten, al dan niet in combinatie met een strafrechtelijke aanpak. Een adequate verwijzing naar deskundige instanties maakt deel uit van het informatieproces richting melder.

Na het informatieve gesprek krijgt betrokkene in principe bedenktijd over het wel/niet doen van aangifte. Wanneer er geen aangifte volgt is er altijd contact tussen betrokkene en politie omtrent de reden hiervan. De uitkomst van dit gesprek wordt vastgelegd in het politieregistratiesysteem. De aangifte kan direct volgen op het informatieve gesprek. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld acuut misbruik of heterdaadsituaties. Deze redenen worden in het proces-verbaal vermeld. (Zie bijlagen 1 en 2).

Als de betrokkene aangeeft geen aangifte te willen doen, maar er wel sprake is van een strafbaar feit, dan wordt zoveel mogelijk bewijs verzameld ten behoeve van een eventuele ambtshalve vervolging indien de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van betrokkene ernstig is/wordt bedreigd dan wel betrokkene zich evident in een afhankelijkheidspositie bevindt. Hetzelfde geldt wanneer het maatschappelijk belang dit vereist. In het informatieve gesprek wordt aan betrokkene of diens wettelijke vertegenwoordiger(s) duidelijk gemeld dat de mogelijkheid bestaat dat tot ambtshalve vervolging wordt overgegaan.

Fase 2: De aangifte

Aangifte doen is geen vrijblijvende zaak. Een eenmaal gedane aangifte kan niet worden ingetrokken en is de start van een strafrechtelijk onderzoek. Indien een aangever in een later stadium aangeeft de gedane aangifte te willen intrekken, moet worden uitgelegd dat dit juridisch niet mogelijk is. De aangever kan wel schriftelijk aan de officier van justitie de eigen mening over de wenselijkheid van strafvervolging melden.

Als er sprake is van een benadeelde onder de 12 jaar of een benadeelde met een verstandelijke beperking en/of cognitieve functiestoornis, dient eerst te worden afgewogen of de betrokkene nader als getuige moet worden verhoord. Bij deze afweging dient de ‘Checklist verhoorwaardigheid getuige’ te worden gehanteerd

De aangifte wordt opgenomen door twee zedenrechercheurs waarvan minimaal één bevoegd zedenrechercheur. Het is van het grootste belang dat een aangifte professioneel, adequaat en zorgvuldig wordt opgenomen, waarbij voldoende aandacht wordt besteed aan de motieven van het doen van de aangifte. Het werken met verhoorkoppels draagt bij aan een kritische beschouwing, aangezien opsporingsambtenaren elkaar aan kunnen vullen, het meer gelegenheid geeft tot observatie en het de kans op beïnvloeding van de aangever door de verhoorder verkleint.

Uit oogpunt van waarheidsvinding, objectiviteit en neutraliteit is een vertrouwenspersoon niet aanwezig bij het inhoudelijke deel van het opnemen van de aangifte. In uitzonderlijke gevallen kan na toestemming van de officier van justitie een vertrouwenspersoon aanwezig zijn bij het inhoudelijk deel van het opnemen van de aangifte. Bij de start en afronding van de aangifte, waarbij algemene informatie wordt besproken, kan eventueel een vertrouwenspersoon aanwezig zijn.

In alle onderzoeken in zedenmisdrijven wordt een tijdlijn van de gebeurtenissen gemaakt, tenzij de zaak van dusdanig eenvoudige aard is dat dit overbodig is. Met behulp van een tijdlijn kan onder andere beter inzicht worden verkregen in de ontstaansgeschiedenis van de zaak en wordt duidelijk welke informatie nog ontbreekt. In de tijdlijn wordt opgenomen wie met wie spreekt, welke handelingen er zijn verricht op welke momenten, waarover en op welk tijdstip specifieke informatie naar buiten is gebracht via bijvoorbeeld de pers, internet etc.

In het belang van het onderzoek wordt gedurende het onderzoek tot en met de terechtzitting geen afschrift van de aangifte c.q. de getuigenverklaring verstrekt.

Een valse aangifte kan voor de onterecht beschuldigden grote gevolgen hebben, zowel op emotioneel, relationeel, maatschappelijk als op economisch gebied. Wanneer een valse aangifte van een zedenmisdrijf daarnaast ook nog in de publiciteit komt, kan dit voor veel maatschappelijke onrust zorgen. Valse aangiften zorgen bovendien voor veel extra werk en kosten voor politie en het OM.

Bij het vermoeden dat een aangever een valse aangifte heeft gedaan, kan deze als verdachte omtrent deze verdenkingen worden verhoord en wordt proces-verbaal opgemaakt.

Bij gebleken valsheid van een aangifte kan – wanneer de zaak eerder in de publiciteit is geweest – een perspublicatie volgen, desgewenst in overleg met betrokkene, waarin duidelijkheid wordt verschaft over het feit dat het een valse aangifte betrof. Dit dient ertoe om het veiligheidsgevoel van de burgers te herstellen en een bijdrage te leveren aan eerherstel van de ten onrechte beschuldigde.

De politie draagt zorg voor opname van relevante gegevens in een landelijke databank (zie bijlage 5).

Medisch-forensisch onderzoek

De politie beschikt over een vaste relatie met een medische dienst of forensisch arts die geconsulteerd kan worden bij zedenmisdrijven. De bevoegd zedenrechercheur adviseert aangever deze dienst of arts te consulteren. De vrijheid van artsenkeuze wordt evenwel gerespecteerd. Indien aangever geen toestemming geeft de medische gegevens te betrekken bij het onderzoek, wordt hiervan aantekening gemaakt in het proces-verbaal. Aangever wordt gewezen op de mogelijke consequenties van deze weigering. Het medisch-forensisch onderzoek wordt door betrokkenen uitgevoerd conform vastgestelde forensisch-technische normen.

Een betrokkene moet worden gewezen op de mogelijkheid tot een SOA-onderzoek.

In het wetboek van Strafvordering is in artikel 151 e t/m l een regeling opgenomen voor onderzoek naar de aanwezigheid van een ernstige, besmettelijke ziekte. De regeling is bedoeld voor slachtoffers van misdrijven waarbij de besmetting met een ernstige ziekte kan hebben plaatsgevonden. Bij AMvB is bepaald dat deze regeling vooralsnog alleen geldt in geval van mogelijke besmetting van HIV en hepatitis B en C. De officier van Justitie kan onder andere een verdachte bij een mogelijk besmettingsincident verzoeken celmateriaal af te staan voor onderzoek en bij weigering door de verdachte – na toestemming van de Rechter Commissaris – dwingen om dit materiaal voor onderzoek af te staan. Het is van belang dat het bloedmonster zo snel mogelijk na het incident wordt verkregen en onderzocht met het oog op het nemen van preventieve medicatie door het slachtoffer.

Zedendelicten gepleegd via internet

In geval van zedendelicten die via het internet worden gepleegd en waarbij dus geen daadwerkelijk seksueel contact heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld plegen van ontuchtige handelingen via de webcam) wordt de zaak opgepakt door de regio waar de verdachte woont. Het informatieve gesprek en de aangifte worden opgenomen door de regio waar benadeelde woont.

Fase 3: Vervolg van het onderzoek

Er vindt regelmatig overleg plaats met een officier van justitie over het verloop van het onderzoek en de in te zetten bijzondere opsporingsbevoegdheden. Bij aanhouding buiten heterdaad dient de officier van justitie steeds af te wegen waar en wanneer tot aanhouding wordt overgegaan, met welke middelen en op welke wijze. Indien de politie verzoekt om toestemming voor aanhouding buiten heterdaad van de verdachte kan bedoelde toestemming slechts worden verleend nadat de officier van justitie kennis heeft genomen van de inhoud van de aangifte.

Overwogen dient te worden of kan worden volstaan met een uitnodiging aan de verdachte om aan het bureau te verschijnen. De verdachte van een zedenmisdrijf wordt verhoord door twee zedenrechercheurs waarvan minimaal één bevoegd zedenrechercheur. In zaken waarbij niet enkel zeden gerelateerde feiten zich voordoen, bijvoorbeeld een zaak waarbij zowel sprake is van zeden- als huiselijk geweldaspecten of zeden- en mensenhandelaspecten, geldt dat de verdachte door ten minste één bevoegd zedenrechercheur wordt gehoord.

Een onderzoek in een zaak naar seksueel misbruik in de relationele sfeer wordt in beginsel niet afgerond voordat er een gesprek heeft plaatsgevonden over de inhoud van de aangifte met degene tegen wie de aangifte is gericht. Indien deze persoon niet als verdachte kan worden aangemerkt, vindt dit gesprek op uitnodiging plaats op het bureau. Een weigering om op een dergelijke uitnodiging in te gaan, is geen reden hem alsnog als verdachte aan te merken, tenzij bij de motivering van de weigering informatie wordt verschaft die alsnog bijdraagt aan de onderbouwing van een redelijk vermoeden van schuld.

Na de laatste onderzoekshandeling dient het proces-verbaal binnen 30 dagen aan het Openbaar Ministerie te worden toegezonden.

2. het (ver)horen van minderjarigen tot 12 jaar, personen met een verstandelijke beperking en personen met een cognitieve functiestoornis

Het verhoren in zedenmisdrijven van minderjarigen, personen met een verstandelijke beperking en personen met een cognitieve functiestoornis is complex. Cruciaal hierbij blijft echter de waarheidsvinding. Daarom wordt het verhoor van minderjarigen tot 12 jaar, personen met een verstandelijke beperking en personen met een cognitieve functiestoornis, zowel bij getuigen als aangevers in zedenmisdrijven uitgevoerd door studioverhoorders.

Indien in een zedenmisdrijf de verdachte een verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis heeft, wordt de verdachte verhoord door tenminste een studioverhoorder of een bevoegd zedenrechercheur. Dit verhoor wordt audiovisueel geregistreerd.

Gezien de complexiteit van een dergelijke verhoren hebben extern deskundigen die gespecialiseerd zijn in het horen van personen met een verstandelijke beperking een belangrijke rol met betrekking tot de advisering. In de voorbereidende fase kunnen deze deskundigen bijvoorbeeld adviseren over de manier waarop met de desbetreffende persoon het beste gecommuniceerd kan worden en over het verhoorplan. Daarnaast kan de extern deskundige desgewenst vanuit de regiekamer adviseren. In uitzonderlijke gevallen kan op verzoek van de opsporingsambtenaar en na toestemming van de officier van justitie, een extern deskundige bij het verhoor aanwezig zijn. Daar waar het horen van een persoon met een verstandelijke beperking op grote problemen stuit kan, na toestemming van de officier van justitie, de externe deskundige deze persoon zelf horen. Hierbij moet gedacht worden aan het verhoor van mensen met een meervoudig verstandelijke beperking die nauwelijks of geen spraak hebben of personen met een verstandelijke beperking die verhoord moeten worden aan de hand van pictogrammen. Als er verschil van inzicht is over de aanwezigheid van de extern deskundige bij het verhoor van een verstandelijk gehandicapte tussen de extern deskundige en de opsporingsambtenaar, neemt de officier van justitie hierover een beslissing.

3. Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ)

Indien een aangifte aspecten vertoont van:

  • herinneringen van voor de derde verjaardag;

  • ritueel misbruik;

  • hervonden herinneringen (evt. na langdurige (alternatieve) therapeutische behandeling)

dient de LEBZ geconsulteerd te worden alvorens beslissingen in het opsporingsonderzoek worden genomen. Een dergelijke consultatie is in de bovenstaande gevallen dwingend voorgeschreven en dient te geschieden door de officier van justitie. Ook voor andere zedenmisdrijven kan de LEBZ worden geconsulteerd. Zie bijlage 3. Zo verdient het aanbeveling om zaken, waarin sprake is van beschuldiging van seksueel misbruik van (een) kind(eren), na of tijdens een scheidingsprocedure, waarbij de ene ouder de andere beschuldigt en er problemen zijn in de omgangsregeling, eveneens voor te leggen aan de LEBZ.

Vervolging

De officier van justitie is degene die een beslissing neemt omtrent de (verdere) vervolging. Een proces-verbaal in een zedenzaak wordt dus nooit geseponeerd door de politie.

Na binnenkomst van een proces-verbaal met betrekking tot seksueel misbruik beslist de officier van justitie binnen 60 dagen over de verdere vervolging.

Indien de officier van justitie van mening is, dat geen verdere vervolging zal plaatsvinden (sepot), dan wel dat de zaak onder voorwaarden geseponeerd wordt, geeft hij daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan de aangever en wijst daarbij op de mogelijkheid van een klachtprocedure ex art. 12 Sv. Sepotbeslissingen bij ingewikkelde zedenzaken worden door een officier van justitie uitsluitend genomen ná overleg met de zedenaanspreekofficier.

Zowel in zaken die (voorwaardelijk) geseponeerd worden, als in zaken, waarin verdere vervolging plaatsvindt, biedt de officier van justitie aan de aangever, die te kennen heeft gegeven op de hoogte te willen blijven van het verdere verloop van de strafzaak, een gesprek aan.

Een zedenzaak wordt zo spoedig mogelijk aangebracht. Wanneer een verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, gelden de termijnen zoals vermeld in het Wetboek van Strafvordering.

Een zedenzaak (uitgezonderd openbare schennis) wordt in beginsel niet aangebracht bij de Politierechter. Aangezien zedenzaken uit de aard der zaak ingewikkeld (niet eenvoudig van aard) zijn, dient een meervoudige kamer zich hierover uit te spreken.

Ingewikkelde zedenzaken of zaken met een grote maatschappelijke impact worden met een advocaat-generaal besproken. Zo kan bijvoorbeeld de voorgenomen tenlastelegging aan de advocaat-generaal worden voorgelegd. Tevens wordt een strafmaatoverleg gehouden, zowel collegiaal als met een advocaat-generaal.

In geval van vrijspraak en in overige gevallen van voorgenomen hoger beroep neemt de officier van justitie contact op met een advocaat-generaal over het in te stellen hoger beroep. De officier van justitie stelt de relevante stukken en de appèlmemorie in handen van de advocaat-generaal.

Indien hoger beroep wordt ingesteld (door de verdachte en/of OM) wordt de aangever hiervan door de officier van justitie op de hoogte gesteld. Indien de aangever bij de officier van justitie te kennen heeft gegeven, informatie van het LRO te willen ontvangen, zorgt de behandelend officier van justitie ervoor, dat de relevante stukken dienaangaande zich in het appèldossier bevinden.

In hoger beroep gelden voor de advocaat-generaal met betrekking tot slachtofferinformatie dezelfde regels als in 1e aanleg.

De advocaat-generaal koppelt de uitspraak van het gerechtshof terug naar het regioparket.

Registratie

  • In ieder proces-verbaal van een zedenmisdrijf wordt vermeld of betrokken verbalisant voldoet aan het criterium bevoegd zedenrechercheur.

  • Het informatieve gesprek, de aangifte (met uitzondering van de aangifte van openbare schennis) en alle overige verhoren worden, naast de verplichtingen in de aanwijzing AVR, tenminste auditief vastgelegd. In het proces-verbaal wordt vermeld op welke wijze het verhoor is vastgelegd. Aan betrokkene wordt medegedeeld dat het verhoor auditief/audiovisueel wordt vastgelegd.

  • Als aangever niet instemt met auditieve/ audiovisuele registratie, moet er toch een aangifte worden opgenomen, maar dan schriftelijk. Dit geldt ook voor getuigenverhoren.

    Betrokkenen worden op de hoogte gebracht van mogelijke negatieve consequenties van het ontbreken van een auditieve/audiovisuele registratie. Tevens wordt er aantekening van gemaakt in het proces-verbaal.

  • De auditieve/audiovisuele opname wordt niet per definitie als processtuk aangemerkt. Wel brengen beginselen van behoorlijke procesorde met zich mee dat kennisneming van de auditieve/ audiovisuele opname niet aan de verdediging mag worden onthouden. De officier van justitie en de rechter-commissaris kunnen besluiten (een deel) van de auditieve/audiovisuele opname in het strafdossier op te nemen, bijvoorbeeld als een deel van het proces-verbaal wordt betwist door de verdediging. De opname wordt bewaard totdat de zaak in hoogste instantie onherroepelijk is afgedaan.

  • Het verhoor dient zoveel mogelijk in vraag-antwoordstijl plaats te vinden, waarbij zowel de vraag als het antwoord in het proces-verbaal worden weergegeven. Tevens worden tijdstippen vermeld met betrekking tot start, pauzes en einde verhoor. De diverse handelingen tijdens verhoor (tekenen situatie, laten horen van geluidsfragmenten, tonen voorwerpen etc.) worden in het proces-verbaal vermeld.

  • In het relaas/ambtelijk verslag van het dossier worden geen samenvattingen uit verhoren vermeld, slechts een korte verwijzing naar het betreffende verhoor.

Executie

De terugkeer van zedendelinquenten in de maatschappij is een gevoelig onderwerp. Voorkomen dient te worden dat er een rauwelijkse confrontatie ontstaat tussen slachtoffer en de ex-delinquent of dat er openbare orde verstoringen ontstaan. De executie-indicator1 met betrekking tot zedendelinquenten moet daarom op de juiste wijze gehanteerd worden. Ten aanzien van de terugkeer van zedendelinquenten in de maatschappij dienen de parketten bij voorkeur een handleiding ‘Informeren van slachtoffers over invrijheidsstelling van de dader’ en een ‘terugkeer-scenario’ te hanteren.2 De zedenaanspreek-officier/advocaat-generaal moet op de hoogte zijn van het scenario ‘maatschappelijke onrust in zedenmisdrijven’.3

Slachtofferzorg

Uitgangspunt is de Aanwijzing ‘slachtofferzorg’. Gelet op de bijzondere positie van het slachtoffer dient in zedenzaken uiterste zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Het slachtoffer wordt gewezen op de mogelijkheid van informatieverstrekking (het verloop van het onderzoek en het verdere verloop van het strafproces tot en met de executie), de verschillende fasen in de procesgang en de positie van het slachtoffer daarin, de mogelijkheid om voor praktische, emotionele of juridische ondersteuning een beroep te doen op het Bureau Slachtofferhulp, de mogelijkheid om, al dan niet in het kader van een strafzaak, schadevergoeding te vorderen en de mogelijkheid om afstand te doen van inbeslaggenomen eigendommen.

Slachtoffers moeten gewezen worden op de mogelijkheid tot het voeren van een gesprek met de officier van justitie / advocaat-generaal. Indien aan de daarvoor gestelde criteria is voldaan, moet het slachtoffer tevens de mogelijkheid worden geboden gebruik te maken van een schriftelijke slachtofferverklaring. Op 1 januari 2005 is de wet aangaande het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden in werking getreden.4 Deze wet regelt het recht van slachtoffers en nabestaanden om op de openbare terechtzitting te kennen te geven welke gevolgen het ten laste gelegde feit bij hen te weeg heeft gebracht.

Artikel 302 Sv bepaalt:

Het slachtoffer of diens nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit, bedoeld in het tweede lid, bij hem te weeg heeft gebracht.

Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf  betreft, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 249, 250, 250a,5  285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 Sr en artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.

Van de politie wordt verwacht dat zij participeert in regionale hulpverleningsnetwerken en goede operationele contacten onderhoudt met hulpverleningsinstellingen. Het is de zorg van de behandelend opsporingsambtenaar om te bewerkstelligen dat hulpverlening aansluit op het politiële traject. Nagegaan wordt of het slachtoffer in de eigen omgeving kan worden opgevangen. Zo nodig wordt contact gelegd met een hulpverleningsinstelling. Elk regiokorps dient te beschikken over een protocol met betrekking tot de opvang en doorverwijzing van slachtoffers van zedenmisdrijven.

BIJLAGEN

Bijlage 1: begrippenlijst

Bevoegd zedenrechercheur:

De opsporingsambtenaar, als bedoeld in artikel 141 onder a, b en c Sv, die zowel voldoet aan de kwaliteitsnorm als aan de uitvoeringsnorm;

Zedenrechercheur in opleiding:

De opsporingsambtenaar, als bedoeld in artikel 141 onder a, b en c Sv, kort voorafgaande aan of tijdens de opleiding tot bevoegd zedenrechercheur, onder de voorwaarde van inhoudelijke begeleiding door een bevoegd zedenrechercheur;

Kwaliteitsnorm:

Met goed gevolg hebben voldaan aan de proeve van bekwaamheid, behorende bij het competentieprofiel van ‘Recherchemedewerker, die overwegend belast wordt met onderzoek in zedenzaken in zowel afhankelijkheid – als niet-afhankelijkheidsrelaties’;

Uitvoeringsnorm:

De opsporingsambtenaar, als bedoeld in artikel 141, onder a. b en c Sv, die overwegend belast is met de afwikkeling van zedenmisdrijven, voor tenminste 24 uur per werkweek.;

Verhoorder in de kindvriendelijke studio:

De opsporingsambtenaar die het verhoor in een kindvriendelijke studio afneemt en die is gecertificeerd voor de opleiding ‘Het verhoren van jonge of verstandelijk beperkte getuigen’, dan wel deze opleiding volgt. Indien het laatste het geval is, vindt het verhoor plaats onder begeleiding van een aan die opleiding verbonden docent. Ook kan het verhoor in bijzondere gevallen worden afgenomen door een deskundige;

Regisseur in de kindvriendelijke studio:

De opsporingsambtenaar die de audiovisuele vastlegging van het verhoor in een kindvriendelijke studio technisch verzorgt en is gecertificeerd voor de opleiding ‘Het verhoren van jonge of verstandelijk beperkte getuigen’dan wel deze opleiding volgt. Indien het laatste het geval is, vindt de registratie plaats onder begeleiding van een aan die opleiding verbonden docent dan wel een op dit gebied gecertificeerde verhoorder;

Beheerder verhoorregistraties:

De door een korpschef/werkgever aangewezen coördinator die verantwoordelijk is voor:

  • beheer en planning van het gebruik van de verhoorruimtes met registratieapparatuur en regiekamer(s);

  • het verstrekken van registraties;

  • het geheel of gedeeltelijk laten kennisnemen van registraties.

Allround politiemedewerker, niveau 4:

De opsporingsambtenaar, als bedoeld in artikel 141 onder a, b en c Sv, die heeft voldaan aan de bekwaamheden, behorende bij het competentieprofiel van ‘allround-politiemedewerker, niveau 4, met betrekking tot het optreden bij zedendelicten’; een en ander voor zover dit het opnemen betreft van een aangifte van een schenniszaak, als omschreven in artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht.

Tijdlijn:

Een gestructureerd en schematisch overzicht, dat inzicht geeft in de ontstaansgeschiedenis van de zaak en waaruit duidelijk wordt welke informatie aanwezig is dan wel ontbreekt. In de tijdlijn wordt opgenomen wie met wie spreekt, welke handelingen er zijn verricht op welke momenten, waarover en op welk tijdstip specifieke informatie naar buiten is gebracht via bijvoorbeeld voorlichting, pers, internet, etc.

Zedenvoorbehouden handelingen:

Handelingen tijdens het opsporingsproces, waarbij en waarvoor specifieke deskundigheid vereist is, welke behoort tot de competenties van de bevoegd zedenrechercheur, de zedenrechercheur (in opleiding) en de verhoorder in de kindvriendelijke studio;

Verstandelijke beperking:

Er is sprake van een verstandelijke beperking, wanneer een persoon als gevolg van beperking van de intellectuele vermogens minder vaardig is in het uitoefenen van bezigheden op het gebied van wonen, werken, leren, communicatie, of bij het gebruik van vervoer of andere voorzieningen in de samenleving. Of er sprake is van een persoon met een verstandelijke beperking is aan de oordeelsvorming van de opsporingsambtenaar. Bij twijfel over de intellectuele vermogens van de te verhoren persoon dient de persoon in kwestie behandeld te worden als ware hij een persoon met verstandelijke beperkingen.;

Cognitieve functiestoornis:

Er is sprake van een cognitieve functiestoornis, wanneer een persoon een ziekte heeft (bijvoorbeeld Parkinson of Alzheimer) of hersenschade heeft opgelopen (bijvoorbeeld hersenbloeding, -infarct of -letsel) met gevolgen voor de cognitieve functies: waarneming, geheugen, denken, taal/spraak, aandacht, concentratie, executieve functies en motoriek. Of er sprake is van een persoon met een cognitieve functiestoornis kan blijken uit voorinformatie of tijdens contact met de betrokkene;

Bijlage 2: Inhoud informatief gesprek

Wat er aan de orde moet komen in een informatief gesprek?

Aanvang

  • Melden dat het infogesprek wordt opgenomen.

  • Uitleg waarom een informatief gesprek wordt gevoerd.

  • Geen vertrouwenspersoon bij het inhoudelijke gedeelte van het informatieve gesprek.

Feiten/omstandigheden

  • Wat is er (globaal) gebeurd.

  • Hoe is dat bekend geworden (ontstaansgeschiedenis).

  • Waar is het gebeurd.

  • Wanneer is het gebeurd.

  • Wie is/zijn benadeelde(n)

  • Wie is/zijn verdachten.

  • Is de verdachte op de hoogte van de melding aan de politie.

  • Is er sprake van een afhankelijkheidsrelatie.

  • Zijn er (oog)getuigen van het gebeurde.

  • Is er letsel.

  • Zijn er sporen.

  • Geeft men toestemming voor medisch onderzoek.

  • Is een arts/therapeut/hulpverlener ingeschakeld.

  • Is er toestemming voor inzage in medische dossiers.

  • Is een dagboek bijgehouden. Staat er informatie op digitale gegevensdragers (GSM, soft- en hardware)

  • Zijn er foto/video-opnamen gemaakt.

  • Is er met anderen over gesproken.

  • Heeft de melder zich georiënteerd op het onderwerp. Op welke wijze.

  • Wat is het motief voor een eventuele aangifte.

De aangifte en vervolging

  • Verwachtingen van een politieonderzoek bij de aangever.

  • Uitleg over doel/status van een aangifte.

  • Geen vertrouwenspersoon bij aangifte. Aangifte kan niet geweigerd worden als met vertrouwenspersoon bij de aangifte wil hebben. Uitleg van de consequenties hiervan.

  • Uitleg over de procedure; juridische uitleg over verjaring, bewijzen, hoger beroep e.d.

  • Wijzen op mogelijk kritische vragen en uitleg.

  • Opname van de aangifte op geluidsband; redenen van de opname vermelden.

  • De mogelijkheid van verscheidene verhoren.

  • Kans op vervolging.

  • RC-verhoor.

  • Openbaarheid van de zitting.

  • Mogelijkheid medisch onderzoek.

  • Consequenties van een valse aangifte

  • Uitleg over eventuele ambtshalve vervolging.

Overige

  • Is de opvang van benadeelde geregeld.

  • Wijzen op de mogelijkheid dat benadeelde moet worden gehoord en op de consequenties die dat voor een kind kan hebben.

  • Studioverhoor van een kind tussen de 4 en 12 jaar.

  • Mogelijkheid dat (andere) getuigen worden gehoord.

  • Aangeven van alternatieven (hulpverlening, civiele procedure).

  • Aanbod bedenktijd.

Afspraken maken over het vervolg na het informatieve gesprek

Bijlage 3: LEBZ

Algemeen

De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is opgericht op 1 oktober 1999 op grond van de toenmalige Aanwijzing Opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties. In de aanwijzing werd er op gewezen dat men in sommige gevallen zeer terughoudend moest zijn een redelijk vermoeden van schuld aan te nemen op grond van een enkele aangifte. De impliciete doelstelling van de aanwijzing was te voorkomen dat mensen die worden beschuldigd van seksueel misbruik al te lichtvaardig worden aangehouden. Hiertoe is door het College van procureurs-generaal de LEBZ in het leven geroepen. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen die door de officier van justitie kan worden ingeschakeld om in een relatief vroeg stadium de waarheidsgetrouwheid van bepaalde operationele zedenzaken te beoordelen.

Verplichte of facultatieve consultatie

Op grond van deze Aanwijzing is consultatie van de LEBZ in een aantal gevallen verplicht. Consultatie is verplicht wanneer een zaak aspecten vertoont van:

  • hervonden herinneringen;

  • ritueel misbruik;

  • herinneringen aan seksueel misbruik van voor de derde verjaardag.

Bij de verplichte categorieën is consultatie van de LEBZ niet nodig, wanneer de officier van justitie zelf besluit de zaak te seponeren. Wanneer een zaak niet behoort tot de verplichte categorieën, maar de officier toch behoefte heeft aan deskundig advies dat hij wil laten meewegen in zijn vervolgingsbeslissing, kan de LEBZ op facultatieve basis worden geconsulteerd. Facultatieve consultatie kan (onder andere) plaatsvinden bij:

  • beschuldigingen van seksueel misbruik na een echtscheiding;

  • seksueel misbruik dat langer dan acht jaar geleden zou hebben plaatsgevonden;

  • groepsverkrachting door onbekende daders.

Zowel de verplichte als de facultatieve consultatie vindt in beginsel plaats vóór een eventuele aanhouding van de beschuldigde, tenzij dit niet mogelijk is en een oordeel van de Expertisegroep van belang is voor het verdere verloop van het opsporingsonderzoek. Het advies van de LEBZ is niet bindend, maar wordt doorgaans overgenomen door officieren van justitie.

Toelichting op de categorieën

Hervonden herinneringen ‘We spreken van een hervonden herinnering als iemand aangeeft dat hij in het verleden een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt met een belangrijke persoonlijke betekenis, dat hij zich dit enkele jaren in het geheel niet heeft kunnen herinneren, maar dat de herinnering daarna geheel of gedeeltelijk toegankelijk is geworden en (nu) door hem als authentiek en betrouwbaar wordt ervaren’ (Gezondheidsraad, 2004). Het hervinden van de herinneringen kan plaatsvinden in therapie, maar ook daarbuiten. De Gezondheidsraad plaatst kanttekeningen bij het fenomeen hervonden herinneringen en wijst er op dat traumatische gebeurtenissen in het algemeen juist beter worden herinnerd. De hervonden herinneringen zouden eerder fictieve herinneringen zijn, ‘autobiografische herinneringen aan gebeurtenissen die men niet heeft meegemaakt’ (Gezondheidsraad, 2004). Fictieve herinneringen kunnen makkelijker ontstaan wanneer sprake is van een combinatie van persoonlijkheidskenmerken c.q. psychische stoornissen en suggestieve beïnvloeding door een belangrijk persoon (bijvoorbeeld een therapeut of andere vertrouwenspersoon).

Ritueel misbruik ‘Een aangifte van ritueel misbruik heeft betrekking op geheime riten, die bestaan uit bizarre vormen van seksueel misbruik gecombineerd met macabere aspecten. De aangifte groeit in de loop der tijd en meestal is er sprake van meerdere daders en meerdere slachtoffers’ (Nierop & Van den Eshof, 2008). Onder bizar wordt verstaan dat het misbruik niet door de gewone motieven voor seksueel misbruik lijkt te worden gekenmerkt (seks, macht, woede, sadisme, verlangen naar intimiteit). Macabere aspecten hebben betrekking op het toebrengen van letsel (snijden, kerven, krassen in het lichaam), de dood (abortus, offeren, drinken van bloed), een cultus (gewaden, maskers, diensten, kruizen) en op andere zaken die doorgaans als angstwekkend worden gezien (zoals enge dieren, donkere ruimtes). Ritueel misbruik onderscheidt zich van Voodoo door het seksuele aspect en door het geheime karakter. Ondanks uitgebreid opsporingsonderzoek is noch in Nederland, noch elders ter wereld ooit enig bewijs gevonden voor ritueel misbruik.

Herinneringen aan misbruik voor derde verjaardag Het gaat hierbij om aangiftes die gebaseerd zijn op herinneringen aan misbruik dat zich zou hebben afgespeeld voor de derde verjaardag en dat de aangever zich pas veel later herinnert. Uit onderzoek blijkt dat mensen geen herinneringen aan hun eerste levensjaren (kunnen) hebben. Deze vorm van vergeten heet ‘infantiele amnesie’. De ondergrens ligt op ongeveer twee jaar en voor herinneringen aan zoiets gecompliceerds als seksueel misbruik kan worden aangenomen dat de ondergrens hoger ligt. Daarom wordt in de Aanwijzing de leeftijdsgrens van drie jaar gehanteerd. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om misbruik van een kind tot drie jaar waarvan door anderen aangifte wordt gedaan.

Werkwijze Landelijke Expertisegroep

De officier van justitie neemt telefonisch contact op met het coördinatiepunt van de LEBZ, legt uit om welke zaak het gaat en waarom consultatie gewenst is. De coördinator beoordeelt of de zaak geschikt is voor de LEBZ, neemt de zaak aan of verwijst door. Als de zaak wordt aangenomen, stuurt de officier van justitie het dossier per aangetekende post naar de LEBZ, voorzien van een begeleidende brief waarin de vraagstelling is geformuleerd. Alle relevante beeld- en geluidsdragers worden meegezonden. Indien er sprake is van eerdere of andere politiecontacten (met betrekking tot aangeefster of de beschuldigde) wordt hierover informatie verstrekt. Het dossier is in beginsel voorzien van een gedetailleerde tijdlijn van de gebeurtenissen die een rol spelen in de ontstaansgeschiedenis van de aangifte. Na ontvangst van alle stukken is het coördinatiepunt verantwoordelijk voor de afwikkeling van de adviesprocedure. Vanaf het moment dat alle relevante stukken in het bezit zijn van het coördinatiepunt, neemt de adviesprocedure ongeveer acht weken in beslag.

Per zaak stelt de coördinator een adviesgroep samen die in beginsel bestaat uit vier deskundigen. Deze deskundigen hebben verschillende achtergronden en zijn deels verbonden aan universiteiten, deels aan de politie. Het betreft:

  • klinisch psychologen, ontwikkelingspsychologen en orthopedagogen;

  • cognitief psychologen, functieleerpsychologen en rechtspsychologen;

  • zedenrechercheurs;

  • gedragskundigen Korps landelijke politiediensten (tevens rapporteurs)

Het coördinatiepunt draagt zorg voor de verspreiding van de stukken. Na individuele bestudering door de deskundigen komen zij bij elkaar, wordt de zaak besproken en worden conclusies getrokken. Een gedragskundige van de afdeling Gedragsanalyse van de dienst IPOL van het KLPD stelt een conceptrapport op. Na goedkeuring door de andere betrokken deskundigen wordt het rapport naar de officier van justitie gestuurd.

Het rapport van de Expertisegroep is een adviserend rapport in de stand van het onderzoek van het moment van de aanvraag en onderscheidt zich dus van rapportages van getuigen-deskundigen over het voltooide onderzoek.

De coördinatie van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken is in handen van mr. drs. Paul van den Eshof (079-3459253) en mr. drs. Nicole Nierop (079-3459263). Voor het indienen van adviesaanvragen en voor overleg kunt u zich telefonisch tot hen wenden. Post kan (aangetekend) worden gestuurd naar de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken, postbus 3016, 2700 KX Zoetermeer.

Bijlage 4: taakomschrijving zedenaanspreek OvJ en – A-G

A. Organisatorische uitgangspunten.

  • 1. De zedentaak dient herkenbaar georganiseerd te zijn binnen de parketten voor zowel de interne als de externe contacten.

  • 2. Zedenzaken worden uitsluitend behandeld door een officier van justitie, die de cursus zedenzaken én de cursus slachtofferzorg (beide van de SSR) heeft gevolgd. Zedenzaken kunnen ook behandeld worden door een officier van justitie die in afwachting zijn van de voorgeschreven SSR cursussen. In dat geval vindt begeleiding plaats door een zedenaanspreek-officier of een officier van justitie, die de cursus zedenzaken én de cursus slachtofferzorg heeft gevolgd.

  • 3. De zedenaanspreekofficier behandelt de zedenzaken die complex(er) van aard zijn en/of een grote maatschappelijke impact hebben.

  • 4. Op ieder Regioparket (zowel regionaal als lokaal) dient een Zedenaanspreekofficier te zijn aangesteld; Het LRO stelt één landelijke zedenaanspreek-A-G aan.

B. Expertise

Naast de onder A2 genoemde cursussen heeft de zedenaanspreekofficier/zedenaanspreek-A-G de cursus TGO gevolgd, alsmede relevante additionele opleidingen.

C. Taakomschrijving zedenaanspreekofficier/zedenaanspreek-A-G

  • 1. Behandelt de zedenzaken die complex(er) van aard zijn en/of een grote maatschappelijke impact hebben.

  • 2. Kennisbeheer en -overdracht, zowel binnen de eigen organisatie als naar de ketenpartners

  • 3. Deelname aan het landelijk platformoverleg zedenzaken

  • 4. Coaching van collega-officieren en collega-advocaten generaal

  • 5. Voor de zedenaanspreekofficier: structureel beleidsmatig en inhoudelijk overleg met de politie en andere ketenpartners. Daarnaast structureel (zaaks)overleg met de zedenaanspreek-A-G

  • 6. Voor de zedenaanspreek-A-G: het terugkoppelen van zaken naar de 1e lijn, alsmede het organiseren van structureel overleg met de zedenaanspreekofficieren, officieren van justitie en juridische medewerkers binnen het ressort, die zich bezighouden met zedenzaken.

Bijlage 5: ViCLas (Violent Crime Linkage Analysis System)

ViCLAS is een databank waarin gedetailleerde gegevens van opgeloste en onopgeloste zedenzaken worden gecodeerd. Naast de standaardgegevens van een zaak worden met name gegevens vastgelegd over gedrag en modus operandi. Het doel van ViCLAS is om vergelijkende zaakanalyse mogelijk te maken en te ontdekken welke delicten gepleegd kunnen zijn door dezelfde dader. Het KLPD (Dienst IPOL) draagt zorg voor invoer van data en voert analyses uit ten behoeve van de regiokorpsen.

Om een vergelijkende zaakanalyse te kunnen laten uitvoeren dient elke politieregiozo spoedig mogelijk de aangifte van het slachtoffer en andere relevante stukken zoals verklaringen van de verdachte aan te leveren.

De volgende (niet-relationele) zaken worden opgenomen in ViCLAS:

  • 1. Zedenzaken

    • verkrachtingen en pogingen daartoe

    • aanrandingen en pogingen daartoe, als daarbij sprake is van een bepaalde mate van geweld

    • schennis van de eerbaarheid, als daarbij sprake is van bijzondere gedragsmatige aspecten

  • 2. Moord of doodslag met een seksueel of bizar motief (ook binnen de relatie)

  • 3. Ontvoeringen en pogingen daartoe met een seksueel of onbekend motief

  • 4. Overige zaken

    • vermiste personen met ernstig vermoeden van (seksueel) misdrijf

    • verkrachting binnen een relatie als daarbij sprake is van extreem fysiek en/of psychisch geweld en/of sadistische/bizarre kenmerken


XNoot
1

De executie-indicator is de ‘aantekening’ van het Openbaar Ministerie bij een vonnis, waarmee het Openbaar Ministerie aangeeft dat het wil adviseren over te nemen besluiten inzake de te verlenen vrijheden aan een gedetineerde. De aanwijzing ‘formulier risicoprofiel en executie-indicator’ stelt dat de executie-indicator geplaatst moet worden a) in zedenzaken waarin naar verwachting gevangenisstraf wordt gevorderd en b) ten behoeve van de informatieverstrekking aan slachtoffers van een (zwaar) zedendelict.

XNoot
2

Hiervan bestaan geen landelijke modellen. Het verdient de voorkeur dat parketten zelf dergelijke modellen opstellen.

XNoot
3

Er is geen landelijk model van een dergelijk scenario.

XNoot
4

Wet van 1 juli 2004 tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van het spreekrecht voor nabestaanden).

XNoot
5

De vet gedrukte artikelen betreffen de toepasselijke zedenartikelen voor spreekrecht

Naar boven