Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 oktober 2009, nr. BVE/161166, houdende regels voor het verstrekken van een aanvullende bekostiging ten behoeve van de intensivering van het taal- en rekenonderwijs in het mbo (Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen mbo)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 2.2.3, tweede en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw en de natuurlijke omgeving, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

wet:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

instelling:

een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8, of een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet;

armoedeprobleemcumulatiegebied:

een cumulatiegebied zoals gehanteerd in de Armoedemonitor 2005 van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek, zoals geactualiseerd op basis van het Regionaal Inkomensonderzoek;

deelnemer:

een deelnemer die op 1 oktober van een kalenderjaar is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de wet, die daadwerkelijk de opleiding volgt en op grond van artikel 2.3.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB voor bekostiging wordt meegeteld;

apc-deelnemer:

een deelnemer die woonachtig is in een postcodegebied dat valt in een armoedeprobleemcumulatiegebied;

taal:

de Nederlandse taal;

CFI:

uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

steunpunt:

het tijdelijke Steunpunt taal en rekenen mbo verbonden aan de Stichting Innovatie Beroepsonderwijs.

Artikel 2 Te bekostigen activiteiten

  • 1. De minister verstrekt in de jaren 2010 tot en met 2013 aan het bevoegd gezag van instellingen aanvullende bekostiging ten behoeve van de intensivering van het taal- en rekenonderwijs in de instellingen, dat erop gericht is om structureel een verhoging te realiseren van de taal- en rekenvaardigheden van deelnemers.

  • 2. De aanvullende bekostiging wordt besteed aan één of meer van de volgende activiteiten:

    • a. aanpassingen in de didactiek en pedagogiek van de beroepsopleidingen met het oog op de intensivering van het taal- en rekenonderwijs;

    • b. toetsing van deelnemers;

    • c. extra onderwijstijd;

    • d. nieuwe of aangepaste faciliteiten;

    • e. professionalisering van docenten en overige functionarissen op het gebied van taal- en rekenonderwijs;

    • f. andere activiteiten die gericht zijn op intensivering van taal- en rekenonderwijs.

Artikel 3 Bekostigingsplafond en verdelingswijze

  • 1. Voor het kalenderjaar 2010 is € 58.099.000 beschikbaar. De bedragen voor de kalenderjaren 2011 tot en met 2013 worden voorafgaand aan het kalenderjaar bekend gemaakt.

  • 2. De aanvullende bekostiging voor een instelling in een kalenderjaar bestaat uit:

    • a. een bedrag per apc-deelnemer, berekend volgens artikel 4;

    • b. een bedrag naar rato van het aantal deelnemers, berekend volgens artikel 5;

    • c. in voorkomend geval een compensatiebedrag, berekend volgens artikel 6.

  • 3. In 2010 is voor de compensatiebedragen bedoeld in artikel 6 een bedrag van € 6.448.900 beschikbaar, in 2011 een bedrag van € 4.299.267 en in 2012 een bedrag van € 2.149.633

  • 4. Voor de berekening van de bedragen naar rato van het aantal deelnemers op grond van artikel 5 wordt uitgegaan van het bedrag dat voor het betreffende kalenderjaar voor het verstrekken van aanvullende bekostiging resteert van het bedrag genoemd in het eerste lid na de toepassing van artikel 4 en artikel 6.

  • 5. Voor de berekening bedoeld in de artikelen 4 en 5 maakt de minister gebruik van de gegevens bedoeld in artikel 4b.2.3, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit WEB.

  • 6. Bij de berekening bedoeld in de artikelen 4 en 5 wordt het aantal deelnemers in een deeltijdse opleiding in de beroepsopleidende leerweg vermenigvuldigd met 0,35.

Artikel 4 Bedrag per apc-deelnemer

Het bedrag per apc-deelnemer voor een instelling is afhankelijk van het percentage apc-deelnemers binnen de instelling ten opzichte van het totale aantal deelnemers van het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar van de instelling en bedraagt:

  • a. € 10 bij 10% of minder apc-deelnemers;

  • b. € 30 bij meer dan 10% maar maximaal 20% apc-deelnemers;

  • c. € 40 bij meer dan 20% maar maximaal 30% apc-deelnemers;

  • d. € 80 bij meer dan 30% maar maximaal 35% apc-deelnemers;

  • e. € 100 bij meer dan 35% maar maximaal 40% apc-deelnemers;

  • f. € 120 bij meer dan 40% apc-deelnemers.

Artikel 5 Bedrag naar rato van het aantal deelnemers

Het voor een instelling beschikbare bedrag naar rato van het aantal deelnemers is een voor de instelling evenredig gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, en wordt berekend naar rato van het aandeel van de instelling in het landelijke totaal van deelnemers die op 1 oktober van het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar zijn ingeschreven.

Artikel 6 Overgangsbepaling voor de jaren 2010, 2011 en 2012

  • 1. Om te bepalen of voor een instelling aanspraak bestaat op een compensatiebedrag en in voorkomend geval, voor het berekenen van de hoogte daarvan, wordt gebruik gemaakt van de formules opgenomen in het tweede en derde lid, waarbij steeds geldt dat:

    EDUins is: de hoogte van het bedrag dat blijkens de jaarrekening over het kalenderjaar 2008 met de overeenkomst of overeenkomsten educatie van de desbetreffende instelling in dat kalenderjaar is gemoeid;

    EDUlan is: de hoogte van het bedrag dat blijkens de jaarrekeningen over het kalenderjaar 2008 met de overeenkomsten educatie van de instellingen in dat kalenderjaar is gemoeid;

    T2010 is: de aanvullende vergoeding die de desbetreffende instelling in 2010 ontvangt op grond van de artikelen 4 en 5.

  • 2. Er is aanspraak op aanvullende bekostiging, indien geldt:

    (EDUins/EDUlan x € 50.000.000) – T2010 is groter dan 2% van EDUins.

  • 3. Het bedrag van de aanvullende bekostiging is de uitkomst van:

    (EDUins/EDUlan x € 50.000.000) – T2010 – 2% van EDUins, met dien verstande dat de uitkomst wordt vermenigvuldigd met 0,75 in 2010, met 0,50 in 2011 en met 0,25 in 2012.

Artikel 7 Begrotingsvoorwaarde

  • 1. De aanvullende bekostiging ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Ingeval van het niet vervullen van de voorwaarde wordt de op grond van deze regeling verleende aanvullende bekostiging verlaagd tot het bedrag dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter beschikking staat.

Artikel 8 Implementatieplan Nederlandse taal en rekenen

  • 1. Een instelling stelt een implementatieplan Nederlandse taal en rekenen op voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 en stuurt dit vóór 1 april 2010 naar CFI.

  • 2. Het implementatieplan bevat in ieder geval:

    • a. de wijze waarop de instelling taal- en rekenbeleid ontwikkelt;

    • b. een overzicht van de in artikel 2 genoemde activiteiten ten behoeve van de intensivering van het taal- en rekenonderwijs, die de instelling wil aanbieden;

    • c. de wijze waarop de instelling effecten van de onderwijsinspanningen op taal- en rekenvaardigheden van deelnemers meet.

  • 3. Het steunpunt analyseert het implementatieplan en geeft hierover een reactie aan de instelling.

  • 4. Indien de instelling niet tijdig een implementatieplan heeft ingezonden dat voldoet aan de eisen gesteld in het tweede lid, kan de minister op grond van artikel 11.1 van de wet de aanvullende bekostiging geheel of gedeeltelijk inhouden of opschorten.

Artikel 9 Besteding aanvullende bekostiging

De aanvullende bekostiging wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen na afloop van de looptijd van de aanvullende bekostiging zullen worden teruggevorderd. De aanvullende bekostiging wordt uiterlijk in het jaar 2013 besteed.

Artikel 10 Verantwoording en controle

  • 1. De verantwoording van de aanvullende bekostiging geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, behorende bij de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de aanvullende bekostiging.

  • 2. In aanvulling op de financiële verantwoording van de aanvullende bekostiging in de jaarverslaggeving stelt het bevoegd gezag dat in een kalenderjaar meer dan € 25.000 aan aanvullende bekostiging op grond van deze regeling heeft ontvangen, een inhoudelijk verslag op. Het verslag wordt ingericht volgens het format dat als bijlage bij deze regeling is opgenomen en wordt opgenomen in het jaarverslag. Het inhoudelijk verslag bevat een reflectie op de behaalde resultaten mede in relatie tot het implementatieplan bedoeld in artikel 8.

Artikel 11 Betaaltermijnen

De aanvullende bekostiging wordt jaarlijks in vier termijnen betaald.

Artikel 12 Evaluatie

Het steunpunt betrekt de bevindingen over de implementatieplannen en de jaarlijkse inhoudelijke verantwoording van de onderwijsinstellingen in de jaarverslagen bij zijn jaarlijkse voortgangsrapportage.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 en vervalt met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 14 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen mbo.

Deze regeling zal met de bijlage en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

BIJLAGE

Format voor het inhoudelijk verslag

Onderdeel 1: Ondernomen activiteiten, bestede middelen en bereikte deelnemers en personeelsleden

Activiteit(en)

Betreft Nederlandse taal (T) en/of rekenen (R)

Hieraan besteedde middelen in euro’s

Aantal bereikte deelnemers

Aantal bereikte personeelsleden

A Aanpassingen in de didactiek en pedagogiek van de beroepsopleidingen met het oog op de intensivering van het taal- en rekenonderwijs

1.

    

2.

    

3.

    

B Toetsing van deelnemers

1.

   

n.v.t.

2.

   

n.v.t.

3.

   

n.v.t.

C Extra onderwijstijd

1.

   

n.v.t.

2.

   

n.v.t.

3.

   

n.v.t.

D Nieuwe of aangepaste faciliteiten

1.

   

n.v.t.

2.

   

n.v.t.

3.

   

n.v.t.

E Professionalisering van docenten en overige functionarissen op het gebied van taal en rekenen

E.1 Professionalisering van docenten

1.

  

n.v.t.

 

2.

  

n.v.t.

 

3.

  

n.v.t.

 

E.2 Professionalisering van overige functionarissen

1.

  

n.v.t.

 

2.

  

n.v.t.

 

3.

  

n.v.t.

 

Onderdeel 2: Reflectie op behaalde resultaten

De onderwijsinstelling geeft een reflectie op de resultaten die met de onderwijsinspanningen genoemd in het schema van onderdeel 1 zijn bereikt. De reflectie bevat ten minste:

  • een beeld van de behaalde resultaten, mede in relatie tot het implementatieplan bedoeld in artikel 8;

  • een reflectie op de behaalde resultaten in relatie tot de beoogde effecten op taal- en rekenprestaties van deelnemers

  • conclusies op basis van deze reflectie m.b.t. eventuele bijstelling van het implementatieplan van april 2010.

TOELICHTING

Algemeen

1 Aanleiding

Leerlingen in alle onderwijssectoren moeten beter gaan presteren in taal en rekenen. Voldoende beheersing van de Nederlandse taal en het rekenen is belangrijk voor iedereen. Ieder mens heeft taal en rekenen nodig, om te kunnen leren, om te kunnen functioneren in de maatschappij en om een beroep te kunnen uitoefenen. Er is in de maatschappij zorg over de niveaus van taal en rekenen in het onderwijs. Uit onderzoek van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen blijkt dat deze zorg terecht is. Er is sprake van een trend van langzame achteruitgang van het niveau van Nederlandse taal en rekenen.

2 Sectoroverstijgend beleid

Om deze trend van langzame achteruitgang te keren, is sectoroverstijgend beleid ingezet. Eén van de belangrijkste maatregelen is het invoeren van een wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, voor alle sectoren van het onderwijs. Met het vastleggen van referentieniveaus wordt het fundament gelegd voor een structurele verhoging van het niveau van de basisvaardigheden van leerlingen en studenten. Voor alle opleidingsniveaus wordt op basis van de referentieniveaus vastgelegd wat leerlingen en studenten op strategische momenten in hun schoolloopbaan moeten kennen en kunnen op het gebied van taal en rekenen.

3 Beleid voor het mbo

In het mbo worden de referentieniveaus vanaf studiejaar 2010/2011 opgenomen in alle kwalificatiedossiers. Daarnaast worden centraal ontwikkelde examens voor taal en rekenen ingevoerd. In 2012 legt een substantieel aantal mbo-4 studenten een centraal proefexamen Nederlandse taal en rekenen af. Het jaar daarop volgen zoveel mogelijk mbo-4 studenten. Na twee jaar proefexamens en momenten van tussentijdse evaluatie zullen vanaf 2013/2014 de referentieniveaus voor alle mbo-4 studenten centraal worden geëxamineerd. Over de invoering van centraal ontwikkelde examens voor de lagere mbo-niveaus wordt dit najaar nog een besluit genomen. Ook dit invoeringstraject zal gekenmerkt worden door een gefaseerde aanpak met proefexamens en tussentijdse evaluaties.

Om het mbo in staat te stellen op volle kracht te werken aan de verhoging van het taal- en rekenniveau van hun deelnemers, is een Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo opgesteld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31332, nr. 9). Dit uitvoeringsplan geeft aan met welke activiteiten onderwijsinstellingen, het ministerie en ondersteunende instellingen de inhaalslag op het gebied van taal en rekenen gaan maken. Naar de effectiviteit van methoden en werkwijzen op het gebied van taal en rekenen doet het Expertisecentrum beroepsonderwijs een driejarig onderzoek. Een belangrijk onderdeel van het uitvoeringsplan betreft de onderhavige regeling. Met deze regeling worden extra middelen ter beschikking gesteld voor intensivering van taal- en rekenonderwijs.

4 Activiteiten

De uitgangssituatie op het gebied van taal en rekenen verschilt per mbo-instelling. Dat geldt zowel voor de problematiek, als voor de mate waarin al beleid voor taal en rekenen is ontwikkeld. De regeling maakt het daarom mogelijk dat instellingen eigen keuzes maken bij de besteding van de middelen. Instellingen kunnen de middelen inzetten voor de volgende activiteiten:

  • a. aanpassingen in de didactiek en pedagogiek van de beroepsopleidingen met het oog op de intensivering van het taal- en rekenonderwijs;

  • b. toetsing van deelnemers;

  • c. extra onderwijstijd;

  • d. nieuwe of aangepaste faciliteiten;

  • e. professionalisering van docenten en overige functionarissen op het gebied van taal- en rekenonderwijs;

  • f. andere activiteiten die gericht zijn op intensivering van taal- en rekenonderwijs.

De instellingen wordt gevraagd om vóór 1 april 2010 een Implementatieplan Nederlandse taal en rekenen op te stellen voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013. Het is belangrijk dat, zoals ook is afgesproken in het Professioneel Statuut, docenten actief bij het opstellen van dit plan betrokken worden en dat het plan de steun heeft van de medezeggenschapsraad, zodat het kan rekenen op breed draagvlak binnen de instelling. Het tijdelijk ingestelde Steunpunt taal en rekenen mbo analyseert de implementatieplannen en geeft hierover inhoudelijke feedback aan de individuele instellingen. Het steunpunt betrekt de bevindingen bij zijn jaarlijkse voortgangsrapportage.

5 Verdeling extra budget voor taal en rekenen over de instellingen

De extra middelen die door middel van deze regeling ter beschikking worden gesteld, worden verdeeld over alle mbo-instellingen. Het budget wordt verdeeld naar rato van het totale aantal ingeschreven deelnemers. Hierbij wordt geen weging toegepast voor deelnemers die een beroepsopleidende leerweg (bol) of een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen. Deeltijd bol- deelnemers tellen voor 35% mee. Bij de verdeling wordt extra rekening gehouden met deelnemers die uit een armoedeprobleemcumulatiegebied komen. Instellingen die relatief veel deelnemers uit een dergelijk gebied hebben, ontvangen naar verhouding meer middelen. Een groot gedeelte van de middelen die in het kader van deze regeling ter beschikking worden gesteld, is vrijgemaakt uit (het educatiedeel van) het participatiebudget; uit middelen die bestemd waren voor curatief beleid m.b.t. bestrijding van laaggeletterdheid onder volwassen laaggeletterden. Met de overheveling van € 50.000.000 naar het mbo kan worden ingezet op preventie: investeren in taal en rekenen bij deelnemers aan het reguliere mbo-onderwijs. De uitname uit het educatiebudget zal ertoe leiden dat een aantal roc’s voor de uitvoering van de educatieactiviteiten aanzienlijk minder geld van de gemeenten ontvangt. Voor deze roc’s is in deze regeling een driejarig overgangstraject opgenomen. Zo wordt voor alle instellingen een goede inzet voor het taal- en rekenbeleid mogelijk gemaakt.

6 Administratieve lasten

De administratieve lasten van deze regeling zijn beperkt. De aanvullende bekostiging wordt (ambtshalve) aan alle instellingen verstrekt, de instellingen hoeven hiertoe geen aanvraag in te dienen. Daarnaast is het opstellen van een implementatieplan in beperkte mate te beschouwen als een administratieve last. Onderwijsinstellingen zullen om onderwijsinhoudelijke redenen – ter voorbereiding op de invoering van centrale examens taal en rekenen in het mbo vanaf 2013/2014 – een implementatieplan opstellen en periodiek evalueren. Aan de inhoud van het op te leveren implementatieplan worden op hoofdlijnen eisen gesteld. Indien een onderwijsinstelling jaarlijks minder dan € 25.000 ontvangt hoeft de instelling geen inhoudelijk verslag op te nemen in het geïntegreerd jaardocument. De regeling is voorgelegd aan Actal. Actal heeft deze op grond van de daartoe bestemde criteria niet geselecteerd voor een advies.

Artikelsgewijs

Artikel 1c

De aanvullende bekostiging is bestemd voor bekostigde mbo-instellingen.

Artikel 2

De instellingen moeten de middelen besteden aan het verbeteren van de taal- en rekenvaardigheden van de deelnemers in het mbo. Elke instelling is daarbij vrij om zelf uitvoering te geven aan het door haar opgestelde ‘Implementatieplan Nederlandse taal en rekenen’. Hierbij wordt voldaan aan de randvoorwaarden genoemd in artikel 8. De middelen kunnen worden besteed aan:

  • aanpassingen in de didactiek en pedagogiek van de beroepsopleidingen met het oog op de intensivering van het taal- en rekenonderwijs: bij het toepassen en uitvoeren van taal- en rekenbeleid in beroepsopleidingen kunnen instellingen verschillende keuzes maken. Aandacht voor taal en rekenen kan vorm krijgen in: aparte lessen in taal- en rekenonderwijs, taal- en rekenontwikkeling in vaklessen en tijdens praktijk (en materiaalontwikkeling daarvoor), individuele oefening en remediëring (inclusief materiaalontwikkeling en aanpassing van toetsen aan de referentieniveaus);

  • toetsing van deelnemers: met diagnostische toetsen en proefexamens kunnen instellingen vaststellen hoe hun deelnemers er op bepaalde momenten in hun schoolcarrière voor staan en welke vorderingen zij hebben gemaakt;

  • extra onderwijstijd: bepaalde groepen deelnemers zullen om de referentieniveaus te bereiken extra leertijd, bijspijkerprogramma’s of zomercursussen nodig hebben op het gebied van taal en rekenen. Daarvoor kunnen extra docenten of taalcoaches ingezet worden;

  • nieuwe of aangepaste faciliteiten: het kan nodig zijn om deelnemers extra faciliteiten te bieden, zoals een talencentrum of aantrekkelijker (zelf)studiematerialen;

  • professionalisering van docenten en overige functionarissen zoals managers en beleidsmedewerkers op het gebied van taal- en rekenonderwijs: een succesvolle invoering van het referentiekader staat of valt met de mate waarin docenten zich het werken met de referentieniveaus eigen maken. Een mbo-instelling kan er daarom behoefte aan hebben om de taal- en rekenvaardigheden van haar docenten in beeld te brengen met een diagnostische toets. Daarna kunnen docenten eventueel worden bijgespijkerd door vakinhoudelijke of didactische nascholing. Bij de didactische nascholing gaat het om de vraag hoe een docent op effectieve wijze de taal- en rekenvaardigheden van zijn deelnemers kan ontwikkelen. Om de beleidsontwikkeling op het gebied van taal en rekenen aan te kunnen sturen en leiding te kunnen geven aan de toepassingen daarvan, kan het nodig zijn dat functionarissen als managers en beleidsmedewerkers zich bijscholen op het gebied van ontwikkeling van taal- en rekenvaardigheden bij deelnemers;

  • andere activiteiten die gericht zijn op intensivering van taal- en rekenonderwijs.

Artikelen 3, 4 en 5

De regeling wordt betaald uit het totaal beschikbare budget voor intensivering van het taal- en rekenonderwijs in het mbo. Voor de periode 2010 tot en met 2013 is hiervoor jaarlijks een budget beschikbaar van ca. € 60 miljoen (€ 62,1 miljoen in 2010, € 58,8 miljoen in 2011 en € 58,1 miljoen in 2012 en 2013). Van dit budget staat vanaf 2011 nog € 2,0 mln. gereserveerd op de aanvullende post van het ministerie van Financiën. In deze regeling wordt alleen het budget voor 2010 verplicht. De bedragen voor de kalenderjaren 2011 tot en met 2013 worden voorafgaand aan het kalenderjaar bekend gemaakt.

Voor de verdeling van de middelen voor de intensivering van het taal- en rekenonderwijs wordt uitgegaan van het aantal deelnemers van de instelling. De deelnemers in de bol- en de bbl-leerwegen wegen even zwaar. Dit betekent dat geen rekening wordt gehouden met de deeltijdfactor die voor de reguliere bekostiging van de deelnemers in de beroepsbegeleidende leerweg geldt. Immers, de referentieniveaus zijn voor alle instellingen nieuw en het vergt voor alle deelnemers (ongeacht of zij de bol of bbl volgen) inspanningen om deze referentieniveaus te behalen. Dat ligt anders voor deelnemers in de deeltijd-bol. Deze deelnemers volgen delen van opleidingen en doen daarom langer over hun opleiding, zodat per jaar een geringere inspanning vereist is. Daarom tellen deze deelnemers voor 35% mee.

Bij de verdeling wordt ook rekening gehouden met deelnemers uit armoedeprobleem- cumulatiegebieden. Onderwijsinstellingen met relatief veel deelnemers uit deze apc-gebieden zullen extra onderwijsinspanningen moeten leveren om de beoogde resultaten te behalen. Een deel van het budget (zo’n 10%) wordt daarom besteed aan een extra impuls ten behoeve van deze deelnemers bovenop het basisbedrag per deelnemer. Om vast te stellen of bij de deelnemers voor wie de bekostiging voor taal en rekenen wordt verstrekt, sprake is van probleemcumulatie wordt uitgegaan van de indicator ‘cumulatiegebied’ zoals gehanteerd in de Armoedemonitor 2005 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Dit leidt tot een lijst met postcodes van ‘armoedeprobleemcumulatiegebieden’, zijnde de 8% armste achterstandswijken met 20% van de huishoudens in Nederland. Deze lijst van het CBS zal worden overgenomen.

Instellingen met relatief veel deelnemers ontvangen een steeds oplopend bedrag per deelnemer uit een apc-gebied (apc-deelnemer). Om dit te bepalen wordt voor elke instelling het aantal apc-deelnemers gedeeld door het totale aantal deelnemers. Daarvoor zijn de volgende klassen en bedragen vastgesteld: € 10 bij 10% of minder apc-deelnemers, € 30 bij meer dan 10% maar maximaal 20% apc-deelnemers, € 40 bij meer dan 20% maar maximaal 30% apc-deelnemers, € 80 bij meer dan 30% maar maximaal 35% apc-deelnemers, € 100 bij meer dan 35% maar maximaal 40% apc-deelnemers en € 120 bij meer dan 40% apc-deelnemers.

Omdat voor de apc-deelnemers een vast bedrag wordt uitbetaald, vindt eerst de verdeling plaats voor de apc-deelnemers om vast te stellen welk deel uit de beschikbare middelen hiervoor nodig is. De resterende middelen worden verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal deelnemers in de beroepsbegeleidende (bol) en beroepsopleidende leerweg (bbl) en voor 35% van de deelnemers in een deeltijd bol-opleiding.

Artikel 6

De middelen voor taal en rekenen zijn beschikbaar gekomen uit het educatiebudget. De verdeling van deze middelen voor taal en rekenen heeft financiële consequenties voor een aantal roc’s. Hiervoor zijn twee redenen:

  • er is geen relatie tussen het aandeel van een roc in het educatiebudget en de maatstaf om de middelen taal en rekenen te verdelen;

  • de middelen worden niet alleen over de roc’s verdeeld, maar ook over vakinstellingen en aoc’s, die geen educatie verzorgen.

De middelen voor educatie worden via het Participatiebudget aan gemeenten beschikbaar gesteld voor de inkoop van educatieve activiteiten bij roc’s. Omdat gemeenten vanaf 2010 minder middelen beschikbaar krijgen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de omvang van de middelen die roc’s voor deze activiteiten beschikbaar krijgen. Voor roc’s die relatief veel educatie verzorgen en daardoor indirect een relatief grote bijdrage leveren aan het beschikbaar komen van de middelen voor taal en rekenen, is voorzien in een overgangsregeling. Deze roc’s krijgen extra aanvullende bekostiging voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De hoogte daarvan wordt berekend door uit te gaan van de hoogte van het bedrag dat met een of meerdere overeenkomsten educatie van het desbetreffende roc is gemoeid, zoals blijkt uit de jaarrekening 2008. Het jaar 2008 is gekozen als uitgangspunt omdat dit de meest recente en gevalideerde gegevens zijn.

Voor deze overgangsregeling wordt een formule gebruikt, waarbij

  • EDUins is: de hoogte van het bedrag dat blijkens de jaarrekening over het kalenderjaar 2008 met de overeenkomst of overeenkomsten educatie van de desbetreffende instelling in dat kalenderjaar is gemoeid;

  • EDUlan is: de hoogte van het bedrag dat blijkens de jaarrekeningen over het kalenderjaar 2008 met de overeenkomsten educatie van de instellingen in dat kalenderjaar is gemoeid;

  • T2010 is: de aanvullende vergoeding die de desbetreffende instelling in 2010 ontvangt op grond van de artikelen 4 en 5.

Er is aanspraak op aanvullende bekostiging, indien geldt:

(EDUins/EDUlan x € 50.000.000) – T2010 is groter dan 2% van EDUins. Dat wil zeggen: als verschil tussen het relatieve aandeel van een roc in de € 50.000.000 uit het educatiebudget en de middelen die de instelling voor taal en rekenen ontvangt, groter is dan 2% van het educatiebudget van die instelling. Het bedrag van de aanvullende bekostiging is dan dat verschil voorzover dat uitkomt boven de 2% van het educatiebudget. In een formule: het bedrag is de uitkomst van:

(EDUins/EDUlan x € 50.000.000) – T2010 – 2% van EDUins, met dien verstande dat de uitkomst wordt vermenigvuldigd met 0,75 in 2010, met 0,50 in 2011 en met 0,25 in 2012.

Het verschil voor de aanvullende bekostiging wordt eenmalig op basis van de gegevens voor 2010 vastgesteld.

Artikel 8

In het ‘Implementatieplan Nederlandse taal en rekenen’ beschrijft de instelling het eigen taal- en rekenbeleid en de concrete (extra) activiteiten die de instelling met de middelen uit de regeling gaat ondernemen. Omdat het van belang is meer inzicht te verwerven in welke activiteiten het meeste effect sorteren wordt de instelling gevraagd in het implementatieplan aan te geven hoe zij de effecten van onderwijsinspanningen op taal- en rekenvaardigheden van deelnemers wil meten. Het is hierbij niet persé nodig om ieder jaar van alle deelnemers de prestaties op het gebied van taal en rekenen te meten. De instelling kan besluiten om bepaalde groepen te meten. Waar het om gaat is dat de instelling zelf meer inzicht verwerft in de effectiviteit van bepaalde onderwijsinspanningen.

De instelling is verplicht een implementatieplan in te dienen. Indien aan deze verplichting niet wordt voldaan, kan een sanctie worden opgelegd (inhouden of opschorten van de bekostiging).

Artikel 9

Deze aanvullende bekostiging is geoormerkt. Dat betekent dat zij moet worden besteed aan het in deze regeling omschreven doel. De instelling is gehouden de bekostiging daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Niet-bestede middelen worden daarom, al dan niet door verrekening, teruggevorderd.

Artikel 10

Overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen bekostiging in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van geoormerkte aanvullende bekostiging moet deze worden gespecificeerd overeenkomstig model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van de besteding. Eventueel niet-bestede gelden met een terugbetalingsverplichting worden dan als schuld aan OCW opgenomen.

Op grond van het derde lid van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs moet aan het jaarverslag en de jaarrekening gedurende de looptijd van de regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen mbo een inhoudelijk verslag worden toegevoegd. In de bijlage, die aan deze regeling is toegevoegd wordt gespecificeerd welke gegevens het inhoudelijk verslag moet bevatten:

  • de activiteiten die met de extra middelen uit deze regeling zijn ondernomen en het bereik daarvan in aantallen deelnemers en personeel (in het geval van scholing);

  • een reflectie op de met de geleverde onderwijsinspanningen behaalde resultaten.

Voor het beschrijven van behaalde resultaten kan de instelling onder meer gebruik maken van de deelnemerprestaties bij de door de instelling gehanteerde diagnostische toetsen en proefexamens taal en rekenen. Bij deze reflectie legt de instelling een relatie met het implementatieplan van 2010 en geeft daarbij aan of bijstelling nodig is. De informatie die beschikbaar komt op grond van de jaarverslagen zal worden gebruikt als input voor de beleidsevaluatie. De verplichting voor een inhoudelijke rapportage geldt niet voor instellingen die minder dan € 25.000 aan aanvullende bekostiging ontvangen; in deze gevallen wordt het aan de instelling overgelaten of en zoja, hoe zij wil rapporteren.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven