Vaststelling selectielijst neerslag handelingen Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beleidsterrein Economische Mededinging en Industrieel Eigendom vanaf 1946

7 december 2007

Nr. C/S&A/07/2944

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 2007, nr. aca-2007.04045/4);

Besluiten:

Artikel 1

De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Economische Mededinging en Industrieel Eigendom over de periode vanaf 1946’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 7 december 2007.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de algemene rijksarchivaris, M.W. van Boven.De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
namens deze:
de projectdirecteur Project Wegwerken Archief Achterstanden, A. van der Kooij.

BASISSELECTIEDOCUMENT Mededingingsbeleid 1946–

Voor de zorgdragers:

Minister van Economische Zaken

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Minister van Financiën

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Versie SDU november 2007

Ministerie van EZ / Drs. N. van Heezik

PWAA / drs. P. Fijnheer

Rotterdam

1. Overzicht van afkortingen

ABC: Aanvullend beschermingscertificaat

AIPPI: Association Internationale pour la Protectrion de la Propriété Industrielle

AMVB: Algemene maatregel van bestuur

AWB: Algemene Wet Bestuursrecht

BIE: Bureau voor de Industriële Eigendom

BIE: Bijblad van de Industriële Eigendom

BIRPI: Bureaux Internationales Reunies pour la Propriété Intellectuelle

BMB: Benelux Merkenbureau

BMM: Benelux-vereniging voor Merken- en Modellenrecht, Arnhem

BMW: Benelux-merkenwet

BTMW: Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen en modellen

CEM: Commissie Economische Mededinging

CIDST: Comite voor Wetenschappelijk-technologische documentatie en informatie van de EEG

CKO: Centrum voor Kennisbescherming en Octrooi-informatie

COCO: Coördinatiecommissie (= CEIA: Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken)

COREPER: Comité des Représentants Permanents (EG)

CREPAT: Paris Union Comittee for International Cooperation in International Retrieval among Patent

EC: Europese Commissie

ECD: Economische Controledienst

ECOSOC: Economische en sociale commissie van de Verenigde Naties

EEG: Europese Economische Gemeenschap

EGKS: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

EGV: Europees gemeenschapsverdrag

EOB: Europees Octrooibureau

EOV: Europees Octrooiverdrag

EU: Europese Unie

EZ: [Ministerie van] Economische Zaken

GATT: General Agreement for Tariffs and Trade

HdTK: Handelingen der Tweede Kamer

IIB: Institut International des Brévets

IPC: International Patent Classification

ITH: Internationale Technische Hulp

KB: Koninklijk Besluit

KNHG: Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap

KvK: Kamer van Koophandel

MvA: Memorie van Antwoord

MvT: Memorie van Toelichting

Mw: Mededingingswet

NIDER: Nederlands Instituut voor Documentatie en Registratuur

Nma: Nederlandse Mededingingsautoriteit

NNI: Nederlands Normalisatie Instituut

O&O: Onderzoek en Ontwikkeling

OHIM: Organisatie voor harmonisatie binnen de interne markt (Europees Merkenbureau te Alicante)

PbEG: Publicatieblad van de Europese Gemeenschap/Europese Unie

PBO: Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

PCDIN: Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening

PCT: Verdrag van Washington tot samenwerking inzake octrooien

R&D: Research and development, zie O&O

ROW: Rijksoctrooiwet

SER: Sociaal-economische Raad

SEW: Sociaal-economische wetgeving (tijdschrift)

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

TA: Technische bijstand in het kader van Internationale Technische Hulp

TNO: (Nederlandse organisatie voor) Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

Trb: Tractatenblad

TRIPS: Trade Related Aspects of Intellectual Property, (GATT-overeenkomst inzake bescherming van industriële eigendommen bij de handel)

TRT: Verdrag van Wenen inzake de internationale inschrijving van merken

UB: Uniforme Beneluxwet

VBO: Verzoek om een besluit tot octrooiverlening

VVO: Verzoek om voorlopig onderzoek van een uitvinding bij een octrooiaanvrage

WEM: Wet op de economische mededinging

WIPO: Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom

WNR: Wet naburige rechten (van de Auteurswet)

WTO: Wereldhandelsorganisatie

WTW: Winkeltijdenwet

ZBO: Zelfstandig bestuursorgaan

2. Definitie van het BSD

Een Basis Selectiedocument (BSD) is de vorm waarin een of meerdere selectielijst(en), bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 277), worden vastgesteld. Een selectielijst biedt de grondslag voor het vernietigen dan wel het ter blijvende bewaring overbrengen van de neerslag van handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.

Een BSD is gebaseerd op een vastgesteld Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) en bestrijkt dezelfde periode als dit rapport. Eventuele afwijkingen hiervan worden in het verslag van het driehoeksoverleg verantwoord.

Een BSD bevat in principe dezelfde handelingen als het RIO dat aan het BSD ten grondslag ligt. Eventuele afwijkingen hierop worden in het verslag van het gevoerde driehoeksoverleg verantwoord. Indien het RIO een begin- en eindperiode vermeldt wordt de eindperiode niet overgenomen in het BSD, omdat dit ten onrechte zou suggereren dat alle handelingen afgesloten zijn. Een dergelijke wijziging heeft een praktisch nut en betekent geen nader institutioneel onderzoek.

Het handelingenblok wijkt in zoverre af van dat van het RIO dat een veld voor de waardering wordt toegevoegd (zie hfst. Leeswijzer onder 8).

In het veld ‘waardering’ wordt aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden, en welk bewaarcriterium of vernietigingstermijn gehanteerd wordt. De waardering B (= bewaren) betekent dat de neerslag voor permanente bewaring wordt overgebracht naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen. De waardering V (= vernietiging) betekent dat de neerslag wordt vernietigd. Op welke termijn dat gebeurt, wordt bij de waardering vermeld. Bij voorkeur wordt ook het ingangsmoment vastgelegd (bijv. 3 jaar na vaststelling nieuwe regeling). Zonder nadere aanduiding gaat de vernietigingstermijn in direct na afsluiting van de zaak waarop een dossier betrekking heeft.

Anders dan in het RIO worden in het BSD de handelingen per actor geordend. Indien een BSD bestaat uit lijsten voor actoren onder verschillende zorgdragers, worden deze per zorgdrager geordend. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat een selectielijst een eenheid is, bevattende handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Anders gezegd: een selectielijst kan opgebouwd zijn uit (deel)lijsten voor verschillende actoren die onder dezelfde zorgdrager ressorteren.

3. Functies van het BSD

Het BSD heeft de volgende functies:

– de selectielijsten in het BSD bieden de grondslag voor de vernietiging en overbrenging van archiefbescheiden waarvoor een zorgdrager verantwoordelijk is (Archiefwet 1995, art. 5, eerste lid);

– voor de zorgdrager is het BSD bovendien van belang voor de bedrijfsvoering en als mogelijke basis voor archiefordening volgens bedrijfsprocessen;

– voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de terinzagelegging invloed uit te oefenen op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d);

– voor de Minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureel-historisch belang (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder c);

– voor het Nationaal Archief is het BSD (tezamen met het RIO) het uitgangspunt voor de Institutionele Toegangen.

4. Verantwoording

4.1 Het doel en de werking van het Basis Selectiedocument

Een Basis Selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van één (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.

Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.

Een BSD wordt opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In een Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) wordt dan het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken actoren op dat beleidsterrein. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden.

Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel beleid, etc.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.

Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.

Het opgestelde ontwerp-BSD wordt voorgelegd aan de Raad van Cultuur en op verschillende plaatsen ter inzage gelegd. Na eventuele wijziging van het ontwerp-BSD kan worden overgegaan tot de vaststelling. Het BSD wordt vastgesteld in een gezamenlijk besluit van de Minister belast met het cultuurbeleid (tegenwoordig de Minister van OCW) en de betrokken zorgdrager(s).

4.2 Het Beleidsterrein

Dit basisselectiedocument is vastgesteld aan de hand van het rapport institutioneel onderzoek (RIO) Mededingingsbeleid, Een institutioneel onderzoek naar het overheidshandelen inzake de economische mededinging over de periode 1946–1998, waaronder begrepen het handelen van het Bureau Industriële Eigendom en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (PIVOT-rapport 93). Dat rapport beschrijft alle handelingen van de in de titel vermelde instellingen van de rijksoverheid en de daarbij betrokken actoren op het gebied van economische mededinging vanaf 1945, maar verwerkt daarin ook de processen van het Bureau Industriële Eigendom (BIE) op die op eerdere regelgeving zijn gebaseerd. Voor het Bureau Industriële Eigendom is inmiddels een eigen selectielijst vastgesteld (Scrt. 2002/187).

In het RIO wordt een onderverdeling gemaakt in verschillende (deel)beleidsterreinen. Daarin wordt onder de titel ‘de Minister van Economische Zaken’ een hoofdstuk gewijd aan het economische verkeer. Vervolgens worden er hoofdstukken gewijd aan industrieel eigendom en bedrijfsordening. Hierna wordt apart het mededingingsbeleid beschreven. Tot slot besteedt het RIO aandacht aan detailhandel en aan de Mededingingswet.

Deze selectielijst is in 2000 ter beoordeling voorgelegd aan een aantal beleidsmedewerkers van het Ministerie van Economische Zaken. Naar aanleiding van hun commentaar zijn in de contextbeschrijvende teksten enige wijzigingen aangebracht ten opzichte van de teksten in het RIO, omdat in hun ogen de teksten in het RIO de werkwijze en inzichten van het Ministerie niet juist weergaven. Nadat deze wijzigingen zijn aangebracht is het BSD in 2003 weer ter beoordeling voorgelegd aan de beleidsmedewerkers. Gezien de grote tijdspanne die verlopen is tussen deze beide rondes, zijn dit niet dezelfde medewerkers geweest. In 2005 is binnen het Ministerie van Economische Zaken een afstemmingsronde uitgevoerd om de selectiecriteria bij de handelingen intern vast te stellen.

N.B. De wijzigingen in het BSD ten opzichte van de teksten in het RIO zijn niet meer na te gaan. De gehanteerde werkwijze was dat opmerkingen direct in het Wordbestand zijn gemaakt via de optie Wijzigingen bijhouden. Ze zijn op die manier verwerkt en dus niet meer te achterhalen.

Het concept-BSD is van commentaar voorzien door:

Beleidsdeskundigen:

– mr. A. M. den Oudsten, beleidsmedewerker directie Marktwerking, Directoraat Marktwerking, Directoraat-generaal Economische Structuren (Ministerie van Economische Zaken);

– Mw mr. drs. N. Hagemans, beleidsmedewerker directie Mededinging, Directoraat Algemeen Technologiebeleid, Directoraat-generaal Economische Structuren (Ministerie van Economische Zaken);

– mr. P.J. Leyenaar, hoofd Marktwerking, Directoraat Marktwerking, Directoraat-generaal Economische Structuren (Ministerie van Economische Zaken);

– Mw. mr. H.C.T.M. Borburgh, plaatsvervangend clustermanager Juridische Dienst (Nederlandse Mededingingsautoriteit);

– Mw. mr. dr. H.E. Akyurek-Kievits, senior medewerker Juridische Dienst (Nederlandse Mededingingsautoriteit).

Archiefdeskundigen:

– dhr. A. Kouwenhoven, adviseur DIV, Directie Interne Zaken (Ministerie van Economische Zaken);

– Drs. N. van Heezik, Senior adviseur Interne Informatie, Directie Informatiemanagement en Automatisering (Ministerie van Economische Zaken);

– Dhr. C. Imankhan, medewerker DIV (Nederlandse Mededingingsautoriteit);

– Mw. drs. M. van Straaten, Coördinator DIV (Nederlandse Mededingingsautoriteit).

Er is een deels in te trekken vernietigingslijst voor het BSD Mededingingsbeleid. Dat is de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken behorende tot het archief van het Ministerie van Economische Zaken(beschikkingnr: 465/878 M&H, 14 juni 1965 en nr. 117173 O.K.N. 7 september 1965). In te trekken zijn:

– Hoofdstuk III Handel en Nijverheid, categorieën 1, 7, 8 en 9

– Hoofdstuk IV Industrialisatie, categorie 10

– Hoofdstuk VI Handel, Ambacht en Diensten, categorieën 12, 13 en 17

4.3 Definitie, doelstellingen en afbakening

4.3.1 Economisch verkeer

Het Mededingingsbeleid maakt deel uit van een groter beleidsterrein, het economische verkeer, dat tegenwoordig gericht is op de bevordering van de vrije marktwerking, zoals overeengekomen in art. 85-86 van het EG-verdrag van 1958. Het doel is de regeling van de vereiste goede economische omgangsvormen. Het institutioneel onderzoek beslaat de volgende deelterreinen:

– Mededingingsbeleid op privaatrechtelijk niveau (garantie van industriële eigendom) en op publiekrechtelijk niveau (regelgeving met betrekking tot economische mededinging).

– De vraag of het rijk zelf mag ingrijpen op het gebied van prijzen en de distributie van goederen ofwel het prijsbeleid van het Ministerie.

– Consumentenbescherming, waaronder het consumentenkrediet.

– De economische controle.

In de loop van de vorige eeuw heeft op het gebied van economisch verkeer de rechterlijke macht een belangrijke rol gespeeld bij de formulering van rechtsregels met betrekking tot het economisch verkeer. Na de Tweede Wereldoorlog zijn tal van formele afspraken van particuliere organen tot stand gekomen in de vorm van standaardcontracten, gedragscodes van beroepsorganisaties en andere vormen van zelfregulering waarnaar de wetgever in zijn regels verwijst als hij termen ‘behoorlijk’ gebruikt.

De overheid kan daarnaast zelf sturen omdat zij in het landsbelang regels vaststelt. Het beleid ten aanzien van het economisch verkeer bestaat uit afwegingen over de wenselijkheid en/of noodzaak en de effectiviteit van deze maatregelen. Deze afwegingen worden mede aangestuurd door internationale verdragen, regelgeving door de Benelux Unie (vanaf 1950) en door de verschillende Europese verdragsgemeenschappen. Tijdens de opstelling van het RIO heeft het Ministerie van Economische Zaken de volgende doelstelling voor zijn beleid vastgesteld:

1. de entreebelemmeringen naar markten en beroepsgroepen verder te verminderen;

2. de administratieve lasten over een breed front drastisch terug te brengen;

3. waar mogelijk effectieve concurrentie in de nutssectoren resp. de (semi-) publieke sector;

4. het aanpakken van de concurrentievervalsing door overheidsinstellingen.

In het RIO wordt nader ingegaan op de internationale kaders die mede tot het administratief handelen van de Minister heeft geleid en bijgevolg tot gegevens in de bureaus van zijn Ministerie. Deze kaders zijn:

– Internationale verdragsorganen, met name op het gebied van het industriële eigendom;

– De samenwerkingsverbanden tussen België Nederland en Luxemburg (BENELUX);

– De lichamen van Europese eenwording als EGKS, EEG;

– Kennisbevordering, voorzover het de bevorderen van uitvindingen onder het Ministerie belast met wetenschapsbeleid valt en/of tevens deel uitmaakt van de ondersteuning van technologische vernieuwing;

– Heffingen van rechten op octrooien, door het Ministerie van Financiën;

– Warenbescherming, omdat het tegengaan van misleidende reclame voor een deel onder de warenwetgeving valt, die wordt aangestuurd door het Ministerie, belast met gezondheidszorg.

De handhaving van behoorlijk economisch verkeer vertoont raakpunten met beleidsterreinen van verschillende Ministeries. Handelingen die in strijd zijn met behoorlijk economisch verkeer kunnen als economische misdrijven worden aangemerkt. Een en ander is daadwerkelijk gebeurd in art. 1 van het Besluit berechting economische delicten (Stb. No E 135), dat werd vervangen door de Wet op de economische delicten, (Stb. 1951, 214). De daarin omschreven handelingen zijn strafbare handelingen van ondernemingen. De vaststelling van de strafbaarheid geschiedt of is geschied in het kader van beleidsterreinen van verschillende Ministeries, zoals:

– Sociale Zaken (handelingen in strijd met de arbeidswetgeving);

– Landbouw (handelingen in strijd met bepalingen op het gebied van landbouwproductie);

– Volksgezondheid (handelingen in strijd met de Warenwet en veiligheidsvoorschriften);

– VROM (handelingen in strijd met milieuvoorschriften);

– Financiën (handelingen in strijd met de Belastingwet en de Bankwet);

– Justitie (al dan niet met het bovenstaande samenvallende handelingen die voorkomen in het Wetboek van Strafrecht, met name fraude).

4.3.2 Industrieel Eigendom

In het economische verkeer zijn een aantal exclusieve rechten gedefinieerd, waarvan de houder zich met behulp van diverse civielrechtelijke maatregelen kan verweren tegen inbreuk door derden. Daarnaast is inbreuk op deze rechten strafbaar gesteld. De rechten worden geregistreerd bij een door de overheid ingesteld bureau. De belangrijkste rechten zijn:

1. Het octrooirecht: het alleenrecht om een uitvinding te exploiteren en te beschermen tegen inbreuk door derden.

2. Het merkrecht: het alleenrecht om een product of dienst onder een bepaald teken op de markt te brengen.

3. Het modelrecht: het alleenrecht om een product met een bepaalde vormgeving op de markt te brengen.

Deze rechten worden gewaarborgd als gevolg van internationale afspraken, Europese regelgeving, regionale wetgeving en nationale wetgeving. Er wordt een erkende autoriteit benoemd die de rechten registreert en de daarbij behorende bijlagen als bewijsstukken bewaard. De overheid is bevoegd heffingen vast te stellen voor de registratie en instandhouding van deze rechten. De autoriteit is voorzover de regels dit toelaten bevoegd om zelf een onderzoek in te stellen voordat ze de aangemelde rechten registreert. De rechten worden beschouwd als vermogensrechten, waarmee rechtshandelingen kunnen worden verricht als overdracht, verpanding, vererving of inbeslagname. Als uitvoerend bureau is blijkens artikel 1 van de Merkenwet aangewezen het Bureau voor de Industriële Eigendom (BIE). Het BIE bestaat vanaf 1893 als instituut van openbaar gezag voor het gedeponeerde handelsmerk, vanaf 1910 is binnen het BIE de Octrooiraad ingesteld.

In het RIO wordt niet nader ingegaan op kwesties met betrekking tot de handelsnaam als industriële eigendom. De rol van de Kamers van Koophandel met betrekking tot het handelsregister is beschreven in het institutioneel onderzoek naar de Kamers van Koophandel.

Een octrooi is een van overheidswege toegekend uitsluitend recht met betrekking tot de uitvinding van een nieuw voortbrengsel of een nieuwe werkwijze. Octrooien zijn vermogensrechten die als zodanig zijn geregistreerd in een octrooiregister. Octrooien zijn openbaar. Dit kan bij uitvindingen van militaire betekenis in strijd zijn met belang van de veiligheid van de staat en zijn bondgenoten. De Rijksoctrooiwet kent vanaf de wijziging van 1956 (Stb. 685) expliciet aan de Minister van Defensie bevoegdheden toe om in te grijpen in het octrooirecht ter wille van de verdediging van het Koninkrijk. Het recht van de octrooihouder wordt, voorzover het niet door anderen wordt aangetast door het inroepen van nietigheid, onder meer beperkt door de bevoegdheid van de rijksoverheid om dwanglicenties op te leggen.

De bevoegdheden van het rijk om nader te mogen ingrijpen in het belang van houders van merken en erkende modellen of tekeningen is nader geregeld in de Wet bestrijding namaakproducten, waarbij het rijk op verzoek van een houder tegen betaling van bij AMVB vastgestelde administratiekosten namaakproducten mag opsporen. De uitvoering van deze opsporingswerkzaamheden berust bij de Economische Controledienst.

4.3.3 Bedrijfsordening

In 1938 kwam een bedrijfsvergunningenwet tot stand. Deze wet gaf aan de Minister de bevoegdheid om door middel van AMVB te bepalen dat bepaalde bedrijven zonder vergunning zich niet mochten vestigen of uitbreiden. De Bedrijfsvergunningenwet (Stb. 1954, 339) beperkt zich tot de industriële sector. Deze wet maakte het mogelijk om bij AMVB een Bedrijfsvergunningenbesluit uit te vaardigen waarbij het verboden werd om een bepaald bedrijf van nijverheid zonder vergunning uit te oefenen. De wet tot intrekking van de Bedrijfsvergunningenwet verscheen uiteindelijk op 4 oktober 1995 in het Staatsblad.1 In het RIO is aangenomen dat er vanaf 1993 geen beslissingen meer zijn overwogen ten aanzien van de uitvoering van deze wet en dat er na de afloop van het enige malen verlengde Bedrijfsvergunningenbesluit betonmortelindustrie (Stb. 1981, 567) geen vergunningen meer zijn aangevraagd.

4.3.4 Mededingingsbeleid

Het huidige mededingingsbeleid bevat drie aspecten:

– Het tegengaan van mededingingsafspraken die de marktwerking belemmeren (Kartelbeleid)

– Het tegengaan van misbruik van machtsposities

– De controle op concentraties van ondernemingen.

De regelgeving wordt tegenwoordig eenduidig bepaald door internationale afspraken.

De Nederlandse regering heeft zich niet van meet af aan tegen afspraken van bedrijven onderling als zodanig gericht, die tot kartelvorming konden leiden. Anders dan in de Verenigde Staten zagen de Europese landen kartelvorming niet louter als een bedreiging van de economie. Als misbruiken ten gevolge van kartelvorming werden beschouwd2 :

– Discriminatie

– Beperking van het economische verkeer en prijsopdrijving

De Nederlandse regelgeving heeft eerst in 1968 de Europese regels expliciet in de eigen wetgeving opgenomen. Een en ander geschiedde om te voorkomen dat maatregelen van de Europese Commissie en maatregelen op nationaal terrein tot dubbele sancties zouden kunnen leiden.3 In 1997 verscheen de nieuwe wet in het Staatsblad (242). Deze wet verschilt in veel opzichten van zijn voorganger:

– Mededingingsbelemmeringen werden expliciet verboden verkaard

– Tegen overtredingen bestonden nu geen strafrechtelijke, maar bestuursrechtelijke sancties

– Er werd preventieve concentratiecontrole ingevoerd

– De bevoegdheden voor de handhaving van de wet werden toegekend aan een apart lichaam: de Nederlandse Mededingingsautoriteit (Nma).

4.3.5 Detailhandel

Het Unieverdrag van Parijs verbindt de lidstaten oneerlijke concurrentie te bestrijden. In Lissabon is er in 1958 het verbod aan toegevoegd ‘om het publiek in verwarring te brengen omtrent de aard, wijze van vervaardiging, kenmerken, bruikbaarheid of hoeveelheid der waren’.4 Dit laatste aspect zal voor een deel nader worden uitgewerkt in het PIVOT-rapport dat betrekking heeft op consumentenbescherming. Van belang is in dit verband ook de warenwetgeving, waarvoor in eerste instantie de Minister verantwoordelijk is die belast is met volksgezondheid.

Een belangrijk aspect van de detailhandel zijn prijs- en andere mededingingsafspraken, die in het RIO zijn behandeld in de regelgeving met betrekking tot mededinging. Gedacht moet worden aan afspraken van vestigingen in winkelcentra en supermarktketens, waarover regels zijn gemaakt in het kader van de Mededingingswet. De hier beschreven beleidsterreinen hebben specifiek te maken met wetten inzake het economisch verkeer van de detailhandel als zodanig, waarbij de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk is voor de uitvoering.

4.3.6 De Mededingingswet

De Mededingingswet, aangenomen in 1997 en van kracht met ingang van 1 januari 1998, moet worden beschouwd als een aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan Europese richtlijnen en verordeningen. Zij, heeft een apart lichaam in het leven geroepen dat belast is met de handhaving van mededingingsregels: de Nederlandse Mededingingsautoriteit (Nma). Dit lichaam heeft bevoegdheden die parallel lopen met die van de Europese Commissie ten aanzien van Europese mededingingsregels. De Nederlandse regels zijn niet van toepassing in gevallen waarvoor Europese regels gelden, of waarvoor bij EU-verordening groepsvrijstelling is verleend. Dit leidt onder meer tot de volgende consequenties.

– mededingingsafspraken dienen bij de directeur-generaal van de Nma te worden aangemeld als een verzoek om ontheffing van het verbod;

– concentraties van bedrijven moeten worden aangemeld bij de directeur-generaal van de Nma, die bevoegd is eventueel vergunningen op te stellen – onder gestelde voorwaarden – en de fusies zelfs te verbieden;

– de directeur-generaal van de Nma is bevoegd zelf boetes op te leggen en bevelen op straffe van een dwangsom.

De Mededingingswet is evenals het communautaire stelsel gebaseerd op drie verboden. De wet trad per 1 januari 1998 in werking, en daarmee begon ook het optreden van de directeur-generaal van de Nma. Dit lichaam heeft speciale bevoegdheden inzake ‘overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemerverenigingen en onderling afgestemde gedragingen van ondernemingen die de mededinging verhinderen, beperken of vervalsen’ (art. 6, lid 1). De Minister heeft zelf nog de bevoegdheid om in uitzonderingsgevallen bij uitvoeringshandelingen van het Nma in te grijpen met het oog op het landsbelang.

De Mededingingswet bevat de mogelijkheid om concurrentiebeperkende afspraken die niet onder een van de groepsvrijstellingen valt, een ontheffing te verlenen van het kartelverbod. Bepaalde concurrentiebeperkende afspraken kunnen namelijk een positieve bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling. Dit is vooral afhankelijk van de inhoud van de afspraak en de situatie op de markt waarin de afspraak wordt gemaakt.

4.4 De actoren op het beleidsterrein, voor zover hun selectielijsten in het BSD zijn opgenomen

Van onderstaande actoren zijn handelingen in het BSD opgenomen:

Actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Economische Zaken :

– Minister van Economische Zaken

– Commissie Economische Mededinging

– Commissie Ordelijke Economisch Verkeer

– Economische Controle Dienst

– Interdepartementaal Steunoverleg

– Nederlandse Mededingingsautoriteit

– Rijksbureau voor Handel en Nijverheid

Actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– Minister van Binnenlandse Zaken

Actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Financiën

– Minister van Financiën

Actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV)

– Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV)

Actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)

– Minister van Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)

Actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SWZ)

Actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)

– Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)

5. Selectiedoelstelling

De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven. Deze selectiedoelstelling wordt in het BSD toegepast op het betreffende beleidsterrein.

6. Selectiecriteria

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.

Handelingen die worden gewaardeerd metB(ewaren)

Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet perse consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

Handelingen die betrekking hebben opbeleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de Ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Overigens verlangt art. 5, onder e van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 276) dat selectielijsten de mogelijkheid bieden om neerslag die met een V is gewaardeerd in exceptionele gevallen te bewaren op grond van een uitzonderingscriterium. PIVOT heeft daarom het volgende uitzonderingscriterium geformuleerd: ‘Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd’.

7. Verslag van de vaststellingsprocedure

Op 17 oktober 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Minister van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 september 2007 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van de studiezaal en op de website van het Nationaal Archief evenals op de website van het Ministerie van OCW, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

In het kader van de terinzagelegging heeft het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING) een advies over de selectielijst uitgebracht. De zienswijze van het ING heeft naast tekstuele correcties aanleiding gegeven tot het aanbrengen van de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:

– de waardering van handeling 207 is gewijzigd van V 10 jaar na vervallen in B5;

– de waardering van handeling 209 is gewijzigd van V 10 jaar na vervallen in B5;

Op 13 november 2007 bracht de RvC advies uit (kenmerk aca-2007.04045/4), hetwelk naast enkele tekstuele correcties geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de ontwerp-selectielijst.

Daarop werd het BSD op 7 december 2007 door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en door de projectdirecteur van het PWAA namens de Minister van Economische Zaken (kenmerk C/S&A/07/2939), de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (kenmerk C/S&A/07/2938), de Minister van Financiën (kenmerk C/S&A/07/2940), de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (kenmerk C/S&A/07/2941), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (kenmerk C/S&A/07/2942), de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (kenmerk C/S&A/07/2943) en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (kenmerk C/S&A/07/2944) vastgesteld.

8. Leeswijzer van de handelingen

De handelingen worden beschreven in handelingenblokken. Daarin worden de volgende items beschreven:

Handelingnummer:

Dit is het unieke volgnummer van de handeling. Dit nummer is overgenomen uit het RIO.

Handeling:

Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.

Periode:

Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.

Grondslag:

Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht.

Vermeld worden:

– de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of de Ministeriële regeling;

– het betreffende artikel en lid daarvan;

– de vindplaats, dwz. de vermelding van staatsblad of staatscourant

– wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.

Een paar voorbeelden:

– Besluit regeling in- en uitvoer (Stb. 1944/ E 80);

– Regeling uitvoering Besluit afgifte verklaringen strategische goederen (Stcrt. 202/1986)

Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Product:

Hier staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten resulteren. Opsommingen geven een indicatie van de producten en zijn niet altijd uitputtend. Vaak wordt volstaan met een algemeen omschreven eindproduct.

Opmerking:

Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft.

Waardering:

Waardering van de handeling als B (bewaren) of V (vernietigen). Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn. Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.

Eventueel een nadere toelichting op de waardering.

9. Actorenoverzicht

Op het beleidsterrein economische mededinging zijn verschillende actoren actief. Tijdens de periode die het institutioneel onderzoek bestrijkt heeft het Ministerie van Economische Zaken het grootste deel van de taken op dit beleidsterrein uitgevoerd. Hieronder volgt een overzicht van de actoren die actief zijn geweest op dit beleidsterrein. Deze zijn in eerste instantie zoveel mogelijk gerangschikt naar zorgdrager en in tweede instantie alfabetisch. Van elke actor is een korte beschrijving gegeven.

Actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Economische Zaken

Ministerie van Economische Zaken (1946–)

Het Ministerie van Economische Zaken is ingesteld in 1946. Met het mededingingsbeleid zijn een aantal specifieke directies belast geweest die als afdelingen van het Ministerie functioneerden. Dat zijn:

– Een directie Ordeningsvraagstukken als afdeling van het Directoraat-Generaal voor Handel en Nijverheid, die tussen 1948–1958 mede belast was met de uitvoering van het Kartelbesluit;

– Na de invoering van de WEM was er een afdeling economische mededinging werkzaam onder verschillende directoraten of directoraten-generaal c.q. stafafdelingen: een Directie Prijzen en mededinging in 1968;

– Een directie Prijzen en ordening tussen 1974–1977;

– Een directie Mededinging en Fusies, van 1979–1985, die zich vertakte in verschillende hoofdafdelingen. In 1985 viel zij onder een Stafafdeling Juridische prijzen- en mededingingsaangelegenheden, (overigens mede gevormd onder invloed van de liquidatie van organisaties, belast met het prijsbeleid);

– Een directie Mededinging onder het Directoraat-generaal Diensten Midden- en Kleinbedrijf en Ordeningsvraagstukken (DMO) in 1989;

– Een afdeling Mededinging onder de directie Marktwerking van het Directoraat-generaal Economische Structuur (DGES).

Inzake het industriële eigendom heeft het Ministerie wel ondersteunende activiteiten verricht, maar het beleid werd aangestuurd door het Bureau Industrieel Eigendom en dat bureau werd ondersteund door stafafdelingen van het Ministerie.

Met de Winkelsluitingswet en de Uitverkopenwet zijn belast geweest de directoraten-generaal belast met Middenstandszaken, Consumentenbeleid en Ordeningsvraagstukken.

Commissie Economische Mededinging (1958–1997)

In art. 28 van de Wet op de Economische Mededinging (WEM) wordt het bestaan van de Commissie Economische Mededinging vastgesteld, die bestaat uit vooraanstaande personen die het algemeen belang vertegenwoordigen. De commissie werd in het kader van de Aanpassingswet herziening adviesstelsel opgeheven (Stb 1997, 63).

Het advies van de commissie geschiedt door middel van een vastgestelde inspraakprocedure: De commissie doet, zodra door de Minister advies is aangevraagd over een kwestie, mededeling in de Staatscourant. Zij legt de voorgelegde mededelingsregeling ter inzage en hoort belanghebbenden en de desbetreffende beroeps-, bedrijfs- en belangenorganisaties (bijvoorbeeld de Consumentenbond). Bij haar advies legt ze alle ontvangen stukken over, ook de verslagen van de besprekingen met de gehoorde organisaties. Indien afgezien wordt van een verbindendverklaring van een prijsregeling, en het verzoek wordt ingetrokken, wordt ook hiervan mededeling gedaan in de Staatscourant. Hierin wordt ook de motivatie tot intrekking bekend gemaakt, zodat kan worden vastgesteld welke vormen van mededingingsregels van kartels in strijd met het algemeen belang zijn en daarom onverbindend verklaard zullen worden

Commissie Ordelijk Economisch Verkeer (1964–1967)

Van 1964 tot 1967 adviseerde deze commissie de Minister van EZ inzake het beleid betreffende het ordelijk economisch verkeer.

Economische Controle Dienst (1945– )

De bevoegdheden van het rijk op het gebied van handhaving en opsporing op de (deel)beleidsterreinen economisch verkeer, industriële eigendom en mededing berusten bij de Economische Controledienst.

De Nederlandse Mededingings Autoriteit Nma heeft met ingang van 1 januari 1998 de bevoegdheden van de ECD in dit verband overgenomen. Te denken valt aan ingrijpen in het belang van houders van merken en erkende modellen of tekeningen; en de opsporing van economische delicten op publiekrechtelijk terrein, zoals inbreuk op het merkenrecht. Het secretariaat van de ECD, die in 1935 werd ingesteld, lag bij het Ministerie van Economische Zaken.

Interdepartementaal Steunoverleg (1990–)

Art. 92 lid 1 van het EG-verdrag verbiedt steunmaatregelen van staten die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen. Staatssteun dient aan de Europese commissie te worden aangemaald. De Europese commissie beoordeelt of de desbetreffende maatregel verenigbaar is met de Europese markt. In 1998 zijn vanuit de Nederlandse vertegenwoordiging van de Europese Unie nieuwe regelingen met betrekking tot de aanmelding van overheidssteun tot stand gekomen. Voortaan dient het uitgangspunt te worden gehanteerd dat de verantwoordelijkheid voor specifieke steunzaken en regelingen ligt bij het primair betrokken departement. (Summier) uitgewerkt houdt dit het volgende in:

– Specifieke steunzaken en regelingen vallen onder het (meest) direct betrokken departement;

– Steunzaken en regelingen van PBO’s vallen onder het departement waaronder het desbetreffende PBO ressorteert;

– Steunzaken en regelingen van decentrale overheden vallen onder het departement van Binnenlandse Zaken.5

Nederlandse Mededingingsautoriteit (1998–)

De Mededingingswet, aangenomen in 1997 en van kracht met ingang van 1 januari 1998, moet worden beschouwd als een aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan Europese richtlijnen en verordeningen. Zij heeft een apart lichaam in het leven geroepen dat belast is met de handhaving van mededingingsregels: de Nederlandse Mededingingsautoriteit (Nma). Dit lichaam heeft bevoegdheden die parallel lopen met die van de Europese Commissie ten aanzien van Europese mededingingsregels. De directeur-generaal van de Nma heeft ook de bevoegdheid om Europese regels toe te passen. De Nederlandse regels zijn niet van toepassing in gevallen waarvoor Europese regels gelden, of waarvoor bij EU-verordening groepsvrijstelling is verleend. Dit leidt onder meer tot de volgende consequenties.

– mededingingsafspraken dienen bij de directeur-generaal van de Nma te worden aangemeld als een verzoek om ontheffing van het verbod;

– concentraties van bedrijven moeten worden aangemeld bij de directeur-generaal van de Nma, die bevoegd is eventueel vergunningen op te stellen – onder voorwaarden – en de fusies zelfs te verbieden;

– de directeur-generaal van de Nma is bevoegd zelf boetes op te leggen en bevelen op straffe van een dwangsom.

Met ingang van 1 januari 1998 geldt in Nederland de Mededingingswet, die evenals het communautaire stelsel is gebaseerd op drie verboden. Voor wat betreft de materiele regels (kartelverbod, verbod misbruik te maken van economische machtspositie en de concentratiecontrole) sluit de Mw zoveel mogelijk aan bij het Europese recht. Sommige bepalingen zijn nagenoeg letterlijk overgenomen; sommige definities zijn ontleend aan de Europese rechtspraak, voor andere wordt verwezen naar het EG-verdrag. Voorts heeft de regering tot uitgangspunt gekozen dat de Mw niet strenger en niet soepeler zal worden toegepast dan het Europese mededingingsrecht.

De wet trad per 1 januari 1998 in werking, en daarmee begon ook het optreden van de directeur-generaal van de Nma. Dit lichaam heeft bevoegdheden inzake ‘overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemerverenigingen en onderling afgestemde gedragingen van ondernemingen die de mededinging verhinderen, beperken of vervalsen’ (art. 6, lid 1) en bij machtsconcentraties. De Minister kan alleen – op grond van het landsbelang – een concentratievergunning verlenen tegen het besluit van de Nma in.

Rijksbureau voor Handel en Nijverheid (1946–1950)

In 1938 kwam een bedrijfsvergunningenwet tot stand. Deze wet gaf aan de Minister de bevoegdheid om door middel van AMVB te bepalen dat bepaalde bedrijven zonder vergunning zich niet mochten vestigen of uitbreiden. Het Rijksbureau voor Handel en Nijverheid is in de periode 1946 tot 1950 actief geweest bij het bemiddelen van aanvragen van vergunningen van ondernemingen van industriële en groothandelsbedrijven van artikelen onder hun ressort. Het Kartelbesluit van de Secretaris-Generaal van Handel, Nijverheid en Scheepvaart van 1941, gewijzigd in 1943, is ook na de bevrijding van kracht gebleven. In 1950 werden er wijzigingen in aangebracht om de toepassing ervan nader mogelijk te maken. Dit besluit geeft aan de Minister de bevoegdheid om alle bedrijfsregelingen ofwel afspraken tussen twee of meer bedrijven met betrekking tot de mededinging tussen personen, te toetsen op eerlijke concurrentieverhoudingen.

Actoren die vallen onder het zorgdragersschap van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (1958–1959)

In het Vijfde Kabinet Drees had het Ministerie als gevolg van taakstellingen van de kabinetsformatie van 1956 een taak met betrekking tot bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO). Om die reden speelde het ook een belang bij overleg inzake kartelvorming. Deze taakstelling was nauw verbonden aan de Rooms-Rode coalitie, die in 1959 werd ontbonden.

Minister van Financiën (1998–)

De Minister van Financiën stelt richtlijnen op inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) (1998–)

De Minister van LNV stelt richtlijnen op inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) (1998–)

De Minister van OCW stelt richtlijnen op inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) (1998–)

De Minister van SZW stelt richtlijnen op inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (1998–)

De Minister van SZW stelt richtlijnen op inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie. aanmeldingsprocedures, notificaties

Selectielijsten

10. Deel A Handelingen van de Minister van Economische Zaken

10.1 Actor: de Minister van Economische Zaken

10.1.1 Algemene handelingen

1.

Handeling: Het voorbereiden, mede vaststellen coördineren en evalueren van het beleid betreffende economische mededinging

Periode: 1946–

Product: nota Ondernemen op niveau, Activiteitenplan mededingingsbeleid. 1985

Opmerking: Voor het voorbereiden van beleid op deelterreinen, zie de desbetreffende hoofdstukken.

Waardering: B (1)

2.

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamer der Staten-Generaal betreffende economische mededinging en daarmee samenvallende zaken.

Periode: 1946–

Product: Correspondentie

Waardering: B (3)

3.

Handeling: Het informeren van de Commissie voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamer der Staten-Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende economische mededinging en daarmee samenvallende zaken.

Periode: 1946–

Grondslag: Unieverdrag van Parijs, art. 10

Product: Correspondentie

Waardering: B (3)

4.

Handeling: Het beantwoorden van vragen van burgers, bedrijven en instellingen betreffende economische mededinging en daarmee samenvallende zaken.

Periode: 1946–

Product: Correspondentie

Waardering: V, 5 jaar

5.

Handeling: Het voorbereiden van intern onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten betreffende economische mededinging

Periode: 1946–

Product: Bijvoorbeeld: instelling van de commissie Wetgeving Markt en Overheid (commissie Cohen)

Waardering: B (1)

6.

Handeling: Het voorbereiden en begeleiden van extern onderzoek betreffende economische mededinging.

Periode: 1946–

Product: Rapport

Waardering: B (1), eindrapport

V, 5 jaar na vaststelling eindrapport

10.1.2 Het internationale kader

10.1.2.1 Benelux-Unie

8.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de Permanente Commissie voor de Handelspolitiek, later Permanente Commissie van de Benelux m.b.t. regels inzake economische mededinging

Periode: 1956–

Grondslag: Beneluxverdrag 1960

Product: Notities, correspondentie, verslagen

Waardering: B (1)

9.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in het Comité van Ministers van de Benelux m.b.t. regels inzake economische mededinging

Periode: 1960–

Grondslag: Beneluxverdrag 1960

Product: Notities, correspondentie, verslagen

Waardering: B (1)

10.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de ambtelijke werkgroepen en in de Raad van de Economische Unie m.b.t. regels inzake economische mededinging

Periode: 1956–

Grondslag: EG-Almanak

Product: Notities, correspondentie, verslagen

Waardering: B (1)

10.1.2.2 Europese Gemeenschap van Kolen en Staal

11.

Handeling: Het in samenwerking met andere Ministers leveren van bijdragen aan de totstandkoming van Nederlandse standpunten bij de vaststelling van directieven en beschikkingen (=verordeningen) van de Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal met betrekking tot economische mededinging.

Periode: 1953–

Grondslag:

Product: Notities, correspondentie, verslagen

Waardering: B (1)

10.1.2.3 Raadsbesluiten

12.

Handeling: Het voorbereiden van bijdragen aan werkgroepen van de Europese Commissie inzake het mededingingsbeleid.

Periode: 1958–

Product: Notities, correspondentie, verslagen

Opmerking: Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen over de geleverde inbreng in de werkgroepen

Waardering: B (5)

13.

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van Raadswerkgroepen met betrekking tot Europese verdragsbepalingen inzake het mededingingsbeleid

Periode: 1958–

Product: Notities, instructies, correspondentie, verslagen

Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven. De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten. Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van Raadswerkgroepen.

Waardering: B (5)

14.

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc groepen Raden/Attachés met betrekking tot de nadere uitvoering van verdragsartikelen inzake economische mededinging

Periode: 1958–

Product: Notities, instructies, correspondentie, verslagen

Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven. De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten.

Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van ad hoc groepen Raden/Attachés.

Waardering: B (5)

15.

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van het Coreper met betrekking tot mededingingsvraagstukken.

Periode: 1958–

Product: Notities, instructies, correspondentie, verslagen

Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.De instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Coreper (de PV) worden vastgesteld in interdepartementaal overleg onder leiding van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot concept-instructies; bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten. Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van het Coreper.

Waardering: B (5)

16.

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc High Level groepen met betrekking tot het mededingingsbeleid

Periode: 1958–

Product: Notities, instructies, correspondentie, verslagen

Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot concept-Instructies; bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten. Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van High Level groepen.

Waardering: B (5)

17.

Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake agendapunten van Raadsvergaderingen met betrekking tot het mededingingsbeleid.

Periode: 1958–

Product: Notities, correspondentie

Opmerking: Nationale standpunten en onderhandelingsposities inzake agendapunten van Raadsvergaderingen komen tot stand in de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen (CoCo).

Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van Raadsvergaderingen.

Waardering: B (1)

18.

Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake algemene en op langere termijn spelende zaken van EU-belang inzake het mededingingsbeleid.

Periode: 1993–

Product: Notities, correspondentie

Opmerking: Overleg hierover in de Coördinatiecommissie op Hoog Ambtelijk Niveau (CoCoHan) leidt tot algemene rapporten aan de betrokken Ministers.

Waardering: B (5)

10.1.2.4 Uitvoeringsbepalingen van de Europese Commissie

19.

Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten inzake door de Europese Commissie voorgestelde uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het mededingingsbeleid, die besproken worden in raadgevend comité, een beheerscomité of een reglementeringscomité.

Periode: 1958–

Product: Notities, correspondentie

Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven. Wanneer meerdere departementen betrokken zijn leidt het eerstverantwoordelijke Ministerie het coördinatie-overleg. Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse vertegenwoordigers in de comités. Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van deze comités.

Waardering: B (5)

20.

Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten over door de Commissie voorgenomen besluiten, maatregelen en onderhandelingen met derde landen, voorzover deze niet zijn vastgelegd in Raadsbesluiten en worden gecoördineerd in commissies en werkgroepen.

Periode: 1958–

Product: Notities, instructies, correspondentie, verslagen

Waardering: B (5)

10.1.2.5 Implementatie van Europese regelgeving

21.

Handeling: Het opstellen van een plan ter implementatie van een door de Raad vast te stellen besluit

Periode: 1993–

Grondslag: Aanwijzingen voor regelgeving (1992, Stcrt. 230),nr. 334

Product: Implementatieplan

Opmerking: Het betreft hier plannen ter implementatie van richtlijnen en verordeningen die onderworpen zijn aan de samenwerkingsprocedure of de medebeslissingsprocedure (co-decisie) van Raad en Europees Parlement. Het implementatieplan moet binnen een maand nadat de Raad het gemeenschappelijk standpunt heeft vastgesteld voorgelegd worden aan de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen.

Waardering: B (5)

10.1.3 De Industriële Eigendom

10.1.3.1 Internationaal beleidskader

22.

Handeling: Het (mede) leveren van bijdragen aan de totstandkoming van internationale verdragen.

Periode: 1946–

Product: Notities, correspondentie

Waardering: B (1)

23.

Handeling: Het (mede) voorbereiden van besluiten tot toetreding tot en tot het opzeggen van internationale verdragen.

Periode: 1946–

Product: Notities, correspondentie

Waardering: B (1)

24.

Handeling: Het (mede) voorbereiden van de opstelling van akten voor het Koninkrijk als partij bij het Internationale Gerechtshof bij geschillen inzake internationale verdragen.

Periode: 1946–

Grondslag: De daarnaar verwijzende bepalingen in deze verdragen

Product: Notities, correspondentie, verslagen

Waardering: B (1)

25.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan besluiten van algemene vergaderingen van organen en bijzondere commissies tot instandhouding van verdragsorganen.

Periode: 1946–

Product: Notities, correspondentie, verslagen

Waardering: B (1)

26.

Handeling: Het corresponderen over de betaling van contributies aan internationale verdragsorganisaties.

Periode: 1946–

Grondslag: De diverse verdragen en uit de verdragen voortkomende arrangementen

Product: Correspondentie

Waardering: V, 7 jaar

10.1.3.2 De Internationale Unie ter Bescherming van de Industriële Eigendom

27.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan conferenties van de Internationale Unie ter bescherming van het Industriële Eigendom en de daaruit voortkomende arrangements en de herzieningen daarvan.

Periode: Notities, correspondentie, verslagen

Grondslag: Unieverdrag van Parijs, art. 15

Product: Schikking inzake de bewaring en het herstel van het industriële eigendomsrechten die door de Tweede Wereldoorlog zijn aangetast, Neuchâtel, 1948. Schikking inzake de oprichting van een internationaal octrooibureau, 6 juni 1947. Herziene afspraken inzake een internationaal depot voor modellen en tekeningen van nijverheid Overeenkomst van Nice inzake de internationale classificatie van waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, Trb. 1962. Overeenkomst van Locarno inzake een internationale classificatie van tekeningen en modellen van nijverheid, Trb. 1969, 935. Schikking inzake de oprichting van de World Intellectual Property Organization WIPO, goedgekeurd in Stb. 1974, 398. Overeenkomst van Straatsburg inzake de internationale classificatie van octrooien, 1975. Overeenkomst van Wenen tot regeling van de internationale classificatie van beeldbestanddelen van merken, 1973, Trb. 1985, 100

Waardering: B (1)

28.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan besluiten van de Algemene Vergaderingen van bijzondere Unies, voortkomend uit internationale afspraken of arrangements.

Periode: 1946–

Grondslag: De desbetreffende overeenkomsten of arrangements

Product: Beschikkingen, correspondentie, verslagen

Opmerking: Het betreft: De Unie van Madrid inzake het internationaal depot van merken, vanaf 1893; De Unie van ‘s-Gravenhage inzake het internationaal depot van modellen en tekeningen, vanaf 1925, nader geregeld in 1979; De Unie van Straatsburg inzake de internationale classificatie van octrooien, vanaf 1975; De Unie van Locarno inzake de internationale classificatie van modellen en tekeningen, vanaf 1977; De Unie van Wenen inzake de internationale classificatie van beeldbestanddelen van merken, vanaf 1985; De vergaderingen hebben de bevoegdheid om de verslagen van de ingestelde bureaus te toetsen en zelf verslag uit te brengen; Conferenties te organiseren om de regels van de bureaus of de vastgestelde classificaties te herzien; financiële reglementen, begrotingen, rekeningen en contributies goed te keuren.

Waardering: B (1)

29.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan stuurgroepen, commissies van deskundigen en andere besturen van commissies en instituten, voortkomend uit verdragen en arrangementen inzake de internationale classificatie van beeldbestanddelen van merken

Periode: 1945–

Grondslag: De desbetreffende overeenkomsten

Waardering: B (1)

30.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan algemene vergaderingen, uit te schrijven door organen, voortkomend uit verdragen en arrangementen inzake de internationale classificatie van beeldbestanddelen van merken.

Periode: 1945–

Grondslag: De desbetreffende overeenkomsten

Product: Notulen, agenda’s, notities, correspondentie

Waardering: V 10 jaar

31.

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met het Internationaal Octrooibureau inzake de huisvesting en andere faciliteiten.

Periode: 1947– 1977

Grondslag: Akte van 30 mei 1969 inzake de vestiging van het recht van erfpacht en opstal op het land van het instituut; Overeenkomst van 6 februari 1974 over het gebruik van een kantoorgebouw; Overeenkomst van 31 mei 1977 inzake de overdracht van de zoekdocumentatie.

Product: Overeenkomst betreffende de oprichting van een internationaal octrooibureau

Waardering: V, 10 jaar

10.1.3.3 Het Verdrag van Washington tot samenwerking inzake octrooien (PCT)

32.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de werkzaamheden van de Commissie van Technische Bijstand van de PCT-unie.

Periode: 1979–

Grondslag: PCT-verdrag, art. 51

Product: Uitzendingsprogramma’s

Waardering: V 10 jaar

33.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de totstandkoming en uitvoering van projecten ten behoeve van ontwikkelingslanden

Periode: 1979–

Grondslag: Jaarberichten BIE

Product: Opdrachten, verslagen van werkzaamheden

Opmerking: Hierbij is tevens de eindverantwoording van het project inbegrepen. Het gaat hier in concreto om bijstand met betrekking tot regelgeving inzake industriële eigendom door ontwikkelingslanden, waarover inhoudelijke rapporten worden uitgebracht.

Waardering: B (5)

V 10 jaar, bescheiden rond uitvoering en verrekening

10.1.3.4 Het Verdrag van Boedapest

35.

Handeling: Het verzoeken om erkenning van een depositaris van te registreren micro-organismen.

Periode: 1977–

Grondslag: Verdrag van Boedapest, art. 3

Opmerking: Als depositaris is in 1978 het Centraal Bureau voor Schimmelcultures te Baarn aangewezen.

Waardering: V 10 jaar na vervallen erkenning

10.1.3.5 Overige mondiale activiteiten

36.

Handeling: Het leveren van bijdragen in het TRIPS overleg in het kader van het GATT-verdrag.

Periode: 1986–1991

Grondslag: Gervais, The TRIPS agreement...

Product: Notities, correspondentie

Waardering: B (5)

37.

Handeling: Het verlenen van subsidie en/of faciliteiten voor internationale manifestaties ten behoeve van de bescherming van de industriële eigendom.

Periode: 1946–

Product: Subsidiebeschikkingen, correspondentie

Opmerking: Voorbeelden zijn: steunverlening aan de conferentie van de AIPPI.

Waardering: V 7 jaar

10.1.3.6 Europese verdragen

39.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan Europese overeenkomsten inzake industriële eigendom.

Periode: 1947–

Product: Europees verdrag over de formaliteiten voor octrooiaanvragen van Parijs, 1953, Trb. 1954, 102 en 165Art. 12–45 van het Euratomverdrag inzake uitwisseling van gegevens inzake atoomwetenschappenVerdrag betreffende de eenmaking van enige beginselen van het octrooirecht [binnen de Raad van Europa], Trb. 1964, 173Europees Octrooiverdrag van München, Trb. 1976, 101 Gemeenschapsoctrooiverdrag

Opmerking: Als begindatum is het tijdstip gekozen waarop onder druk van het Marshallplan is begonnen met voorstellen tot Europese economische samenwerking.

Waardering: B (1)

40.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan verordeningen en richtlijnen van de Europese gemeenschap inzake industriële eigendom.

Periode: 1958–

Grondslag: EEG-verdrag, art. 85 jo. Art.10 Unieverdrag van Parijs

Product: Gemeenschapsmerkenverordening Raad 1994, 40 EG-richtlijn over biotechnologie Europese verordeningen inzake de bestrijding van namaakproducten (Verordening van de Raad 1986, nr. 3842.)

Opmerking: De EEG is als zodanig niet aangesloten bij de Unie van Parijs en stelt onafhankelijk daarvan regels vast met betrekking tot de handhaving van industriële eigendomsrechten.

Waardering: B (1)

10.1.3.7 Het Europees Octrooibureau van München

41.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan besluiten van de Raad van Bestuur van het Europees Octrooibureau (EOB).

Periode: 1977–

Grondslag: Europees Octrooiverdrag, art. 26, lid 1

Waardering: B (5)

42.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de werkzaamheden van het Dagelijks Bestuur van het EOB.

Periode: 1977–

Grondslag: Europees Octrooiverdrag, art. 28

Opmerking: Nederlandse gedelegeerden participeren bij toerbeurt in het dagelijks bestuur.

Waardering: V 5 jaar

43.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de organisatie van manifestaties en seminars van het EOB.

Periode: 1977–

Grondslag: Europees Octrooiverdrag, art. 28

Waardering: V 5 jaar

44.

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met het EOB inzake de vestiging van een bijkantoor in Nederland.

Periode: 1977–

Product: Verdrag van 19 oktober 1977, Trb. 1978, 16 en nadere contracten

Opmerking: Onderwerp van onderhandeling kunnen zijn: huur van het gebouw, immuniteit van het personeel en vrijstelling van belasting en/of andere heffingen. In 1997 vestigde het EOB zich in een kantoor in de Patentlaan in Rijswijk.

Waardering: V 10 jaar

45.

Handeling: Het doen uitvoeren van overeenkomsten met het EOB inzake de vestiging van een bijkantoor in Nederland.

Periode: 1977–

Grondslag: Verdrag van 19 oktober 1977, Trb. 1978, 16 en nadere contracten

Opmerking: In 1997 vestigde het EOB zich in een kantoor in de Patentlaan in Rijswijk. Een en ander kan leiden tot gegevens die leiden tot handelingen van de Rijksgebouwendienst Rgd. Zie hiervoor het PIVOT-rapport 45: Het rijk onder dak.

Waardering: V 10 jaar

10.1.3.8 Het EG-Bureau voor Harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

46.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan besluiten van de Raad van Bestuur van het Bureau voor Harmonisatie.

Periode: 1993–

Grondslag: EU-Gemeenschapsmerkverordening, art. 122

Product: Notities, correspondentie

Waardering: B (5)

47.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan besluiten van het Begrotingscomité en van het Bureauvoor Harmonisatie.

Periode: 1993–

Grondslag: EU-Gemeenschapsmerkverordening, art. 133

Product: Notities, memo’s, correspondentie

Opmerking: Het comité heeft de bevoegdheid de begroting van het Harmonisatiebureau vast te stellen, de financiële controle te regelen en de formatie-omvang van het personeel vast te stellen.

Waardering: B (5)

48.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan besluiten van het Comité voor vraagstukken inzake de taksen, de uitvoeringsverordeningen en de procesvoering voor de kamers van beroep van het Bureau voor Harmonisatie.

Periode: 1993–

Grondslag: EU-Gemeenschapsmerkverordening, art. 141

Product: Notities, correspondentie

Opmerking: Vastgesteld zijn: Uitvoeringsverodening EG 1995, 2868; Taksenverordening EG 1995, 2869; Verordening inzake het procesreglement 1996, 216

Waardering: B (5)

10.1.3.9 Bilaterale betrekkingen

54.

Handeling: Het samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken sluiten van bilaterale overeenkomsten met niet bij de Unie van Parijs aangesloten landen met betrekking tot de erkenning van industriële eigendomsrechten.

Periode: 1946–

Product: overeenkomsten

Opmerking: Deze soorten verdragen komen na de sluiting van het PCT-verdrag en het Europees Octrooiverdrag praktisch niet meer voor.

Waardering: B (1)

55.

Handeling: Het sluiten van bijzondere overeenkomsten met buitenlandse regeringen inzake wederzijdse industriële eigendommen of daarvoor in de plaats te stellen vergoedingen.

Periode: 1946–1975

Product: Overeenkomsten met Duitsland, Italië en Oostenrijk over de teruggave van tijdens de oorlog in beslag genomen industriële eigendommen; Wet, houdende voorzieningen aangaande fabrieks- en handelsmerken, die ingevolge het besluit vijandelijk vermogen op de staat in eigendom zijn overgegaan. Stb. 1950 K 217 Overeenkomsten met de republieken Indonesië en Suriname in verband met de soevereiniteitsoverdracht van 1949 en 1975 Regelingen met de Nederlandse Antillen en Aruba, voorzover niet in de octrooiwetgeving voorzien; Wet houdende voorzieningen in verband met de beëindiging van de toepasselijkheid op de Nederlandse Antillen van de overeenkomst van Madrid [...], Stb. 1953, 270

Opmerking: Voorbeelden zijn: Overeenkomsten met betrekking tot in beheer genomen industriële eigendommen van voormalige oorlogsvijanden;

Overeenkomsten met betrekking tot industriële eigendomsregelingen in voormalige overzeese gebiedsdelen;

Overeenkomsten met betrekking tot het industriële eigendom in ontwikkelingslandenHierbij zijn ook wettelijke bepalingen vastgesteld. Voor regelingen met betrekking tot ontwikkelingslanden werden later voorzieningen in het PCT-verdrag opgenomen.

Waardering: B (5)

56.

Handeling: Het restitueren van buitenlandse industriële eigendommen of het toekennen van daarvoor in de plaats te stellen vergoedingen.

Periode: 1950–1956

Grondslag: Wet, houdende voorzieningen aangaande fabrieks- en handelsmerken, die ingevolge het besluit vijandelijk vermogen op de staat in eigendom zijn overgegaan. Stb. 1950 K 217

Product:

Opmerking: Gedacht moet worden aan: Tijdens de oorlog geconfisceerde Duitse, Italiaanse of Oostenrijkse industriële eigendommen, beheerd door het Nederlands Beheersinstituut.Tijdens de oorlog door de Verenigde Staten in beheer genomen Nederlandse industriële eigendommen.

Waardering: B (6), Tweede Wereldoorlog

57.

Handeling: Het vorderen van door het buitenland geconfisceerde Nederlandse Industriële eigendommen of daarvoor in de plaats te stellen. Vergoedingen.

Periode: 1946–1956

Product: Beschikkingen

Opmerking: Een concreet voorbeeld is: Tijdens de oorlog door de Verenigde Staten in beheer genomen Nederlandse industriële eigendommen, waarvan de hoofdfirma in vijandelijke handen was gevallen.

Waardering: B (6), Tweede Wereldoorlog

10.1.3.10 Regelgeving in Nederland

60.

Handeling: Het mede met andere Ministers vaststellen van overgangsregelingen in verband met de wetgeving inzake industriële eigendom van zelfstandig geworden overzeese gebiedsdelen.

Periode: 1948–

Bron: Archief van de gouverneur van Suriname, Algemeen

Product: Overgangsregelingen

Opmerking: De Rijksoctrooiwet stelt regels voor zowel Nederland als de overzeese gebiedsdelen vast. Als gevolg hiervan moet bij het zelfstandig worden der overzeese gebiedsdelen een regeling worden getroffen met betrekking tot de rechtsgeldigheid van door het rijk verleende octrooien na de soevereiniteitsoverdracht.

Waardering: B (5)

61.

Handeling: Het vaststellen van nadere overgangs- en invoeringsbepalingen van wetten inzake de industriële eigendom.

Periode: 1946–

Product: Bepalingen bij de wijzigingen van de Rijksoctrooiwet Stb 1963, 260; 1968, 565; 1977, 160; 1978, 706; Wet, houdende voorzieningen op het gebied van het industriële eigendom met het oog op de buitengewone omstandigheden, verband houdende met de oorlog. Stb. 1946, G202

Waardering: B (1)

62.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan wettelijke regelingen van andere Ministers in het belang van de industriële eigendom.

Periode: 1946–

Product: Wijzigingen van de Auteurswet 1912, Stb. 1994. 521, 653; 1995, 527, in het bijzonder betreffende computerprogramma’s.

Waardering: B (1)

63.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van nadere regels ter uitvoering van de Rijksoctrooiwet.

Periode: 1946–1974

Grondslag: Rijksoctrooiwet

Product: Octrooireglement, gewijzigd 1949 Stb. J108 en later 1979, 72; Overgangsbepalingen bij wijzigingen van het Octrooireglement; Besluit Bureau voor de Industriële Eigendom, Stb. 1970, 587

Opmerking: De Minister heeft de volgende bevoegdheden:

– de samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van het BIE en de Octrooiraad (art. 15).

– Het stellen van nadere regels voor de indiening van een aanvrage om een octrooi

– Na 1963: Het stellen van vormvoorschriften en andere regels voor de inrichting van de beschrijving en tekeningen van een uitvinding (art. 22B).

– Na 1956: Het vaststellen van jaarlijkse bedragen (taksen) die gedurende het verloop van de procedure van een octrooiaanvraag aan de Octrooiraad dienen te worden betaald (art. 22D).

– Na 1956: Het vaststellen van leges die indieners van octrooiaanvragen medebelanghebbenden in een octrooi dienen te betalen bij de indiening van een verzoekschrift om nader onderzoek of getuigenverhoor tijdens een octrooiprocedure (art. 22G-J, )

– Het stellen van nadere regels voor de aanmelding van internationale aanvragen en de ontvangst van daaraan verbonden taken door de Octrooiraad.

– Het stellen van nadere regels voor de vertaling van Europese octrooien en de daaraan verbonden kosten bij deponering bij de Octrooiraad (art. 29P, lid 1 en 7).

– Het vaststellen van leges voor de inschrijving van licenties door de Octrooiraad (art. 33, lid 2)

– Het vaststellen van de jaarlijkse belasting voor octrooihouders (art. 35) en van de verhogingen van het bedrag na de vervaldag (art. 35, lid 4).

– Het vaststellen van leges voor de inschrijving van overdrachtshandelingen en in pand stelling van octrooirechten in het octrooiregister. (art. 38, art. 40)

Waardering: B (1)

64.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van nadere regels ter uitvoering van de Rijksoctrooiwet 1995.

Periode: 1994–

Grondslag: Rijksoctrooiwet 1995

Product: KB houdende regels ter uitvoering van de Rijksoctrooiwet, Stb. 1995, 108;

KB houdende regels met betrekking tot octrooien, Stb. 1995, 51

Opmerking: De Minister heeft de bevoegdheid om bij AMVB het volgende vast te stellen:

– De taksen voor inschrijving in het octrooiregister (art. 17. lid 2)

– Regels met betrekking tot het Reglement van het BIE

– Regels met betrekking tot inschrijving in het octrooiregister (art. 19)

– Regels met betrekking tot het verstrekken van schriftelijke inlichtingen uit het octrooiregister

– Regels met betrekking tot nadere definities inzake de samenvoeging van uitvindingen tot een ‘algemene uitvindingsgedachte’.

– De termijnen voor aanmelding van een Europees octrooi (art. 52)

– De leges voor inschrijving van licenties in het octrooiregister (art. 58, lid 6)

– De verhogingen van de jaartaksen (art. 61, lid 3)

Waardering: B (1)

65.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van nadere regels inzake de uitvoering van de Chipswet.

Periode: 1986–

Grondslag: Wet [...] inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleidersproducten

Product: Uitvoeringsbesluit 1987, Stb. 486

Opmerking: Het AMVB bevat nadere omschrijvingen van bevoegdheden van het bureau tot het toelaten van procedures die de inschrijving kunnen vereenvoudigen.

Waardering: B (1)

10.1.3.11 Wetgeving als gevolg van Beneluxverdragen

66.

Handeling: Het leveren van bijdragen tot de totstandkoming van Beneluxwetten.

Periode: 1946–1972

Product: Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen en modellen, Stb. 1973, 303; 1983, 87; 1993, 12 Benelux-merkenwet

Waardering: B (1)

67.

Handeling: Het leveren van bijdragen tot de totstandkoming van uitvoeringsreglementen voor de

BMW.

Periode: 1962–

Grondslag: BMW

Product: Uitvoeringsreglement Trb. 1970, 149; 1974, 218

Opmerking: Het reglement bevat voorschriften over het depot, de inschrijving, de vernieuwing van de inschrijving en de verschuldigde rechten en vergoedingen.

Waardering: V 5 jaar na vervallen regeling

68.

Handeling: Het leveren van bijdragen tot de totstandkoming van uitvoeringsreglementen inzake de Benelux Tekeningen en Modellenwet.

Periode: 1973–

Grondslag: BTMW

Product: Uitvoeringsreglement Trb. 1974

Opmerking: Het reglement bevat voorschriften over het depot, de inschrijving, de vernieuwing van de inschrijving en de verschuldigde rechten en vergoedingen.

Waardering: V 5 jaar na vervallen regeling

10.1.3.12 Organisatie en bevoegdheden Bureau Industriële Eigendom

69.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van regels voor het BIE.

Periode: 1971–

Grondslag: Merkenwet, art. 1, lid 2, BMW, art. 4

Product: Wijziging Reglement Industriële Eigendom Stb. 1954, 266; 1957, 120; 1963, 497; 1965, 88; 1966, 512; Besluit Bureau voor de Industriële Eigendom Stb. 1970, 587; 1976, 319; 1987, 487; 1995, 115

Waardering: B (4)

72.

Handeling: Het goedkeuren van door de directeur opgestelde reglementen van het BIE.

Periode: 1971–

Grondslag: Besluit Bureau voor de Industriële Eigendom, art. 5, lid 2

Product: Beschikkingen

Waardering: V 5 jaar

74.

Handeling: Het goedkeuren van door de directeur voorgestelde sluitingsdagen van het BIE.

Periode: 1971–

Grondslag: Besluit Bureau voor de Industriële Eigendom, art. 7, lid 2

Product: Beschikkingen

Waardering: V 1 jaar

76.

Handeling: Het toetsen van verslagen en verantwoordingen van het BIE over zijn

werkzaamheden.

Periode: 1946–

Grondslag: Merkenwet art. 1, lid 3; Besluit Bureau voor de Industriële Eigendom, art. 8

Product: Evaluaties

Waardering: V 10 jaar

130.

Handeling: Het verlenen van subsidie en/of faciliteiten voor conferenties ten behoeve van de bescherming van de industriële eigendom.

Periode: 1945–

Grondslag: Besluiten, correspondentie

Product: Voorbeeld: Viering van het zestigjarige jubileum van de Vereniging van Hogere Ambtenaren bij de Octrooiraad. Conferentie ‘Ondernemen met kennis’, Amsterdam 1997

Waardering: V 7 jaar

10.1.3.13 De Octrooiraad

77.

Handeling: Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten tot benoeming van de voorzitter en de leden van de Octrooiraad.

Periode: 1910–1995

Grondslag: Rijksoctrooiwet, art. 14

Product: Benoemingen

Opmerking: De voorzitter is tevens directeur van het Bureau van de Industriële Eigendom.

Waardering: V 5 jaar na einde zittingsperiode

10.1.3.14 Octrooigemachtigden

79.

Handeling: Het opstellen van vervangingsroosters van de voorzitter van de Octrooiraad door ondervoorzitters

Periode: 1946–

Grondslag: Octrooireglement art. 12

Product: Vervangingsroosters

Waardering: V 5 jaar

81.

Handeling: Het bij AMVB stellen van nadere regels inzake de toelating van octrooigemachtigden.

Periode: 1946–1977

Grondslag: Rijksoctrooiwet 1914, art. 29 sub g; Rijksoctrooiwet 1977, art. 18A

Product: Octrooigemachtigden-reglement, gewijzigd Stb 1959, 114; 1968, 594; 1979, 646

Opmerking: In 1935 is een afzonderlijk tariefbesluit vastgesteld voor de vergoeding van octrooigemachtigden.

Waardering: B (5)

10.1.3.15 Octrooien, internationale bemiddeling

92.

Handeling: Het bemiddelen bij de toezending van door de Octrooiraad geregistreerde octrooidocumenten naar het Internationaal Octrooibureau

Periode: 1947–1977

Grondslag: Overeenkomst betreffende de oprichting van een internationaal octrooibureau, art. 2

Product: Correspondentie

Opmerking: De stukken worden afgedaan door de Octrooiraad zonder dat de Minister enige adviesbevoegdheid heeft bij de besluiten van de raad.

Waardering: V, 1 jaar na toezending

10.1.3.16 Subsidies

108.

Handeling: Het vaststellen van subsidieregels ten behoeve van octrooiaanvragers

Periode: 1946–1995

Grondslag: Regelingen

Product: Besluit Gratis admissie octrooiverleningsprocedure (Gratis Admissieregeling GAR), Stcrt. 1976, 239

Waardering: B (5)

109.

Handeling: Het verlenen van subsidie aan minder vermogende individuele aanvragers van octrooien ter bekostiging van hun procedure.

Periode: 1976–1995

Grondslag: Besluit Gratis admissie octrooiverleningsprocedure, art. 1

Product: besluiten

Opmerking: De Octrooiraad en het BIE zijn uiteindelijk bij de uitvoering van de subsidieregeling betrokken.

Waardering: V 7 jaar na beëindiging van subsidie

10.1.3.17 Dwanglicenties

115.

Handeling: Het opleggen van dwanglicenties aan octrooihouders in het algemeen belang.

Periode: 1977–

Grondslag: Rijksoctrooiwet, art. 34, lid 1; rijksoctrooiwet 1995, art. 57, lid 1

Product: Beschikking

Opmerking: Hieronder wordt ook verstaan: het voeren van onderhandelingen met octrooihouders tot het verkrijgen van een vrijwillige overeenkomst, en de acties die de Minister onderneemt om daarvoor zekerheid te verkrijgen. Indien de Minister uiteindelijk tot dwang over gaat, staat tegen zijn besluit beroep open bij de Kroon, na 1989 bij de Raad van State, en na 1995 bij de arrondissementsrechtbank in Den Haag.

Waardering: B (5)

116.

Vervallen.

118.

Handeling: Het mede voorbereiden van een kroonbesluit dat aan de Staat de exclusieve licentiebevoegdheid van een octrooi toekent.

Periode: 1956–

Grondslag: Rijksoctrooiwet 1956, 1977 art. 34A

Product: Besluit, correspondentie

Opmerking: Krachtens dit besluit mag bepaald worden dat alleen de staat de in het octrooi omschreven handelingen mag verrichten of doen verrichten. De staat dient met de octrooihouder een vergoeding overeen te komen.

Waardering: B (5)

119.

Handeling: Het voorbereiden van een Kroonbesluit op een beroep tegen aan octrooihouders opgelegde dwanglicenties.

Periode: 1946–1989

Grondslag: Rijksoctrooiwet, art. 34

Product: Besluit, correspondentie

Waardering: V 10 jaar

10.1.3.18 Merken, modellen en tekeningen

124.

Handeling: Het aanmelden van bezwaren en verzoeken tot nietigverklaring van een inschrijving van een model of tekening van nijverheid in het internationaal register.

Periode: 1976–

Grondslag: Schikking van Den Haag, art. 5

Product: Modellen, tekeningen, correspondentie

Opmerking: Het betreft modellen en tekeningen waarvan de inschrijving geweigerd is door het Beneluxbureau voor Modellen en Tekeningen.

Waardering: V 3 jaar

136.

Handeling: Het instrueren van douane- of ECD-ambtenaren inzake beslaglegging op door merkhouders aangegeven namaakproducten.

Periode: 1986–

Grondslag: EG-verordening 1986, nr. 3842, art 3

Product: instructies

Waardering: V 5 jaar na vervallen instructie

137.

Handeling: Het bij AMVB doen vaststellen van kosten voor het optreden in het belang van merkhouders en houders van modellen en tekeningen.

Periode: 1992–

Grondslag: BMW passim

Product: KB van 29 april 1993, houdende vaststelling van administratiekosten voor acties tot uitvoering van de Wet bestrijding namaakprodukten

Opmerking: Houders van merken zijn mede krachtens deze wet gerechtigd schadevergoeding te vorderen

Waardering: V 1 jaar na de vastgestelde wijziging of vervallenverklaring KB

10.1.4. Bedrijfsordening

10.1.4.1 Wet- en regelgeving

138.

Handeling: Het (mede) voorbereiden van wetten inzake bedrijfsordening

Periode: 1946–

Product: Bedrijfsvergunningenwet bijzondere omstandigheden (ingetrokken); Bedrijfsvergunningenwet, Stb.1954, 339; Wet tot intrekking van de Bedrijfsvergunningenwet, Stb. 1995.

Waardering: B (1)

140.

Handeling: Het verstrekken van vergunningen aan ondernemingen van industriële en groothandelsbedrijven

Periode: 1946–1956

Bron: Art. 2-4 Bedrijfsvergunningenbesluit

Waardering: V 5 jaar

141.

Handeling: Het van toepassing verklaren van het Bedrijfsvergunningenbesluit voor bedrijfstakken, zijnde geen industriële en/of groothandelsbedrijven

Periode: 1946–1956

Bron: Art. 5 Bedrijfsvergunningenbesluit

Waardering: B (5)

142.

Handeling: Het geven van voorschriften over de aanvrage van vergunningen door ondernemingen van industriële en groothandelsbedrijven

Periode: 1946–1956

Product: Circulaires, mandaten

Bron: Art. 7 Bedrijfsvergunningenbesluit

Waardering: V 5 jaar na vervallen voorschrift

145.

Handeling: Het verlenen van ontheffing aan ondernemingen van industriële en groothandelsbedrijven van een vergunningsplicht

Periode: 1946–1956

Product: Beschikking

Bron: Art. 5 Bedrijfsvergunningenbesluit

Waardering: B (5)

146.

Handeling: Het verlenen van vrijstelling aan bedrijfstakken van een vergunningsplicht

Periode: 1946–1956

Product: ‘Ontheffingsbeschikking’

Opmerking: Aan deze vrijstelling kunnen nadere voorwaarden of beperkingen worden verbonden

Bron: Art. 5 Bedrijfsvergunningenbesluit

Waardering: B (5)

10.1.4.2 Bedrijfsvergunningenwet 1954

147.

Handeling: Het bij AMVB van toepassing verklaren van de Bedrijfsvergunningenwet op een bedrijfstak

Periode: 1955–1993

Product: Bedrijfsvergunningenbesluit kogellager en rollageindustrie, 1955–1961; Bedrijfsvergunningenbesluit koolzuurindustrie, 1956–1968; Bedrijfsvergunningenbesluit vensterglasindustrie, 1956, vervangen 1959–1964; Bedrijfsvergunningenbesluit soda-industrie 1956–1964; Bedrijfsvergunningenbesluit aluminiumwalsindustrie Stb 1956, 418. 1956–1958; Bedrijfsvergunningenbesluit industriële broodbakkerij Stb. 1976, 383, met verlengingen tot 1984; Bedrijfsvergunningenbesluit betonmortelindustrie Stb. 1981, 567

Opmerkingen: Hierbij is ook inbegrepen het voor het verlopen van de termijn intrekken van bedrijfsvergunningenbesluiten. In een bedrijfsvergunningenbesluit kan worden voorgeschreven welke gegevens bij aanvrage van een vergunning moeten worden verstrekt (art. 8, lid 1) welke bedragen bij aanvrage van een vergunning moeten worden betaald (art. 8, lid 2) welke beperkingen er bij een toekenning van een vergunning kunnen worden verleend en welke voorschriften eraan kunnen worden verbonden (art. 9, lid 1) of bij de totstandkoming van het besluit uitbreiding van de capaciteit een bestaand en doorwerkend bedrijf is toegestaan (art. 21, lid 4) welke maximum-capaciteiten er zonder toepassing van het besluit zijn toegelaten (art. 23)

Niet alle regels worden in een besluit toegepast.

Bron: Bedrijfsvergunningenwet art. 3

Waardering: B (5)

148.

Handeling: Het in afwachting van een bedrijfsvergunningenbesluit bij Ministeriele verbieden van het uitoefenen van een bedrijf.

Periode: 1955–1993

Product: Sperregeling of Bedrijfsvergunningenbeschikking

Waardering: B (5)

149.

Handeling: Het verstrekken van vergunningen aan ondernemingen van bedrijven waarvoor een

bedrijfsvergunningenbesluit of -beschikking is uitgevaardigd

Periode: 1955–1986

Opmerkingen: De vergunningen worden verstrekt aan de hand van regels die in het bedrijfsvergunningenbesluit zijn opgenomen. De vergunning kan worden ingetrokken indien achteraf blijkt dat zij op grond van onjuiste gegevens is verstrekt. Tegen beschikkingen van de Minister kan in eerste instantie door middel van een bezwaarschrift voorziening worden aangevraagd bij de Minister. Dit moet in dat geval advies inwinnen bij de SER.

Bron: Bedrijfsvergunningenwet, art. 7-9

Waardering: V 5 jaar

150.

Handeling: Het treffen van voorzieningen op bezwaarschriften tegen beschikkingen op aanvragen van vergunningen en toelatingen op grond van een bedrijfsvergunningenbesluit of -beschikking

Periode: 1956–1986

Opmerkingen: Indien er tegen beschikkingen bezwaarschriften worden ingediend, wordt de SER ingeschakeld voor nader onderzoek. Als verplicht te horen adviesinstantie is de SER bevoegd om de belanghebbenden bij dit bewaarschrift nader te horen.

Bron: Bedrijfsvergunningenwet, art. 16

Waardering: V 5 jaar

10.1.5 Mededingingsbeleid

10.1.5.1 Algemeen

151.

Handeling: Het (mede) voorbereiden van wetten inzake kartelvorming en economische mededinging

Periode: 1946–

Product: Wet schorsing bedrijfsregelingen, Stb. 1950, 401; Wet economische mededinging, Stb. 1956, 40, met wijzigingen; Wet tot uitvoering van EG-verordening nr. 17, Stb. 1968, 395; Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen, Stb. 1993, 212; Mededingingswet, Stb. 1997, 242

Waardering: B (1)

10.1.5.2 Kartelbesluit

152.

Handeling: Het (mede) voorbereiden van AMVB’s inzake kartelvorming en economische mededinging.

Periode: 1946–

Product: Wijziging van het Kartelbesluit 1941 en 1943, Stb. 1950, K258

Waardering: B (1)

153.

Handeling: Het vaststellen van nadere regels voor de uitvoering van het Kartelbesluit.

Periode: 1946–1956

Product: Circulaires en richtlijnen

Bron: Kartelbesluit, art. 23, lid 1

Waardering: B (5)

154.

Handeling: Het opstellen van richtlijnen en/of afspraken in verband met het houden van toezicht op kartels.

Periode: 1950–1958

Bron: Kartelbesluit 1943, art. 8 en 9. (Snijders, p. 115-116)

Waardering: B (5)

155.

Handeling: Het uitoefenen van toezicht en het op grond daarvan geheel of gedeeltelijk nietig verklaren van niet aangemelde bedrijfsregelingen of uitvoeringsregelingen.

Periode: 1950–1958

Opmerkingen: Deze verklaringen hebben nimmer plaats gevonden.

Bron: Kartelbesluit 1941, art. 6 Kartelbesluit 1943, art. 19, sub 3

Waardering: B (5)

10.1.5.3 Overige regelgeving

156.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van regels voor de goede uitvoering van de Wet Economische Mededinging

Periode: 1958–

Product: Besluit van 11 november 1958, Stb. 498

Opmerkingen: In deze AMVB wordt in ieder geval bepaald welke beschikkingen in overleg met de Minister, belast met publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie moeten worden getroffen.

Bron: WEM, art. 40

Waardering: B (5)

157.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van regels voor de Commissie Economische Mededinging

Periode: 1956–1997

Product: Besluit werkwijze commissie economische mededinging, Stb. 1958, 489

Besluit houdende vaststelling van een rooster van aftreding, Stb. 1993, 500.

Bron: WEM, art. 31, lid 4

Waardering: B (4)

158.

Handeling: Het jaarlijks inlichten van de Staten-Generaal over de toepassing van de Wet

Economische Mededinging.

Periode: 1956–1960

Opmerkingen: In dit verslag wordt alleen melding gemaakt van de mededingingsregelingen. De jaarverslagen over 1960 tot 1982 werden gepubliceerd in de Staatscourant; de daarop volgende verslagen dienden als bijlagen bij de Rijksbegroting.

Bron: WEM, Art. 43

Waardering: B (3)

159.

Handeling: Het bij AMVB nader aanmerken van overeenkomsten en burgerrechterlijke (of verenigings-)besluiten als mededingingsregel

Periode: 1958–

Product: Besluit horizontale prijsbinding, Stb. 1964, 110, met wijzigingen en verlengingen van de geldigheidsduur. Besluit aanwijzing mededingingsregels zeevervoer, Stb. 1984, 118

Opmerkingen: Gedacht wordt hierbij ook aan regels die als zodanig geen afspraken zijn met betrekking tot economische mededinging maar wel gevolgen daarvoor hebben regels die niet rechtsbindend zijn, maar die echter wel schriftelijk als afspraak (bijvoorbeeld in een notariële akte of in notulen) zijn vastgelegd; ‘Gedragscodes’, e.d. De besluiten hebben een tijdelijk karakter en kunnen in geldigheidsduur worden verlengd.

Bron: Art. 1, lid 2-3, WEM

Waardering: B (5)

160.

Handeling: Het bij AMVB aanwijzen van vrije beroepen die tijdelijk onder de Wet op de Economische Mededinging komen te vallen

Periode: 1987–

Opmerkingen: De Minister heeft tot 1 september 19956 de bevoegdheid gehad om naast een aantal beroepen, omschreven in art. 1a van de wet, vrije beroepen aan te wijzen, die gedurende vijf jaar onder de WEM komen te vervallen. Indien de noodzaak zich daartoe aandient, kan het desbetreffende wetsartikel worden gewijzigd, dat een limitatieve opgave van de vrije beroepen bevat die permanent onder de WEM komen te vallen.

Bron: WEM, Art. 1a

Waardering: V 5 jaar na vervallen aanwijzing

10.1.5.4 Commissie Economische Mededinging

161.

Handeling: Het voordragen tot en het voorbereiden van een KB tot benoeming van de voorzitter, de secretarissen en de leden van de commissie economische mededinging

Periode: 1958–1998

Opmerkingen: De benoeming van de leden geldt voor zes jaar; telkens na twee jaar treedt eenderde af volgens een bij AMVB vastgesteld rooster van aftreden. De aftredenden zijn terstond herbenoembaar.

Bron: WEM, art. 28, lid 2

Waardering: V 5 jaar

162.

Handeling: Het toekennen van vergoedingen aan de leden en het personeel van de commissie economische mededinging

Periode: 1958–1998

Bron: WEM, art. 28, lid 6

Waardering: V 7 jaar

10.1.5.5 Toetsen van mededingingsregelingen

163.

Handeling: Het stellen van regels voor de aanmelding van mededingingsregelingen

Periode: 1958–

Product: Beschikking mededeling mededingingsregels 1958, Stcrt. 221; Beschikking mededeling mededingingsregels 1987, Stcrt. 92

Opmerkingen: Van deze regels moet mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Bron: WEM, art. 2

Waardering: V 5 jaar na vervallen

164.

Handeling: Het toetsen van aangemelde mededingingsregelingen

Periode: 1958–

Product: Beschikking, houdende verbod, toelating of tijdelijke ontheffing

Bron: WEM, art. 2

Waardering: V 5 jaar

165.

Handeling: Het vrijstellen van categorieën mededingingsregelingen van de aanmeldingsplicht als

zijnde niet-economisch

Periode: 1958–

Opmerkingen: Vrijstellingen worden medegedeeld in de Staatscourant. Enkele vrijstellingen zijn later opgenomen in de Toelichting bij het formulier tot mededeling van mededelingsregelingen, behorend bij de Beschikking mededeling mededingingsregels 1987, Stcrt. 92; hierin zijn ook enkele vrijstellingen ingetrokken, met name met betrekking tot prijsbindingen.In 1987 waren vrijgesteld: Regelingen die niet langer dan een maand geldig zijn en niet worden verlengd; Regelingen, die zijn goedgekeurd of waarop toezicht wordt uitgeoefend ingevolge de wetgeving op de gezondheidszorg (zie hiervoor het desbetreffende institutionele onderzoek) Regelingen waarbij op economisch terrein geen andere zaken worden geregeld dan gezamenlijke inkoop (inkoopcombinaties), echter zonder prijsafspraken voor de verkoop; de verplichting van één leverancier om aan één afnemer te leveren, de verplichting van één afnemer om van één leverancier af te nemen en de verplichting van één tussenpersoon om als agent van één principaal op te treden; concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten (verbod om na ontslag bij de ene onderneming bij een andere te gaan werken); exportkartels met regelingen die niet voor Nederland gelden het internationale vervoer (ook als toepassing van EG-verordeningen!)

Bron: WEM, art. 4

Waardering: V 5 jaar na vervallen

166.

Handeling: Het op verzoek van verenigingen en organisaties verlenen van ontheffing van de aanmeldingsplicht. van zijn mededelingsregels

Periode: 1958–

Bron: WEM, art. 4

Waardering: V 10 jaar

167.

Handeling: Het administreren van aangemelde kartels en de getroffen maatregelen in het kader van de WEM

Periode: 1958–

Product: Kartelregister

Opmerkingen: In de Staatsalmanak van 1978 wordt vermeld dat de Directie Mededingingen en Fusies van het Directoraat-Generaal van de Prijzen, Mededinging en Fusies belast is met ‘het beheer van het kartelregister’. Dit betekent dat van de aangemelde kartels en de daarbij betrokken ondernemingen een permanente administratie wordt bijgehouden. De wet bevat echter waarborgen inzake de geheimhouding van namen van deelnemende personen en/of ondernemingen. In 1986 werd een voorstel tot het houden van een openbaar kartelregister door de Eerste Kamer verworpen.7 Een en ander betekent dat er weliswaar een administratie van kartels heeft bestaan, maar dat de Minister niet de bevoegdheid had om daar op aanvrage inlichtingen uit te verstrekken.

Bron: Staatsalmanak van 1978

Waardering: B (5)

168.

Handeling: Het verlenen van ontheffing van het verbod om bij wet of besluit vastgestelde

kartelmaatregelen van andere staten na te leven

Periode: 1958–

Opmerkingen: Het naleven van kartelmaatregelen van andere staten is verboden en wordt bestraft als een misdrijf. Maatregelen van internationale organen kunnen vrijelijk worden nageleefd. Maatregelen van andere staten kunnen in strijd zijn met de wet of dienen te worden aangemeld om de coördinatie inzake goede kartelregeling te bevorderen. Deze problemen doen zich met name voor in verband met wetgeving van de Verenigde Staten. Deze regels worden zo geïnterpreteerd dat agentschappen van bedrijven met vestigingen in andere staten geen ontheffing behoeven te vragen, omdat zij onder de jurisdictie van het desbetreffende land vallen. De beschikkingen inzake ontheffing en de motivatie worden nader beschreven in de verslagen omtrent de economische mededinging. Tot 1993 werden deze beschikkingen in de Staatscourant gepubliceerd.

Bron: WEM, Art. 39.

Waardering: B (5)

10.1.5.6 Algemeen verbindend verklaren van mededingingsregels

169.

Handeling: Het algemeen verbindend verklaren van aangemelde mededingingsregelingen

Periode: 1958–

Product: Bijvoorbeeld: het algemeen verbindend verklaren van minimum-suikerprijzen;

Het algemeen verbindend verklaren van verwijderingsheffingen op basis van milieu- afspraken door branche-organisaties

Opmerkingen: De bepaling is vanaf .1987 ook van toepassing op vrije beroepsgroepen. De algemeenverbindendverklaring is tijdelijk van aard en wordt na verstrijking van de termijn ingetrokken.

Bron: WEM, art. 6

Waardering: B (5)

170.

Handeling: Het in bijzondere gevallen voortijdig intrekken van algemeen verbindend verklaarde mededingingsregelingen

Periode: 1958–

Bron: WEM, art. 6

Waardering: B (5)

173.

Handeling: Het verlenen van vrijstellingen van algemeen verbindend verklaarde

mededelingsregelingen

Periode: 1958–

Opmerkingen: Aan de vrijstellingen kunnen voorwaarden worden gesteld; deze kunnen financiële

verplichtingen betreffen; de vrijstellingen worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Bron: WEM, art. 8

Waardering: V 5 jaar na vervallen

174.

Handeling: Het op verzoek verlenen van ontheffingen van bedrijven van bepalingen in algemeen verbindend verklaarde mededingingsregelingen

Periode: 1958–

Opmerkingen: Ontheffingen worden vooral aangevraagd en verleend wanneer er sprake is van productquoteringen. Dit zijn afspraken van reeds gevestigde bedrijven, die daaraan geen rechten mogen ontlenen om de vestiging van nieuwe bedrijven te verhinderen; zij kunnen ontheffing aanvragen, maar de quotering moet dan wel nader worden geregeld. Aan dit soort ontheffingen kunnen derhalve voorwaarden worden gesteld; deze kunnen financiële verplichtingen betreffen. Ontheffingen kunnen worden ingetrokken en tegen de beschikking kan door belanghebbenden beroep worden aangetekend.

Bron: WEM, art. 8

Waardering: V 10 jaar na vervallen

10.1.5.7 Algemeen onverbindend verklaring van mededingingsregels

175.

Handeling: Het bij AMVB algemeen onverbindend verklaren van specifieke bepalingen inmededingingsregelingen

Periode: 1958–

Product: KB’s inzake bepalingen betreffende disciplinaire administratieve rechtspraak, Stb. 1962, 307 (later verwerkt in art. 9b-9d van de WEM); KB inzake verticale prijsbinding van duurzame goederen, Stb. 1964, 110; 352; 353); KB inzake bepalingen inzake horizontale prijsbinding, Stb. 1983, 80; Besluit mededingingsregelingen in de bouwsector, Stb. 1986, 676; KB inzake bepalingen inzake aanbesteding, Stb, 1994, 55; KB inzake bepalingen inzake marktverdelingsregelingen

Opmerkingen: Dergelijke bepalingen kunnen later expliciet in de WEM als verbodsbepaling worden opgenomen. Zij kunnen ook voortkomen uit Europese richtlijnen. Het opzettelijk opstellen van mededelingsregels in strijd met deze AMVB’s is strafbaar, evenals het opstellen van mededelingsregels die discriminatie bevorderen (art. 15). In 1995 werd dit instrument gebruikt de mededingingsregeling nader aan te scherpen, zodat er in de Mededingswet van 1997 beproefde verbodsbepalingen konden worden opgenomen.

Bron: WEM, art. 10

Waardering: B (5)

176.

Handeling: Het bij wet verlengen van de termijn van een besluit tot algemeen onverbindend verklaren van specifieke mededingingsregelingen

Periode: 1958–

Product: Wet van 21 februari 1968, Stb. 62, houdende verlenging van een besluit tot acht jaar.

Bron: WEM art. 10, lid 4

Waardering: B (5)

178.

Handeling: Het bij beschikking toelaten van bij AMVB algemeen onverbindend verklaarde bepalingen in aangemelde mededingingsregelingen

Periode: 1958–

Product: Ontheffingsbeschikking

Opmerkingen: Dit is de toepassing van een ontheffingsclausule op de AMVB-bepalingen. Afwijzingvan het verzoek betekent automatisch onverbindendverklaring van de regeling.

Bron: WEM, art. 12

Waardering: B (5)

180.

Handeling: Het onverbindend verklaren van gesloten bedrijfsregelingen of uitvoeringsregelingen wegens vastgestelde strijdigheid met het algemeen belang

Periode: 1958–1997

Opmerkingen: Hierbij zijn ook de onderzoeken inbegrepen die omschreven zijn in art. 16 van de wet en die uiteindelijk niet tot een onverbindendverklaring hebben geleid.

Bron: WEM, art. 19, lid

Waardering: B (5)

10.1.5.8 Tijdelijke ongeldigverklaring van mededingingsbepalingen

182.

Handeling: Het voor een bepaalde termijn ongeldig verklaren van mededingingsregelingen ter wille van het algemeen belang

Periode: 1995–1997

Opmerkingen: Deze handeling houdt ook in: Het verlengen van de termijn waarvoor de beschikking geldt (art. 9g, lid 2) Het voortijdig intrekken van de beschikking (art. 9g, lid 5), het tussentijds wijzigen van de regelingen die tijdens de periode van ongeldigheid nog van kracht zijn (art 9g, lid 4 jo.5), het schorsen of treffen van tussentijdse maatregelen in afwachting van definitieve beschikkingen (art. 9g, lid 7)

Bron: WEM Stb. 1994, Stb. 801, art. 9g,

Waardering: B (5)

10.1.5.9 Bestrijding van economische machtsvorming bij concentratie van ondernemingen

184.

Handeling: Het openbaar maken van gegevens betreffende economische machtsposities wegensvastgestelde strijdigheid met het algemeen belang

Periode: 1958–1997

Product: Voorbeeld: mededelingen inzake het prijsbeleid van het Zwitserse chemieconcern Hoffman-Laroche met betrekking tot valium. Stcrt. 1977, 137

Opmerkingen: De ongewenste regelingen worden gepubliceerd in de Staatscourant. Dit geldt ook voor mededelingen dat van toepassing van art. 19 wordt afgezien. Tegen deze mededelingen kunnen door de betrokken bedrijven gerechtelijke stappen worden ondernomen, hetgeen door Hoffman-Laroche ook daadwerkelijk – en met succes – is gebeurd. Bij deze handeling dienen ook de gevolgde procedures voor de rechter te worden gerekend.

Bron: WEM, art. 24, lid 1 sub a

Waardering: B (5)

185.

Handeling: Het geven van bevelen aan natuurlijke of rechtspersonen

Periode: 1958–1997

Opmerkingen: Het gaat hier om de volgende aanwijzingen: het verbod van bepaalde gedragingen; het noodzaken tot het leveren van goederen of diensten aan bepaalde personen of bedrijven voor ‘gebruikelijke’ prijzen en/of voorwaarden. voorschriften met betrekking tot de prijs, voorschriften met betrekking tot de leverening en/of de bestemming van goederen, met name een verbod tot het stellen van nadere voorwaarden bij levering, Deze bevoegdheden kunnen met name effectief zijn tegen gentlements-agreements, price-leaderships en andere vormen van niet-juridische bindingen. De beschikkingen worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Bron: WEM, art. art. 24, lid 1 sub b

Waardering: B (5)

10.1.5.10 Beroep

187.

Handeling: Het voorbereiden van kroonuitspraken in beroep tegen beschikkingen inzake kartelregelingen met een voorlopig karakter

Periode: 1958–1977

Bron: WEM, art. 33, Wet beroep administratieve beschikkingen, Stb. 1963, 268

Waardering: B (5)

189.

Handeling: Het zich bij de rechtbank verweren tegen eisen om schadevergoeding wegens door het college of de Kroon vernietigde beschikkingen inzake kartelregelingen

Periode: 1958–

Opmerking: De zaken betreffen beschikkingen die tot 1997 getroffen zijn.

Bron: Memorie van Toelichting II 1958

Waardering: V 10 jaar na de uitspraak

10.1.5.11 Mededingingswet

190.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van regels voor de goede uitvoering van de Mededingingswet

Periode: 1997–

Product: Besluit gegevensverstrekking mededingingswet, Stb. 1997, 485

Waardering: B (5)

191.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van vrijstellingen voor mededingingsafspraken.

Periode: 1997–

Product: Besluit vrijstelling combinatieovereenkomsten. Stb. 1997, 592; Besluit vrijstelling branchebeschermingsovereenkomsten. Stb. 1997, 596; Besluit vrijstellingen samenwerkingsovereenkomsten detailhandel Stb. 1997, 704; Tijdelijk besluit vrijstelling prijsbinding dagbladen. Stb. 1997, 705

Bron: Mededingingswet, art. 15

Waardering: B (5)

192.

Handeling: Het vaststellen van algemene aanwijzingen aan de Directeur-Generaal van de Nma.

Periode: 1997–

Product: Beleidsregels voor de Nma

Opmerkingen: In deze aanwijzingen wordt aangegeven welke belangen er naast economische belangen worden gediend. Beleidsregels voor de Nma worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Bron: Mededingingswet, art. 4, lid 1

Waardering: B (5)

10.1.5.12 Organisatie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit Nma

195.

Handeling: Het jaarlijks informeren van de Staten-Generaal over zijn beleid ten aanzien van de Nma.

Periode: 1998–

Product: Bevindingen van de Minister bij de jaarverslagen.

Opmerkingen: Het verslag wordt ingediend door de Nma, waarop de Minister zijn bevindingen kenbaar maakt en een toelichting geeft van zijn bemoeienissen.

Bron: Mededingingswet, art. 5, lid 2

Waardering: B (3)

196.

Handeling: Het delegeren van bevoegdheden aan de directeur-generaal van de Nma

Periode: 1998–

Product: Besluit mandaat en volmacht, Stcrt. 1998, 1, gewijzigd 1 juli 1998

Bron: Mandaatregeling 1998

Waardering: V 5 jaar na vervallen mandaat

10.1.5.13 Heroverweging van Nma-besluiten door het Ministerie

217.

Handeling: Het geven van aanwijzingen aan de directeur-generaal van de Nma met betrekking tot verzoeken om vergunningen aan concentraties

Periode: 1998–

Product: Bindend advies inzake een beschikking

Bron: Mededingingswet art. 4, lid 4.

Waardering: B (5)

218.

Handeling: Het alsnog verlenen van vergunningen aan economische machtsconcentraties die niet door de Nma zijn toegelaten

Periode: 1998–

Opmerkingen: Deze vergunningen kunnen alleen worden verleend indien het landsbelang dit vordert. De beslissing moet worden genomen in overeenstemming met de Ministerraad

Bron: Mededingingswet art. 47-49

Waardering: B (5)

10.1.5.14 Toepassing van Europese regelgeving

224.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de werkzaamheden van een EGKS-Commissie voor een mededingingsbeleid voor de structuur van de ijzer- en staalindustrie.

Periode: 1953–

Waardering: B (1)

225.

Handeling: Het adviseren bij de aanmelding van fuserende kolen- en staalbedrijven bij de Hoge Autoriteit

Periode: 1953–

Bron: EGKS-verdrag, art. 66, lid 1

Waardering: B (5)

226.

Handeling: Het adviseren bij verzoeken van de Hoge Autoriteit om inlichtingen en controle op mededingingsafspraken en concentraties van ondernemingen

Periode: 1954–

Opmerkingen: Een nader reglement voor de desbetreffende vorderingen aan de ondernemingen is vastgelegd in een beschikking van de Hoge Autoriteit van 1954, nr. 26.

Bron: EGKS-verdrag, art. 66, lid 4

Waardering: B (5)

10.1.5.15 Door de EEG/De Europese Unie

227.

Handeling: Het voeren van correspondentie met de EC over bekendmakingen ten aanzien van interpretaties van de verdragsbepalingen inzake economische mededinging

Opmerkingen: Een overzicht van de thans nog relevante bekendmakingen bevindt zich in Gaasbeek e.a. Integraal Mededingingsbeleid 1999.

Periode: 1958–

Waardering: V 5 jaar na bekendmaking

228.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan beleidsvisies van de EC over nadere uitvoering van de verdragsbepalingen en voornemers tot regelgeving inzake economische mededinging

Product: Groenboek betreffende verticale afspraken

Periode: 1958–

Waardering: B (1)

10.1.5.16 De EEG-verordening nr. 17 betreffende aanmelding van mededingingsafspraken

229.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan adviezen van een door de EC ingesteld Adviescomité voor mededingingsregelen en economische machtsposities

Periode: 1962–

Opmerkingen: Het betreft benoeming van Nederlandse deelnemers aan het comité en het verstrekken van adviezen en inlichtingen.

Bron: EEG-verordening van de Raad nr. 17, Pb. EG 204/6

Waardering: B (5)

230.

Handeling: Het verzoeken aan de Europese Commissie om op te treden tegen inbreuken tegen de bepalingen van het EEG-verdrag inzake mededinging

Periode: 1962–

Bron: EEG-verdrag, art. 89; EEG-verordening van de Raad nr. 17, Pb. EG 204/62, art. 3, lid 2

Waardering: B (5)

231.

Handeling: Het indienen van een klacht bij het Europese hof tegen inbreuken tegen de bepalingen van het EEG-verdrag inzake mededinging

Periode: 1962–

Bron: EEG-verdrag, art. 89; EEG-verordening van de Raad nr. 17, Pb. EG 204/62, art. 3, lid 2

Waardering: B (5)

232.

Handeling: Het op last van de Europese Commissie (doen) treffen van maatregelen, waarbij zonodig het innen van boetes of dwangsommen, voor inbreuken op het vervoers- en mededingingenrecht

Periode: 1958–1997

Bron: EEG-verdrag, art. 89, lid 2 jo. 192. Voorstel tot een verordening van de Europese Commissie, Pb. EG 1972 nr. C 43/1, art. 3

Waardering: V 15 jaar

233.

Handeling: Het op verzoek of na beschikking van de Europese Commissie (doen) verstrekken van inlichtingen inzake mededingingsafspraken

Periode: 1973–1997

Opmerkingen: Het betreft met name voorlichting over Nederlandse voorschriften.

Bron: EEG-verdrag, art. 88; EEG-verordening van de Raad nr. 17, Pb. EG 204/62, art.11

Waardering: V 10 jaar

234.

Handeling: Het op last van de Europese Commissie verifiëren van inbreuken van de EG-verdragsbepalingen op het gebied van mededinging

Periode: 1962–

Bron: EEG-verordening van de Raad nr. 17, Pb. EG 204/62, art.14

Waardering: V 10 jaar

235.

Handeling: Het medewerken aan de uitvoering van een algemeen onderzoek van de Europese Commissie naar concurrentiebelemmeringen of -vervalsingen door of in bedrijfstakken.

Periode: 1962–

Opmerkingen: Het betreft de toelating van personen en de zorg dat deze personen niet in hun opspringstaak worden belemmerd. Voor dit optreden is geen formele toestemming in de vorm van een exequatur vereist, maar er kan wel correspondentie plaats vinden.

Nadere uitleg zie Blanco 1996, p. 314.

Bron: EEG-verdrag, art. 88; EEG-verordening van de Raad nr. 17, Pb. EG 204/62, art.12

Waardering: V 10 jaar

10.1.5.17 Groepsgewijze buitentoepassingverklaring van verdragsbepalingen

236.

Handeling: Het bij wijze van klacht verzoeken aan de Europese Commissie om op vrijgestelde productiesamenwerkingsovereenkomsten van ondernemingen de verdragsbepalingen alsnog van toepassing te verklaren

Periode: 1985–

Opmerkingen: Als de Commissie na deze klacht op grond van een rechtmatig belang tot de bevinding komt dat de vrijgestelde overeenkomst alsnog gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met het EG-verdrag, kan zij die overeenkomst intrekken.

Bron: EU Verordening 1971 nr. 2821 (groepsvrijstelling productie-samenwerkingsovereenkomsten), art. 7

Waardering: B (5)

237.

Handeling: Het verzoeken aan de EC om oppositie tegen een aangemelde octrooilicentieovereenkomst, onderzoeks- of ontwikkelingsovereenkomst, know-how overeenkomst of andere overeenkomst inzake technische kennis

Periode: 1985–

Bron: De desbetreffende EU-Verordeningen

Waardering: B (5)

238.

Handeling: Het verzoeken aan de Europese Commissie om verzet te voeren tegen een aangemelde franchise-overeenkomst

Periode: 1988–

Bron: EU Verordening 1988, nr. 4087 (groepsvrijstelling franchiseovereenkomsten), art. 6, lid 6

Waardering: B (5)

239.

Handeling: Het indienen van een klacht de Europese Commissie tegen inbreuken op de economische markt door de toepassing van een vrijgestelde overeenkomst in de verzekeringssector

Periode: 1991–

Opmerkingen: Als de Commissie na deze klacht op grond van een rechtmatig belang tot de bevinding komt dat de vrijgestelde overeenkomst alsnog gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met het EG-verdrag, kan zij die overeenkomst intrekken. Alvorens zij komt tot een besluit kan de EC aanbevelingen doen om langs deze weg tot beëindiging van de inbreuk te komen.

Bron: EU Verordening 1991, nr. 1534 (groepsvrijstelling verzekeringsovereenkomsten), art. 6, lid 2

Waardering: B (5)

10.1.5.18 Landvervoer

240.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de vaststelling van uitvoeringsbepalingen van de verordening en de voorbereidende advisering door het Adviescomité

Periode: 1968–

Product: Uitvoeringsverordening 1969, nr. 1629 inzake klachten;

Uitvoeringsverordening 1969, nr 1630 betreffende het horen van belanghebbenden en derden

Bron: EU Verordening 1968, nr. 1017 (groepsvrijstelling vervoersovereenkomsten), art. 29

Waardering: V 5 jaar

241.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan beraadslagingen over de buitentoepassingverklaring van het verbod van mededingingsbepalingen voor vervoersorganisaties om storingen in de vervoersmarkt te beperken

Periode: 1968–

Opmerkingen: Deze beslissingen zijn daadwerkelijk genomen, en wel om de stabiliteit van de vervoermarkt te bevorderen.

Bron: EU Verordening 1968, nr. 1017 (groepsvrijstelling vervoersovereenkomsten), art. 7. jo, art. 17

Waardering: B (5)

242.

Handeling: Het indienen van klachten over inbreuken op in de groepsvrijstelling opgenomen mededingingsbepalingen door vervoersorganisaties

Periode: 1968–

Bron: EU Verordening 1968, nr. 1017 (groepsvrijstelling vervoersovereenkomsten), art. 10

Waardering: V 10 jaar

243.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan beraadslagingen over een verzoek om opheffing van een verbod van mededingingsbepalingen voor vervoersorganisaties

Periode: 1968–

Bron: EU Verordening 1968, nr. 1017 (groepsvrijstelling vervoersovereenkomsten), art. 13 jo. art.17

Waardering: V 5 jaar

244.

Handeling: Het verzoeken om c.q. het leveren van bijdragen aan beraadslagingen van de Raad van Europese Ministers over algemene beginselen van het mededingingsbeleid inzake het vervoer

Periode: 1968–

Bron: EU Verordening 1968, nr. 1017 (groepsvrijstelling vervoersovereenkomsten), art. 17, lid 3

Waardering: B (1)

245.

Handeling: Het verlenen van medewerking aan een algemeen onderzoek van de Europese Commissie naar beperking of vervalsing van de mededinging op vervoersterrein

Periode: 1968–

Opmerkingen: Deze medewerking betreft: het kennisnemen van verzoeken om inlichtingen en de daaraan verbondensancties; het inschakelen van eigen autoriteiten ingeval van verificaties en de toelating van verificateurs van de Europese Commissie

Bron: EU Verordening 1968, nr. 1017 (groepsvrijstelling vervoersovereenkomsten),

art. 19-20

Waardering: V 5 jaar

246.

Handeling: Het verlenen van medewerking aan door de EC gedane verzoeken om inlichtingen of gelaste verificaties

Periode: 1968–

Bron: EU Verordening 1968, nr. 1017 (groepsvrijstelling vervoersovereenkomsten), art. 21

Waardering: V 5 jaar

10.1.5.19 Zeevervoer

247.

Handeling: Het indienen van een verzoek tot verzet tegen samenwerkingsovereenkomsten van scheepvaartorganisaties of het voeren van overleg naar aanleiding van dit verzet

Periode: 1986–

Bron: EU Verordening 1986, nr. 4056, art. 12; EU-verordening 1998, 1870, art. 7

Waardering: B (5)

248.

Handeling: Het indienen van en het voeren van overleg inzake klachten over inbreuken op in de groepsvrijstelling opgenomen mededingingsbepalingen door scheepvaartorganisaties

Periode: 1986–

Bron: EU Verordening 1986, nr. 4056, art. 10

Waardering: B (5)

249.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan een door de EC aangekaart overleg inzake conflicten van internationaal recht op het gebied van de scheepvaartorganisatie

Periode: 1986–

Bron: EU Verordening 1986, nr. 4056, art. 9

Waardering: V 5 jaar

250.

Handeling: Het verlenen van medewerking aan door de EC gedane verzoeken om inlichtingen of gelaste verificaties bij scheepvaartmaatschappijen

Periode: 1986–

Bron: EU Verordening 1986, nr. 4056, art. 17–19

Waardering: V 5 jaar

10.1.5.20 Luchtvaart

251.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de totstandkoming van nadere verordeningen tot het vaststellen van groepsvrijstellingen voor groepen bilaterale luchtvaartovereenkomsten

Periode: 1987–

Product: Verordening EC 1987, 3976, houdende groepsvrijstelling van bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen in de sector luchtvervoer; Verordening EC 1988, 4261 betreffende klachten en verzoeken tot het horen van belanghebbenden; Verordening EC 1991, 82, houdende groepsvrijstelling van bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot gronddiensten op luchthavens; Verordening EC 1991, 83, houdende groepsvrijstelling van bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot geautomatiseerde boekingssystemen voor luchtvervoerdiensten.; herzien 1993, 3652; Verordening EC 1991, 84, houdende groepsvrijstelling van bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die betrekking hebben op de gezamenlijke planning en coördinatie van [...] capaciteit [...] passagiers- en vrachtvervoertarieven [...] toekenning van landings- en starttijden.(‘slots’), herzien 1993, 617.

Bron: Verordening Raad 1987, nr. 4056.

Waardering: B (1)

252.

Handeling: Het indienen van klachten van maatschappijen en het voeren van overleg met maatschappijen inzake art. 85 van het EG-verdrag zijnde luchtvaartovereenkomsten

Periode: 1987–

Bron: EU Verordening 1987, nr. 4056, art. 3

Waardering: B (5)

253.

Handeling: Het verlenen van medewerking aan door de EC gedane verzoeken om inlichtingen of gelaste verificaties bij luchtvaartmaatschappijen

Periode: 1987–

Bron: EU Verordening 1987, nr. 3975, art. 9–10

Waardering: V 5 jaar

254.

Handeling: Het zenden van waarnemers naar het overleg tussen luchtvaartmaatschappijen bij overleg over tariefafspraken en/of afspraken van de verdeling van ‘slots’ en luchthavendienstregelingen

Periode: 1993–

Opmerkingen: De hier beschreven gegevens betreffen de bemoeienis van de Minister van Economische Zaken bij de goedkeuring van luchtvaarttarieven door de Minister van Verkeer en Waterstaat ( = handeling 280 van PIVOT-rapport 16: Luchtvaart gebonden). Zij zijn in dit verband kaderstellend.

Bron: EC Verordening 1993, nr. 1617, art. 4, lid 2; art. 5, lid 2

Waardering: V 5 jaar

10.1.5.21 De EG-resolutie 4064/1989 over de controle op machtsconcentraties

255.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de vaststelling van uitvoeringsbepalingen van EG-verordeningen inzake machtsconcentraties

Periode: 1962–

Product: EU Verordening 1990, nr. 2367, inzake aanmelding en het horen van belanghebbenden

Bron: EU Verordening 1989, nr. 4064, art. 29

Waardering: V 5 jaar

256.

Handeling: Het beoordelen van bij de EC aangemelde en aan de Minister gedane mededelingen van economische machtsconcentraties

Periode: 1962–

Bron: EU-verordening 1962, nr. 17; EU-verordening 1989, nr. 4064, art. 19

Waardering: B (5)

257.

Handeling: Het verzoeken om verwijzing van een bij de Europese Commissie aangemelde machtsconcentratie naar zijn beoordelingsbevoegdheid

Periode: 1962–

Bron: EU-verordening 1962, nr. 17; EU Verordening 1989, nr. 4064, art. 9

Waardering: V 5 jaar

258.

Handeling: Het op verzoek van de Europese Commissie verstrekken van inlichtingen over in Nederland werkzame economische machtsconcentraties

Periode: 1962–

Opmerkingen: Dit verzoek kan leiden tot het horen van belanghebbenden en van derden. Dit heeft tot op heden niet plaats gevonden: het horen wordt door de EC zelf gedaan.

Bron: EU-verordening 1962, nr. 17; EU-Verordening 1989, 4064, art. 11.

Waardering: V 15 jaar

259.

Handeling: Het op verzoek van de Europese Commissie verlenen van bijstand bij verificatie van economische machtsconcentraties

Periode: 1989–

Opmerkingen: Verificatie kan zowel worden uitgevoerd door de autoriteiten van de Lidstaten als door EC-functionarissen, eventueel bijgestaan door diezelfde autoriteiten.

Bron: EU Verordening 1989, 4064, art. 12

Waardering: V 15 jaar

260.

Handeling: Het aanwijzen van deelnemers van Nederland in het Adviescomité voor economische concentratiecontrole

Periode: 1989–

Bron: EU Verordening 1989, 4064, art. 19, lid 4

Waardering: V 5 jaar na vervallen

261.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan adviezen van het Adviescomité voor economische concentratiecontrole

Periode: 1989–

Bron: EU Verordening 1989, 4064, art. 19, lid 4

Waardering: B (5)

262.

Handeling: Het doen bijwonen van hoorzittingen ter voorbereiding van schorsing, beperking of verbod van een economische machtsconcentratie

Periode: 1973–

Bron: EU Verordening 1990, nr. 2367, art. 13, lid 3 (Uitvoeringsverordening van 1989, 4064)

Waardering: V 10 jaar

263.

Handeling: Het bij de Europese Commissie aanmelden van in Nederland ontoelaatbare machtsconcentraties door fusies of joint ventures

Periode: 1962–

Bron: EU-verordening 1962, nr. 17; EU Verordening 1989, nr. 4064, art. 22, lid 3

Waardering: B (5)

10.1.5.22 Toepassing van Europese regelgeving over staatssteun

264.

Handeling: Het bij de Hoge Autoriteit/Commissie verzoeken om machtiging voor het verlenen van nationale steunmaatregelen t.b.v de kolenmijn-, de staalindustrie en nevenindustrieën

Periode: 1952–

Produkten: Aanvrage en gegevens

Opmerking: Een communautaire steunregeling is de steunregeling voor cokeskolen en cokes voor de ijzer- en staalindustrie (Beschikking 37/287/EGKS van 15 juli 1973).

Bron: EGKS-Verdrag, art. 56

Waardering: B (5)

266.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de totstandkoming van kaderregelingen van de EGKS of de Europese commissie (Directeur-Generaal Concurrentie of DG IV) tot de toepassing van uitzonderingen op art. 92 van het EG-verdrag

Periode: 1952–

Bron: EEG-verdrag 1956, Artikel 92, lid 2 en 3

Waardering: B (1)

267.

Handeling: Het bemiddelen bij verzoeken van vakMinisters en door hen aangewezen actoren aan de EGKS of de Europese Commissie om toestemming tot het financieel participeren of het verlenen aan steun aan particuliere ondernemingen

Periode: 1952–

Opmerkingen: Tot 1956 was de Minister van EZ de enige betrokken vakMinister vanwege zijn betrokkenheid bij zaken die door de EGKS werden aangestuurd. Het Ministerie heeft ook bemiddeld voor regelingen die door het rijk worden vastgesteld. Voor regelingen van lagere overheden dient het Ministerie van Binnenlandse Zaken van advies.

Bron: EGKS-Verdrag, art. 56; EEG-verdrag 1956, Artikel 93, lid 3

Waardering: V 5 jaar

268.

Handeling: Het bemiddelen bij klachten van bedrijven bij Europese instanties in verband met steunmaatregelen van (buitenlandse) overheden aan particuliere ondernemingen

Periode: 1956–

Opmerkingen: Bedoeld zijn de Europese Commissie en het Europese Hof van Justitie. Meestal betreft het niet-naleving van een beslissing van de EC ten aanzien van steunmaatregelen.

Bron: EGKS-Verdrag, art. 56; EEG-verdrag 1956, Artikel 93, lid 3

Waardering: V 5 jaar

269.

Handeling: Het bemiddelen bij verzoeken van vakMinisters en door hen aangewezen actoren om toestemming tot het financieel participeren of het verlenen aan steun aan particuliere ondernemingen

Periode: 1956–1998

Opmerkingen: Vanaf 1999 dienen steunaanvragen rechtstreeks bij Nederlandse vertegenwoordigingen in de EU te worden aangevraagd.

Bron: EEG-verdrag 1956, Artikel 93, lid 3

Waardering: V 5 jaar

270.

Handeling: Het vertegenwoordigen van het Nederlands standpunt inzake overheidssteun aan bedrijven bij de EU in Brussel

Periode: 1956–1998

Bron: EEG-verdrag 1956, Artikel 93, lid 3

Waardering: B (1)

271.

Handeling: Het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken van steunmaatregelen die door de Europese Commissie verboden zijn

Periode: 1956–

Product: Terugvorderingsbeschikkingen

Bron: EEG-verdrag 1956, Artikel 93, lid 3

Opmerkingen: Bij deze handeling is niet inbegrepen: het ongedaan maken van subsidiebeschikkingen krachtens regelingen waarin al een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van Europese verboden (bijvoorbeeld subsidieregelingen in het kader van bedrijfsverbetering in het MKB). Deze gegevens worden verwerkt in de desbetreffende uitvoeringshandelingen, omdat aanmelding deel uitmaakt van de uitvoeringsprocedure.

Waardering: B (5)

10.1.6 Overheidsopdrachten van openbare werken en leveringen

10.1.6.1 Incidentele voorzieningen

272.

Handeling: Het verzoeken om toestemming van de Europese Commissie om afwijking van Europese regels voor aanbesteding van belangrijke openbare werken op het gebied van infrastructurele voorzieningen ten behoeve van de industrie

Periode: 1980–

Opmerkingen: Deze handeling, die betrekking heeft op uitzonderingssituaties, heeft tot op het moment waarop dit RIO is samengesteld nog niet plaats gevonden voor Nederlandse projecten.

Bron: EU richtlijn 1980, nr. 723, en de daaruit voortkomende administratieve regelingen

Waardering: B (5)

273.

Handeling: Het bemiddelen bij verzoeken van de Europese Commissie om verificatie van de toezending van overheidsgelden naar openbare bedrijven

Periode: 1980–

Bron: EU richtlijn 1980, nr. 723, en de daaruit voortkomende administratieve regelingen

Waardering: B (5)

310.

Handeling: Het bemiddelen bij verzoeken van de Europese Commissie om eenvoudige inlichtingen in het kader van Nederlandse regelgeving inzake de toezending van overheidsgelden naar openbare bedrijven

Periode: 1980–

Bron: EU richtlijn 1980, nr. 723, en de daaruit voortkomende administratieve regelingen

Waardering: V 10 jaar

274.

Handeling: Het bemiddelen bij de toezending van financiële verslagen van openbare bedrijven in de industriesector en verslagen van overheidssteun naar de Europese Commissie

Periode: 1993–

Bron: EU richtlijn 1980, nr. 723, art. 5bis

Waardering: V 10 jaar

10.1.6.2 Werken, leveringen en diensten van overheden en nutsbedrijven

275.

Handeling: Het in overleg met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat vaststellen van wettelijke regelingen inzake aanbesteding van openbare werken door lagere overheden

Periode: 1989–

Bron: EU richtlijn 1989, nr. 440

Waardering: B (1)

276.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van nadere regels inzake aanbestedingsprocedures van openbare werken door lagere overheden en de bij deze procedures te verstrekken gegevens

Periode: 1993–

Product: Besluiten regelgeving overheidsaanbesteding Stb. 1998, 542

Bron: Wet aanbesteding van lagere publiekrechtelijke lichamen 1993, art. 2a, lid 4

Waardering: B (5)

277.

Handeling: Het in samenwerking met andere Ministeries geven van aanwijzingen en richtlijnen aan ambtenaren ter toepassing van Europese regels inzake aanbestedingen

Periode: 1993–

Product: Leidraad Europese aanbestedingsregels, Informatiebulletins en circulaires

Opmerking: Aanbestedingsregels voor bouwwerkzaamheden worden vastgesteld door het Ministerie belast met volkshuisvesting.

Bron: WTO-overeenkomst

Waardering: B (1)

279.

Handeling: Het jaarlijks verslag uitbrengen aan de Europese Commissie over door lagere overheden aanbestede openbare werken

Periode: 1993–

Opmerkingen: Bij deze verslaglegging worden de voorschriften gevolgd die in de Coördinatierichtlijn van de Europese Ministerraad zijn vastgelegd. De gegevens voor dit verslag worden periodiek toegezonden door gedeputeerde staten van de provincies.

Bron: Wet aanbesteding van lagere publiekrechtelijke lichamen 1993, art. 2a, lid 1

Waardering: B (3) jaarverslag

V 5 jaar overige neerslag

10.1.6.3 Overheidsvoorschriften

280.

Handeling: Het aanmelden of het bemiddelen bij aanmeldingen van overheidsvoorschriften en -normen voor industriële en/of landbouwproducten bij de Europese Commissie

Periode: 1981–

Bron: EU richtlijn 1983, Pb L 109, en de daaruit voortkomende administratieve regelingen.

Waardering: V 5 jaar

281.

Handeling: Het op verzoek van de Staten-Generaal inhalen van een achterstand bij aanmeldingen van overheidsvoorschriften en -normen voor industriële en/of landbouwproducten bij de Europese Commissie

Periode: 1997–1998

Opmerking: Dit is een politieke bijzondere omstandigheid. Er wordt bij de beslissing tot bewaring van de gegevens bij deze interventie er vanuit gegaan dat de gegevens bij andere Ministeries kunnen worden vernietigd. De geïnventariseerde achterstand is gepubliceerd in de Staatscourant.

Bron: EU richtlijn 1983, Pb L 109, en de daaruit voortkomende administratieve regelingen.

Waardering: B (5) projectdossier inhalen achterstand

V 5 jaar overige neerslag

10.1.7 Detailhandel

282.

Handeling: Het bij wet vaststellen van regels om onordelijk economisch verkeer in de detailhandel tegen te gaan

Periode: 1945–

Product: Winkelsluitingswet 1951, Stb. Wet beperking cadeaustelsel; Warenwet; Uitverkopenwet 1956, Stb. 347; Uitverkopenwet 1971; Ontwerpwet prijsbekendmakingen 1971 (niet tot stand gekomen); Winkelsluitingswet 1976, Stb. 367; 1984, 137; Wijzigingswet Winkelsluitingswet 1976, Stb; Wet houdende door gemeenten en provincies uit te voeren experimenten op het gebied van decentralisatie en deregulering. (Wet D’gemeenten en D’provincies), Stb. 1991, 449; Winkeltijdenwet 1996, Stb; Burgerlijk Wetboek; Wetboek van Koophandel

Opmerkingen: Een deel van de regelgeving heeft betrekking op andere beleidsterreinen. Zie voor de Wet beperking cadeaustelsel ook het rapport inzake consumentenbeleid. Voorschriften inzake prijsaanduiding zijn thans geregeld in het kader van de Prijzenwet.

Waardering: B (1)

10.1.7.1 Openingstijden van winkels (Winkelsluitingswet 1930)

283.

Handeling: Het goedkeuren van gemeentelijke verordeningen die afwijken van bepalingen van de Winkelwet

Periode: 1946–1952

Opmerkingen: Een dergelijke beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt; tot 1941 berustte de bevoegdheid tot goedkeuring bij de Kroon.

Bron: Winkelsluitingsbesluit 1941, art. 7, lid 1

Waardering: V 5 jaar

284.

Handeling: Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten tot goedkeuring van gemeentelijke verordeningen inzake vaste sluitingsdagdelen

Periode: 1946–1952

Opmerkingen: Een dergelijke beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Bron: Winkelsluitingswet 1930, art. 6, lid 1

Waardering: V 5 jaar

285.

Handeling: Het vaststellen van vaste sluitingsdagdelen voor winkelbranches

Periode: 1946–1952

Opmerkingen: Een dergelijke regeling wordt in de Staatscourant bekend gemaakt. Het gemeentebestuur is bevoegd om voor bepaalde groepen winkelbedrijven of voor uitzonderlijke gevallen ontheffing te verlenen.

Bron: Winkelsluitingsbesluit 1941, art. 9

Waardering: B (5)

286.

Handeling: Het bij ‘algemene beschikking’ machtigen van de gemeenten in het rijk of in delen van het rijk tot het verlenen van ontheffingen van de Winkelsluitingswet wegens bijzondere omstandigheden

Periode: 1946–1952

Opmerkingen: De machtiging geldt vooral een regeling van tijdelijke aard, die voortkomt uit bijzondere omstandigheden. In een dergelijke machtiging kunnen aan de ontheffing voorwaarden worden gesteld.

Bron: Winkelsluitingsbesluit 1941, art. 8

Waardering: B (6)

10.1.7.2 Winkelsluitingswet 1951

287.

Handeling: Het – op verzoek van de brancheorganisaties – bij AMVB stellen van nadere regelingen ter uitvoering van de Winkelsluitingswet 1951

Periode: 1952–1976

Opmerkingen: De wet geeft aan de Minister een tweetal bevoegdheden: Het nader aanwijzen van bedrijven als winkels die vallen onder de Winkelsluitingswet (art. 1, lid 3); Het aanwijzen van groepen winkels die tussen 18.00 uur en 19.00 uur geopend mogen zijn ‘voor het verrichten van werkzaamheden, die beslissend zijn voor het karakter van die winkels.’ (art. 3, lid 3). Een en ander kan slechts geschieden op verzoek van de hoofdbedrijf- of bedrijfschappen dan wel de branche-organisaties in overleg met de werknemers. (art. 14, lid 1).

Bron: Winkelsluitingswet art. 3, lid 2

Waardering: B (5)

288.

Handeling: Het machtigen van gemeentebesturen tot het verlenen van algemene ontheffing van verplichtingen gesteld door de Winkelsluitingswet op grond van buitengewone omstandigheden

Periode: 1952–1976

Opmerkingen: Een dergelijke beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Bron: Winkelsluitingswet, art. 13

Waardering: B (6)

289.

Handeling: Het monitoren van strafverordeningen van gemeentebesturen ten aanzien van de Winkelsluitingswet

Periode: 1952–1976

Opmerkingen: Regelingen betreffende koopavonden (art. 3, lid 3), halvedagsluitingen (art. 4, lid 1) en vakantieregelingen (art. 5, lid 1) dienen aan het Ministerie van Economische Zaken ter kennisneming te worden toegezonden.

Bron: Winkelsluitingswet, art. 17, lid 2

Waardering: V 10 jaar

290.

Handeling: Het verlenen van ontheffing van verplichtingen gesteld door de Winkelsluitingswet aan houders van groepen verkoopautomaten

Periode: 1952–1976

Opmerkingen: Een dergelijke beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Bron: Winkelsluitingswet, art. 16, lid 4

Waardering: V 5 jaar

10.1.7.3 Winkelsluitingswet 1976

291.

Handeling: Het bij AMVB nader aanwijzen van bedrijven die vallen onder de Winkelsluitingswet

Periode: 1976–1996

Product: Aanwijzing van herenkappers, Stb. 1977, 622

Bron: Winkelsluitingswet 1976, art. 1, lid 2

Waardering: B (5)

292.

Handeling: Het bij AMVB vrijstelling verlenen van verplichtingen gesteld door de Winkelsluitingswet aan groepen winkelhouders of bij bijzondere gelegenheden

Periode: 1976–1996

Product: Aanwijzing van diverse groepen en gelegenheden, Stb. 1977, 690

Aanwijzing van diverse groepen en gelegenheden, Stb. 1977, 674; 1979, 88; 1979, 640

Bron: Winkelsluitingswet 1976, art. 11

Waardering: B (5)

293.

Handeling: Het bij Ministeriele regeling vaststellen van de formulieren waarop de waarmerking van openingstijden van winkels dienen te worden aangevraagd en waarop de openingstijden dienen te worden aangekondigd

Periode: 1976–1996

Product: Beschikking tot uitvoering van artikel 2, lid 2 van de Winkelsluitingswet 1976 (Stcrt.1978, 68); wijziging (Stcrt. 1991, 218)

Bron: Winkelsluitingswet 1976, art. 2, lid 2

Waardering: V, 10 jaar na vervallen

294.

Handeling: Het bij Ministeriele regeling aanwijzen van D’gemeenten en het vaststellen van de formulieren waarop de waarmerking van experimentele openingstijden van winkels dienen te worden aangevraagd en dienen te worden aangekondigd

Periode: 1976–1996

Product: Beschikking tot aanwijzing van experimenteergemeenten (Stcrt. 1991, 610)

Bron: Winkelsluitingswet 1976, art. 15a (=Wet D’gemeenten en D’provincies, art 10)

Waardering: B (5)

295.

Handeling: Het bij circulaire uitvaardigen van nadere aanwijzingen over de uitvoering van de Winkelwet

Periode: 1976–1996

Product: Circulaire van 1978 (Stcrt. 68); Circulaire van 1979 (Stcrt. 91); Circulaire van 1980 (Stcrt. 83); Circulaire van 1981 (Stcrt. 120); Circulaire van 1984 (Stcrt. 121); Circulaire van 1988 (Stcrt. 109) inzake ‘particuliere markten’; Circulaire van 1991 voor experimenterende D’gemeenten

Waardering: V 5 jaar

296.

Handeling: Het goedkeuren van gemeentelijke verordeningen tot vrijstelling van verplichtingen gesteld door de Winkelsluitingswet aan bepaalde groepen van winkelhouders

Periode: 1976–1996

Bron: Winkelsluitingswet 1976, art. 9, lid 2

Waardering: V 5 jaar

297.

Handeling: Het voorbereiden van een kroonuitspraak inzake een beroep tegen gemeentelijke beschikkingen op verzoeken om ontheffing van verplichtingen inzake de winkelsluitingswet bij bijzondere gelegenheden

Periode: 1976–1996

Bron: Mededeling in de circulaire van 1981 Stcrt. 120

Waardering: V 10 jaar

298.

Handeling: Het goedkeuren van gemeentelijke verordeningen tot het niet van toepassing zijn van bij AMVB vastgestelde vrijstellingen van verplichtingen gesteld door de Winkelsluitingswet

Periode: 1976–1996

Bron: Winkelsluitingswet 1976, art. 11, lid 2

Waardering: V 5 jaar

10.1.7.4 Winkeltijdenwet 1996

300.

Handeling: Het bij AMVB vaststellen van algemene vrijstellingen van bepalingen van de WTW

Periode: 1996–

Bron: Winkeltijdenwet, art. 5, 8.

Waardering: B (1)

10.1.7.5 Uitverkopen

10.1.7.5.1 Uitverkoopwet 1935

302.

Handeling: Het vaststellen van modellen van vergunningaanvragen en van door de Kamer van Koophandel te verstrekken vergunningsbewijzen inzake uitverkopen

Periode: 1946–1957

Bron: Uitverkoopwet 1935, art. 2.

Waardering: B (5) model

V 5 jaar overige neerslag

303.

Handeling: Het beslissen op een beroep tegen beschikkingen van Kamers van Koophandel inzakevergunningen aan ondernemers voor het houden van uitverkopen

Periode: 1946–1957

Opmerkingen: Indien tegen een beschikking van de Kamer van Koophandel beroep wordt ingesteld, stelt de Minister de KvK hiervan op de hoogte; binnen een maand neemt hij eenbesluit. Indien het beroep van de klager wordt toegewezen, wordt de Kamer van Koophandel verzocht een nieuwe beschikking te treffen waarin de uitspraak van de Minister in acht wordt genomen.

Bron: Uitverkoopwet 1935, art. 11.

Waardering: V 5 jaar

10.1.7.5.2 Uitverkopenwet 1956

305.

Handeling: Het bij AMVB stellen van nadere regels voor de uitvoering van de Uitverkopenwet 1956

Periode: 1956–1984

Product: Uitverkopenbesluit, Stb. 1956, 347

Opmerkingen: De Minister heeft de bevoegdheid om:vast te stellen welke gegevens er bij de aanvrage van een vergunning bij de Kamer van Koophandel moeten worden ingediend; (art. 6); vast te stellen welk bedrag er bij de indiening van een aanvraag dient te worden betaald (art. 10); nadere voorschriften vast te stellen ter bevordering van een goede uitvoering van de wet (art. 14).

Bron: Uitverkopenwet 1956

Waardering: V 5 jaar

306.

Handeling: Het bij Ministeriele regeling vaststellen van tijdsruimten waarbinnen uitverkopen mogen worden gehouden zonder vergunning van de Kamer van Koophandel

Periode: 1956–1984

Opmerkingen: De perioden mogen niet meer bedragen dan twee per jaar en mogen maximaal 19 werkdagen omvatten.

Bron: Uitverkopenwet 1956, art. 3

Waardering: V 5 jaar

307.

Handeling: Het delegeren van regelingsbevoegdheden ten aanzien van tijdsruimten waarbinnen uitverkopen mogen worden gehouden aan hoofdbedrijfschappen of productschappen

Periode: 1956–1984

Bron: Uitverkopenwet 1956, art. 3, lid 4

Waardering: V 5 jaar

11. Deel B Handelingen van actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Economische Zaken

11.1 Actor: Commissie Economische Mededinging

172.

Handeling: Het adviseren inzake het algemeen verbindend- en onverbindendverklaringen van bepalingen in mededingingsregelingen.

Periode: 1958–

Grondslag: WEM, art. 7.

Product: Adviezen

Waardering: B (5)

177.

Handeling: Het adviseren inzake bij AMVB algemeen onverbindend te verklaren bepalingen in mededingingsregelingen.

Periode: 1958–1997

Grondslag: WEM, art. 11

Product: adviezen

Waardering: B (5)

179.

Handeling: Het adviseren inzake verzoekers van aanmelders van een regeling om vrijstelling van bij AMVB algemeen onverbindend verklaarde bepalingen in mededingingsregelingen.

Periode: 1958–1997

Grondslag: WEM, art. 13

Product: adviezen

Waardering: B (5)

181.

Handeling: Het adviseren van de Minister de onverbindenverklaring van mededingingsregelingen wegens vastgestelde strijdigheid met het algemeen belang.

Periode: 1958–1997

Grondslag: WEM, art. 19, lid 1-2. Art. 20

Product: adviezen

Opmerking: Hierbij zijn ook de onderzoeken van de commissie inbegrepen die omschreven zijn in art. 16 van de wet en kunnen leiden tot voorafgaand advies van de Minister.

Waardering: B (5)

183.

Handeling: Het adviseren van de Minister inzake het tijdelijk ongeldig verklaren van mededingingsregelingen ter wille van het algemeen belang.

Periode: 1995–1997

Grondslag: WEM Stb 1994, Stb 801, art. 9g, lid 8

Product: Adviezen

Waardering: B (5)

186.

Handeling: Het adviseren van de Minister inzake te treffen maatregelen tegen economische machtsposities in strijd met het algemeen belang

Periode: 1958–1997

Grondslag: WEM, art. 25

Product: Advies

Waardering: B (5)

11.2 Actor: Commissie Ordelijk Economisch Verkeer

7.

Handeling: Het adviseren van de Minister inzake het beleid betreffende het ordelijk economisch verkeer

Periode: 1964–1967

Product: Advies

Waardering: B (1)

11.3 Actor: Economische Controledienst

234.

Handeling: Het op last van de Europese Commissie verifiëren van inbreuken van de EG-verdragsbepalingen op het gebied van mededinging

Periode: 1962–

Bron: EEG-verordening van de Raad nr. 17, Pb. EG 204/62, art.14

Waardering: V 10 jaar

259.

Handeling: Het op verzoek van de Europese Commissie verlenen van bijstand bij verificatie van economische machtsconcentraties

Periode: 1989–

Opmerkingen: Verificatie kan zowel worden uitgevoerd door de autoriteiten van de Lidstaten als door EC-functionarissen, eventueel bijgestaan door diezelfde autoriteiten.

Bron: EU Verordening 1989, 4064, art. 12

Waardering: V 15 jaar

304.

Handeling: Het opsporen van overtredingen van de Uitverkopenwet.

Periode: 1935–1956

Grondslag: Uitverkopenwet 1935

Product: opsporingsdossiers

Waardering: V 5 jaar

309.

Handeling: Het opsporen van overtredingen van de Uitverkopenwet.

Periode: 1956–1984

Grondslag: Memorie van Antwoord intrekking uitverkopenwet 1984

Waardering: V 5 jaar

11.4 Actor: Interdepartementaal Steunoverleg

265.

Handeling: Het voeren van overleg over het opstellen van richtlijnen inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Periode: 1998–

Grondslag: EEG-verdrag 1956, Artikel 93, lid 3

Product: Notulen

Opmerking: De Minister van Economische Zaken is voorzitter van deze commissie. Andere departementen die deelnemen aan het overleg zijn Financiën, LNV, VWS, OCenW, SZW

Waardering: B (5)

11.5 Actor: Nederlandse Mededingingsautoriteit

11.5.1 Organisatie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit Nma

193.

Handeling: Het vaststellen van nadere regels omtrent de uitvoering van de Mededingingswet

Periode: 1998–

Product: Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Mw

Opmerking: Deze besluiten

Bron: Art. 5:11 Awb

Waardering: V 10 jaar na vervallen

194.

Handeling: Het opstellen van nadere aanwijzingen over de toepassing van de Mededingingswet

Periode: 1998–

Product: Voorlichtingsbrochures en formulieren, mededelingen op de website.

Opmerkingen: Het betreft toezicht op concentraties; kartelverbod; misbruik van een economische machtspositie; het melden van een concentratie; het aanvragen van ontheffing; het indienen van een klacht.

Bron: Art. 4: 4 Awb (jo. Art. 35, lid 1 Mw)

Waardering: V 5 jaar

198.

Handeling: Het aanwijzen van toezichthoudende ambtenaren

Periode: 1997–

Product: Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Mw. Stcrt. 1998, 1

Opmerking: Deze toezichthoudende ambtenaren kunnen ook zitting hebben in andere toezichthoudende organen als de Verzekeringskamer, de Belastingkamer en in de Dte.

Bron: Art. 5:11 Awb

Waardering: V 5 jaar na beëindigen benoeming

199.

Handeling: Het instellen van bijzondere organen

Periode: 1998–

Product: Besluit tot instelling adviescommissie bezwaarschriften, Strct. 1998, 146

Bron: Art. 5:11 Awb

Waardering: V 10 jaar

200.

Handeling: Het sluiten en eventueel herzien van overeenkomsten met zelfstandige bestuursorganen met toezichthoudende bevoegdheden op economische marktsectoren

Periode: 1998–

Product: Protocol van samenwerking (bestuursovereenkomst)

Opmerking: In 1998 werd een protocol van samenwerking gesloten met de OPTA. Op 10 december 1999 werd een protocol gesloten met de Nederlandse Bank en de Verzekeringskamer als toezichthoudende organen inzake het bank- en verzekeringswezen. In elk protocol is vastgesteld dat de overeenkomst periodiek wordt geëvalueerd

Bron: Integraal Mededingingsrecht 1999, p. 287, vlgg

Waardering: B 4

201.

Handeling: Het benoemen van leden van een bezwaarcommissie tegen beschikkingen van de directeur-generaal van de Nma

Periode: 1997–

Opmerkingen: Deze commissie adviseert directeur-generaal van de Nma. In geval van bezwaren tegen zijn beschikkingen.

Bron: Mededingingswet, art 92; Mandaatregeling 1998

Waardering: V 5 jaar na beëindigen benoeming

202.

Handeling: Het op verzoek van binnenlandse en buitenlandse overheidsinstellingen verstrekken van inlichtingen over machtsconcentraties en mededingingsafspraken

Periode: 1997–

Product: Gegevens, verwerkt in de Nma-website 1999

Opmerkingen: Het betreft hier verstrekking van gegevens met betrekking tot het tegengaan van kartels en machtsconcentraties.

Bron: Mededingingswet, art 91

Waardering: V 5 jaar

203.

Handeling: Het op verzoek van samenwerkingspartners verstrekken van inlichtingen over aldaar af te handelen aanmeldingen van machtsconcentraties en mededingingsafspraken

Periode: 1997–

Opmerkingen: Het betreft hier verstrekking van gegevens met betrekking tot het tegengaan van kartels en machtsconcentraties.

Bron: de desbetreffende samenwerkingsprotocollen

Waardering: V 5 jaar

11.5.2 Mededingingsafspraken & Ontheffingen

204.

Handeling: Het na aanmelding van mededingingsafspraken al dan niet verlenen van een ontheffing van het verbod tot deze afspraken of het verlengen daarvan

Periode: 1998–

Product: Beschikking

Opmerking: Bij deze handeling behoren ook procedures met betrekking tot bezwaar en beroep tegen deze beschikkingen.

Bron: Mededingingswet, art. 17-22

Waardering: B (5) met betrekking tot neerslag naar aanleiding van een klacht

Overig: V 10 jaar na vervallen

205.

Handeling: Het toetsen van bestaande en vóór de invoering van de Mededingingswet toegelaten mededingingsafspraken

Periode: 1998–1999

Opmerkingen: Het betreft hier een eenmalige actie op grond van een overgangsregeling.

Bron: Mededingingswet, art. 100

Waardering: V 10 jaar na vervallen

206.

Handeling: Het intrekken van verleende ontheffingen van een verbod op mededingingsafspraken

Periode: 1998–2004

Bron: Mededingingswet art. 23

Waardering: V 10 jaar na vervallen

207.

Handeling: Het van toepassing verklaren van de Mededingingswet op samenwerkingsverbanden met een opbrengst en omzet beneden de Nederlandse norm of van samenwerkingsverbanden waarvoor een Europese vrijstelling geldt

Periode: 1998–

Opmerkingen: De directeur-generaal van de Nma kan dit doen, als een dergelijke afspraak de marktwerking dreigt te belemmeren. Hij maakt zijn voornemen tot het van toepassing verklaren van de Mededingingswet bekend aan de samenwerkende partners, die in de gelegenheid worden gesteld hun mening aan de Nma kenbaar te maken. Daarna neemt hij een definitieve beschikking.

Bron: Mededingingswet art. 9, art. 13, lid 2

Waardering: B (5)

11.5.3 Uitzonderingen op het kartelverbod

208.

Handeling: Het op aanvraag van toepassing verklaren van een per AMVB vastgestelde vrijstelling van een samenwerkingsafspraak

Periode: –

Opmerkingen: In de Mededingingswet is vastgesteld dat een dergelijke vrijstelling niet wordt verleend dan na schriftelijk overleg met de belanghebbenden. Een vrijstellingsbesluit met een dergelijke bevoegdheid is tot op heden nog niet vastgesteld.

Bron: Mededingingswet art. 7, lid 3; 15, lid 4: het desbetreffende AMVB

Waardering: V 10 jaar na vervallen

209.

Handeling: Het op verzoek van belanghebbenden alsnog doen van uitspraken ten aanzien van uitzonderlijke bagatel-afspraken

Periode: –

Product: Kartelbeschikking

Opmerkingen: Een dergelijk besluit is tot op heden nog niet genomen.

Bron: Mededingingswet art. 15

Waardering: B (5)

210.

Handeling: Het alsnog verbieden of vergunningplichtig stellen van vrijgestelde exclusieve-afnameovereenkomsten van samenwerkingsverbanden in de detailhandel

Periode: 1998–

Product: Kartelverbod

Opmerkingen: Bepaalde samenwerkingsovereenkomsten in de detailhandel zijn vrijgesteld (Stb. 1997, 704). Als voorwaarde voor afnameovereenkomsten is echter gesteld dat een ondernemer niet meer dan 60% verplicht is af te nemen, Is deze norm overschreven, dan kan de Nma alsnog art. 6.1 van de Wm van toepassing verklaren.

Bron: Besluit vrijstelling samenwerkingsovereenkomsten detailhandel, art. 4

Waardering: V 10 jaar na vervallen

11.5.4 Aanmelding van economische machtsconcentraties

211.

Handeling: Het beschikken op aanmeldingen van economische machtsconcentraties

Periode: 1998–

Bron: Mededingingswet art. 34 e.v

Waardering: B(5) Besluit, indien er geen vergunning voor economische machtsconcentratie nodig is;

V, 10 jaar overige neerslag

B (5) voor alle neerslag, indien er wel een vergunning voor economische machtsconcentratie nodig is.

212.

Handeling: Het verlenen van tijdelijke ontheffingen aan economische machtsconcentraties van hun meldingsplicht

Periode: 1998–

Bron: Mededingingswet art. 40, lid 1

Waardering: V 10 jaar na onherroepelijkheid

213.

Handeling: Het beschikken op verzoeken om vergunningen van economische machtsconcentraties

Periode: 1998–

Product: Vergunningen met daaraan verbonden voorwaarden

Bron: Mededingingswet art. 41 e.v

Waardering: B(5)

214.

Handeling: Het verlenen van tijdelijke ontheffingen aan machtsconcentraties van door de Nma verboden handelingen

Periode: 1998–

Bron: Mededingingswet art. 46, lid 1

Waardering: V 10 jaar na onherroepelijkheid

215.

Handeling: Het intrekken of wijzigen van vergunningen aan machtsconcentraties

Periode: 1998–

Opmerkingen: Deze vergunningen worden ingetrokken indien gebleken is dat de mededelingen die daartoe hebben geleid onjuist blijken te zijn geweest. Veelal is dit een reactie op klachten van benadeelde derden.

Bron: Mededingingswet art. 45

Waardering: B(5)

11.5.5 Toelating van bedrijven met een taak van algemeen economisch belang

216.

Handeling: Het op aanvraag beoordelen van bedrijfswerkzaamheden van ondernemingen die bij wet zijn belast met een taak van algemeen economisch belang.

Periode: 1998–

Bron: Mededingingswet art. 25

Waardering: B(5)

11.5.6 Toezicht en sancties

219.

Handeling: Het opleggen van boeten en dwangsommen bij vastgestelde overtredingen van de mededingingswet

Periode: 1997–

Opmerkingen: De directeur-generaal van de Nma maakt bij constatering van een overtreding, die kan leiden tot de oplegging van een boete of dwangsom, rapport op. Hierop heeft de betrokken onderneming de gelegenheid zijn zienswijze uiteen te zetten; ook andere belanghebbenden kunnen dit doen. Daarna stelt de DG zijn beschikking vast. De boete bedraagt maximaal 1 miljoen gulden of, indien dit meer is, 10% van de omzet van de concentratie. De last onder dwangsom kan dienen om een overtreding ongedaan te maken. Beide maatregelen sluiten elkaar niet uit. De overtreding verjaart na vijf jaar.

Bron: Mededingingswet, art. 56-65

Waardering: B(5)

220.

Handeling: Het intrekken of wijzigen van lastgevingen onder dwangsom

Periode: 1998–

Bron: Mededingingswet art. 66

Waardering: B(5)

221.

Handeling: Het opleggen van voorlopige last onder dwangsom

Periode: 1998–

Bron: Mededingingswet art. 83-87

Waardering: B(5)

222.

Handeling: Het opleggen van boeten bij vastgestelde overtreding van de medewerkingsplicht van ondernemingen

Periode: 1997–

Opmerkingen: De Directeur-generaal kan boetes opleggen bij het verstrekken van onjuiste gegevens, het weigeren van toezicht en het verlenen van tegenwerking. De overtreding verjaart na twee jaar.

Bron: Mededingingswet, art. 69-82

Waardering: B(5)

223.

Handeling: Het opleggen van boeten bij door het concentratietoezicht vastgestelde overtredingen van vergunningen.

Periode: 1997–

Opmerkingen: De overtreding verjaart na twee jaar.

Bron: Mededingingswet, art. 69–82

Waardering: B(5)

11.6 Actor: Rijksbureau voor handel en nijverheid

143.

Handeling: Het bemiddelen bij aanvragen van vergunningen van ondernemingen van industriële en groothandelsbedrijven van artikelen onder hun ressort.

Periode: 1946–1950

Grondslag: Circulaire van de Minister 1946 22265 HIP/158

Opmerking: Hieronder is inbegrepen: het toekennen van vergunningen op grond van eerder toegekende bevoegdheden ter afdoening van aanvragen vóór 15 april 1946.

Waardering: V 5 jaar

12. Deel C Overige actoren

12.1 Actor: Minister van Binnenlandse Zaken (Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

171.

Handeling: Het overleggen met het Ministerie van Economische Zaken inzake het algemeen verbindend verklaren van aangemelde mededingingsregelingen.

Periode: 1958–1959

Grondslag: WEM, art. 6, lid 1, met uitvoeringsbesluit in Stb. 1958, 490

Waardering: V 5 jaar

12.2 Actor: Minister van Financiën

311.

Handeling: Het opstellen van richtlijnen inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Periode: 1998–

Grondslag: EEG-verdrag 1956, artikel 93, lid 3

Produkt Richtlijnen, aanmeldingsprocedures, notificaties

Waardering: B (5)

12.3 Actor: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV)

311.

Handeling: Het opstellen van richtlijnen inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Periode: 1998–

Grondslag: EEG-verdrag 1956, artikel 93, lid 3

Produkt Richtlijnen, aanmeldingsprocedures, notificaties

Waardering: B (5)

12.4 Actor: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)

311.

Handeling: Het opstellen van richtlijnen inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Periode: 1998–

Grondslag: EEG-verdrag 1956, artikel 93, lid 3

Produkt Richtlijnen, aanmeldingsprocedures, notificaties

Waardering: B (5)

12.5 Actor: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)

311.

Handeling: Het opstellen van richtlijnen inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Periode: 1998–

Grondslag: EEG-verdrag 1956, artikel 93, lid 3

Produkt Richtlijnen, aanmeldingsprocedures, notificaties

Waardering: B (5)

12.6 Actor: Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)

311.

Handeling: Het opstellen van richtlijnen inzake de aanmeldingen van overheidssteun bij de Europese Commissie.

Periode: 1998–

Grondslag: EEG-verdrag 1956, artikel 93, lid 3

Produkt Richtlijnen, aanmeldingsprocedures, notificaties

Waardering: B (5)

1

Stb. 1995, 495.

2

MVT Wet op de Economische Mededinging, HdTK 1954–1955, 3295, nr. 7 (ibid.).

3

Zie bijvoorbeeld de rapportage Borschette, Handelingen Europees Parlement van 12 februari 1973, p. 13–14.

4

Aangehaald in Drucker en Bodenhausen 1976, p. 205.

5

Verslag Europa-Overleg van het Ministerie van Economische Zaken, maandag 11 januari 1999 (EUR 239).

6

Wetswijzinging 1994, Stb. 501.

7

HdEK 1985–1986 16.555. Voor het overige vallen besluiten over gegevens met betrekking tot de uitvoering van de WEM onder de Wet Openbaarheid van Bestuur.

Naar boven