In dit besluit wordt ingegaan op de gevolgen van het arrest van het
HvJ EG van 11 juni 2009, C-521/07, inzake Noorwegen en IJsland.
1. Inleiding
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna:
HvJ) heeft in zijn arrest van 11 juni 2009, C-521/07, geoordeeld dat Nederland
met de inhoudingsvrijstelling van artikel 4 van de Wet op de dividendbelasting
1965 (Wet DivBel) niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten
krachtens artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte. Nederland stelt namelijk dividenden die zijn uitbetaald aan
vennootschappen gevestigd in IJsland of Noorwegen die belangen hebben van ten
minste 5% in Nederlandse vennootschappen niet op dezelfde wijze vrij van
inhouding van bronbelasting op dividenden als dividenden uitbetaald aan
Nederlandse vennootschappen of aan vennootschappen die zijn gevestigd in andere
lidstaten van de EU.
Het voorgaande betekent dat inhouding van dividendbelasting
voortaan, onder voorwaarden, achterwege moet blijven bij dividenduitkeringen
aan een vennootschap gevestigd in IJsland of Noorwegen die voor ten minste 5%
aandeelhouder is in een Nederlandse vennootschap.
2. Goedkeuring vooruitlopend op wetswijziging
Vooruitlopend op een wettelijke wijziging van artikel 4 van de
Wet DivBel keur ik, onder de voorwaarden genoemd in onderdeel 3, goed dat per
11 juni 2009 inhouding van dividendbelasting achterwege blijft bij
dividenduitkeringen aan een vennootschap gevestigd in IJsland of Noorwegen die
voor ten minste 5% aandeelhouder is in een Nederlandse vennootschap.
Naast artikel 4 zal ook artikel 10, derde lid, Wet DivBel aan het
arrest C-521/07 van het HvJ worden aangepast. Vooruitlopende daarop keur ik
goed dat lichamen die zijn gevestigd in IJsland of Noorwegen en voldoen aan de
overige voorwaarden van artikel 10, derde lid, Wet DivBel per 11 juni 2009 een
verzoek om teruggaaf van dividendbelasting kunnen doen.
Op dit moment wordt tevens bezien of het arrest van het HvJ tot
aanpassing van overige wetgeving moet leiden.
3. Voorwaarden vrijstelling dividendbelasting
– Voor het achterwege laten van de inhouding van
dividendbelasting bij een dividenduitkering aan een vennootschap die is
gevestigd in IJsland of Noorwegen zijn de voorwaarden van artikel 4, tweede,
derde, vierde, zevende en achtste lid, Wet DivBel van overeenkomstige
toepassing.
– In afwijking van artikel 4, tweede lid, onder 1, Wet DivBel,
geldt als voorwaarde voor de rechtsvorm van de opbrengstgerechtigde dat deze
vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtsvorm, zoals genoemd in de bijlage
bij de richtlijn 90/435/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van
23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor
moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten [PB L
225]. Hieronder vallen in ieder geval voor Noorwegen: Aksjeselskap (AS) en
Almenaksjeselskap (ASA) en voor IJsland: Hlutafelag (HF) en Einkahlutafelag
(EHF).
– In afwijking van artikel 4, tweede lid, onder 3, Wet DivBel,
geldt als voorwaarde dat de opbrengstgerechtigde in IJsland of Noorwegen
(zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld) onderworpen
dient te zijn aan de aldaar geheven, met de Nederlandse vennootschapsbelasting
vergelijkbare, belasting naar de winst.
4. Reeds ingehouden dividendbelasting
Voor ingehouden dividendbelasting op een dividenduitkering van
vóór 11 juni 2009 kan nog een verzoek om teruggaaf van ingehouden
dividendbelasting worden gedaan op de voet van artikel 10 van de Wet DivBel
juncto artikel 21c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake
rijksbelasting 1994.
5. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de
dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot
en met de dagtekening van het besluit.