TOELICHTING
Door middel van de onderhavige regeling wordt de
Diergeneesmiddelenregeling gewijzigd. De wijzigingen worden hieronder
beschreven en nader toegelicht.
§ 1. Uitbreiding lijst dierziekten, tegen welke de varkenshouder
zelf entstoffen mag toedienen
Allereerst is een tweetal bedrijfsgebonden dierziekten toegevoegd
aan de in artikel 78, derde lid, opgenomen lijst van ziekten. Toevoeging van
deze twee ziekten aan die lijst betekent dat entstoffen tegen deze dierziekten
buiten het zogenaamde UDD-regime van artikel vallen en dat deze daarom onder
voorwaarden door de varkenshouder zelf mogen worden toegepast, in plaats van
door de dierenarts. Het gaat hierbij om Lawsonia intracellularis en Porcine
Circo Virus type 2. Verder zijn de aanhef van dit artikel en het derde lid
redactioneel enigszins gewijzigd ten behoeve van de leesbaarheid.
§ 2. Introductie voorziening tot toediening door varkenshouder zelf
van middel tegen berengeur
Voorts is de definitie ‘immunologisch diergeneesmiddel’ in de
regeling geïntroduceerd en is aan artikel 78 een vierde lid toegevoegd. De
achtergrond hiervan is de volgende. Tot op heden werden biggen veelal
gecastreerd om het ontstaan van berengeur te voorkomen. Thans is het echter
mogelijk om het ontstaan van berengeur te voorkomen door toediening van een
zogenoemd ‘immunologisch diergeneesmiddel’. Het middel zet het immuunsysteem
aan tot het maken van antistoffen welke de vorming van mannelijke
geslachtshormonen remmen, en is in die zin vergelijkbaar met de werking van
entstoffen. Aldus wordt het ontstaan van berengeur tegengegaan. Het middel
heeft zelf geen hormonale eigenschappen en behoort daarom niet tot de categorie
‘hormoonpreparaten’. Voor alle duidelijkheid is naast invoering van de
definitie ‘immunologisch diergeneesmiddel’ de definitie ‘hormoonpreparaten’
aangescherpt.
Toediening van een dergelijk immunologisch diergeneesmiddel vormt
vanuit een oogpunt van dierenwelzijn een geschikt alternatief voor de castratie
van biggen. Brede, eenvoudige toepasbaarheid van het middel is tegen deze
achtergrond dan ook wenselijk.
Immunologische diergeneesmiddelen zijn vanwege de aard van de
middelen echter aan te merken als UDD-middelen en mogen derhalve in beginsel
uitsluitend afgeleverd en toegediend worden door een dierenarts. Om een
immunologisch middel tegen berengeur niettemin toegankelijk en eenvoudig
toepasbaar te doen zijn, is het van belang de aspecten die een brede toepassing
van het middel in de weg zouden kunnen staan, zoveel mogelijk weg te nemen. Om
die reden is ervoor gekozen de varkenshouders de mogelijkheid te bieden het
middel zelf toe te passen, in plaats van deze toepassing exclusief voor te
behouden aan een dierenarts. Dit draagt naar verwachting bij aan de bereidheid
bij varkenshouders om het middel te gebruiken, onder meer omdat op deze wijze
de kosten voor toediening van het middel voor een varkenshouder lager zullen
zijn dan indien hij hiervoor een dierenarts zou moeten inschakelen.
Om aldus toediening van het middel tegen berengeur door de
varkenshouder zelf mogelijk te maken, is het vierde lid geïntroduceerd. Zoals
het derde lid al een voorziening bevat voor toediening door varkenshouders van
entstoffen tegen bepaalde dierziekten, bevat het vierde lid nu een
vergelijkbare voorziening voor toediening van immunologische diergeneesmiddelen
tegen berengeur door de varkenshouder.
§ 3. Voorwaarden toediening door varkenshouder zelf van middel
tegen berengeur
Toepassing van de in het derde lid bedoelde entstoffen en het in
het vierde lid bedoelde immunologische diergeneesmiddelen door de
varkenshouders zelf, is slechts toegestaan indien aan bepaalde voorwaarden
wordt voldaan. De voorwaarden zijn opgenomen in de leden drie en vier (nieuw)
van artikel 78 en zijn uitgewerkt in Bijlage IV bij de regeling. Deze bijlage
bevatte totnogtoe de voorwaarden zoals die in acht genomen dienden te worden
bij toepassing door de varkenshouders van de entstoffen als bedoeld in het
derde lid van artikel 78 van de Diergeneesmiddelenregeling. De bijlage is via
de onderhavige wijzigingsregeling aangepast in het licht van de introductie van
het vierde lid. De hierboven bedoelde bestaande voorwaarden voor toediening van
entstoffen door varkenshouders zijn nu eveneens toegesneden op en dienen in
beginsel in acht genomen te worden bij de toepassing van immunologische
diergeneesmiddelen tegen berengeur.
Dit betekent onder meer dat het immunologische diergeneesmiddel
enkel aan een varkenshouder mag worden afgeleverd op basis van een
één-op-één-overeenkomst tussen de dierenarts en de varkenshouder betreffende de
begeleiding bij het gebruik van dergelijke diergeneesmiddelen. De criteria
waaraan een dergelijke overeenkomst moet voldoen, zijn opgenomen in bijlage IV,
onderdeel 3. Verder zijn er voorwaarden betreffende onder meer scholing door de
veehouder in het verantwoord toepassen van immunologische diergeneesmiddelen en
bewaring daarvan.
Het sluiten van deze in het vierde lid bedoelde overeenkomst
betreffende toepassing van immunologische diergeneesmiddelen, is niet verplicht
indien die varkenshouder en dierenarts al een één-op-één-overeenkomst hebben
betreffende het gebruik van entstoffen op grond van het derde lid van artikel
78. Dit is in het nieuwe vijfde lid geregeld. Het sluiten van een additionele
overeenkomst, specifiek betreffende immunologische diergeneesmiddelen, zou geen
toegevoegde waarde hebben. De overeenkomst dient om de belangen die het
UDD-regime beoogt te beschermen, zo goed mogelijk te waarborgen in een situatie
waarin een varkenshouder de vrijheid heeft gekregen zelf varkens middelen toe
te dienen, ongeacht of het gaat om entstoffen of immunologische
diergeneesmiddelen. De één-op-één-relatie tussen de varkenshouder en diens
dierenarts, vormgegeven via de overeenkomst, is daartoe cruciaal. Indien die
relatie al tot stand is gebracht in het kader van entstoffen, is het daarnaast
aangaan van een overeenkomst op het gebied van immunologische
diergeneesmiddelen tegen berengeur niet noodzakelijk.
Overigens neemt het feit dat de varkenshouder en dierenarts geen
additionele overeenkomst betreffende immunologische diergeneesmiddelen hoeven
te sluiten indien het vijfde lid van toepassing is, niet weg, dat aan de
(overige) voorwaarden, opgenomen in de punten 2, 4 en 5 van Bijlage IV bij de
regeling, moet worden voldaan om gebruik te mogen maken van de onderhavige
voorziening. Met name is van belang dat de varkenshouder en de dierenarts de
nodige (bij)scholing omtrent de toepassing van dergelijke immunologische
diergeneesmiddelen ontvangen respectievelijk geven.
§ 4. Administratieve lasten
Het aantal vleesvarkenshouderijen dat een overeenkomst zal moeten
sluiten om de betreffende immunologische diergeneesmiddelen te mogen gebruiken
is niet te voorspellen. Daarom wordt een marge aangehouden tussen 0% deelname
en 75% deelname. De inschatting is dat het invullen van een overeenkomst de
vleesvarkenshouder en de dierenarts op jaarbasis 30 minuten kost. In totaal
komt dit neer op een verzwaring van de administratieve lasten van 1 uur per
deelnemend bedrijf per jaar.
In Nederland zijn circa 7000 vleesvarkensbedrijven gevestigd. Bij
een deelname van 75% van de bedrijven zullen de administratieve lasten voor de
sector in totaal op jaarbasis toenemen met 0,75*7000, ofwel 5250 uur
(varkenshouder en dierenarts). Uitgaande van een uurloon van de varkenshouder
van € 37,00 en van de dierenarts van € 69,00 (bron: Meten is Weten II, Bijlage
5 Lijst met standaardtarieven voor intern personeel), komen de kosten per
bedrijf uit op € 53,00 per jaar. Voor de gehele sector komt dit neer op ten
hoogste € 278.250.
§ 5. Vaste verandermomenten (VVM)
Deze regeling treedt op 1 juli 2009 in werking. Daarmee wordt
afgeweken van het LNV-beleid van vaste verandermomenten voor regelgeving, die
inhouden dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari of 1 juli in werking treden
en publicatie minimaal drie maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de
regeling plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de Minister van
LNV van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II
2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243).
De reden voor deze afwijking is dat publicatie per 1 april in de
weg zou hebben gestaan aan een zorgvuldige totstandkoming van de regeling,
terwijl uitstel tot het volgende vaste verandermoment van 1 januari 2010 (en
publicatie drie maanden voorafgaand) ertoe zou hebben geleid dat een voor het
bedrijfsleven en het dierenwelzijn potentieel gunstige regeling om louter
formele redenen langer op zich zou laten wachten. Tegen deze achtergrond is
ervoor gekozen wat betreft het moment van publicatie af te wijken van het
VVM-beleid, maar wel de VVM-datum van inwerkingtreding van 1 juli 2009 aan te
houden.
De Minister van
Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit,
G. Verburg.