Vaststelling selectielijst neerslag handelingen Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beleidsterrein Kwaliteit van de Nederlandse wetgeving vanaf 1945

21 december 2006

nr. C/S&A/06/3528

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 11 december 2006, arc-2006.03247/4);

Besluiten:

Artikel 1

De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Kwaliteit van de Nederlandse wetgeving over de periode vanaf 1945’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 21 december 2006
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de algemene rijksarchivaris, M.W. van Boven.De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
namens deze:
de project directeur, Project Wegwerken Archiefachterstanden PWAA, A. van der Kooij.

BASIS-SELECTIEDOCUMENT van de handelingen betreffende de kwaliteit van de Nederlandse wetgeving 1945–

Voor de zorgdragers:

– Minister van Justitie

– Minister van Algemene Zaken

– Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– Minister van Buitenlandse Zaken

– Minister van Economische Zaken

– Minister van Financiën

– Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit

– Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

– Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

– Minister van Verkeer & Waterstaat

PWAA / Pim Fijnheer

Rotterdam

Definitie van het BSD

Een Basis Selectiedocument (BSD) is de vorm waarin een of meerdere selectielijst(en), bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 277), worden vastgesteld. Een selectielijst biedt de grondslag voor het vernietigen dan wel het ter blijvende bewaring overbrengen van de neerslag van handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.

Een BSD is gebaseerd op een vastgesteld Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) en bestrijkt dezelfde periode als dit rapport. Eventuele afwijkingen hiervan worden in het verslag van het driehoeksoverleg verantwoord.

Een BSD bevat in principe dezelfde handelingen als het RIO dat aan het BSD ten grondslag ligt. Eventuele afwijkingen hierop worden in het verslag van het gevoerde driehoeksoverleg verantwoord. Indien het RIO een begin- en eindperiode vermeldt wordt de eindperiode niet overgenomen in het BSD, omdat dit ten onrechte zou suggereren dat alle handelingen afgesloten zijn. Een dergelijke wijziging heeft een praktisch nut en betekent geen nader institutioneel onderzoek.

Het handelingenblok wijkt in zoverre af van dat van het RIO dat een veld voor de waardering wordt toegevoegd (zie leeswijzer onder 3.8).

In het veld ‘waardering’ wordt aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden, en welk bewaarcriterium of vernietigingstermijn gehanteerd wordt. De waardering B (= bewaren) betekent dat de neerslag voor permanente bewaring wordt overgebracht naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen. De waardering V (= vernietiging) betekent dat de neerslag wordt vernietigd. Op welke termijn dat gebeurt, wordt bij de waardering vermeld. Bij voorkeur wordt ook het ingangsmoment vastgelegd (bijv. 3 jaar na vaststelling nieuwe regeling). Zonder nadere aanduiding gaat de vernietigingstermijn in direct na afsluiting van de zaak waarop een dossier betrekking heeft.

Anders dan in het RIO worden in het BSD de handelingen per actor geordend. Indien een BSD bestaat uit lijsten voor actoren onder verschillende zorgdragers, worden deze per zorgdrager geordend. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat een selectielijst een eenheid is, bevattende handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Anders gezegd: een selectielijst kan opgebouwd zijn uit (deel)lijsten voor verschillende actoren die onder dezelfde zorgdrager ressorteren.

Functies van het BSD

Het BSD heeft de volgende functies:

– de selectielijsten in het BSD bieden de grondslag voor de vernietiging en overbrenging van archiefbescheiden waarvoor een zorgdrager verantwoordelijk is (Archiefwet 1995, art. 5, eerste lid);

– voor de zorgdrager is het BSD bovendien van belang voor de bedrijfsvoering en als mogelijke basis voor archiefordening volgens bedrijfsprocessen;

– voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de terinzagelegging invloed uit te oefenen op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d);

– voor de Minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureel-historisch belang (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder c);

– voor het Nationaal Archief is het BSD (tezamen met het RIO) het uitgangspunt voor de Institutionele Toegangen.

Verantwoording

Dit basisselectiedocument betreft een actualisatie van het in september 2001 vastgestelde BSD (Stcrt. 2002/8). Met de vaststelling van deze geactualiseerde versie zal het oude BSD, dat loopt tot 1998 en alleen voor de Minister van Justitie is vastgesteld, worden ingetrokken. Alle Ministeries, met uitzondering van de Minister van VROM en de Minister van Defensie, treden op als vakMinister.

In dit BSD zijn alleen de handelingen opgenomen betreffende de zorg voor de kwaliteit van de Nederlandse wetgeving in het algemeen. De handelingen van de Minister van Justitie betreffende het voorbereiden en opstellen van wet- en regelgeving op de verschillende beleidsterreinen worden beschreven in de betreffende rapporten institutioneel onderzoek.

Sinds 1994 is bij de uitvoering van PIVOT gebleken dat deze handelingen niet los zijn te zien van alle overige handelingen van een verantwoordelijk Minister op diens beleidsterreinen en worden deze handelingen als algemene handelingen opgenomen in de rapporten en BSD’s betreffende de onderscheiden beleidsterreinen. Handelingen in dit BSD zijn dus in feite beleidsterreinoverstijgend.

Besloten is om met het actualiseren van het BSD het oorspronkelijke Rapport Institutioneel Onderzoek helemaal los te laten. Dit RIO, geschreven door A.H. Netiv en in 1994 verschenen onder de titel ‘So many laws argue so many sins’, is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd.

Voor een goed begrip van het beleidsterrein Kwaliteit van de Nederlandse wetgeving is echter wel een deel van de contextbeschrijving van dit beleidsterrein uit het rapport bij dit basisselectiedocument gevoegd. Voorts is, op basis van de recente wet- en regelgeving, in grote lijnen een beeld geschetst van de ontwikkelingen op dit beleidsterrein sinds 1998.

In het selectiedocument is een concordantie tussen de nummers van het ingetrokken BSD en de nummers van het geactualiseerde BSD toegevoegd. Er zijn diverse nieuwe handelingen geformuleerd. Deze beginnen met het nummer 95 en verder. Het eindjaar bij deze handelingen is open gelaten.

Bij het bepalen van de handelingen die in dit BSD moeten worden opgenomen is eveneens gebruik gemaakt van het rapport De spiegel van het handelen. Een vertaling van handelingen en commissies uit het rapport ‘So many laws, so many sins’ van A.H. Netiv, naar archieven, dossiers en documenten bij het Ministerie van Justitie, van L. Verbeek.

Het concept-BSD is van commentaar voorzien door:

Beleidsdeskundigen:

Prof. mr. dr. G.J. Veerman, hoofd kenniscentrum wetgeving bij de Directie wetgeving;

Mr. L.J. Vogelaar, juridisch adviseur bij de Directie wetgeving.

Archiefdeskundigen:

M. van Rijn, archiefonderzoeker bij de hoofdafdeling Documentaire Informatievoorziening van de Directie Bedrijfsvoering & Ondersteuning Bestuursdepartement;

Drs. G. Beks, adviseur Documentaire Informatievoorziening bij de directie Informatisering.

Selectiedoelstelling

De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven. Deze selectiedoelstelling wordt in het BSD toegepast op het betreffende beleidsterrein.

Selectiecriteria

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.

Selectiecriteria

Handelingen die gewaardeerd worden met B(ewaren)

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de Ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

Verslag van de vaststellingsprocedure

Op 28 maart 2006 is het ontwerp-BSD door het project Wegwerken Archiefachterstanden namens de Minister van Justitie, de Minister van Algemene Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Economische Zaken, de Minister van Financiën, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid aan de Minister van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd.

Vanaf 1 oktober 2006 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van de betrokken zorgdrager, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad. De terinzagelegging heeft niet geleid tot reacties en daarmee ook niet tot wijzigingen in de ontwerp-selectielijst.

Op 11 december 2006 bracht de Raad voor Cultuur advies uit (kenmerk arc-2006.03247/4), hetwelk geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de ontwerp-selectielijst.

Daarop werd het BSD op 21 december 2006 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de project directeur Project Wegwerken Archiefstanden namens de Minister van Justitie (C/S&A/06/3524), de Minister van Algemene Zaken (C/S&A/06/3519), de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (C/S&A/06/3521), de Minister van Buitenlandse Zaken C/S&A/06/3520), de Minister van Economische Zaken (C/S&A/06/3522), de Minister van Financiën (C/S&A/06/3523), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (C/S&A/06/3525), de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (C/S&A/06/3528), de Minister van Verkeer en Waterstaat (C/S&A/06/352), de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid (kenmerk C/S&A/06/3519) en de directeur IFZ namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (kenmerk C/S&A/06/3517) vastgesteld.

Leeswijzer

(X):

Dit is het volgnummer van de handeling.

Dit nummer is overgenomen uit het RIO. Als het volgnummer van één of meerdere handelingen in het BSD afwijkt van het oorspronkelijke RIO-nummer, dan wordt deze vermeld in een concordans.

Handeling

Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid.

In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.

Bijvoorbeeld:

Het voorbereiden, coördineren en bepalen van het beleid inzake geluidshinder.

Periode

Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Is geen specifiek beginjaar bekend dan wordt een beginjaar geschat, of 1945– genoemd. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.

Grondslag

Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht, indien bekend, kan op twee manieren worden vermeld.

(1)

– de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van Bestuur, het Koninklijk Besluit of de Ministeriële regeling;

– het betreffende artikel en lid daarvan;

– de vindplaats of bron;

– wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.

Bijvoorbeeld:

Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2 (Stb. 1947, H 423), Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid, lid 3 (Stb. 1969, 598), gewijzigd 1978 (Stb. 1978, 254), vervallen in 1986 (Stb. 1986, 1)

(2)

– naam van de wet, de algemene Maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of Ministeriële regeling;

– het betreffende artikel en het lid daarvan.

– De overige gegevens (vindplaats, wijzigingen of vervallen kunnen worden vermeld in een overzicht van geraadpleegde wetten)

Bijvoorbeeld:

Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2, Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid 3

NB: Met vindplaats wordt de vermelding in het staatsblad of staatscourant bedoeld. Het verdient de voorkeur de vindplaats van de grondslag op te nemen in het handelingenblok. Een andere mogelijkheid is de vindplaats in het overzicht van wet- en regelgeving te vermelden. Duidelijk moet zijn op welke versie van een wet- of regeling een handeling gebaseerd is.

Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron(interne regelgeving, beleidsnota’s) worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Product

Hier achter staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten resulteren.

Opsommingen geven een indicatie van de producten en zijn niet altijd uitputtend. Vaak wordt volstaan met een algemeen omschreven eindproduct Toepassing is afhankelijk van de zorgdrager.

Opmerking

Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer (een onderdeel van) het handelingenblok toelichting behoeft.

Waardering

Waardering van de handeling in B (bewaren) of V (vernietigen). Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn, zonodig aangevuld met een bewerkingsinstructie, bijvoorbeeld: ‘v 5 jaar na voltooiing project’. Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.

Eventueel een nadere toelichting op de waardering.

1. Afbakening van het beleidsterrein

(N.B: in hoofdstuk 3, waar een historisch overzicht van het beleidsterrein kwaliteit wetgeving wordt gegeven, worden de selectiedoelstellingen weergegeven.)

In dit BSD zijn alleen de handelingen opgenomen betreffende de zorg voor de kwaliteit van de Nederlandse wetgeving in het algemeen. De handelingen van de Minister van Justitie betreffende het voorbereiden en opstellen van wet- en regelgeving op diens beleidsterreinen, zoals beschreven in het rapport So many laws argue so many sins zijn niet in dit BSD opgenomen. Deze handelingen uit dit rapport komen te vervallen. De handelingen van de Minister van Justitie betreffende het voorbereiden en opstellen van wet- en regelgeving worden per beleidsterrein beschreven in de betreffende rapporten institutioneel onderzoek. Sinds 1994 is bij de uitvoering van PIVOT gebleken dat deze handelingen niet los zijn te zien van alle overige handelingen van een verantwoordelijk Minister op diens beleidsterreinen en worden deze handelingen als algemene handelingen opgenomen in de rapporten en BSD’s betreffende de onderscheiden beleidsterreinen. Handelingen in dit BSD zijn dus in feite beleidsterreinoverstijgend.

Wat is wetgeving?

Het geldend recht in een samenleving bestaat uit de in die samenleving algemeen geaccepteerde en eventueel gehandhaafde gedragsregels. Deze regels kunnen voorschriften bevatten voor de inrichting van de samenleving, de normen van de samenleving kunnen er in vastgelegd zijn of zij kunnen gebruikt worden om de samenleving in een bepaalde richting te sturen.

Rechtsregels zijn te vinden in de volgende bronnen:

– gewoonterecht;

– volkenrechtelijke verdragen;

– jurisprudentie;

– wet- en regelgeving.

Een wet is een rechtsregel.

Een wet in materiële zin is elke naar buiten werkende, dus tot ieder gerichte, algemene regeling afkomstig van een daartoe bevoegd gezag (criterium: inhoud). Een wet in formele zin is elk besluit, tot stand gekomen tussen de regering (Koning en Ministers) en de Staten-Generaal (criterium: vorm).

Wetgeving is de handeling van het wetgeven1 .

Wetgeving is een taak van de rijksoverheid.

De rijksoverheid maakt naast de wetten in formele zin nog de volgende wetten in materiële zin:

– algemene maatregelen van bestuur;

– Ministeriële regelingen.

Welke rechtsregels (moeten) worden vastgelegd in wetten in formele zin wordt bepaald door de wetgever (in formele zin) zelf.

Ook andere organen dan de rijksoverheid houden zich bezig met wetgeving in materiële zin. Aangezien deze organen niet tot de rijksoverheid behoren, valt ook het tot stand brengen van wetgeving door die organen niet binnen het taakgebied wetgeving van de rijksoverheid. Het gaat hierbij om organen met een verordenende bevoegdheid als provincies, gemeenten en waterschappen.

Het taakgebied wetgeving is te verdelen in:

– het tot stand brengen van wetten (hiermee worden wetten in formele èn materiële zin bedoeld, dus wetten èn algemene maatregelen van bestuur en Ministeriële regelingen);

– het bepalen van het beleid ten aanzien van het tot stand brengen van wetten. Dit wordt ook wel aangeduid als algemeen wetgevingsbeleid, of wetgevingskwaliteitsbeleid.

De wetten en de neerslag van het bepalen van het algemeen wetgevingsbeleid zijn de producten van de wetgevingstaak van de overheid die naar de samenleving gaan.

Dit basisselectiedocument omvat alleen het beleidsterrein Kwaliteit van de wetgeving. Dit beleidsterrein omvat het ontwerpen van richtlijnen waaraan wet- en regelgeving moet voldoen, het ontwerpen van algemeen harmoniserende wetgeving en het regelen van de contracten met de Staatscourant en de Staatsbladen ten behoeve van de publicatie van wet- en regelgeving. Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van wet- en regelgeving voor een specifiek beleidsterrein wordt opgenomen in de RIO’s en BSD’s van de onderscheiden beleidsterreinen.

2. Het bepalen van het algemeen wetgevingsbeleid

N.B.: in hoofdstuk 3, ‘Ontwikkelingen op het terrein van de kwaliteit van de wetgeving 1945–’, worden de doelstellingen van de overheid op het beleidsterrein Kwaliteit wetgeving uiteengezet.

Het beleid ten aanzien van het tot stand brengen van wetten wordt aangeduid als het algemeen wetgevingsbeleid. Het algemeen wetgevingsbeleid valt te verdelen in:

– Het beleid ten aanzien van de formeel-juridische kwaliteit van de wetgeving, waaronder juridisch-technische harmonisatie;

– Het beleid ten aanzien van de bestuurlijke kwaliteit van de wetgeving, waaronder beleidsmatige coördinatie. Onder bestuurlijke kwaliteit van wetgeving wordt hier de kwaliteit van de wetgeving als beleidsinstrument verstaan.

Natuurlijk ligt de verantwoordelijkheid voor de formeel-juridische en bestuurlijke kwaliteit van de wetgeving in eerste instantie bij de opsteller van een wetsvoorstel of, ruimer gezien, bij de wetgever als geheel.

Als actoren op dit beleidsterrein worden alleen die overheidsorganen beschouwd die zich specifiek met (een deel van) het beleidsterrein kwaliteit van de wetgeving hebben beziggehouden of nog bezighouden.

2.1 Zorg voor de formeel-juridische kwaliteit van de wetgeving

Het coördineren van de juridisch-technische harmonisatie van wetgeving:

(vanaf 1979, daarvoor was er geen coördinerend Minister op dit gebied) de Minister van Justitie

Het adviseren m.b.t. de juridisch-technische harmonisatie van wetgeving:

(1977) Ministeriële Commissie Taakverdeling en Coördinatie

(1978) ad hoc werkgroep o.l.v. J.M. Polak

(1980–1999) Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving.

(vanaf 1999) Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid

(vanaf 1999) Interdepartementale wetgevingsberaad

Het tot stand brengen van aanwijzingen voor de regelgeving:

de Minister van Justitie

de Minister-president

Het adviseren over aanwijzingen voor de regelgeving

(1949–1980) Contactcommissie voor de Wetgevingstechniek

(1980–1999) Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving

(vanaf 1999) Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid

Het voorbereiden en implementeren van algemeen harmoniserende wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht:

de Minister van Justitie

de Minister van Binnenlandse Zaken

(1982) de Werkgroep Algemene Regels Bestuursrecht

(vanaf 1983) de Commissie Wetgeving Algemene Regels Bestuursrecht

Het aanbrengen van verbeteringen in de procedure voor de totstandkoming van wetgeving:

(1981–1989) Werkgroep Procedures Wetgeving

de Minister-president

de Minister van Justitie

Het toetsen en adviseren over wet- en regelgeving

(1998–) Visitatiecommissie wetgeving

(2005–) Visitatiecommissie Juridische functie en Wetgeving

2.2 Zorg voor de bestuurlijke kwaliteit van de wetgeving

Het beleidsmatig coördineren van wetgeving op een bepaald beleidsterrein:

de coördinerend Ministers, waaronder die van Justitie, Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Financiën2

Het adviseren m.b.t. de beleidsmatige coördinatie van wetgeving:

(1977) de Ministeriële Commissie Taakverdeling en coördinatie

Het adviseren m.b.t. het gebruik van wetgeving als beleidsinstrument:

(1978) ad hoc werkgroep o.l.v. J.M. Polak

(1981–1985) de Commissie Wetgevingsvraagstukken

Het voorbereiden en vaststellen van algemene uitgangspunten voor vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen (deregulering):

(1983–1984) Commissie vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen (Commissie-Geelhoed).

(vanaf 1994) de Ministeriële Commissie Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit.

de Minister-president

Het coördineren van de deregulering:

de Minister-president

(vanaf 1985) de Minister van Justitie.

(vanaf 1995) de Ministeriële Commissie Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

Het toetsen van bestaande wetgeving op dereguleringsaspecten op (een) bepaald⁠(e) beleidsterrein(en):

(1983–1984) de Commissie vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen (Commissie-Geelhoed)

(1983) de Commissie deregulering i.v.m. de economische ontwikkeling (Commissie-Van der Grinten)

(1983) het DROM-project (deregulering op het gebied van milieubeheer en ruimtelijke ordening)

(1983) het project Actieprogramma tot stroomlijning en vereenvoudiging van het steuninstrumentarium aan het bedrijfsleven van het Ministerie van Economische Zaken

(1983) het project Actieprogramma inzake deregulering op het terrein van de (woning)bouwregulering

(1983–1984) het DIA-project (actieprogramma inzake deregulering op het gebied van de inkomensvorming en de arbeidsmarkt)

(1983–1984) de Werkgroep deregulering sociaal-economische ordening en kwaliteitsbevordering (Werkgroep-Nicaise)

(vanaf 1994) de Ministeriële Commissie Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit.

Minister van Justitie

Het toetsen van wetsvoorstellen en voorontwerpen aan de Aanwijzingen inzake de terughoudendheid met regelgeving3

(1985–1991) de Minister van Justitie

Het desgevraagd toetsen van wetsontwerpen en (complexen van) bestaande wetgeving uit een oogpunt van sober en terughoudend wetgevingsbeleid en aan de Algemene aanwijzingen voor de wetgevingstechniek:

(1987–1991) de Commissie voor Toetsing van Wetgevingsprojecten

Het desgevraagd advies uitbrengen over voorontwerpen, nota’s, wetgevingsprojecten en wetgevingsthema’s uit een oogpunt van een sober en terughoudend wetgevingsbeleid:

(1989–1991) de Commissie voor Toetsing van Wetgevingsprojecten

Het geven van voorlichting betreffende deregulering:

(1985–1991) Interdepartementaal overleg over dereguleringsaangelegenheden

Het adviseren omtrent de bestuurlijke kwaliteit van wetgeving, over wetgevingsthema’s, wetgevingsprojecten, nota’s en wetsvoorstellen:

(1989–1991) de Commissie voor Toetsing van Wetgevingsprojecten

Het toetsen van voorgenomen regelgeving op gevolgen voor bedrijfsleven, milieu en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

(vanaf 1995) Ministeriële Commissie MDW

(vanaf 1994) werkgroep voorgenomen regelgeving

Het adviseren over maatregelen ter verbetering van de coördinatie op Europees terrein en ter verbetering van de Europese dimensie in het wetgevingsproces

(1998–) de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER)

3. Ontwikkelingen op het terrein van de kwaliteit van de wetgeving 1945–

3.1 Harmonisatie en coördinatie

In navolging van de Commissie Hoofdstructuur Rijksdienst4 wordt hier gesproken van juridisch-technische harmonisatie van wetgeving en beleidsmatige coördinatie van wetgeving.

Juridisch-technische harmonisatie betekent een zodanig in onderlinge overeenstemming brengen van wetten, dat verschillen in opbouw en systematiek, in dosering tussen directe en nadere regeling, in begrippen, constructies, formuleringen, in mate van decentralisatie, in wijze van sanctionering, in rechtsbescherming en inspraakmogelijkheden enz. worden voorkomen of teruggebracht.

Beleidsmatige coördinatie van wetgeving betekent het zodanig in onderlinge overeenstemming brengen van wetten, dat de beleidscoördinatie tussen sectoren en departementen onderling en tussen verschillende bestuurslagen wordt bevorderd.

Vooral de laatste dertig jaar is de aandacht voor beide vraagstukken flink gegroeid, als reactie op het verschijnsel van de ‘veertien wetsfamilies’, dat inhoudt dat ieder Ministerie wetsontwerpen maakt op zijn eigen manier en dat er weinig aandacht besteed wordt aan de samenhang tussen de wetgeving van het eigen Ministerie en van andere Ministeries afkomstige wetgeving. Dat de aandacht in de jaren 1970 enorm is toegenomen betekent niet dat er daarvoor geen belangstelling voor juridisch-technische harmonisatie en beleidsmatige coördinatie was.

Aandacht voor de juridisch-technische harmonisatie was er al vroeg. Voor de Tweede Wereldoorlog had de Minister van Justitie al een taak op dit gebied, al hield die taak toen niet meer in dan het voorbereiden van algemene aanwijzingen voor de wetgeving, het adviseren van andere Ministeries bij het voorbereiden van wetsontwerpen en het verschaffen van hulp en advies op wetgevend gebied aan de andere Ministeries, als die met een specifiek probleem zaten.

De laatste twee zaken kunnen, als het een beleidsterrein betreft dat het beleid van Justitie treft, ook worden opgevat als een middel tot beleidsmatige coördinatie.

In 1949 werd door de Ministerraad de Contactcommissie voor de Wetgevingstechniek ingesteld. Deze commissie moest adviseren bij het ontwerpen van richtlijnen voor de wetgevingstechniek.

Deze Aanwijzingen inzake de wetgevingstechniek werden op 21 juni 1954 vastgesteld door de Minister-president bij besluit nr. 38169. Deze aanwijzingen droegen bij aan de juridisch-technische harmonisatie, maar ook aan de beleidsmatige coördinatie, doordat de mogelijkheid werd geboden om contact op te nemen met diverse Ministers om te adviseren bij het opstellen van ontwerp-regelingen die hun beleidsterrein raakten. Deze coördinerend Ministers waren: de Minister van Justitie voor het burgerlijk recht, het strafrecht, het burgerlijk en strafprocesrecht en de rechtsvorming en -ontwikkeling, de Minister van Binnenlandse Zaken voor aangelegenheden betreffende de Grondwet en de Minister van Buitenlandse Zaken voor zaken betreffende internationale overeenkomsten5 . Het Kabinet voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken kon ontwerp-regelingen toetsen die het Statuut van het Koninkrijk raakten6 .

Het denken over de beleidsmatige coördinatie van wetgeving is aan het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig begonnen op de beleidsterreinen ruimtelijke ordening en welzijn7 . Door de groei van deze beleidsterreinen kreeg men behoefte aan een betere coördinatie van het regeringsbeleid en in het verlengde daarvan ook aan een betere beleidsmatige coördinatie van wetgeving.

Eén van de eerste pogingen de beleidsmatige coördinatie van het regeringsbeleid te verbeteren was de instelling van de Commissie Interdepartementale Taakverdeling en Coördinatie (Commissie-Van Veen), bij besluit van de Minister-president van 3 december 1969. De commissie moest o.a. advies uitbrengen betreffende de wijze waarop coördinatie tot stand moest komen bij onderwerpen die meer dan één departement betroffen, zowel op Ministerieel als op ambtelijk niveau.

Het (onofficieel al in gebruik zijnde) instituut van de coördinerend Minister is officieel gemaakt naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport van de Commissie-Van Veen dat in 1971 uitkwam8 .

Een coördinerend Minister is een Minister die, krachtens een beslissing van de Ministerraad of een afspraak tussen de betrokken Ministers, op een bepaald gebied zorg draagt voor een zo goed mogelijke interdepartementale beleidsvoorbereiding. Zijn bevoegdheden beperken zich in de regel tot datgene wat hiervoor noodzakelijk is: hij bevordert zonodig de instelling van een interdepartementale coördinatiecommissie, hij wijst daarvan de voorzitter en secretaris aan en draagt zorg voor de vaststelling van hun instructie; hij stelt de agenda’s vast, waarop hij eigener beweging, naast hetgeen de departementen zelf inbrengen, onderwerpen kan opnemen die naar zijn oordeel coördinatie behoeven; hij ziet erop toe dat geen departement zich aan de coördinatie onttrekt en op het hem toegewezen coördinatiegebied heeft hij het recht van presentatie, schriftelijk en mondeling, van het ambtelijk coördinatieproduct in het Ministerieel coördinatieorgaan. Voor de definitieve beslissingen die in een Ministerieel coördinatieorgaan worden genomen dragen alle betrokken Ministers medeverantwoordelijkheid9 .

Coördinatie en harmonisatie van wetgeving in het algemeen kwam aan de orde in het rapport van de Ministeriële Commissie Taakverdeling en Coördinatie, dat in 1977 uitkwam. Deze commissie pleitte voor een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van het ambtelijk wetgevingsapparaat.

In 1978 werd een ad hoc-werkgroep onder voorzitterschap van J.M. Polak ingesteld door de Minister-president, die suggesties moest doen over de wijze waarop de volgende drie vraagstukken het best konden worden benaderd: de verschillende stijlen van wetgeving bij de departementen, de regelgeving bij algemene maatregel van bestuur en de regelgeving of quasi-regelgeving bij nota. Het eveneens in 1978 uitgebrachte eindrapport gaf de stoot aan een drietal ontwikkelingen:

– de instelling van de Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving, de oprichting van een Stafafdeling Harmonisatie Wetgeving bij het Ministerie van Justitie en de aanwijzing van de Minister van Justitie als coördinerend Minister voor de harmonisatie van wetgeving;

– de instelling van de Commissie Wetgevingsvraagstukken;

– het formeren van een Werkgroep Procedures Wetgeving10 , die verbeteringen in de procedurele sfeer moest voorstellen.

Bij besluit van de Ministerraad van 14 september 1979 is de Minister van Justitie aangewezen als coördinerend bewindspersoon voor de (juridisch-technische11 ) harmonisatie van wetgeving. De Minister van Justitie richtte in 1980 binnen zijn departement de Stafafdeling Harmonisatie Wetgeving op.

De Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving is ook in 1980 ingesteld. Deze commissie had als opdracht: het adviseren van de Minister van Justitie en door zijn tussenkomst de andere Ministers over harmonisatie van wetgeving (juridisch-technische harmonisatie) en wetgevingstechniek. Een algehele aanpassing van de Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek werd door (een werkgroep van) de commissie ondernomen. Dit resulteerde in de vaststelling van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De Contactcommissie voor de Wetgevingstechniek werd, omdat hij overbodig was geworden, opgeheven.

De Commissie Wetgevingsvraagstukken werd op 5 februari 1981 ingesteld door de Minister-president. Deze commissie kreeg de taak advies uit te brengen over mogelijke verbeteringen in het gebruik van onderscheiden vormen van regelgeving bij de centrale overheid. Dit advies diende vergezeld te gaan van ontwerp-aanbevelingen voor de Rijksdienst. De commissie leverde in 1985 het rapport ‘Orde in de regelgeving’ en het concept voor de ‘Aanwijzingen wetgevingsvraagstukken’.

De Werkgroep Procedures Wetgeving werd in 1981 gevormd en had als taak het doen van voorstellen voor afspraken tussen de Staten-Generaal en de regering omtrent de oplossing van praktische knelpunten die zich voordoen bij de samenwerking tussen de regering en de Staten-Generaal op het gebied van de wetgeving en de behandeling van nota’s. Omtrent de behandeling van nota’s werden geen voorstellen gedaan, omdat de knelpunten zich daar niet in de procedure voordeden, maar in de invulling van het begrip ‘nota’. Dit punt werd dus aan de Commissie Wetgevingsvraagstukken overgelaten12 . In 1985 stelde de Minister-president de door de werkgroep ontworpen ‘Aanwijzingen inzake procedureregels voor de behandeling van voorstellen van wet en algemene maatregelen van bestuur’ vast13 .

De Minister van Justitie tenslotte werd verantwoordelijk voor het tot stand brengen en implementeren van algemeen harmoniserende wetgeving, waaronder, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken, de Algemene wet bestuursrecht14 . Hij stelde, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken, in 1982 de Werkgroep Algemene Regels Bestuursrecht en in 1983 de Commissie Wetgeving Algemene Regels Bestuursrecht in. Het vaststellen van algemene regels van bestuursrecht bij wet is een verplichting van de wetgever die door de Grondwet in art. 107, tweede lid, wordt opgelegd.

In 1999 werd door de Ministers van Justitie en van BZK de Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid (ICCW) ingesteld. De commissie is ambtelijk voorportaal van de Raad voor Justitie, Bestuur en Veiligheid voor zover het betreft de voorbereiding van de besluitvorming van deze raad over belangrijke wetgeving en beleidsonderwerpen op het terrein van:

– algemeen wetgevingsbeleid;

– algemene constitutionele aangelegenheden.

Desgevraagd of uit eigen beweging heeft de commissie tot taak de Minister van Justitie te adviseren over onderwerpen van algemeen wetgevingsbeleid. Tevens brengt de commissie advies uit aan de Minister van BZK betreffende algemene constitutionele aangelegenheden. De Minister van Justitie benoemt de voorzitter, de Minister van BZK de plaatsvervangend voorzitter. Het secretariaat van de commissie bevindt zich bij beide Ministeries. Advisering betrof o.a. de tweefasen-structuur van effectenbeoordeling van voorgenomen regelgeving.

De ICCW heeft een vaste subcommissie, het Interdepartementaal wetgevingsberaad (IWB). Het beraad heeft tot taak desgevraagd of uit eigen beweging onderwerpen van algemeen wetgevingsbeleid te behandelen, alsmede onderwerpen voor te bereiden waarover de Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid advies uitbrengt. Het secretariaat berust bij het Ministerie van Justitie.

Met de instelling van de ICCW werd de Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving opgeheven.15

In 2000 werd het Kenniscentrum Wetgeving (KCW) in het leven geroepen. Beoogd wordt de voorbereiding van regelgeving te vergemakkelijken en te verbeteren door het in stand houden van netwerken van wetgevingsjuristen werkzaam bij de rijksoverheid en de Raad van State, het ontwikkelen van gereedschappen voor de wetgevingspraktijk en het verzamelen, ontwikkelen en verspreiden van kennis. Een belangrijke functie van het KCW vormt de website (www.kc-wetgeving.nl) waarop een ‘Wie Weet Wat’ van wetgevingsjuristen is te vinden en waar een gereedschapskist voor juristen wordt geboden. Naast het in stand houden van dit platform voert het KCW een actief communicatiebeleid gericht op kennisuitwisseling en samenwerking. Ook ontwikkelt het KCW instrumenten ten behoeve van het vergemakkelijken en verbeteren van de voorbereiding van wetgeving. Zo bevordert het KCW actievere kennisuitwisseling onder wetgevingsjuristen, organiseert het bijeenkomsten, geeft het nieuwsbrieven uit en bevordert het onderzoek op het terrein van wetgeving en het betrekken van wetgevingsjuristen daarbij.

In een circulaire van de Minister-President van 18 november 1992 werden aanwijzingen voor de regelgeving vastgelegd. Deze aanwijzingen hebben betrekking op regelingen die onder Ministeriële verantwoordelijkheid tot stand komen en, voor zover uitdrukkelijk aangegeven, op verdragen, bindende besluiten van organen van de Europese Gemeenschappen en andere besluiten van volkenrechtelijke organisaties. In 2005 werd deze Aanwijzing voor de 7e maal gewijzigd.16

Op 1 januari 1996 zijn de Aanwijzingen voor convenanten (hierna: de Aanwijzingen) in werking getreden. De Aanwijzingen bevatten voorschriften voor het opstellen van convenanten en zijn tevens een hulpmiddel voor beleids- en wetgevingsambtenaren bij de totstandkoming van convenanten. Zij beogen bij te dragen aan een betere kwaliteit van convenanten en de efficiëntie bij de totstandkoming ervan te bevorderen. De Aanwijzingen hebben betrekking op zowel de procedure die bij de totstandkoming van een convenant gevolgd moet worden, als de inhoud van een convenant.

Eind jaren negentig werd de tijd rijp geacht de Aanwijzingen te evalueren, aangezien convenanten zich sinds het van kracht worden van de Aanwijzingen steeds verder hadden ontwikkeld als beleidsinstrument. Hiertoe werd de werkgroep Evaluatie Aanwijzingen voor convenanten in het leven geroepen. De werkgroep kreeg de volgende taakopdracht mee:

– het inventariseren van de nationale en Europese ontwikkelingen op het terrein van convenanten;

– het inventariseren van de ervaringen met de huidige Aanwijzingen;

– het doen van voorstellen voor aanvulling van het ‘wetgevingsbeleid’ voor convenanten, onder meer door aanpassing van de Aanwijzingen;

– het doen van voorstellen voor de verspreiding van het beleid rond convenanten, meer in het bijzonder vergroting van de bekendheid met en het gebruik van de Aanwijzingen.

In februari 2000 heeft de werkgroep haar rapport uitgebracht aan het IWB.

Uit de evaluatie kwam naar voren dat beleidsmakers convenanten beschouwden als een populair, flexibel en breed inzetbaar instrument. Het naleven van de Aanwijzingen werd vaak bemoeilijkt door politieke wensen en uitkomsten van onderhandelingen met partijen die niet gehouden waren de Aanwijzingen na te leven. Een aantal Ministeries kende eigen, aanvullende instrumenten voor het opstellen en beheren van convenanten. Uit interviews met praktijkmedewerkers bleek dat er behoefte was aan checklists, modellen, concrete handreikingen en voorbeelden voor de vormgeving. De werkgroep formuleerde in haar evaluatie tal van aanbevelingen.17

Op basis van advies van de werkgroep werd het Interdepartementaal Convenantenoverleg (ICO) opgericht. Dit overleg fungeert als regelmatig bijeenkomende overleggroep voor deskundigen van alle Ministeries op het gebied van convenanten. Aan dit overleg worden algemene en meer specifieke aandachtspunten in verband met convenanten voorgelegd. Voorts worden binnen het ICO door Ministeries ervaringen met convenanten uitgewisseld. Het ICO houdt zich daarnaast bezig met het ontwikkelen van (voorstellen voor) gezamenlijke gedrags- en beleidslijnen inzake convenanten en met de vraag of praktijkontwikkelingen nopen tot aanpassing van de Aanwijzingen. Tevens is het ICO belast met het ontwikkelen van instrumenten voor het onder de aandacht blijven brengen van het beleid inzake de Aanwijzingen. Ook is er een checklist opgesteld welke een beknopt stappenplan bevat voor het opstellen van een convenant. De checklist heeft geen officiële status, maar dient slechts als hulpmiddel bij het opstellen van een convenant.

De wijzigingsvoorstellen van het ICO waren van dien aard en omvang dat besloten werd tot het integraal herzien en opnieuw vaststellen van de Aanwijzingen. Dit leidde begin 2003 tot een integrale wijziging en het opnieuw vaststellen van de Aanwijzingen voor convenanten.18

3.2 Deregulering

Eind jaren 1970 werd, door de groei van de wet- en regelgeving in de jaren daarvoor (opkomst verzorgingsstaat) en de druk die deze groei op het overheidsapparaat en de burgers veroorzaakte, behoefte gevoeld aan deregulering. De voornemens van de regering inzake vermindering en vereenvoudiging van regelgeving zijn bij brief van de Minister-president van 31 januari 1983 aan de voorzitter van de Tweede Kamer meegedeeld19 .

Enerzijds liet de regering vier bijzondere projecten uitvoeren, waarin op vier beleidsgebieden naar de mogelijkheden voor deregulering gekeken werd. In dit kader werden ingesteld:

– de Commissie deregulering i.v.m. de economische ontwikkeling (Commissie-Van der Grinten);

– een project ter voorbereiding van het Actieprogramma inzake deregulering op het gebied van milieubeheer en ruimtelijke ordening (DROM-project);

– een project ter voorbereiding van het Actieprogramma tot stroomlijning en vereenvoudiging van het steuninstrumentarium aan het bedrijfsleven van het Ministerie van Economische Zaken;

– een project ter voorbereiding van het Actieprogramma inzake deregulering op het terrein van de (woning)bouwregulering gestart.

Als vervolg op het rapport van de Commissie-Van der Grinten zijn nog twee deelprojecten opgezet:

– een project ter voorbereiding van een actieprogramma inzake deregulering op het gebied van de arbeidsmarkt en de inkomensvorming (DIA);

– de Werkgroep deregulering sociaal-economische ordening en kwaliteitsbevordering (Werkgroep-Nicaise) die de regelgeving inzake de sociaal-economische ordening en de kwaliteitsbevordering op mogelijkheden tot deregulering zou onderzoeken.20

Anderzijds besloot de regering de dereguleringsoperatie een meeromvattend karakter te geven, dat zich in beginsel tot alle in voorbereiding zijnde en bestaande wetgeving moest uitstrekken en er zorg voor moest dragen dat bij de uitvoering van de dereguleringsoperatie zoveel mogelijk dezelfde algemene uitgangspunten zou worden gehanteerd21 .

In dit kader werd de Commissie Vermindering en Vereenvoudiging van Overheidsregelingen (Commissie-Geelhoed) ingesteld. Deze had als taak:

– het ontwikkelen van algemene uitgangspunten voor vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen, die voor de hele dereguleringsoperatie zouden gelden;

– het toetsen van in voorbereiding zijnde wetgeving, die niet binnen het bestek van een specifieke dereguleringsoperatie viel;

– voorbereidende en aanvullende initiatieven nemen t.a.v. de toetsing van door de commissie aangewezen complexen van bestaande wetgeving aan de door de commissie opgestelde criteria;

– het uitwerken van de algemene uitgangspunten voor vermindering en vereenvoudiging van regelgeving tot een lijst van toetsingspunten waaraan in voorbereiding genomen regelingen kunnen worden getoetst.

Bij punt b. werd de commissie bijgestaan door enkele speciaal daarvoor ingestelde werkgroepen. Bij punt c. werd de commissie geholpen door per departement ingestelde werkgroepen.

De Commissie-Geelhoed stelde voor om bij het ontwerpen van iedere nieuwe regeling voortaan een toetsing aan de algemene uitgangspunten voor deregulering uit te laten voeren en het resultaat van die toetsing met de ontwerp-regeling naar de Ministerraad, de Raad van State en liefst ook de Tweede Kamer te zenden. Uitgebreider toetsing van daartoe door de Ministerraad, op voordracht van de Minister van Justitie, aangewezen ontwerp-regelingen zouden door een met dat doel ingestelde commissie moeten worden uitgevoerd. Het secretariaat van de commissie zou bij het Ministerie van Justitie moeten liggen.

De toetsing van ontwerp-regelingen (wetten en algemene maatregelen van bestuur) aan de door de Commissie-Geelhoed voorgestelde toetsingspunten werd inderdaad ingesteld. De regering was van plan geweest de dereguleringstoetsing door de verantwoordelijke Ministeries zelf te doen uitvoeren, met de Minister van Justitie in een algemeen coördinerende en toetsende rol. Onder druk van de Tweede Kamer werd de toetsing echter aan de Minister van Justitie toebedeeld22 . Op basis van het eindrapport van de Commissie-Geelhoed werden de Aanwijzingen inzake terughoudendheid met regelgeving door de Minister-president vastgesteld op 5 november 1984 (Stcrt. 232). De Minister van Justitie werd per 1 februari 1985 met de dereguleringstoetsing van wetgeving belast, op basis van de Aanwijzingen inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregelen van bestuur (vastgesteld bij besluit van de Minister-president van 16 januari 1985, Stcrt. 18). Op basis van dezelfde aanwijzingen kon voortaan door het Ministerie van Binnenlandse Zaken een toetsing op de gevolgen van de ontwerp-regeling voor lagere publiekrechtelijke lichamen worden uitgevoerd en door het Ministerie van Economische Zaken of het voor de desbetreffende bedrijfstak verantwoordelijke Ministerie een toetsing op de gevolgen voor het bedrijfsleven. Deze toetsingsprocedures zouden na een jaar geëvalueerd worden.

Bij deze toetsingen ging het overigens uitsluitend om regeringsvoorstellen, daar initiatiefvoorstellen pas na de behandeling door de Staten-Generaal in de Ministerraad komen en dan niet meer veranderd kunnen worden, zodat dereguleringstoetsing dan weinig zin meer heeft. Initiatiefvoorstellen konden wel voor de behandeling door de Tweede Kamer aan het Ministerie van Justitie ter toetsing worden aangeboden, maar dit was niet verplicht23 .

Het kabinet stemde niet in met de instelling van de door de Commissie-Geelhoed voorgestelde interdepartementale commissie voor het uitvoeren van een uitgebreide toetsing, maar besloot in plaats daarvan de Minister van Justitie, in aansluiting op zijn coördinerende functie bij de harmonisatie van wetgeving, ter zake van de deregulering een algemeen toetsende en coördinerende taak te geven24 .

Naar aanleiding van het eindrapport van de Commissie-Geelhoed werd tevens besloten een wijziging in het Reglement van Orde van de Ministerraad aan te brengen, zodanig dat voortaan wetsontwerpen en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur verplicht opnieuw aan de orde moesten komen in de Ministerraad, indien het advies van de Raad van State ingrijpende kritiek op de inhoud of de vormgeving van een dergelijk ontwerp bevatte25 .

In het in 1986 verschenen evaluatierapport aan de Tweede Kamer bleek de dereguleringstoetsing niet te voldoen26 . Er was toch behoefte aan een uitgebreider toetsing van sommige ontwerpen. Daarom werd bij KB van 10 september 1987 (Stcrt. 181) de Commissie voor de Toetsing van Wetgevingsprojecten ingesteld, die tot taak had wetsontwerpen en ontwerpen van algemene maatregel van bestuur te toetsen uit een oogpunt van een sober en terughoudend wetgevingsbeleid en aan de Algemene aanwijzingen voor de wetgeving. Bij de wijziging van het instellingsbesluit van de commissie bij KB van 11 januari 1989, Stcrt. 20, werd de commissie de bevoegdheid gegeven niet alleen advies uit te brengen over wetsontwerpen en (complexen van) bestaande wetgeving maar ook over wetgevingsthema’s, voorontwerpen en nota’s en rapporten inzake wetgevingsprojecten.

De taak van de Minister van Justitie inzake deregulering werd vanaf 1987 uitgebreid tot taken t.a.v. de kwaliteit van de wetgeving in het algemeen, wat nog eens bevestigd werd tijdens de kabinetsformatie in 198927 . In 1991 bracht de Minister van Justitie de nota Zicht op wetgeving uit. Daarin werd aangekondigd dat de wetgeving op 6 kwaliteitseisen zou worden getoetst.28

Met het aantreden van het kabinet Kok werd een nieuwe dereguleringsoperatie gestart: Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit. Deze operatie duurde van 1994 tot 2003 en werd getrokken door het Ministerie van Justitie en van Economische Zaken. Voorzien was in een strakke politieke regie via een onderraad van de Ministerraad, de Ministeriële Commissie MDW. De operatie was verdeeld in tranches. In elke tranche deden werkgroepen voorstellen m.b.t. de de- of herregulering t.a.v. door de Ministeriële commissie geselecteerde onderwerpen. Speciale aandacht werd besteed aan vermindering van administratieve lasten voor burgers en bedrijven en het in kaart brengen van effecten van voorgenomen regelgeving. Deze operatie was gericht op het wegnemen van concurrentiebelemmerende wet- en regelgeving.

Tijdens de twee kabinetten-Kok werden in het kader van de MDW-operatie vele tientallen projecten uitgevoerd, gespreid over de beleidsterreinen van de hele rijksoverheid. De meeste projecten betroffen zowel de bevordering van marktwerking als de bevordering van wetgevingskwaliteit. Sommige projecten waren vnl. gericht op introductie van financiële prikkels of het wegnemen van belemmeringen voor goede marktwerking, zoals het project Makelaars. Andere projecten waren gericht op het verminderen van de belasting door regelgeving, zoals de projecten inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer en bouwregelgeving. De ruimere winkeltijden, de nieuwe taxiwet en de vrije tarieven bij makelaars komen allemaal voort uit een MDW-project.

Het MDW-programma leidde tot een grotere aandacht voor de toetsing van voorgenomen regelgeving op effecten voor het bedrijfsleven, voor het milieu en voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.29

In de nota ‘Wetgevingskwaliteitsbeleid en wetgevingsvisitatie’ van november 2000 werd gesteld dat het wetgevingskwaliteitsbeleid verbreed diende te worden tot alle actoren op alle niveaus van overheidsregelgeving en in alle fasen van het regelgevingsproces. Ten opzichte van de nota ‘Zicht op Wetgeving’ uit 1991 werden geen nieuwe doelen of criteria van wetgevingskwaliteit geformuleerd. De oprichting van het Kenniscentrum Wetgeving (KCW) werd aangekondigd. De taak van het KCW bestaat uit het ontwikkelen van instrumenten en het geven van voorlichting ter ondersteuning van regelgevers bij de verschillende instanties. Het uiteindelijke doel van alle inspanningen ter bevordering van de kwaliteit van wetgevingsbeleid bestaat er uit dat elke wetgevingsjurist bij elk van de departementen op basis van eigen deskundigheid en ervaring en daarbij (inter)departementaal ondersteund door instrumenten zoals checklists en aanwijzingen de juiste afwegingen pleegt om te komen tot goede wetgeving.30

N.a.v. het Securitel-arrest van het Europees Hof van Justitie werd er door het kabinet in 1997 de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) ingesteld. Deze commissie diende het kabinet te adviseren over de juridische aspecten van de voorbereiding en uitvoering van Europees recht. Uit het Securitel-arrest was gebleken dat er bij de Nederlandse overheid tekortkomingen bestonden bij de uitvoering van Europees recht. De taken van de commissie zijn:

de coördinatie van het Nederlandse standpunt over de juridische aspecten van Europees beleid dat in voorbereiding is, wetgeving en rechtspraak;

de coördinatie van een inhoudelijk, organisatorisch en procedureel adequate uitvoering van het Europees recht in Nederlands beleid, wetgeving, rechtspraak en rechtspraktijk;

het zorgdragen voor de onderlinge afstemming van deze beide activiteiten.

De commissie staat onder voorzitterschap van de directeur-generaal Europese samenwerking van Buitenlandse Zaken en de directeur-generaal wetgeving, rechtshandhaving en rechtspleging van Justitie. Adviezen betroffen o.a.: een Handleiding EG-Informatiebeschikking [notificatierichtlijn 83/189/EEG Securitel arrest] en een Handleiding interventie in procedures bij het Hof van Justitie Europese Gemeenschap/EG.

Er is een aantal checklists opgesteld teneinde de kwaliteit van wetgeving te verhogen. De ‘Aanwijzingen EG notificatie’ zijn opgesteld voor de opname, inhoud en vormgeving van notificatieverplichtingen in nieuwe EG-besluiten. Deze aanwijzingen vormen uitgangspunten voor degenen die betrokken zijn bij de voorbereiding van EG-besluiten. Ook wordt beoogd de bewustwording bij onderhandelaars over het onderwerp notificatie te vergroten.

Ook is de Checklist EG-rechtelijke notificatieverplichtingen voor het Ministerie van Justitie opgesteld.

Notificatieverplichtingen behelzen de plicht voor een land om mededeling te doen van bepaalde nationale gegevens aan een ander land of aan een internationale dan wel supranationale instelling. De diversiteit van de aard, inhoud en doelstelling van notificatieverplichtingen is groot. In het algemeen beogen notificatieverplichtingen inzicht te verschaffen in de door het notificerende land voorgenomen en genomen maatregelen. Dit laatste geldt met name voor de verhouding tussen de desbetreffende nationale maatregelen en het relevante EG- of internationaalrechtelijke kader.

Het door notificatie verkregen inzicht dient drie met elkaar samenhangende subdoelen.

In de eerste plaats dient de verzamelde informatie als basis voor de beoordeling of verdere gemeenschappelijke actie (bijvoorbeeld harmonisatie) wenselijk of noodzakelijk is. Ten tweede kan op deze wijze de nationale maatregel worden getoetst op conformiteit met het relevante internationale of EG-recht. Ten derde kan zo worden bezien, welke effecten het internationale of EG-recht heeft in de nationale rechtsorde (werkt het in de praktijk, welke problemen doen zich voor enz.).

Aan de hand van deze, interdepartementaal samengestelde, checklist kan worden nagegaan, of en welke notificatieverplichtingen in acht moeten worden genomen bij de voorbereiding en uitvoering van nationaal beleid en nationale wetgeving. De checklist heeft (vooralsnog) alleen betrekking op EG-rechtelijke notificatieverplichtingen, mede gelet op de mogelijke gevolgen die verzuim van notificatie in EG-verband heeft.31

In 1998 werd de Visitatiecommissie wetgeving opgericht ter verbetering van de kwaliteit van de wetgeving door middel van een tweejaarlijkse beoordeling van de wetgevingspraktijk per Ministerie.

In het rapport ‘Regels en risico’s’ (januari 2000) gaf de Visitatiecommissie haar bevindingen uit de eerste visitatieronde weer. Zij concludeerde in algemene zin dat veel goed gaat in het proces van wetgeving. Niettemin zag zij ook bedreigingen voor de kwaliteit van wetgeving, en deed zij hiertoe een aantal aanbevelingen.

In het eindrapport van de Visitatiecommissie, ‘Van wetten weten’ uit april 2002, bracht de commissie verslag uit in welke mate de aanbevelingen uit de eerste visitatieronde waren geïmplementeerd. Tevens werden nieuwe aanbevelingen gedaan teneinde te bewerkstelligen dat kwaliteitszorg een integraal onderdeel van het wetgevingsproces zal gaan vormen. Zo werd geadviseerd om voor ieder wetgevingstraject een startnotitie op te stellen die vervolgens wordt besproken met de bewindslieden. Op het interdepartementale vlak moest intensiever worden samengewerkt, o.a. door het vergelijken van processen. Ook werd voorgesteld een permanente kleine visitatiecommissie in te stellen die een per vier jaar de Ministeries visiteert.32

In mei 2005 startte de Visitatiecommissie Juridische functie en Wetgeving met haar werkzaamheden. De visitatiecommissie is ingesteld door de Minister van Justitie en belast met het uitvoeren van de controle op de uitvoering van de juridische en wetgevingsfunctie op de Ministeries.33

4. Actoren op het beleidsterrein kwaliteit van de wetgeving

Minister van Justitie (1945–)

De Minister van Justitie is een van de belangrijkste actoren op dit beleidsterrein, naast de Minister-president en de Ministerraad. Een aantal commissies en werkgroepen is door de Minister ingesteld en opereren / opereerden onder zijn verantwoordelijkheid.

Minister van Algemene Zaken (1945–)

De Minister van Algemene Zaken is een van de belangrijkste actoren op dit beleidsterrein, naast de Minister van Justitie en de Ministerraad. Een aantal commissies en werkgroepen is door de Minister ingesteld.

Minister van Binnenlandse Zaken (1945–)

De Minister van Binnenlandse Zaken heeft samen met de Minister van Justitie de verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van de Algemene Wet bestuursrecht. Een aantal commissies en werkgroepen is door de Minister ingesteld.

Minister van Buitenlandse Zaken (1997–)

De Minister van Buitenlandse Zaken voert het secretariaat van diverse adviescommissies.

Minister van Economische Zaken (1995–)

De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het toetsen van ontwerp-regelingen op hun gevolgen voor het bedrijfsleven. Tevens worden projecten begeleid in het kader van marktwerking, deregulatie en wetgevingskwaliteit.

De vakMinister (1945–)

De vakMinister voert overleg met de Minister van Justitie over harmonisatie en coördinatie van wet- en regelgeving

Contactcommissie voor de Wetgevingstechniek

Periode: 1949–1980

Ingesteld door: Ministerraad

Instellingsbesluit: Besluit van de vergadering van de Raad van Ministers van 28 februari 1949.

Lid Ministerie: Zesde Afdeling

Bemoeienis: De Zesde Afdeling in zijn geheel is lid en levert ook de voorzitter en secretaris.

Taken: Adviseren bij het ontwerpen van richtlijnen voor de wetgevingstechniek (ontwerp in overleg met de contactcommissie).

Bronnen: Register Werkgroepen, Commissies etc., Afdeling DAZ/DIV Ministerie van Justitie; Instellingsbesluit: van de Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving, Stcrt. 1980, 108.

Ad hoc-werkgroep o.l.v. J.M. Polak

Periode: 1978

Ingesteld door: Minister-president

Instellingsbesluit: Besluit van de Minister-president van 1978.

Lid Ministerie: Onbekend (Mr. A. Mulder, prof. mr. W. Duk en prof. mr. M. Scheltema waren allen op enig moment medewerker van stafafdelingen wetgeving van het Ministerie van Justitie, evenals mr. H.D. Tjeenk Willink)

Bemoeienis: Onbekend (drie leden en een gespreksdeelnemer)

Taken: Het doen van suggesties over de wijze waarop de volgende drie vraagstukken het best zouden kunnen worden benaderd

a. de verschillende stijlen van wetgeving bij de departementen;

b. de regelgeving bij AMVB en de mogelijkheid tot voorpublicatie van ontwerpen van AMVB;

c. de regelgeving of quasi-regelgeving bij nota.

Bronnen: Rapport van de werkgroep ad-hoc, Kamerstukken II, 1979–1980, 15 800 hoofdstuk III nr. 3.

Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving (ICHW)

Periode: 1980–1999

Ingesteld door: Minister van Justitie

Instellingsbesluit: Beschikking van de Minister van Justitie van 27 mei 1980, nr. 258/680, Stcrt. 108.

Lid Ministerie: Stafafdeling Harmonisatie Wetgeving; 1990 Stafafdeling Algemeen Wetgevingsbeleid

Bemoeienis: 1985; Voorzitter (hoofd SA Harmonisatie Wetgeving) en secretaris (medewerker SA Harmonisatie Wetgeving); 1990; Voorzitter (SA Algemeen Wetgevingsbeleid) en secretaris?

Taken: Het adviseren, desgevraagd of eigener beweging, van de Minister van Justitie alsmede door zijn tussenkomst de andere Ministers over harmonisatie van wetgeving en wetgevingstechniek. Deze adviezen kunnen betreffen

a. signaleren van knelpunten;

b. bevorderen van de totstandkoming van richtlijnen van procedurele of inhoudelijke aard voor harmonisatie en aanwijzingen voor de wetgevingstechniek.

c. datgene wat op andere wijze harmonisatie kan bevorderen

Bronnen: Staatsalmanak; 1985, p. D8, 1986, p. D7; Register Werkgroepen, Commissies etc., Afdeling DAZ/DIV Ministerie van Justitie.

Commissie Wetgevingsvraagstukken (Commissie Polak)

Periode: 1981–1985

Ingesteld door: Minister-president/Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers

Instellingsbesluit: Besluit van de Minister-president van 5 februari 1981.

Lid Ministerie: Stafafdeling Harmonisatie Wetgeving, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht

Bemoeienis: De secretaris en een adviserend lid

Taken: Advies uitbrengen over mogelijke verbeteringen in het gebruik van onderscheiden vormen van regelgeving bij de centrale overheid. Het advies wordt uitgebracht aan de Minister-president/Minister van Algemene Zaken, de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken. De commissie doet, zo mogelijk, haar advies vergezeld gaan van ontwerp-aanwijzingen voor de Rijksdienst.

Bronnen: Register Werkgroepen, Commissies etc.; instellings- en opheffingsbesluiten; Afdeling DAZ/DIV, Ministerie van Justitie; Orde in regelgeving, eindrapport van de commissie, 1985.

Werkgroep procedures wetgeving

Ingesteld door: Niet officieel ingesteld

Instellingsbesluit: Niet officieel ingesteld

Lid Ministerie: Een medewerker van de Stafafdeling Harmonisatie Wetgeving en het hoofd van de Stafafdeling Harmonisatie Wetgeving

Bemoeienis: De secretaris (vanaf oktober 1982) en een lid.

Taken: Het aanbrengen van verbeteringen in de procedure van wetgeving.

Bronnen: Kamerstukken II, 1979–1980, 15 454 nr. 2, p. 11. Rapport van de Werkgroep Procedures Wetgeving, vastgesteld 10 februari 1983 en de notulen van de eerste vergadering van de werkgroep op 11 mei 1981 (archief Ministerie van Algemene Zaken).

Commissie vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen (Commissie Geelhoed)

Periode: 1983–1984

Ingesteld door: Minister van Justitie

Instellingsbesluit: Besluit van de Minister van Justitie van 11 februari 1983, SA Wetgeving Publiekrecht, nr. 065/683

Lid Ministerie: Plv. Hoofd Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht

Bemoeienis: Plv. voorzitter en het secretariaat

Taken: Het voorstellen uitbrengen aan de Minister van Justitie over de problematiek van ‘regulering en deregulering’, gericht op vermindering van de lasten die voor burger en bestuur voortvloeien uit overheidsregelingen. De commissie draagt daarbij zorg voor een goed verband met de werkzaamheden van de door de Minister van Economische Zaken ingestelde commissie, belast met het opstellen van een actieprogramma ter stroomlijning en vermindering van wettelijke voorschriften in verband met de economische ontwikkeling.

Tijdschema Voor 15 april 1983 brengt de commissie aan de Minister van Justitie een voorstel uit waarin in grote lijnen wordt aangegeven aan de hand van welke maatstaven voorstellen tot vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen kunnen worden gedaan. Daarbij wordt een voorstel gevoegd voor in de nota op te nemen projecten tot vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen;

Nadat de Ministerraad, op voorstel van de Minister van Justitie, heeft ingestemd met de onder a bedoelde maatstaven en een voorlopig standpunt heeft bepaald over de in de nota op te nemen projecten, kan hierover gedurende twee maanden overleg gevoerd worden tussen de betrokken departementen en de commissie;

Voor 1 december 1983 legt de commissie aan de Minister van Justitie een concept voor van de aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden nota.

Bronnen: Register Werkgroepen, Commissies etc.; instellings- en opheffingsbesluiten; Afdeling DAZ/DIV, Ministerie van Justitie; Eindbericht van de Commissie Vermindering en Vereenvoudiging van Overheidsregelingen, Kamerstukken II, 1983–1984, 17 931 nr. 9.

Werkgroep Algemene Regels van Bestuursrecht

Periode: 1982–1982

Ingesteld door: Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken

Instellingsbesluit: Beschikking van bovengenoemde Ministers van 19 mei 1982, Stcrt. 107, SA Harmonisatie Wetgeving nr. 237/682.

Lid Ministerie: De staatssecretaris van Justitie, Stafafdeling Harmonisatie Wetgeving, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht

Bemoeienis: Voorzitter (staatssecretaris), plv. voorzitter/lid en tweede secretaris (SA Harmonisatie Wetgeving) en een lid

Taken:

Een plan voor het tot stand brengen van algemene regels van bestuursrecht opstellen waarin voorstellen zijn neergelegd omtrent de in die wetgeving te behandelen onderwerpen, zo mogelijk met een nadere aanduiding van de te regelen aspecten daarvan; de tijdsvolgorde, waarin m.b.t. tot de onderscheidene onderwerpen wetsvoorstellen zouden kunnen worden voorbereid; de wijze van samenwerking tussen de departementen van Binnenlandse Zaken en Justitie bij de tenuitvoerlegging van het plan; een in te stellen werkgroep, die zal worden belast met de voorbereiding van wetsvoorstellen; de mate, waarin het wenselijk is bij de voorbereiding van wetsvoorstellen m.b.t. de onderscheidene onderwerpen andere departementen dan wel externe deskundigen in te schakelen.

Bronnen: Stcrt 1982, nr. 107.

Commissie Wetgeving Algemene Regels van Bestuursrecht

Periode: 1983-heden

Ingesteld door: Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken

Instellingsbesluit: KB van 23 augustus 1983, Stb. 417

Lid Ministerie: Stafafdeling Algemeen wetgevingsbeleid (Ministerie van Justitie) en stafafdeling CZW

(Ministerie van BiZa)

Bemoeienis: Een van de twee secretarissen, een van de twee adjunct secretarissen

Taken: Het doen van voorstellen aan de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken m.b.t. de

wettelijke regeling van algemene regels van bestuursrecht, zoveel mogelijk in de vorm van ontwerp-voorstellen van wet voorzien van een ontwerp-memorie van toelichting.

Bronnen: Staatsalmanak 1986, 1989–1991.

Interdepartementaal overleg over dereguleringsaangelegenheden

Periode: 1985–1991

Ingesteld door: Onbekend

Instellingsbesluit: Onbekend.

Lid Ministerie: Onbekend (bestaande uit de departementale contactpersonen voor deregulering).

Taken: Het geven voorlichting over deregulering op hun departement, maar het overleg speelde geen rol bij de voorbereiding en toetsing van ontwerp-regelingen.

Bronnen: Kamerstukken II, 1985–1986, 17 931 nr. 68, p. 11.

Commissie voor de Toetsing van Wetgevingsprojecten

Periode: 1987–1991

Ingesteld door: Minister-president

Instellingsbesluit: Besluit van de Minister-president van 10 september 1987, Stcrt. 181 en van 11 januari 1989, Stcrt. 20.

Lid Ministerie: Stafafdeling Algemeen Wetgevingsbeleid

Bemoeienis: Secretaris (een van de twee)

Taken: Het desgevraagd toetsen van ontwerpregelingen uit een oogpunt van een sober en

terughoudend wetgevingsbeleid en aan de Algemene aanwijzingen voor de wetgeving. Het desgevraagd uitbrengen van advies over wetgevingscomplexen en voorontwerpen en nota’s en (vanaf 1989) wetgevingsthema’s en rapporten over wetgevingsprojecten. Adviezen worden uitgebracht aan de verantwoordelijke Minister(s).

Bronnen: Staatsalmanak 1990–1991; Kamerstukken II, 1989–1990, 21 300 VI, nr. 7.

Interdepartementale Commissie Europees Recht

Periode: 1997–

Ingesteld door: Minister van Justitie en de Minister van Buitenlandse Zaken

Instellingsbesluit: Niet officieel ingesteld

Lid Ministerie: Directeur-generaal wetgeving, rechtshandhaving en rechtspleging van Justitie

Bemoeienis: De commissie bestaat uit directeuren-generaal van alle departementen en de voorzitters van

beide genoemde subcommissies. Zij staat onder voorzitterschap van de directeur-generaal Europese samenwerking van Buitenlandse Zaken en de. directeur-generaal wetgeving, rechtshandhaving en rechtspleging van Justitie

Taken: De coördinatie van het Nederlandse standpunt over de juridische aspecten van Europees

beleid dat in voorbereiding is, wetgeving en rechtspraak;

de coördinatie van een inhoudelijk, organisatorisch en procedureel adequate uitvoering van het Europees recht in Nederlands beleid, wetgeving, rechtspraak en rechtspraktijk;

het zorgdragen voor de onderlinge afstemming van deze beide activiteiten.

Bronnen: Ministerie van Justitie Persbericht Ministerraad 19 december 1997

Visitatiecommissie wetgeving

Periode: 1998–

Ingesteld door: Minister van Justitie

Instellingsbesluit: Ministerraad

Lid Ministerie

Bemoeienis: Het presidium van de commissie bestaat uit:

mr. J.H. Grosheide (oud-staatssecretaris, oud-directeur- generaal, thans staatsraad in buitengewone dienst);

prof. drs. A.A. Kampfraath (emeritus hoogleraar industriële bedrijfskunde in Wageningen, thans lid van verschillende (internationale) visitatiecommissies voor het hoger beroeps- en wetenschappelijk onderwijs);

mr. T. de Waard (advocaat bij Sibbe Simont Monahan Duhot, oud-deken van de Nederlandse Orde van Advocaten).

De commissie heeft verder nog negen leden afkomstig uit wetenschap, rechtspraktijk en departementale kring.

Taken: Elk Ministerie zal tweejaarlijks worden bezocht door de commissie ter beoordeling van de kwaliteit van hun wetgevingsorganisaties. Deze beoordeling vindt plaats op basis van een door het betrokken Ministerie uitgevoerde zelfevaluatie, en zal resulteren in een advies aan de betrokken Minister.

Visitatiecommissie Juridische functie en Wetgeving

Periode: 2005–

Ingesteld door: Minister van Justitie

Instellingsbesluit: Besluit Instelling Visitatiecommissie Juridische functie en Wetgeving (Stcrt. 2005, 201)

Lid Ministerie:

Bemoeienis:

Taken: Het uitvoeren van de visitatie van de juridische en wetgevingsfunctie op de Ministeries

Bronnen: Stcrt. 2005, 201

Ambtelijke werkgroep Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

Periode: 1995

Ingesteld door: Minister van Justitie en van Economische Zaken

Instellingsbesluit: Besluit van de Minister-president van 10 januari 1995

Lid Ministerie:

Bemoeienis: Secretaris (een van de twee)

Taken: Organiseren en begeleiden van onderzoek van door de Ministeriële commissie voor marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit akkoord bevonden onderwerpen;

Uitbrengen van adviezen over deze onderwerpen aan de Ministeriële commissie;

Doen van voorstellen ter verbetering van de wetgevingskwaliteit ter verbetering van de marktwerking en ter vermindering van uit wet- en regelgeving voortvloeiende onevenredig zware lasten.

De activiteiten hebben betrekking op zowel bestaande als voorgenomen wetgeving

Bronnen: Staatsalmanak 1999

Ministeriële Commissie Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

Periode: 1995–

Ingesteld door: Ministerraad

Instellingsbesluit: Besluit van de Minister-president van 10 januari 1995

Lid Ministerie:

Bemoeienis: Secretaris

Taken: Het vaststellen van onderwerpen voor deregulering

Het voorbereiden van besluiten over deregulering, marktwerking en wetgevingskwaliteit.

De activiteiten hebben betrekking op zowel bestaande als voorgenomen wetgeving

Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid (ICCW)

Periode: 1999–

Ingesteld door: Minister van Justitie en de Minister van BZK

Instellingsbesluit: Ministerraad van 5 maart 1999

Lid Ministerie:

Bemoeienis: De voorzitter en de secretaris

Taken: Taak is het voorbereiden van de besluitvorming in de Raad voor Justitie, Bestuur en Veiligheid over belangrijke wetgeving en beleidsonderwerpen op het terrein van algemeen wetgevingsbeleid en algemene constitutionele aangelegenheden. Verder kan de ICCW desgevraagd of uit eigen beweging adviseren over onderwerpen van algemeen wetgevingsbeleid

Interdepartementaal Wetgevingsberaad (IWB)

Periode: 1999–

Ingesteld door: Minister van Justitie en de Minister van BZK

Instellingsbesluit: Ministerraad van 5 maart 1999

Lid Ministerie:

Bemoeienis: De voorzitter en de secretaris

Taken: Het IWB is een ambtelijk overleg met als taak desgevraagd of uit eigen beweging behandelen van onderwerpen van algemeen wetgevingsbeleid, alsmede het op verzoeke van de ICCW voorbereiden van de onderwerpen waarover die commissie advies uitbrengt

Interdepartementaal Convenantenoverleg (ICO)

Periode: 2000–

Ingesteld door: Minister van Justitie

Instellingsbesluit: Onbekend

Lid Ministerie:

Bemoeienis:

Taken: Het ICO houdt zich bezig met het ontwikkelen van (voorstellen voor) gezamenlijke gedrags- en beleidslijnen inzake convenanten en met de vraag of praktijkontwikkelingen nopen tot aanpassing van de Aanwijzingen. Tevens is het ICO belast met het ontwikkelen van instrumenten voor het onder de aandacht blijven brengen van het beleid inzake de Aanwijzingen.

Voorts worden binnen het ICO door Ministeries ervaringen met convenanten uitgewisseld

Werkgroep Evaluatie voor convenanten

Periode: 1999–2000

Ingesteld door: Onbekend

Instellingsbesluit: Onbekend

Lid Ministerie:

Bemoeienis:

Taken: – Het inventariseren van de nationale en Europese ontwikkelingen op het terrein van convenanten en van de ervaringen met de Aanwijzingen voor convenanten die in 1996 in werking traden.

– Het doen van voorstellen voor aanvulling van het wetgevingsbeleid en voor de verspreiding van het beleid rond convenanten

Deel A Handelingen van de Minister van Justitie

Harmonisatie en coördinatie van wet- en regelgeving

2

Handeling: Het instellen van werkgroepen en commissies op het terrein van de harmonisatie en coördinatie van wet- en regelgeving.

Periode: 1945–

Product: Bijv.:

Besluit tot instelling van de Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van wetgeving van de Minister van Justitie van 27 mei 1980, nr. 258/680, Stcrt. 108;

Besluit van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken van 19 mei 1982, nr. 237/682, Stcrt. 107;

Besluit van de Minister van Justitie van 11 februari 1983;

Besluit van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken van 5 maart 1999

Waardering: B, criterium 4

4

Handeling: Het vaststellen van algemene aanwijzingen voor de wetgevingstechniek.

Grondslag: Besluit van de Minister van Justitie van 20 juli 1939, AS nr. 1187 en van 10 oktober 1989, nr. 226/089.

Periode: 1945–

Product: Regeling

Waardering: B, criterium 1

5

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal betreffende de kwaliteit van de wetgeving.

Periode: 1945–

Product: Brieven, notities

Waardering: B, criterium 2 en 3

6

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen.

Periode: 1945–

Product: Series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen

Opmerking: Bewaring op het hoogste niveau betekent dat kwartaalverslagen alleen worden bewaard als er geen jaarverslagen zijn, en maandverslagen alleen als er geen jaar- en kwartaalverslagen zijn, etcetera.

Waardering: B, criterium 3 voor verslagen op het hoogste niveau

V 2 jaar voor verslagen op onderliggend niveau

95

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende het beleidsterrein kwaliteit wetgeving.

Periode: 1945–

Product: Brieven, notities

Waardering: V 1 jaar

96

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten betreffende het beleidsterrein kwaliteit wetgeving.

Periode: 1945–

Product: Voorlichtingsmateriaal

Waardering: V 1 jaar, m.u.v. 1 exemplaar van het eindproduct

97

Handeling: Het benoemen van de leden, plaatsvervangende leden, secretaris en adjunct-secretaris(sen) van (interdepartementale) adviescommissies voor advisering over de kwaliteit van wetgeving.

Periode: 1945–

Product: Benoeming

Waardering: V 5 jaar na einde lidmaatschap

98

Handeling: Het opstellen van een plan van aanpak voor projecten op het beleidsterrein kwaliteit wetgeving.

Periode: 1945–

Waardering: B, criterium 5

99

Handeling: Het initiëren, begeleiden en evalueren van projecten op het beleidsterrein kwaliteit wetgeving.

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na einde project, m.u.v. evaluatie B (2)

119

Handeling: Het voeren van overleg met de vakMinister over harmonisatie en coördinatie van wet- en regelgeving.

Periode: 1945–

Product: Notulen, agenda’s, correspondentie

Waardering: B, criterium 1

Toetsing van en advisering over wet- en regelgeving

17

Handeling: Het toetsen van en adviseren over voorstellen en ontwerpen van wet- en regelgeving.

Grondslag: Besluit van de Minister-president van 13 september 1972, Stcrt. 1973, nr. 2 en van 14 februari 1984, nr. 52, tot vaststelling van de Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek.

Aanwijzingen inzake procedureregels van voorstellen van wet en AMVB, Stcrt. 1985, 236, paragraaf 3.14.en 4.1.

Aanwijzingen inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregelen van bestuur, vastgesteld door de Minister-president op 16 januari 1985, nr. 1985/35/994a, Stcrt. 18.

Besluit van de Minister van Justitie van 30 oktober 1985, nr. 060 O&I 85.

Besluit van de Minister van Justitie van 20 juli 1989, AS nr. 1187 en van 10 oktober 1989, nr. 226/089.

Brief van formateur Lubbers van 7 november 1989, Kamerstukken II, 1989–1990, 21 132, nr. 12 p. 1.

Beleidsnota ‘Met vaste hand’, nr. 22045, aangeboden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal door de Minister van Justitie op 27 maart 1991, p. 18–23.

Zicht op Wetgeving. Uitgave van het Ministerie van Justitie, Afdeling Voorlichting, maart 1991, paragraaf 4.3.2.

Wetgevingstoetsing door het Ministerie van Justitie, Stafafdeling Algemeen

Wetgevingsbeleid, 1991, paragraaf 3.3.

Aanwijzingen voor de regelgeving 1993

Draaiboek voor de wetgeving, paragraaf VII.2.3.

Periode: 1945–

Product: Rapport, advies

Opmerkingen: Het geven in afzonderlijke gevallen van advies en hulp op wetgevend gebied aan de andere Ministeries valt ook onder deze handeling.

De wet- en regelgeving wordt getoetst aan terughoudendheid met regelgeving;

op hun consequenties voor de onder rechtspleging en rechtshulp ressorterende diensten; op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid; op constitutionele, Europees-rechtelijke en internationaal-rechtelijke aspecten en naar aanleiding van kritiek van de Raad van State op diverse kwaliteitseisen.

Waardering: B, criterium 1

34

Handeling: Het verstrekken van opdrachten en vaststellen van de rapporten van (wetenschappelijk) onderzoek.

Periode: 1945–

Product: Opdrachten en rapporten

Waardering: B, criterium 1

35

Handeling: Het begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek naar de kwaliteit van de wetgeving en de wetgevingsprocedures.

Periode: 1945–

Product: Correspondentie, notulen, e.d.

Waardering: V 5 jaar

100

Handeling: Het verrichten van (wetenschappelijk) onderzoek naar de kwaliteit van de wetgeving en de wetgevingsprocedures bij de rijksoverheid.

Periode: 1945–

Product: Rapport, e.d.

Opmerkingen: Klanttevredenheidsonderzoeken (door het KCW) vallen onder handeling 101

Waardering: B, criterium 1 voor eindproducten

V 5 jaar overige neerslag

De zorg voor de uitgifte van het Staatsblad

22

Handeling: Het plaatsen van wetten gewijzigde (rijks)wetten en amvb’s in het Staatsblad.

Grondslag: Besluit ter nadere regeling van de wijze en vorm van afkondiging van wetten en Koninklijke besluiten van 22 december 1863, Stb. 149, art. 3 en 4.

Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek, vastgesteld bij besluit van de Minister-president van 14 februari 1984, nr. 341078, art. 135, 136 en 140.

Bekendmakingswet, 4-2-88, Stb. 18, art. 2 lid 1.

Periode: 1945–

Product: Publicatie

Opmerking: Onderdeel van deze handeling is het voorzien van een dagtekening van de uitgifte van wetten en het beoordelen wat er in het Staatsblad moet worden vermeld.

Waardering: V 5 jaar

23

Handeling: Het vaststellen van de tarieven van het Staatsblad in overleg met de uitgever.

Grondslag: Besluit Uitgifte Staatsblad en Staatscourant, art. 9 lid 2, 6-1-1989, Stb. 1.

Periode: 1989–

Product: Besluit

Opmerking: De tarieven worden in de Staatscourant gepubliceerd.

Waardering: V 3 jaar

24

Handeling: Het bepalen van de tijdstippen van uitgifte van het Staatsblad.

Grondslag: Besluit Uitgifte Staatsblad en Staatscourant, art. 6 lid 1, 6-1-1989, Stb. 1.

Periode: 1989–

Waardering: V 3 jaar

25

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten tot het produceren, uitgeven en aan het publiek ter beschikking stellen van het Staatsblad.

Grondslag: Besluit uitgifte Staatsblad en Staatscourant, art. 2, 6-1-89, Stb. 1.

Periode: 1989–

Product: Contracten, e.d.

Waardering: V 7 jaar na afloop overeenkomsten

26

Handeling: Het voorbereiden van vervangende voorzieningen in geval van stagnatie van de uitgifte van het Staatsblad.

Grondslag: Besluit uitgifte Staatsblad en Staatscourant, art. 3, 6-1-89, Stb. 1.

Periode: 1989–

Waardering: V 2 jaar

27

Handeling: Het plaatsen van wetten, amvb’s en kb’s in de Staatscourant indien bevolen door de wetgever of de regering.

Grondslag: Besluit ter nadere regeling van de wijze en vorm van afkondiging van wetten en Koninklijke besluiten van 22 december 1863, Stb. 149, art. 3 en 4.

Periode: 1945–1988

Product: Publicatie

Opmerkingen: Het plaatsen van wetten en amvb’s en kb’s in de Staatscourant door de Minister van Justitie gebeurt op basis van een beschikking betreffende de publicatie en inwerkingtreding van de betreffende wet- en regelgeving.

Waardering: V 5 jaar

Het voorbereiden en implementeren van algemeen harmoniserende wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht

30

Handeling: Het vaststellen van ontwerpen van (wijzigingen van) wet algemeen bestuursrecht.

Grondslag: Grondwet 1983, art. 107.

Periode: 1980–

Product: Algemene wet Bestuursrecht

Opmerkingen: Zie ook: Besluit van de Minister van Justitie van 19 mei 1982, nr. 237/682, Stcrt. 107 en van 10 oktober 1989 nr. 226/089 en J.H. van Kreveld, De betekenis van de Awb voor de rechtsontwikkeling, p. 47.

Deze handeling wordt samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkszaken verricht.

Waardering: B, criterium 1

Het ontwikkelen van (toetsings)instrumenten

101

Handeling: Het ontwikkelen van instrumenten ter ondersteuning van de coördinatie en harmonisatie van wet- en regelgeving.

Bron: Website Justitie, http://www.justitie.nl/themas/wetgeving/over_wetgeving/organisatie/Doorlichting van bestaande regelgeving, geraadpleegd op 23-02-2006

Periode: 2000–

Opmerkingen: Bij het Ministerie van Justitie is in 2000 een Kenniscentrum Wetgeving (KCW) ingesteld

Product: Website ‘Wie weet Wat’, klanttevredenheidsonderzoeken, statistische informatie, competentieprofiel, jaarboek, demografisch portret.

Waardering: B, criterium 5

Deel B Handelingen van actoren die vallen onder het zorgdragerschap van de Minister van Justitie

Commissie Taakverdeling en Coördinatie (Commissie Van Veen)

8

Handeling: Het adviseren over de coördinatie van wetgeving.

Periode: 1969–[1977]

Product: Rapport

Waardering: B, criterium 1

Interdepartementale commissie voor Harmonisatie van Wetgeving

12

Handeling: Het adviseren inzake algemene aanwijzingen voor de wetgevingstechniek.

Grondslag: Besluit van de Minister van Justitie van 27 mei 1980, nr. 258/680, Stcrt. 108. en Besluit van de Minister van Justitie van 10 oktober 1989, nr. 226/089.

Periode: 1980–1999

Product: Rapporten en adviezen

Waardering: B, criterium 1

13

Handeling: Het adviseren aan de opstellers van wetten over de formeel-juridische harmonisatie van wetgeving.

Grondslag: Besluit van de Minister van Justitie van 27 mei 1980, nr. 258/680, Stcrt. 108.

Periode: 1980–1999

Product: Advies

Waardering: B, criterium 1

Werkgroep procedures wetgeving

15

Handeling: Het ontwerpen van verbeteringen in de procedure voor de totstandkoming van wetgeving.

Grondslag: Kamerstukken II, 1979–1980, 15 454 nr. 2.

Periode: 1981–1989

Product: Rapport van de Werkgroep Procedures Wetgeving, vastgesteld 10 februari 1983.

Opmerkingen: Dit rapport berust in de archieven van het Ministerie van Algemene Zaken.

Volgens medewerkers van het archief van het Ministerie van Algemene Zaken is er een dossier van de werkgroep in het depot dat tot 1989 doorloopt.

Waardering: B, criterium 1

Commissie vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen (Commissie Geelhoed)

16

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de maatregelen voor de vermindering en vereenvoudiging van de wet- en regelgeving.

Grondslag: Besluit van de Minister van Justitie van 11 februari 1983.

Periode: 1983–1984

Product: Eindbericht van de Commissie Vermindering en Vereenvoudiging van Overheidsregelingen, Kamerstukken II, 1983–1984, 17 931 nr. 9.

Waardering: B, criterium 1

Werkgroep algemene regels bestuursrecht

32

Handeling: Het adviseren van de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken over een Algemene wet bestuursrecht.

Grondslag: Besluit van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken van 19 mei 1982, nr. 237/682, Stcrt. 107.

Periode: 1982–

Product: Advies

Waardering: B, criterium 1

Commissie wetgeving algemene regels bestuursrecht (Commissie-Scheltema)

33

Handeling: Het adviseren over de ontwerpen van een Algemene wet bestuursrecht en de ontwerp-memories van toelichting.

Grondslag: KB van 23 augustus 1983, Stb. 417

Periode: 1983–

Product: Advies

Opmerkingen: De Regeringscommissaris algemene regels bestuursrecht is voorzitter van de commissie. Archiefbeheer valt onder Justitie.

Waardering: B, criterium 1

109

Handeling: Het uiterlijk om de twee jaar verslag uitbrengen aan de Ministers van Justitie en BZK over de voortgang van haar werkzaamheden.

Grondslag: KB van 23 augustus 1983, Stb. 417, art. 11

Periode: 1983–

Product: Verslag

Waardering: V 5 jaar

Commissie voor de toetsing van wetgevingsprojecten

18

Handeling: Het adviseren over voorontwerpen, nota’s en rapporten inzake wetgevingsprojecten en wetgevingsthema’s uit een oogpunt van een sober en terughoudend wetgevingsbeleid.

Grondslag: Besluit van de Minister-president van 10 september 1987, Stcrt 181 en van 11 januari 1989, Stcrt 20.

Periode: 1987–

Product: Advies

Opmerkingen: Deze Commissie is een interdepartementale commissie, waarvan het secretariaat wordt gevoerd door het Ministerie van Justitie.

Waardering: B, criterium 1

36

Handeling: Het doen van voorstellen voor deregulering en bevordering van de marktwerking en wetgevingskwaliteit.

Grondslag: Instellingsbesluit Ministeriële Commissie marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (Stcrt. 1995/15)

Periode: 1995–

Product: Advies

Opmerkingen: Het secretariaat van de ambtelijke commissie wordt gevoerd door het Ministerie van EZ en van Justitie.

Waardering: B, criterium 1

Ministeriële Commissie marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

36

Handeling: Het doen van voorstellen voor deregulering en bevordering van de marktwerking en wetgevingskwaliteit.

Grondslag: Instellingsbesluit Ministeriële Commissie marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (Stcrt. 1995/15)

Periode: 1995–

Product: Advies

Opmerkingen: Het secretariaat van de ambtelijke commissie wordt gevoerd door het Ministerie van EZ en van Justitie.

Waardering: B, criterium 1

Visitatiecommissie wetgeving

19

Handeling: Het onderzoeken van de processen en organisaties voor de totstandkoming van wet- en regelgeving op de departementen.

Periode: 1998–

Product: Advies

Opmerkingen: Het advies wordt uitgebracht aan de betrokken Ministers.

Waardering: B, criterium 5

20

Handeling: Het uitbrengen van een algemeen tweejaarlijks verslag.

Periode: 1998–

Product: Verslag

Waardering: B, criterium 2,3

Interdepartementale Commissie Europees recht (ICER)

21

Handeling: Het adviseren over maatregelen ter verbetering van de coördinatie op Europees terrein en ter verbetering van de Europese dimensie in het wetgevingsproces.

Grondslag: Besluit van de Ministerraad van 19 december 1997

Periode: 1998–

Product: Advies

Opmerkingen: Deze commissie werd ingesteld naar aanleiding van het Securitel-arrest van het Europese Hof van Justitie.

De ICER heeft 3 werkgroepen:

– een voor de voorbereiding van het Europees Recht (ICER-V);

– een voor de uitvoering van het Europees Recht (ICER-U);

– een voor problemen in de notificatiepraktijk (ICER-N)

Het secretariaat van de ICER wordt gevoerd door de Ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken. Dit geldt ook voor de ICER-V en de ICER-U; voor de ICER-N wordt het secretariaat door Justitie gevoerd.

Waardering: B, criterium 1

Interdepartementale Commissie voor Constitutionele aangelegenheden en Wetgevingsbeleid (ICCW)

110

Handeling: Het voorbereiden van de besluitvorming van de Raad voor Justitie, Bestuur en Veiligheid over belangrijke wetgeving en beleidsonderwerpen op het terrein van algemeen wetgevingsbeleid en algemeen constitutionele aangelegenheden.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 2 en 3, lid 1

Periode: 1999–

Product: Het secretariaat van de ICCW wordt gevoerd door de Ministeries van Justitie en BZK

Opmerkingen: Advies, notities, notulen

Waardering: B, criterium 1

111

Handeling: Het adviseren over onderwerpen van algemeen wetgevingsbeleid.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 2 en 3, lid 2

Periode: 1999–

Product: Het secretariaat van de ICCW wordt gevoerd door de Ministeries van Justitie en BZK

Opmerkingen: Advies

Waardering: B, criterium 1

112

Handeling: Het uitbrengen van evaluaties over haar werkzaamheden.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 6

Periode: 1999–

Product: Evaluatie

Opmerkingen: Het evaluatieverslag wordt aangeboden aan de Ministers van Justitie en BZK

Waardering: B, criterium 2

Interdepartementaal Wetgevingsberaad (IWB)

113

Handeling: Het behandelen van onderwerpen van algemeen wetgevingsbeleid.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 5, lid 1

Periode: 1999–

Product: Advies, notities

Opmerkingen: Het IWB is een subcommissie van de ICCW

Waardering: V 5 jaar

114

Handeling: Het voorbereiden van de onderwerpen waarover de Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid (ICCW) advies uitbrengt.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 5, lid 1

Periode: 1999–

Product: Advies, notities

Opmerkingen: Het IWB is een subcommissie van de ICCW

Waardering: V 5 jaar

Visitatiecommissie Juridische functie en Wetgeving

115

Handeling: Het uitvoeren van de controle op de uitvoering van de juridische en wetgevingsfunctie op de Ministeries.

Grondslag: Besluit Instelling Visitatiecommissie Juridische functie en Wetgeving, artikel 6 (Stcrt. 2005/201)

Periode: 2005-

Product: Rapporten

Waardering: B, criterium 5

Interdepartementaal convenantenoverleg (ICO)

116

Handeling: Het doen van voorstellen voor Aanwijzingen voor convenanten.

Periode: 2000–

Product: Voorstellen, advies

Waardering: V 5 jaar

117

Handeling: Het ontwikkelen van instrumenten voor het onder de aandacht blijven brengen van het beleid inzake de Aanwijzingen.

Periode: 2000–

Product: Checklists

Waardering: V 5 jaar

Werkgroep Evaluatie aanwijzingen voor convenanten

118

Handeling:

– Het inventariseren van de nationale en Europese ontwikkelingen op het terrein van convenanten en van de ervaringen met de Aanwijzingen voor convenanten die in 1996 in werking traden.

– Het doen van voorstellen voor aanvulling van het wetgevingsbeleid en voor de verspreiding van het beleid rond convenanten.

Periode: 1999–2000

Product: Evaluatie

Opmerkingen: Bij het Ministerie van Justitie is geen neerslag van deze werkgroep gevonden

Waardering: B, criterium 2

Interdepartementaal overleg over dereguleringsaangelegenheden

120

Handeling: Het geven van voorlichting over deregulering

Bron: Kamerstukken II, 1985–1986, 17 931 nr. 68, p. 11.

Periode: 1985–1991

Product: Brochures

Waardering: V 1 jaar, m.u.v. exemplaar van het eindproduct

Ambtelijke werkgroep Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

121

Handeling: Het verrichten van onderzoek over regulering en bevordering van de marktwerking en wetgevingskwaliteit.

Bron: Staatsalmanak 1999

Periode: 1995–

Product: Opdrachten en rapporten

Opmerkingen: Het secretariaat van de ambtelijke werkgroep wordt gevoerd door het Ministerie van EZ en van Justitie.

Waardering: B, criterium 1 voor opdrachtverstrekking en eindproduct

V 5 jaar overige neerslag

122

Handeling: Het uitbrengen van advies aan de Ministeriële commissie voor marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit inzake regulering en bevordering van de marktwerking en wetgevingskwaliteit.

Bron: Staatsalmanak 1999

Periode: 1995–

Product: Advies

Opmerkingen: Het secretariaat van de ambtelijke werkgroep wordt gevoerd door het Ministerie van EZ en van Justitie.

Waardering: B, criterium 1

Deel C Overige actoren

Actoren onder de zorg van de Minister van Algemene Zaken

Minister van Algemene Zaken

1

Handeling: Het instellen van werkgroepen en commissies op het terrein van de harmonisatie en coördinatie van wet- en regelgeving.

Periode: 1945–

Product: Besluit van de vergadering van de Raad van Ministers van 28 februari 1949

Besluit van de Minister-president van 1978

Besluit van de Minister-president van 5 februari 1981, Kamerstukken II, 1980–1981, 15454, nr. 3

Besluit van de Minister-president van 10 september 1987, Stcrt 181 en van 11 januari 1989, Stcrt 20

Besluit van de Minister-President van 10 januari 1995, Stcrt. 1995/15

Opmerkingen: Waarschijnlijk werd het besluit van de Ministerraad uit 1949 uitgevoerd door de Minister-president.

Waardering: B, criterium 4

3

Handeling: Het vaststellen van algemene aanwijzingen betreffende de wetgevingstechniek.

Periode: 1954–

Product: Besluit Aanwijzingen inzake de wetgevingstechniek 1954, nr, 38 169

Besluit van de Minister-president van 13 september 1972, Stcrt. 1973, nr. 2 en van 14 februari 1984, nr. 52, tot vaststelling van de Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek

Aanwijzingen inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregelen van bestuur, vastgesteld door de Minister-president op 16 januari 1985, nr. 1985/35/994a, Stcrt. 18.

Aanwijzingen voor de regelgeving, 1992

Aanwijzingen voor convenanten, Besluit van de Minister-president,

nr. 95M009543, Stcrt. 1995/249

Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 21 januari 2003, nr. 03M448108 tot vaststelling van de Aanwijzingen voor convenanten

Waardering: B, criterium 1

Contactcommissie voor de wetgevingstechniek

7

Handeling: Het adviseren bij het opstellen van algemene aanwijzingen voor de wetgevingstechniek.

Grondslag: Besluit van de vergadering van de Raad van Ministers van 28 februari 1949.

Periode: 1949–1980

Product: Advies

Waardering: B, criterium 1

Ad-hoc werkgroep Polak

9

Handeling: Het adviseren over algemene aanwijzingen voor de wetgevingstechniek.

Grondslag: Kamerstukken II, 1978–1979, 15 800 nr. 2 en 1979–1980, 15 800 nr. 3.

Periode: 1978

Product: Advies

Waardering: B, criterium 1

10

Handeling: Het adviseren m.b.t. de juridisch-technische harmonisatie van wetgeving.

Grondslag: Kamerstukken II, 1978–1979, 15 800 nr. 2 en 1979–1980, 15 800 nr. 3.

Periode: 1978

Product: Advies

Waardering: B, criterium 1

11

Handeling: Het adviseren m.b.t. het gebruik van wetgeving als beleidsinstrument.

Grondslag: Kamerstukken II, 1978–1979, 15 800 nr. 2 en 1979–1980, 15 800 nr. 3.

Periode: 1978

Product: Advies

Waardering: B, criterium 1

Commissie Wetgevingsvraagstukken

14

Handeling: Het adviseren van de Ministers over het gebruik van wetgeving als beleidsinstrument.

Grondslag: Besluit van de Minister-president van 5 februari 1981, Kamerstukken II, 1980–1981, 15 454 nr. 3.

Periode: 1981–1985

Product: Orde in de regelgeving. Eindrapport van de Commissie Wetgevingsvraagstukken, Den Haag, 1985.

Waardering: B, criterium 1

Actoren onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

2

Handeling: Het instellen van werkgroepen en commissies op het terrein van de harmonisatie en coördinatie van wet- en regelgeving.

Periode: 1945–

Product: Bijv. :

Besluit tot instelling van de Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van wetgeving van de Minister van Justitie van 27 mei 1980, nr. 258/680, Stcrt. 108;

Besluit van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken van 19 mei 1982, nr. 237/682, Stcrt. 107;

Besluit van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken van 5 maart 1999

Waardering: B, criterium 4

31

Handeling: Het vaststellen van ontwerpen van (wijzigingen van) wet algemeen bestuursrecht.

Grondslag: Grondwet, art. 107.

Periode: 1980–

Product: Algemene wet Bestuursrecht

Opmerkingen: Zie ook: Besluit van de Minister van Justitie van 19 mei 1982, nr. 237/682, Stcrt. 107 en van 10 oktober 1989 nr. 226/089 en J.H. van Kreveld, De betekenis van de Awb voor de rechtsontwikkeling, p. 47.

Deze handeling wordt samen met de Minister van Justitie verricht.

Waardering: B, criterium 1

102

Handeling: Het voeren van overleg met het betrokken Ministerie over de gevolgen van een ontwerp-regeling voor de lagere publiek-rechtelijke lichamen.

Grondslag: Aanwijzingen inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregelen van bestuur, vastgesteld door de Minister-president op 16 januari 1985, nr. 1985/35/994a, Stcrt. 18, punt 2.

Periode: 1985–

Product: Overleg

Waardering: B, criterium 1

Werkgroep algemene regels bestuursrecht

32

Handeling: Het adviseren van de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken over een Algemene wet bestuursrecht.

Grondslag: Besluit van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken van 19 mei 1982, nr. 237/682, Stcrt. 107.

Periode: 1982-

Product: Advies

Waardering: B, criterium 1

Interdepartementale Commissie voor Constitutionele aangelegenheden en Wetgevingsbeleid (ICCW)

110

Handeling: Het voorbereiden van de besluitvorming van de Raad voor Justitie, Bestuur en Veiligheid over belangrijke wetgeving en beleidsonderwerpen op het terrein van algemeen wetgevingsbeleid en algemeen constitutionele aangelegenheden.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 2 en 3, lid 1

Periode: 1999–

Product: Advies, notities, notulen

Opmerkingen: Het secretariaat van de ICCW wordt gevoerd door de Ministeries van Justitie en BZK

Waardering: B, criterium 1

111

Handeling: Het adviseren over onderwerpen van algemeen wetgevingsbeleid.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 2 en 3, lid 2

Periode: 1999–

Product: Advies

Opmerkingen: Het secretariaat van de ICCW wordt gevoerd door de Ministeries van Justitie en BZK

Waardering: B, criterium 1

112

Handeling: Het uitbrengen van evaluaties over haar werkzaamheden.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 6

Periode: 1999–

Product: Evaluatie

Opmerkingen: Het evaluatieverslag wordt aangeboden aan de Ministers van Justitie en BZK

Waardering: B, criterium 2

Interdepartementaal Wetgevingsberaad (IWB)

113

Handeling: Het behandelen van onderwerpen van algemeen wetgevingsbeleid.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 5, lid 1

Periode: 1999–

Product: Advies, notities

Opmerkingen: Het IWB is een subcommissie van de ICCW

Waardering: B, criterium 5

114

Handeling: Het voorbereiden van de onderwerpen waarover de Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid (ICCW) advies uitbrengt.

Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid, artikel 5, lid 1

Periode: 1998–

Product: Advies, notities

Opmerkingen: Het IWB is een subcommissie van de ICCW

Waardering: B, criterium 5

Actoren onder de zorg van de Minister van Buitenlandse Zaken

Minister van Buitenlandse Zaken

103

Handeling: Het instellen van werkgroepen en commissies met betrekking tot harmonisatie en coördinatie wetgeving.

Periode: 1997–

Product: Besluit van de Ministerraad van 19 december 1997

Waardering: B, criterium 4

Interdepartementale Commissie Europees recht (ICER)

21

Handeling: Het adviseren over maatregelen ter verbetering van de coördinatie op Europees terrein en ter verbetering van de Europese dimensie in het wetgevingsproces.

Grondslag: Besluit van de Ministerraad van 19 december 1997

Periode: 1998–

Product: Advies

Opmerkingen: Deze commissie werd ingesteld naar aanleiding van het Securitel-arrest van het Europese Hof van Justitie.

De ICER heeft 3 werkgroepen:

– een voor de voorbereiding van het Europees Recht (ICER-V);

– een voor de uitvoering van het Europees Recht (ICER-U);

– een voor problemen in de notificatiepraktijk (ICER-N)

Het secretariaat van de ICER wordt gevoerd door de Ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken. Dit geldt ook voor de ICER-V en de ICER-U; voor de ICER-N wordt het secretariaat door Justitie gevoerd.

Waardering: B, criterium 1

Actoren onder de zorg van de Minister van Economische Zaken

Minister van Economische Zaken

104

Handeling: Het toetsen van ontwerp-regelingen op hun gevolgen voor het bedrijfsleven.

Grondslag: Aanwijzingen inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregelen van bestuur, vastgesteld door de Minister-president op 16 januari 1985, nr. 1985/35/994a, Stcrt. 18, punt 2.

Periode: 1985–

Product: Toetsing, overleg

Waardering: B, criterium 1

105

Handeling: Het opstellen van een plan van aanpak voor projecten op het beleidsterrein kwaliteit wetgeving.

Periode: 1994–

Opmerkingen: Deze activiteiten passen onder andere in het kader van het programma marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW-programma)

Waardering: B, criterium 5

106

Handeling: Het initiëren, begeleiden en evalueren van projecten op het beleidsterrein kwaliteit wetgeving.

Periode: 1994–

Opmerkingen: Deze activiteiten passen onder andere in het kader van het programma Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW-programma)

Waardering: V 10 jaar na einde project, m.u.v. evaluatie B (2)

Ministeriële Commissie marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

36

Handeling: Het doen van voorstellen voor deregulering en bevordering van de marktwerking en wetgevingskwaliteit.

Grondslag: Instellingsbesluit Ministeriële Commissie marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (Stcrt. 1995/15)

Periode: 1995–

Product: Advies

Opmerkingen: Het secretariaat van de ambtelijke commissie wordt gevoerd door het Ministerie van EZ en van Justitie.

Waardering: B, criterium 1

Ambtelijke werkgroep Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

121

Handeling: Het verrichten van onderzoek over regulering en bevordering van de marktwerking en wetgevingskwaliteit.

Bron: Staatsalmanak 1999

Periode: 1995–

Product: Opdrachten en rapporten

Opmerkingen: Het secretariaat van de ambtelijke werkgroep wordt gevoerd door het Ministerie van EZ en van Justitie.

Waardering: B, criterium 1 voor opdrachtverstrekking en eindproduct

V 5 jaar overige neerslag

122

Handeling: Het uitbrengen van advies aan de Ministeriële commissie voor marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit inzake regulering en bevordering van de marktwerking en wetgevingskwaliteit.

Bron: Staatsalmanak 1999

Periode: 1995–

Product: Advies

Opmerkingen: Het secretariaat van de ambtelijke werkgroep wordt gevoerd door het Ministerie van EZ en van Justitie.

Waardering: B, criterium 1

VakMinister

107

Handeling: Het voeren van overleg met de Minister van Justitie over harmonisatie en coördinatie van wet- en regelgeving.

Periode: 1945–

Product: Notulen, agenda’s, correspondentie

Waardering: V 5 jaar

108

Handeling: Het benoemen van leden van (interdepartementale) adviescommissies voor harmonisatie en coördinatie van wet- en regelgeving.

Periode: 1945–

Product: Benoeming

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

Concordantie oude BSD (Stcrt. 2002/8)- nieuwe BSD

nummer handeling ontwerp selectielijst 2006

nummer handeling selectielijst 2001

  

1

1

2

2

3

3

4

4

5

5

6

6

7

7

8

8

9

9

10

10

11

11

12

12

13

13

14

14

15

15

16

16

17

17

18

18

19

19

20

20

21

21

22

22

23

23

24

24

25

25

26

26

27

27

Vervallen

28

30

30

31

31

32

32

33

33

34

34

35

35

36

36

95

nieuwe handeling

96

nieuwe handeling

97

nieuwe handeling

98

nieuwe handeling

99

nieuwe handeling

100

nieuwe handeling

101

nieuwe handeling

102

nieuwe handeling

103

nieuwe handeling

104

nieuwe handeling

105

nieuwe handeling

106

nieuwe handeling

107

nieuwe handeling

108

nieuwe handeling

109

nieuwe handeling

110

nieuwe handeling

111

nieuwe handeling

112

nieuwe handeling

113

nieuwe handeling

114

nieuwe handeling

115

nieuwe handeling

116

nieuwe handeling

117

nieuwe handeling

118

nieuwe handeling

119

nieuwe handeling

120

nieuwe handeling

121

nieuwe handeling

NB. De nieuwe handelingen uit het geactualiseerde BSD beginnen met nummer 95 en verder.

Lijst met afkortingen

Awb: Algemene Wet Bestuursrecht

BSD: Basis Selectiedocument

BZK: Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

EG: Europese Gemeenschap

DIA: Dereguleringarbeidsmarkt en inkomensvorming

DROM-project: Deregulering milieubeheer en ruimtelijke ordening

ICCW: Interdepartementale Commissie voor Constitutionele aangelegenheden en Wetgevingsbeleid

ICER: Interdepartementale Commissie Europees Recht

ICO: Interdepartementaal Convenantenoverleg

IWB: Interdepartementaal Wetgevingsberaad

KB: Koninklijk Besluit

KCW: Kenniscentrum Wetgeving

KNHG: Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap

MDW: Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

PCDIN: Permanente Commissie Informatievoorziening

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

RIO: Rapport institutioneel Onderzoek

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

Literatuur en bronnen

Mr. N.E. Algra en mr. H.R.W. Gokkel: Fockema Andreae’s juridisch woordenboek, Alphen a/d Rijn, 1985.

Mr. N.E. Algra en mr. H.C.G.J. Jansen: Rechtsingang. Een oriëntatie in het recht, Groningen, 1989.

Prof. mr. A.D. Belinfante: Beginselen van het Nederlands staatsrecht, in: Hand- en leerboek der bestuurswetenschappen nr. 7, Amsterdam, 1980.

Bestuursorganisatie bij de kabinetsformatie van 1971. Rapport van de Commissie Interdepartementale Taakverdeling en Coördinatie.

Mr. P.J. Boon: Wetgeving in Nederland, Studiepockets Staats- en Bestuursrecht nr. 5, Zwolle 1986.

J.N. Breunese en L.J. Roborgh (red.): Ministeries van algemeen bestuur, Leiden, 1989.

Draaiboek voor de wetgeving. Systematische beschrijving van de procedure. Ministerie van Justitie, Den Haag, 1989.

Drs. G. Gerding en drs. B. de Jong: De politieke en ambtelijke top, Rapport over een onderzoek naar het functioneren van de topstructuur van de rijksdienst. Achtergrondstudie nr. 6 uitgebracht aan de Commissie Hoofdstructuur Rijksdienst, Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, 1981.

Mr. A.R. Kors (bew.): Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden naar de tekst van 1987. Schuurman & Jordens, 1-I en II, Zwolle, 1988.

Prof. mr. p. de Haan en mr. R. Fernhout: Wetgeving, planning en financiering, Rapport over een deelonderzoek naar organisatie en coördinatie van wetgeving, planning en financiering in het algemeen. Achtergrondstudie nr. 8, deel 1, uitgebracht aan de Commissie Hoofdstructuur Rijksdienst. Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, 1981.

H.P. Heida: Enkele constitutionele aspecten van wetgeving, in: Kracht van wet. Opstellen over publiekrechtelijke wetgeving, aangeboden aan Mr. W.J. van Eijkern bij zijn afscheid als hoofd van de Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht van het Ministerie van Justitie. Zwolle.

Interim-rapport. Commissie Wetgevingsvraagstukken, Den Haag, 1982.

Met vaste hand. Beleidsnota, in: Kamerstukken II, 1990–1991, 22045, nrs. 1–2.

Verslag van de werkzaamheden van de Commissie voor Toetsing van Wetgevingsprojecten in het parlementair jaar 1988–1989, in: Kamerstukken II, 1989–1990, 21 300 VI, nr. 7.

Prof. mr. J.H. van Kreveld: De rol van Justitie in het Nederlandse wetgevingsproces, in: Justitiële Verkenningen, jrg. 17, 1991, nr. 5, p. 66–93.

Prof. mr. J.H. van Kreveld: De kwaliteit van wetgeving: rechtsstatelijke en bestuurlijke eisen, in: Recht doen door wetgeving. Opstellen over wetgevingsvraagstukken aangeboden aan mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Zwolle, 1990, p. 189–202.

Prof. mr. J.H. van Kreveld: De betekenis van de Awb voor de rechtsontwikkeling, in: Rechtsontwikkeling door wetgeving, Zwolle, 1990, p. 43–59.

Prof. mr. C.W. van der Pot (be w. prof. mr. A.M. Donner): Handboek van het Nederlandse staatsrecht, Zwolle, 198311, p. 434–440 445 en 459.

L. Verbeek, De Spiegel van het handelen. Een vertaling van handelingen en commissies uit het rapport ‘So many laws, so many sins’ van A.H. Netiv, naar archieven, dossiers en documenten bij het Ministerie van Justitie. Rapport in opdracht van Ministerie van Justitie, Directie Algemene Zaken/DIV en Ministerie van WVC, Rijksarchiefdienst/PIVOT.

Verslagen omtrent ’s lands oude archieven, 1914. Bijlage IV: Archieven, overgenomen van het departement van justitie, p. 350-373.

Wetgevingstoetsing door het Ministerie van Justitie. Toetsingsactiviteiten van het directoraat-generaal wetgeving. Stafafdeling Algemeen Wetgevingsbeleid, Den Haag, 1991.

Zicht op wetgeving, Stafafdeling Algemeen Wetgevingsbeleid (red.), Den Haag, 1991.

Wetgevingskwaliteitsbeleid en wetgevingsvisitatie, Tweede Kamerstukken, vergaderjaar 2000–2001, 27 475, nr. 2.

1

Algra en Gokkel: Fockema Andreae’s juridisch woordenboek, p. 560.

2

Een coördinerend minister kan o.a. adviseren bij het opstellen van wetsontwerpen en ontwerpen van amvb, of wetsontwerpen en ontwerpen van amvb toetsen.

3

Het toetsen van wetgeving vormt een onderdeel van het tot stand brengen van wetgeving. Het kan deel uitmaken van het beleidsmatig coördineren van wetgeving door een coördinerend minister, of, zoals in dit geval, in de wetgevingsprocedure zijn ingebracht om deregulering te bevorderen en daardoor de bestuurlijke kwaliteit van de wetgeving te verzekeren.

4

De Haan en Fernhout: Wetgeving, planning en financiering, p. 12–13.

5

Rapport van de Ministeriële Commissie Taakverdeling en Coördinatie, Tweede Kamer, 1977, 14 649 nrs. 1–2, p. 8, 9 en 14. Zie voor het begrip coördinerend minister de volgende pagina van dit rapport.

6

Zie de Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek, 13 september 1972, Stcrt 2 1973, art. 1 en 14 februari 1984, Stcrt 52, art. 150–153. Rapport van de Ministeriële Commissie Taakverdeling en Coördinatie, Tweede Kamer, 1977, 14649 nrs. 1–2, p. 8 en 9.

7

De Haan en Fernhout: Wetgeving, planning en financiering, p. 8.

8

Gerding en De Jong, De politieke en ambtelijke top., p. 13. Bestuursorganisatie bij de kabinetsformatie van 1971. Rapport van de Commissie Interdepartementale Taakverdeling en Coördinatie, p. 23, 55–56 en 105.

9

Een ministerieel coördinatieorgaan is een informeel ministerieel overleg, een ministeriële commissie, een onderraad en in laatste aanleg de ministerraad. Rapport van de Ministeriële Commissie Taakverdeling en Coördinatie, Kamerstukken II 1977, 14 649 nrs. 1–2, p. 13–14.

10

De werkgroep is nooit officieel ingesteld.

11

De Haan en Fernhout: Wetgeving, planning en financiering, p. 28 en Gerding en De Jong: De politieke en ambtelijke top, Bijlage, p. 51.

12

Rapport van de Werkgroep Procedureregels Wetgeving, vastgesteld op 10 februari 1983.

13

Besluit van de Minister-president van 26 november 1985, Stcrt. nr. 236.

14

Van Kreveld: De betekenis van de Awb voor de rechtsontwikkeling, p. 47.

15

Instellingsbesluit ICWW, 5 maart 1999

16

Stcrt. 2005, 87.

17

Toelichting bij de Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 21 januari 2003, nr. 03M448108 tot vaststelling v/d Aanwijzingen voor convenanten, pag. 1 en 2.

18

Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 21 januari 2003, nr. 03M448108 tot vaststelling van de Aanwijzingen voor convenanten.

19

Zie Kamerstukken II, 1983–1984, 17 555 nr. 51.

20

Zie voor deze zes projecten Kamerstukken II, 17 931 nr. 5 en 4, 15 306 nr. 25, 17 931 nr. 7, 24 en 11.

21

Eindbericht van de Commissie-Geelhoed, Kamerstukken II, 1983–1984, 17 931 nr. 9.

22

Kamerstukken II, 1983–1984, 17 931 nr. 12 en 1985–1986, 17 931 nr. 68.

23

Zie de brief van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 8 oktober 1985, Kamerstukken II, 1985–1986, 17 931 nr. 63.

24

Rapport Evaluatie toetsingsprocedure voor deregulering, Kamerstukken II, 1985–1986, 17 931 nr. 68.

25

Afschrift van de Aanwijzingen inzake terughoudendheid met regelgeving, Kamerstukken II, 17 931 nr. 46, p. 3.

26

Kamerstukken II, 1985–1986, 17 931, nr. 68.

27

Van Kreveld: De rol van Justitie in het Nederlandse wetgevingsproces, p. 66-93, p. 67. Brief van formateur Lubbers aan de Koningin, Kamerstukken II, 1989–1990, 21 132, nr. 12 p. 1.

28

Interview mw. mr. M. Lokin, directie Wetgeving van het ministerie van Justitie, oktober 1999.

29

Nota ‘Wetgevingskwaliteitsbeleid en wetgevingsvisitatie’, Tweede Kamer 2000–2001, 27 475, nr. 2.

30

Nota ‘Wetgevingskwaliteitsbeleid en wetgevingsvisitatie’, TK 2000–2001, 27 475, nr. 2 pag. 6–8.

31

http://www.justitie.nl/themas/wetgeving/instrumenten/checklists/index, 10 maart 2006).

32

http://www.justitie.nl/pers/persberichten/archief/Archief, 10 maart 2006.

33

Stcrt. 2005, 201.

Naar boven