Subsidieregeling Programma Akademie-assistenten

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 23 september 2008, nr. HO&S/BL/2008/22798, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor projecten in het kader van het programma voor Akademie-assistenten (Subsidieregeling Programma Akademie-assistenten)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

1

Inleidende bepalingen

Artikel 1

Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. Akademie-assistent: door de instelling voor het programma geselecteerde student.

Artikel 2

Doelomschrijving

1. De Minister kan een subsidie verstrekken aan bekostigde universiteiten voor projecten in verband met het bevorderen van de functie van Akademie-assistenten in het wetenschappelijk onderwijs.

2. De subsidie wordt verleend voor projecten, waarmee wordt beoogd inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de functie van Akademie-assistenten, uit te oefenen door studenten van masteropleidingen, een structurele inbedding kan krijgen binnen de universiteit, meer in het bijzonder in het wetenschappelijk onderzoek. Daarbij geldt dat:

a. voor de subsidieaanvragen, bedoeld in artikel 3, tweede lid onder a, het doel is te leren wat de meest effectieve manieren zijn om functie van de Akademie-assistent vorm te geven en te organiseren;

b. voor de subsidieaanvragen, bedoeld in artikel 3, tweede lid onder b, het doel is te beoordelen of het hier om een duurzame functie gaat die structureel kan worden ingepast.

Artikel 3

Subsidieaanvrager

1. Subsidie wordt verleend aan een bekostigde universiteit, opgenomen in de onderdelen a en b van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

2. De subsidie wordt verleend in twee aanvraagrondes:

a. een ronde voor het jaar 2009;

b. een ronde voor de jaren 2010 tot en met 2012.

Artikel 4

Vaststelling subsidieplafond

1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is een bedrag van € 4 miljoen beschikbaar.

2. Voor de ronde voor het jaar 2009 is een bedrag van € 1 miljoen beschikbaar.

3. Voor de ronde voor de jaren 2010 tot en met 2012 is een bedrag van € 3 miljoen beschikbaar.

4. Van het in het eerste lid genoemde bedrag wordt een bedrag van ten hoogste € 130.000 ter beschikking gesteld voor de werkzaamheden van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, bedoeld in artikel 10.

2

Subsidieaanvraag

Artikel 5

Subsidieaanvraag

1. De subsidie wordt op aanvraag verleend.

2. De subsidieaanvraag wordt ingediend bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, bedoeld in artikel 10.

Artikel 6

Vereisten

De subsidieaanvraag omvat een plan van aanpak, dat:

a. een beschrijving bevat van de taken die de Akademie-assistenten gaan verrichten en bij welke faculteit zij worden ingezet;

b. inzicht biedt in de functievereisten, wijze van werving en selectie van de Akademie-assistenten en de omvang en berekenwijze van de vergoeding die zij ontvangen;

c. inzicht biedt in de opzet en organisatie van het voorstel inclusief de verdeling van verantwoordelijkheden binnen de faculteit en universiteit;

d. inzicht biedt in de wijze waarop sprake kan zijn van een structurele inbedding van het instrument en op basis van welke resultaten een positief besluit hiertoe door wie zal worden genomen;

e. inzicht biedt in de wijze waarop evaluatie aan het eind van de looptijd wordt vormgegeven;

f. een begroting bevat voor het totale project.

Artikel 7

Termijn indiening

De subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt ingediend:

a. voor de ronde, bedoeld in artikel 3, tweede lid onder a vóór 1 november 2008;

b. voor de ronde, bedoeld in artikel 3, tweede lid onder b vóór 1 november 2009.

3

Subsidieverlening

Artikel 8

Criteria verdeling bij subsidieverlening

De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen met betrekking tot projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de regeling.

Artikel 9

Besluitvorming door Minister

De Minister beschikt uiterlijk op 1 februari 2009 op de aanvragen, bedoeld in artikel 7, onder a, en uiterlijk 1 maart 2010 op de aanvragen, bedoeld in artikel 7,onder b.

Artikel 10

Advies voorafgaand aan subsidieverlening

1. De Minister beslist over de subsidieverlening op basis van het advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

2. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen baseert zich bij haar advisering op de volgende criteria:

a. de inhoud en opzet van het voorstel;

b. het niveau van de studenten, blijkend uit de selectieprocedure van de faculteit; en

c. de uitvoerbaarheid.

3. De criteria genoemd in het tweede lid, alsmede de aanvraag- en beoordelingsprocedure, zijn nader uitgewerkt in het beoordelingskader in bijlage 1 van deze regeling .

4. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen stelt van de door haar positief beoordeelde subsidieaanvragen een ranglijst op.

5. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen bewaakt de voortgang van de gesubsidieerde projecten.

6. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen dient voor de door haar te verrichten werkzaamheden uiterlijk 1 oktober 2008 een begroting in bij de Minister.

Artikel 11

Tijdvak subsidieverlening

Subsidie wordt verleend voor:

a. een periode van 1 jaar voor de ronde, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a;

b. voor een periode van maximaal 3 jaar voor de ronde, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b.

4

Verplichting subsidieontvanger

Artikel 12

Aanvullende subsidieverplichting

1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te verschaffen.

Artikel 13

Verslag van activiteiten in verband met bewaking van de voortgang

De subsidieontvanger levert de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen desgevraagd de benodigde gegevens aan voor de bewaking als bedoeld in artikel 10, vijfde lid.

5

Subsidievaststelling

Artikel 14

Verslag van de activiteiten

1. De subsidieontvanger dient het verslag van de activiteiten van een subsidie, bedoeld in artikel 7, onder a, in vóór 1 juli 2010, en voor een subsidie, bedoeld in artikel 7, onder b, vóór 1 juli volgend op de duur van het tijdvak, bedoeld in artikel 11, onder b, in bij de Minister.

2. Het verslag bevat, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten, vermeld in het plan van aanpak en de feitelijke realisatie.

Artikel 15

Financiële verslaglegging

1. De subsidieontvanger verantwoordt jaarlijks de ontvangen bedragen in de tabel Financiële Specificatie Rijkssubsidies (FSR) en in model G (geoormerkte subsidies) bij het jaarverslag.

2. De verslaglegging wordt ingediend bij de Minister.

3. De Minister stelt binnen dertien weken na ontvangst van de verslaglegging, bedoeld in het eerste lid en het verslag, bedoeld in artikel 14, de subsidie vast.

4. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen verantwoordt de uitgaven na afloop van het programma in het jaarverslag.

6

Betaling

Artikel 16

Voorschotten

1. De Minister verleent de subsidieontvangers, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, een voorschot ter hoogte van het verleende subsidiebedrag.

2. De Minister verleent de subsidieontvangers, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, jaarlijks een voorschot van ten hoogste:

a. het verleende subsidiebedrag indien het een aanvraag voor één jaar betreft;

b. de helft van het verleende subsidiebedrag indien het een aanvraag van twee jaar betreft en

c. 1/3 van het verleende subsidiebedrag indien het een aanvraag voor drie jaar betreft.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 18

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Programma Akademie-assistenten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage die ter inzage wordt gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en wordt bekendgemaakt op www.cfi.nl, de internetsite van CFI, agentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de website van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H.A. Plasterk.

Toelichting

Algemeen

Op voorstel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (hierna: KNAW) en het Interstedelijk Student Overleg (hierna: ISO) wordt met deze subsidieregeling een nieuw programma geïntroduceerd: Akademie-assistenten. Het programma is bedoeld voor faculteiten van Nederlandse universiteiten en beoogt talentvolle en gemotiveerde studenten de kans te bieden om nadrukkelijk te profiteren van de kennis, expertise en enthousiasme van excellente wetenschappers, of anders gezegd, ze te involveren in een superuitdagende leeromgeving, en ze te interesseren voor een wetenschappelijke loopbaan. Ze ontvangen daarvoor een vergoeding die het hun mogelijk maakt bijbaantjes die niets met de wetenschap te maken hebben te verruilen voor een assistentschap gericht op excellent academisch werk (‘van de tap naar het lab’).

Om het plan te introduceren roept de Minister van OCW (in twee rondes) universiteiten op om te komen met aansprekende voorstellen om talentvolle masterstudenten structureel te betrekken bij wetenschappelijk onderzoek en dat dan ingevuld op een interessante en uitdagende manier. Beoogd wordt om talentvolle studenten van masteropleidingen in een vroeg stadium te interesseren voor het wetenschappelijk onderzoek en een wetenschappelijke loopbaan. De studenten moeten in het plan ook echt de kans krijgen aan iets bijzonders mee te werken, en het beste uit zich zelf te halen. Assisteren bij een practicum of het in stilte verwerken van survey-gegevens, hoe nuttig en leerzaam ook, zijn niet direct zaken waaraan in dit verband wordt gedacht. Het zelf bedenken en uitvoeren van een experiment wel, en heel uitdrukkelijk het meewerken met een docent-onderzoeker. Van deze docent-onderzoeker wordt verwacht dat hij een onderzoeker van niveau is, die de student kan inspireren en motiveren. De ontwikkeling van plannen wordt bij voorkeur overgelaten aan de onderzoekers zelf, in samenspraak met de talentvolle studenten. Zij weten immers het beste hoe ze voor hun onderscheiden vakgebieden tot aansprekende vormen kunnen komen. Voorop staat het persoonlijke contact tussen de student en een inspirerende onderzoeker.

Het idee van de pilot is om niet te strak voor te schrijven hoe de projecten er uit moeten zien, maar aan faculteiten de kans te geven ideeën te ontwikkelen die passen bij hun specifieke situatie.

Besloten is om te werken met twee rondes van indiening en beoordeling van subsidieaanvragen, waarbij het in de eerste ronde aanvragen gaat om subsidies voor één jaar (2009), en in de tweede ronde om subsidies voor ten minste één jaar en ten hoogste drie jaar, te weten de jaren 2010 t/m 2012.

Doel hiervan is het eerste jaar te leren wat de beste manieren zijn om functie van de Akademie-assistent vorm te geven en te organiseren, waarna in de daaropvolgende jaren kan worden beoordeeld of het hier om een duurzame functie gaat die structureel kan worden ingepast. Het gaat dan om een functie naast die van bijvoorbeeld universitair (hoofd)docent of promovendus.

Na afronding van het gehele traject zal een evaluatie plaatsvinden hetgeen zal uitmonden in een advies aan de Minister over de wenselijkheid van een structurele inbedding van de Akademie-assistent binnen de organisatie van de universiteit.

Administratieve lasten

De administratieve lasten voor de instellingen beperken zich tot het opstellen van een aanvraag. Daarmee is een relatief klein bedrag gemoeid. De KNAW dient één maal een begroting in en legt één maal verantwoording af over de door haar gedane uitgaven.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel wordt nader aangegeven om welke minster het in de regeling gaat en wat wordt verstaan onder een Akademie-assistent.

Artikel 2

In dit artikel wordt de doelstelling van de subsidie aangegeven. Er worden twee fasen onderscheiden. In de eerste fase gaat het erom dat inzicht wordt verkregen in de wijze waarop de functie van Akademie-assistent binnen de deelnemende universiteiten het beste vorm kan worden gegeven. In de tweede, daarop volgende fase wordt nagegaan of de functie een permanente plaats kan krijgen binnen de organisatie van het wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 3

In dit artikel wordt verwezen naar de Bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Daarin zijn alle openbare en bijzondere universiteiten opgenomen die een rijksbijdrage ontvangen. Alleen die instellingen kunnen een beroep doen op deze subsidieregeling. Daarnaast wordt aangegeven dat het hier gaat om een subsidie die wordt verleend in twee aanvraagrondes. Daaraan wordt in de artikelsgewijze toelichting op artikel 2 al gerefereerd. De eerste ronde duurt een jaar, de tweede ronde duurt ten hoogste drie jaar.

Per instelling kunnen meerdere aanvragen worden ingediend. Per aanvraag wordt in de eerste ronde een richtbedrag gehanteerd van € 95.000.

Artikel 4

Het subsidieplafond voor deze regeling is € 4 miljoen, waarbij een bedrag van € 1 miljoen is bestemd voor de eerste ronde en € 3 miljoen voor de tweede ronde.

In het tweede lid wordt geregeld dat op het bedrag van € 4 miljoen de kosten die gepaard gaan met de advisering door de KNAW in mindering worden gebracht. Het gaat hier om een bedrag van ten hoogste € 130.000 dat aan de KNAW beschikbaar wordt gesteld op basis van een door de KNAW op te stellen betalingsritme. Er wordt vanuit gegaan dat subsidies zullen worden verstrekt voor het totaal feitelijk ter beschikking staande bedrag, zijnde ten minste € 3.870.000.

Het totale bedrag van € 4 miljoen wordt, verdeeld over 4 jaar, beschikbaar gesteld in gelijke delen van € 1 miljoen per jaar. Dit bedrag is telkens bestemd voor het verlenen van de subsidies en de betaling van de kosten, verbonden aan advisering over en bewaking van de projecten door de KNAW.

Artikel 5

Instellingen moeten hun subsidieaanvragen indienen bij de KNAW. Het adres is:

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

Programma Akademie-assistenten

Postbus 19121,

1000 GC Amsterdam.

De KNAW zal ten behoeve van de aanvraag een formulier met toelichting ontwikkelen, dat via de website www.knaw.nl/akademieassistenten is te verkrijgen.

Artikel 6

De subsidieaanvraag moet worden voorzien van een plan van aanpak. Daarin wordt een beschrijving gegeven van de inhoud van het project, een begroting en een evaluatie. Het gaat daarbij in het bijzonder om:

– een beschrijving van de taken die de Akademie-assistenten gaan verrichten en bij welke faculteit respectievelijk in welk onderzoeksgebied zij worden ingezet. Hiermee wordt beoogd een beeld te krijgen van het soort taken die worden verricht en van de verdeling over (onderzoeks)gebieden waarin deze medewerkers worden ingezet;

– inzicht in de functievereisten, wijze van werving en selectie van de Akademie-assistenten en de omvang en berekenwijze van de vergoeding die zij krijgen. Zo kan een beeld worden verkregen van het niveau van de akademie-asssistent en de kwaliteiten die hij/zij in huis moet hebben;

– inzicht biedt in de opzet van het voorstel inclusief de verdeling van verantwoordelijkheden binnen de faculteit en universiteit;

– inzicht wordt verkregen in de positie van de Akademie-asssistent in de bestaande hiërarchie;

– inzicht biedt in de wijze waarop sprake kan zijn van een structurele inbedding van het instrument, en op basis van welke resultaten een positief besluit hiertoe door wie binnen faculteit dan wel universiteit zal worden genomen;

– inzicht biedt in de wijze waarop evaluatie aan het eind van de looptijd wordt vormgegeven;

– een begroting bevat voor het totale project.

In het beoordelingskader, genoemd in artikel 10, derde lid, zijn nadere bepalingen opgenomen over de criteria die worden gehanteerd door de KNAW.

Artikel 7

De subsidieaanvraag voor de eerste ronde (voor het jaar 2009) moet voor 1 november 2008 worden ingediend bij de KNAW, en voor de tweede ronde (voor de jaren 2010 tot uiterlijk eind 2012) voor 1 december 2009. Zo wordt de Minister de gelegenheid geboden om voor de eerste ronde voor 1 februari 2009 beslissingen te kunnen nemen, en voor de tweede ronde voor 1 maart 2010.

Artikel 8

In dit artikel wordt vastgelegd dat besluitvorming door de Minister plaatsvindt op basis van een door de KNAW opgesteld advies. De KNAW beoordeelt alle aanvragen en van de als positief beoordeelde aanvragen wordt een ranglijst opgesteld, zoals geregeld in artikel 10, vierde lid. Als het totaal bedrag van de subsidieaanvragen de in artikel 4 genoemde bedragen overschrijdt, gaat de Minister bij zijn beslissingen om aan projecten subsidie te verlenen uit van de volgorde van de ranglijst.

Artikel 9

De Minister neemt per ingediende subsidieaanvraag een beslissing, waarbij hij zich baseert op het advies van de KNAW. Deze besluitvorming vindt plaats uiterlijk 1 februari 2009 voor de eerste ronde en 1 maart 2010 voor de tweede ronde.

Als de Minister er niet in slaagt tijdig een beslissing te nemen, zal hij de subsidieontvangers daarover berichten en ook aangeven op welke termijn hij wel een beslissing zal nemen.

Artikel 10

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat de KNAW de Minister advies geeft over de ingediende subsidieaanvragen. Daarbij is de procedure als volgt: de instellingen dienen een of meer subsidieaanvragen in bij de KNAW. De subsidieaanvragen worden vervolgens beoordeeld op de criteria uit het beoordelingskader. Dit beoordelingskader is opgesteld door de KNAW en goedgekeurd door de Minister; het maakt deel uit van deze regeling. Het kader vormt een nadere uitwerking van de in het tweede lid genoemde criteria. Dit beoordelingskader wordt als bijlage bij de regeling gevoegd en maakt daar deel vanuit.

Bij de beoordeling worden de volgende criteria gehanteerd:

a. de inhoud en opzet van het voorstel. De aanvraag moet helder en beargumenteerd aangeven op welke wijze de studenten bij het wetenschappelijk onderzoek worden betrokken en hoe de studenten geënthousiasmeerd zullen worden voor het wetenschappelijke denken en -werk. Ook ideeën over netwerkvorming van de toekomstige assistenten, community building en uitstraling naar andere (nog) niet deelnemende studenten zijn hierbij belangrijk. Daarnaast is het belangrijk informatie te geven over de eisen die worden gesteld aan deelnemende onderzoekers en hun werk.

b. het niveau van de studenten. Het Akademie-assistentschap is bedoeld voor talentvolle studenten (aan het begin) van de masterfase. In uitzonderlijke gevallen, door de commissie te bepalen, kunnen ook voorstellen voor studenten in de laatste fase van hun bacheloropleiding worden gehonoreerd.

c. de uitvoerbaarheid. Helder moet zijn hoe het project wordt opgezet en uitgevoerd, inclusief hoe studenten worden geworven. Wie coördineert het project, wie begeleidt de studenten, wie grijpt in als het mis gaat. Bij de uitvoering moet duidelijk zijn hoe de financiële verantwoording en planning is geregeld. Daarbij hoort ook het voornemen om na afloop van de subsidie Akademie-assistenten op te nemen in de facultaire financiering. Beoordeeld moet kunnen worden of faculteiten serieus zullen nadenken over het structureel maken van deze functie, op basis van de uitkomsten van de pilot.

Het beoordelingskader wordt gehanteerd bij de ronde voor het jaar 2009. Als blijkt dat het gewenst is het kader voor de tweede ronde, voor de jaren 2010 tot en met 2012 aan te passen, zal dat in een zo vroeg mogelijk stadium plaatsvinden. Een wijziging van het beoordelingskader zal leiden tot een wijziging van de regeling – het beoordelingskader maakt immers deel uit van de regeling. Om instellingen de gelegenheid te bieden aan een wijziging te voldoen maar tevens om voldoende tijd te hebben aanvragen voor de tweede ronde voor te bereiden, zal een wijziging in augustus 2009 gepubliceerd worden en zal daarover een mededeling op de website van de KNAW worden geplaatst.

De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen adviseert de Minister uiterlijk 31 december 2008 over de subsidieaanvragen, bedoeld in artikel 7, onder a (ronde 2009) en uiterlijk 31 januari 2010 over de subsidieaanvragen, bedoeld in artikel 7, onder b (ronde 2010–2012).

De KNAW laat zich bij deze beoordeling bijstaan door een commissie. Deze commissie staat onder voorzitterschap van Joris van Bergen, oud-lid van het college van bestuur van de Universiteit Leiden.

Na besluitvorming door de Minister zal de KNAW de subsidieontvangers begeleiden bij de uitvoering van het project.

De KNAW moet een begroting indienen voor de te verrichten werkzaamheden.

Artikel 11

In dit artikel wordt geregeld voor welk periode subsidie wordt verstrekt. Dat is een periode van één jaar voor de eerste ronde bedoeld (artikel 3, tweede lid onder a) en voor een periode van één tot en met drie jaar voor de tweede ronde (artikel 3, tweede lid onder b).

Artikel 12

In dit artikel wordt de subsidieontvangers opgelegd de Minister alle door hem gevraagde inlichtingen te verschaffen. Het gaat daarbij om informatie over de voortgang van de projecten, die ertoe kunnen leiden dat het beoordelingskader voor de tweede ronde wordt aangepast of informatie specifiek bedoeld om het beoordelingskader aan te passen. Ook is het denkbaar dat de Minister gegevens wil ter voorbereiding van een ander traject, dat gelijkenis vertoont met dit.

Artikel 13

De KNAW zal de lopende projecten op afstand bewaken. De instellingen zijn verplicht de KNAW op verzoek de daarvoor benodigde gegevens te verstrekken.

Artikel 14

Dit artikel verplicht de subsidieontvanger aan het einde van het project de Minister een verslag van de activiteiten te sturen. Als uiterste datum daarvoor geldt 30 juni 2010, en voor de tweede ronde 30 juni volgend op de afronding van het project.

In dit verslag wordt beschreven welke doelen zijn behaald en tevens in hoeverre de behaalde doelen overeenkomen met de doelen die zijn beschreven in het plan van aanpak. Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.

Artikel 15

Dit artikel regelt de verplichting voor de subsidieontvanger om elk jaar te rapporteren over de financiële aspecten van het project. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de tabel Financiële Specificatie Rijkssubsidies (FSR). Dit formulier dient jaarlijks door de instelling bij het jaarverslag te worden gevoegd en bevat van elke subsidie die de instelling ontvangt gegevens over onder andere het project, de looptijd, besteding, ontvangen voorschot en de status van het project. Ook dient de instelling de verantwoording van de besteding van de subsidie op te nemen in model G (geoormerkte subsidies) bij het jaarverslag.

Als de Minister het verslag van de activiteiten en de financiële verslaglegging heeft ontvangen, stelt hij binnen dertien weken na ontvangst daarvan, de subsidie ambtshalve vast. Voor de projecten die in 2009 starten en in 2010 worden afgerond (artikel 7 onder a) is deze datum 13 weken na 1 juli 2011, voor de projecten uit de tweede ronde (artikel 7, onder b) is dat afhankelijk van de duur van het project, maar wel dertien weken na 1 juli van het jaar volgend op de afronding van het project.

Tenslotte wordt in dit artikel geregeld dat de KNAW na afloop van het programma verantwoording aflegt over de uitgaven die zij in het kader van de haar opgelegde taken heeft gedaan. Dit vindt plaats in het jaarverslag, waarbij dezelfde posten worden gebruikt als die zijn opgenomen in de begroting, bedoeld in het zesde lid van artikel 10.

Artikel 16

Dit artikel regelt het verlenen van voorschotten door de Minister. De Minister verleent de subsidieontvangers, bedoeld in artikel 3, tweede lid onder a een voorschot ter hoogte van het verleende subsidiebedrag. Het gaat hier om de projecten die worden uitgevoerd in 2009. Het bedrag van de subsidie wordt in zijn geheel aan de instelling als voorschot gegeven.

De Minister verleent de subsidieontvangers, bedoeld in artikel 3, tweede lid onder b jaarlijks een voorschot van ten hoogste het verleende subsidiebedrag indien het een aanvraag voor één jaar betreft, van de helft van het verleende subsidiebedrag indien het een aanvraag van twee jaar betreft en van 1/3 van het verleende subsidiebedrag indien het een aanvraag voor drie jaar betreft. Het gaat hier om de projecten die worden uitgevoerd gedurende de jaren 2010 tot en met 2012. In de tweede ronde kunnen aanvragen respectievelijk één, twee of drie jaar beslaan. De feitelijk omvang van het per project te verlenen voorschot is afhankelijk van het beslag dat daarmee jaarlijks wordt gelegd op het beschikbare bedrag. Dat betekent bijvoorbeeld dat als alle gehonoreerde projecten een duur van 1 jaar hebben, de instellingen een voorschot ontvangen van € 1 miljoen minus de kosten van de KNAW, gedeeld door het aantal projecten; dat is dus niet het totale bedrag van de subsidie. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 4.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk

Naar boven