Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2007, 25 | Algemeenverbindendverklaring van CAO-bepalingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2007, 25 | Algemeenverbindendverklaring van CAO-bepalingen |
Afbouw
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelezen het verzoek van partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst; Partij(en) te ener zijde: de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven; Partij(en) te anderer zijde: FNV Bouw en Hout- en Bouwbond CNV.
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;
Besluit:
Dictum I Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV en V is bepaald:
1. Waar in de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst van werkgevers wordt gesproken, worden daaronder verstaan werkgevers, die werkzaamheden, als bedoeld in artikel 2, verrichten of doen verrichten.
2. Onder werkgevers worden in deze collectieve arbeidsovereenkomst mede verstaan:
a. rechtspersoonlijkheid bezittende coöperatieve woningbouw- en andere verenigingen;
b. stichtingen of kerkgenootschappen;
c. natuurlijke of rechtspersonen, die in eigen beheer bouwwerken uitvoeren of daaraan herstellings- en onderhoudswerkzaamheden doen verrichten, een en ander voor zover de onder a, b of c bedoelde personen of instellingen daarbij werkzaamheden doen verrichten als bedoeld in artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst en niet vallen onder de werkingssfeer van een andere loonregeling of collectieve arbeidsovereenkomst.
3. Onder werknemer wordt verstaan degene, die voor een onderneming of een afdeling van een onderneming, vallende onder de werkingssfeer van deze CAO als omschreven in artikel 2, werkzaam is:
a. ingevolge een arbeidsovereenkomst;
b. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij zelf ondernemer is.
Niet als werknemer in de zin van deze overeenkomst worden beschouwd: stagiaires; vakantiewerkers. Hieronder worden verstaan de werknemers die als regel dagonderwijs volgen en in de periode mei tot en met augustus voor maximaal 6 weken in dienst van een werkgever zijn.
4. Onder uitkeringsgerechtigden worden verstaan degenen, die een sociale verzekeringsuitkering ontvangen en bij werken als werknemer in de zin van lid 3 zouden moeten worden beschouwd.
5. Onder jeugdigen worden in deze regeling verstaan de werknemers die de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt en nog niet de leeftijd waarvoor de lonen van de volwassen werknemers zijn vastgesteld.
6. Onder erkende algemene en erkende christelijke feestdagen worden verstaan:Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag, de Kerstdagen, Nieuwjaarsdag en Koninginnedag.
7. Onder garantieloon wordt verstaan: het loon waarop de werknemer krachtens artikel 18 per week of per uur recht kan doen gelden.
8. Onder „vast overeengekomen loon’’ wordt verstaan: het onder lid 7 hiervoor genoemde garantieloon, vermeerderd met prestatietoeslag en eventueel diplomatoeslag, voorliedentoeslag en indien van toepassing de toeslag verschoven arbeidstijd.
9. Onder roostervrije dagen wordt verstaan: de in deze collectieve arbeidsovereenkomst toegekende dagen waarop door de arbeidsgeschikte werknemers geen arbeid wordt verricht en de werkgever aan de werknemer over die dagen het vast overeengekomen loon uitbetaalt en waarover de werkgever de in artikel 37 verschuldigde premies en bijdragen afdraagt.
10. Waar in deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesproken van Bedrijfschap wordt bedoeld het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, dan wel zijn rechtsvoorgangers en/of mogelijke rechtsopvolgers.
11. Een partner wordt gelijkgesteld aan de echtgenoot (echtgenote) indien wordt overlegd:
a. een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst;
b. een uittreksel uit het bevolkingsregister waaruit blijkt dat de werknemer en zijn partner ten minste 1,5 jaar op hetzelfde adres zijn ingeschreven.
Een wettelijk geregistreerde partner wordt altijd gelijk gesteld aan een echtgenoot (echtgenote).
12. Waar in de collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesproken van bedrijfsvereniging moet worden gelezen het UWV.
13. Waar in deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesproken over A&O Services moet worden gelezen: het administratiekantoor van de bedrijfstakeigenregelingen voor de sector Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf.
14. Waar in deze overeenkomst wordt gesproken over Kenniscentrum Savantis, wordt bedoeld Savantis, het Vakcentrum Afbouw en Onderhoud, Presentatie en Communicatie – Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, gevestigd te Waddinxveen.
15. Onder werkervaringsjaar wordt verstaan enig jaar, waarin een werknemer meer dan 220 rechtdagen heeft opgebouwd.
1. De bepalingen van deze CAO zijn van toepassing op alle Nederlandse werkgevers, die werkzaamheden verrichten of doen verrichten in ondernemingen op het gebied van het Stukadoors, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf en op alle werknemers, werkzaam in de ondernemingen op het hiervoor genoemde gebied.
2. Onder stukadoors-afbouwbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:
a. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van raapwerk aan wanden, plafonds of gevels met bijvoorbeeld de volgende materialen: kalk; zand; cement; natuurlijke en chemische handgipsen; natuurlijke en chemische spuitgipsen en alle andere soorten bindmiddelen;
b. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van pleisterwerk aan wanden, plafonds of gevels met een samenstelling van bijvoorbeeld de volgende materialen: kalk; gips; bindmiddel op basis van kunstharsen; cement; krijtwit; marmermeel; kwartsmeel; cellulose; kunsthars; steenslag en soortgelijke toeslagen;
c. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van schuurwerk aan wanden, plafonds of gevels met bijvoorbeeld de volgende materialen: fijn-zand; kalk; gips; cement; bindmiddel op basis van kunstharsen; krijtwit; marmermeel; kwartsmeel; cellulose; kunsthars; steenslag en soortgelijke toeslagen;
d. het met de hand dan wel mechanisch plaatsen c.q. aanbrengen van: gips- en cellenbeton-, kalkzandsteenblokken of elementen en ander soorten bouwblokken; alle soorten gipskartonplaten; stucanet; riet- of rietmatten; steengaas; ribbenstrekmateriaal; profielen; houtwol-cementplaten; kunststofschuimplaten; minerale en soortgelijke materialen die eventueel een ondergrond kunnen vormen voor verdere afwerking;
e. het met de hand dan wel mechanisch behandelen van plafonds, wanden, vloeren of gevels met een samenstelling van bijvoorbeeld de volgende materialen: kalk; natuurlijke of chemisch handgips; natuurlijke of chemisch spuitgips; zand en/of andere vulstoffen; gedolven, gebroken en/of gemalen steengruis; steen of kwartspoeder of soortgelijke materialen met cement, kalk, gips of andere bindmiddelen; marmermeel en/of soortgelijke vulstoffen met bindmiddelen;
f. het met de hand dan wel mechanisch behandelen van gevels met bijvoorbeeld de volgende materialen: kunststofschuimplaten; minerale c.q. mineraalgebonden platen; lijm; wapeningsweefsel en profielen; zand; cement; bindmiddelen;
g. het met de hand dan wel mechanisch behandelen c.q. herstellen van betonvlakken waarin al dan niet een wapening is opgenomen, met species bestaande uit cement of andere bindmiddelen en zand of andere vulstoffen, daaronder mede begrepen één of meer componenten kunststof reparatiespecies al dan niet onder toevoeging van andere stoffen;
h. het met de hand dan wel mechanisch vervaardigen of aanbrengen van ornamenten, lijstwerk of soortgelijke versieringen van bijvoorbeeld: gips; zand; cement; kalk; kunststof of soortgelijke materialen;
i. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van wit-, saus-, silicaat- of soortgelijk werk;
j. het met de hand dan wel mechanisch verwerken c.q. herstellen van ondergronden met bijvoorbeeld de volgende materialen: cement; gips of andere bindmiddelen; zand of andere vulstoffen al dan niet onder toevoeging van andere stoffen;
k. het met de hand, mechanisch dan wel op enigerlei andere wijze plaatsen cq. aanbrengen cq. monteren – ter vervaardiging van al dan niet vrijhangende systeemplafonds, – systeemwanden en/of (verhoogde) systeemvloeren, waarbij worden verwerkt metalen en/of minerale producten, kunststof of enigerlei ander materiaal, inclusief alle bijkomende werkzaamheden, zoals daar onder meer zijn het aanbrengen van een raamwerk cq. bevestigingselementen, het aanbrengen van profielen/strips en het aanbrengen van armaturen;
l. bij ieder van de hiervoor onder a tot en met k genoemde materialen, dient te worden gelezen: dan wel elk ander materiaal, dat kan worden toegepast ook als dat een andere verwerkingsmethode tot gevolg heeft;
m. het vervaardigen van vloeren met cement of andere bindmiddelen en zand of andere vulstoffen al dan niet onder toevoeging van andere stoffen voorzover een en ander geschiedt in samenhang met het verrichten van de hiervoor onder a tot en met l beschreven handelingen;
n. het aanbrengen van: keramische en/of glazen en/of natuurstenen en/of kunststenen tegels; mineraal gebonden en/of kunststof gebonden producten, voorzover een en ander geschiedt in samenhang met het verrichten van de hiervoor onder a tot en met l beschreven handelingen;
o. het verrichten van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden van niet constructieve bouwkundige aard, die rechtstreeks voortvloeien uit, althans op gronden van praktische aard moeten worden beschouwd als nauw samen te hangen met, de hiervoor onder a tot en met l beschreven handelingen, indien de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden van niet constructieve bouwkundige aard een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsuitoefening in een bepaalde onderneming;
p. het al dan niet systeemmatig verwerken van riet of rietmatten dan wel houtwol-, gips-, gipskarton-, steenwol-, kunststofschuim- of soortgelijke platen tot een ondergrond voor raap-, pleister- of schuurwerk;
q. het stellen van steengaas, metaalgaas, kunststofgaas of soortgelijke pleisterdragers tot een ondergrond voor raap-, pleister- of schuurwerk;
r. het aanbrengen van raaplagen op wanden, muren en gevels;
s. het vertinnen van wanden, muren en gevels;
t. het vervaardigen van sgrafitto’s;
u. het vervaardigen van fresco’s;
v. het aanbrengen en/of het verwerken van stucmarmer;
w. het aanbrengen en/of het verwerken van decoratieve pleisters.
3. Onder stukadoors-afbouwbedrijf wordt mede verstaan voorzover na te melden werkzaamheden niet worden verricht in de uitoefening van het schilders- of behangersbedrijf in de op 1 januari 1966 gebruikelijke zin van het woord en voorts tenzij door een commissie, elke haar bevoegdheid ontleent aan het Bedrijfschap, de betreffende onderneming verklaard wordt niet onder het stukadoorsbedrijf te ressorteren, – het ten behoeve van derden aanbrengen van betonémaille of ander materiaal ter afwerking van pleisterlagen, zulks ongeacht de daarbij gebruikte methode.
4. Onder vloerenbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:
a. het vervaardigen of bewerken dan wel afwerken van vloeren door menging van grint, steenslag of zand of mengsels daarvan al dan niet met andere vulstoffen en/of vezels met cement of andere bindmiddelen en/of toeslagstoffen;
b. het monolithisch afwerken van vloeren door middel van het aanbrengen van een dunne pleisterlaag;
c. het vervaardigen of bewerken van vloeren door menging van korrels, poeder of vezelachtige vulstoffen hetzij van organische hetzij van anorganische aard met bindmiddelen dan wel componenten welke tezamen het bindmiddel vormen;
d. het in het werk uit een pasteuze of vloeibare massa vervaardigen en aanbrengen, of het bewerken van kunststof vloeren, slijtlagen, beschermlagen of andere afwerklagen al dan niet naadloos;
e. het prepareren, bewerken of afwerken van niet constructieve cementgeboden of kunststof vloeren door middel van vlinderen, frezen, stralen, schuren en/of andere soortgelijke werkzaamheden.
5. Onder terrazzobedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:
a. het vervaardigen van kunstgraniet, terrazzo, sierbeton en andere soortgelijke door menging van zand, grind, steenslag (grof en gemalen) al dan niet uitsluitend met cement of andere bindmiddelen verkregen producten;
b. het bewerken en/of afwerken van terrazzoproducten en -vloeren met de bedoeling het oppervlak de beoogde structuur, samenstelling of gebruikseigenschappen te geven door middel van verdichten, slijpen, schuren, boucharderen, polijsten en/of soortgelijke werkzaamheden.
6. Hetgeen in de artikelen 5 tot en met 54 (behoudens artikel 9) van deze CAO is bepaald is niet van toepassing op uitvoerend, technisch en administratief en verzorgend personeel, zoals bedoeld in artikel 62 van deze CAO. Op deze werknemers is van toepassing hetgeen is bepaald in hoofdstuk 14 behorende bij deze CAO.
1.
a. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 2 lid 1-6 en met de Wet Arbeidsvoorwaarden Grensoverschrijdende Arbeid zijn verbindend verklaarde bepalingen van deze CAO ten aanzien van:
• maximale werktijden en minimale rusttijden;
• minimum aantal vakantiedagen, gedurende welke de verplichting van de werkgever om loon te betalen bestaat;
• minimumlonen. daaronder begrepen vergoeding voor overwerk en daaronder niet begrepen aanvullende bedrijfspensioenregelingen;
• voor waarden voor het ter beschikking stellen van werknemers, in het bijzonder voor uitzendbedrijven;
• gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk;
• beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zwangere of pas bevallen vrouwen, kinderen en jongeren;
• gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsmede andere bepalingen inzake niet-discriminatie;
van toepassing op ter beschikking gestelde werknemers, die in het kader van een transnationale dienstverrichting tijdelijk in Nederland werkzaamheden verrichten en waarvan de arbeidsovereenkomst wordt beheerst door ander recht dan het Nederlandse recht.
De toepassing van dit artikel zal wijken indien het recht van de lidstaat dat de arbeidsovereenkomst beheerst een gelijkwaardige of betere bescherming biedt aan de werknemer met betrekking tot genoemde CAO-bepalingen en de additionele gelding van dit artikel de gelijke concurrentiepositie van buitenlandse ondernemingen zou verstoren.
c. In bijlage 15 bij deze CAO worden de van toepassing zijnde bepalingen weergegeven.
De bepalingen van deze overeenkomst zijn tevens van toepassing op alle uitzendwerknemers die ter beschikking worden gesteld aan een werkgever als bedoeld in artikel 1 door een uitzendonderneming die voor meer dan 50% van de loonsom uitzendt naar werkgevers als bedoeld in artikel 2 lid 1.
3. Bij inlening van personeel zijn zowel de inlenende als de uitlenende werkgever hoofdelijk aansprakelijk voor het nakomen van de uit de CAO Afbouw voortvloeiende verplichtingen.
Door CAO-partijen kan dispensatie worden verleend, inhoudende afwijkingen van één of meerdere bepalingen, respectievelijk een algehele dispensatie van deze overeenkomst. De dispensatie dient te worden aangevraagd bij de secretaris van CAO-partijen Afbouw, Postbus 377, 2280 MA Rijswijk. Hierbij dient duidelijk aangegeven en met redenen omkleed op welk CAO-artikel dispensatie verleend dient te worden.
2. De werkgever verstrekt een schriftelijke arbeidsovereenkomst indien de werknemer daar schriftelijk om vraagt.
3. Een individuele arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. Afwijking hiervan moet schriftelijk tussen werkgever en werknemer worden overeengekomen.
5. Wanneer een proeftijd tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen dient deze schriftelijk te worden vastgesteld. Een dergelijke proeftijd bedraagt:
• maximaal één maand voor arbeidsovereenkomsten korter dan of gelijk aan één jaar;
• maximaal twee maanden bij arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd dan wel arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met een looptijd van meer dan één jaar.
6.
a. Conform de wettelijke systematiek van artikel 7:668a BW kunnen werkgever en werknemer driemaal achter elkaar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangaan, waarbij ook de derde overeenkomst van rechtswege eindigt, mits de totale duur niet langer is dan 36 maanden.
b. Conform artikel 7:668a BW mogen werkgever en werknemer na het verstrijken van een periode van drie maanden na beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wederom een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangaan.
8. Indien een onderneming met minimaal 20 personeelsleden 25% of meer van haar personeelsleden in een andere functie wil indelen, dienen de bij deze CAO betrokken vakbonden geïnformeerd te worden indien en zodra zich problemen voordoen over de indeling in een andere functie.
Indien een werknemer als gevolg van technologische vernieuwingen in een andere functie wordt ingedeeld dan wel zijn functie-inhoud een ingrijpende wijziging ondergaat heeft de werknemer recht op handhaving van zijn functieniveau en beloningsniveau.
Indien als gevolg van de gewijzigde functie dan wel gewijzigde functie-inhoud bij-, her- of omscholing vereist is, dient de werknemer hiervoor qua tijd en kosten in de gelegenheid te worden gesteld.
9. Het is de werkgever verboden te discrimineren op basis van leeftijd bij aanname en ontslag van werknemers.
1. Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding zijn de bepalingen van het Burgerlijke Wetboek van toepassing, met inachtneming van de navolgende bepalingen.
2. Vervallen.
3. De opzegging van de dienstbetrekking geschiedt tegen het einde van de betalingsperiode, tenzij bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen, en kan uitsluitend schriftelijk gebeuren tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
4. Wanneer de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd na verkregen vergunning van de directeur van het CWI wordt de opzegtermijn verminderd met zoveel loonweken als zijn verlopen tussen de datum van de aanvraag van de ontslagvergunning bij het CWI en de datum van ontvangst van deze vergunning, waarbij weken van arbeidsongeschiktheid tot een maximum van vier weken in mindering worden gebracht, met dien verstande, dat steeds een opzegtermijn van ten minste één maand in acht dient te worden genomen. Van de aanvraag tot vergunning om ontslag ontvangt de werknemer gelijktijdig een aangetekende schriftelijke kennisgeving van de werkgever.
5. Vervallen.
6.
a. Conform artikel 7:672 BW bedraagt de door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging
• korter dan vijf jaar heeft geduurd en zolang hij bij dezelfde werkgever in dienst is gebleven: één maand;
• vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
• tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
• vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
Werknemers die op 1 januari 1999 45 jaar of ouder zijn, hebben, indien het dienstverband ten minste vijf jaar heeft geduurd en zolang zij bij dezelfde werkgever in dienst zijn gebleven, recht op ten minste de wettelijke opzegtermijnen zoals weergegeven in dit artikel, tenzij er op basis van bijlage 3 van deze CAO recht bestaat op een langere opzegtermijn.
Werknemers van 65 jaar en ouder hebben recht op ten minste de wettelijke opzegtermijnen zoals weergegeven in dit artikel, tenzij er op basis van bijlage 3 van deze CAO recht bestaat op een langere opzegtermijn.
b. De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
7. In afwijking van het bepaalde in lid 6, sub a geldt voor chauffeurs die op 1 januari 1999 45 jaar of ouder zijn niet de voorwaarde dat het dienstverband ten minste vijf jaar heeft geduurd.
8. In afwijking van artikel 7:670 lid 1 BW, waarin is bepaald dat de werkgever niet kan opzeggen gedurende de tijd dat een werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaar heeft geduurd, kan de werkgever de dienstbetrekking wel opzeggen, met inachtneming van de krachtens dit artikel vigerende opzegtermijnen, indien er tijdens de bedoelde ongeschiktheid op het object waar de werknemer vóór de aanvang van de ongeschiktheid werkzaamheden heeft verricht geen werk voor hem meer voorhanden is.
Een dienstbetrekking die aldus is opgezegd, eindigt niet indien de werknemer op de laatste dag van de opzegtermijn ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid in de zin van artikel 670 lid 2 BW. De dienstbetrekking eindigt in dat geval – zonder dat herhaalde opzegging vereist is – eerst op de dag dat de werknemer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid in de zin van artikel 7:670 lid 1 BW.
8.
a. Conform artikel 7:670 lid 1 van BW bepaalde, mag de werkgever de dienstbetrekking wel beëindigen, met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften, indien de aanvraag tot afgifte van de ontslagvergunning door het CWI is ingediend, voordat de ziekte van de werknemer is ingetreden.
9. Bij arbeidsverhindering door vorst of een daarmede in het Vorstuitkeringsreglement genoemd in artikel 27 van de CAO gelijkgestelde omstandigheid kan de arbeidsovereenkomst beëindigd worden op grond van gewichtige redenen ex artikel 7:685 BW, dan wel indien daartoe een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW aanwezig is.
2. De werknemer is in beginsel verplicht arbeid te verrichten in een andere onderneming dan die van de werkgever in wiens dienst hij is. Indien de werknemer hiertegen bezwaren heeft dient hij zich te richten tot CAO-partijen. Tot het moment dat CAO-partijen op het dispensatieverzoek hebben beslist is de werknemer niet verplicht arbeid in een andere onderneming te verrichten. CAO-partijen verplichten zich binnen twee werkdagen na indiening van het verzoek tot een beslissing te komen.
4. Bij ongeoorloofd voortijdig verlaten van het werk is artikel 7:627 BW van toepassing (geen arbeid, geen loon).
5. De werkgevers mogen indien zij dezelfde of soortgelijke arbeid verrichten als door de werknemers pleegt te worden verricht, deze arbeid slechts verrichten binnen de grenzen van artikel 13.
6. Het is verboden op de werken of werkplaatsen te vloeken of onzedelijke taal te gebruiken.
7. De werkgever is verplicht bij het in dienst nemen van een werknemer zorg te dragen voor een goede introductie, ten minste omvattend:
a. informatie over aard en organisatie van het bedrijf;
b. kennismaking op het werk;
c. mondelinge zowel als schriftelijke informatie over de op de werknemer van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden;
d. informatie over voorzieningen op het gebied van veiligheid, gezondheid en hygiëne;
e. informatie aan jeugdige werknemers over de opleidingsmogelijkheden, zoals het leerlingwezen;
f. indien in de onderneming een OR is ingesteld, zal informatie gegeven worden over de samenstelling van de OR. Tevens zal overhandigd worden een reglement van de OR en reglementen van eventuele commissies van de OR.
8. Gewetensbezwaren
a. Indien een werknemer gewetensbezwaren heeft tegen de plaatsing op een bepaald object of tegen werkzaamheden op een onderdeel daarvan, zal hij door de werkgever in de gelegenheid worden gesteld op een ander object te gaan werken c.q. andere werkzaamheden te gaan doen, onder voorwaarde dat de bezwaren bij de aanvang van de dienstbetrekking of drie maanden voor de aanvang van bedoelde werkzaamheden aan de werkgever zijn kenbaar gemaakt.
b. De aangeboden vervangende werkzaamheden moeten worden aanvaard, indien deze naar redelijkheid aan de werknemer kunnen worden opgedragen.
c. Indien binnen de onderneming geen vervangend werk voorhanden is, is ontslag mogelijk, welk ontslag een status heeft van onvrijwillig ontslag.
1. De standaardregeling van de nieuwe arbeidstijdenwet uit 1996 is van toepassing, tenzij en voor zover in deze CAO iets anders is bepaald.
2.
a. De werkweek loopt van maandag tot en met vrijdag. De normale arbeidsduur is 37 1/2 uur per week en 7 1/2 uur per dag.
b. De arbeid wordt gedurende maximaal 7 1/2 uur per dag verricht tussen 6.00 uur en 18.00 uur. De arbeid mag tot 18.30 uur verricht worden, mits de werknemer uiterlijk om 19.00 uur thuis kan zijn.
c. Voor het vervaardigen van monolietvloeren kan dispensatie van werktijden worden aangevraagd bij CAO-partijen.
3. De werknemer dient bij het begin van de werktijd gereed te zijn om zich aan het werk te begeven en dient zijn taak, met inachtneming van de schafttijd, tot aan het einde van de werktijd te blijven verrichten.
4. De dagelijkse werk- en rusttijden worden door de werkgever in redelijk overleg met de werknemers en met instemming van de ondernemingsraad, indien aanwezig, in zijn onderneming c.q. op de bouwplaats vastgesteld.
5. CAO-partijen bevelen werkgevers met minder dan 10 werknemers aan een verzoek van de werknemer om in deeltijd te werken positief te bejegenen. Voor werkgevers met 10 of meer werknemers geldt dat de werkgever het verzoek van een werknemer om aanpassing van de arbeidsduur inwilligt, voor zover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
6. Werknemers van 55 jaar en ouder krijgen het recht, met gebruikmaking van de hen toekomende vrije dagen, zoals feestdagen, vakantiedagen, roostervrije dagen en seniorendagen en voor zover nodig ingekochte of onbetaalde dagen, vier dagen per week te werken. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met eventueel in het bedrijf afgesproken perioden van collectieve bedrijfssluiting, waardoor men uitsluitend als gevolg van de collectieve bedrijfssluiting niet iedere week 4 dagen kan werken.
7. Bedrijven die aan de Raamregeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden meedoen mogen de arbeidstijden ook vaststellen buiten het kader van de CAO, maar wel binnen het kader van de Arbeidstijdenwet. Daarvoor zijn de voorwaarden:
a. bij de deelname van werknemers aan gewijzigde arbeidspatronen staat vrijwilligheid van de werknemer en de werkgever voorop;
b. de werkweek omvat maximaal 5 werkdagen;
c. de zaterdag en de zondag zijn geen normale werkdagen;
d. werken op zaterdag kan alleen in een schema van 4 dagen van 9 uur, dan wel 9 uur en 23 minuten;
e. de uren van 6.00 – 21.00 uur vormen het dagvenster waarbinnen de normale arbeidsduur plaatsvindt;
f. het normale arbeidspatroon en de normale arbeidsduur per dag, per week en per 3 maanden wordt schriftelijk vastgelegd;
g. voor werkgevers, ook die met minder dan 10 werknemers, geldt dat de werkgever het verzoek van een werknemer om aanpassing van de arbeidsduur inwilligt, voor zover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
1. Overwerk zal tot een minimum worden beperkt. Slechts in bijzondere gevallen kan de werkgever, na overleg met en met instemming van een representatief deel van de daarbij betrokken werknemers en met instemming van de ondernemingsraad, indien aanwezig, bepalen dat overwerk kan worden verricht.
Bij het overleg hierover wordt het bedrijfsbelang mede in acht genomen.
2. Onder overwerk wordt verstaan het verrichten van arbeid buiten de grenzen van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 13.
3. Een werknemer kan niet worden verplicht overwerk te verrichten.
1. Vanaf 1 september tot 1 mei zullen op de bouwwerken, in overleg en met medewerking van de bouwdirectie, de hoofdaannemer en/of de opdrachtgever, alle werkzaamheden als genoemd in artikel 2, werkingssfeer, tochtvrij moeten kunnen geschieden.
2. Onder tochtvrij wordt verstaan dat de bouwwerken rondom met glas of met een ander lichtdoorlatend materiaal zijn dichtgemaakt.
3. Zolang de bouwwerken niet aan de voorwaarden in lid 2 gesteld beantwoorden, worden deze geacht voor de werkzaamheden zoals genoemd in lid 1 nog niet gereed te zijn, tenzij door het Bedrijfschap om redenen te zijner beoordeling, dispensatie van het gestelde in de leden 1 en 2 van dit artikel wordt verleend.
1. De werkgever kan, na redelijk overleg en met instemming van een representatief deel van de werknemers in zijn onderneming, de betaling in andere dan wekelijkse perioden vaststellen. Ook kan de werkgever de betaling van het loon in geld op andere wijze dan in contant geld doen geschieden.
2. De invoering van een of meer pendagen wordt aan het oordeel van de werkgever overgelaten. Indien meer dan twee pendagen zijn ingevoerd, is de werkgever verplicht op de betaaldag een voorschot te verlenen, dat ten minste gelijk is aan het over de gewerkte dagen verschuldigde uurloon.
3. Op de betaaldag zal het loon door de werkgever aan elke werknemer worden uitbetaald – al dan niet via girale betaling – voor of op het tijdstip van beëindiging van de werktijd. Dit geldt ook voor het geval een werknemer op een andere dan de betaaldag ontslagen wordt, tenzij ontslag is gegeven op grond van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW; in dat geval zal betaling plaatsvinden op de normale betaaldag.
4. Bij de loonbetaling zal aan de werknemer een schriftelijke specificatie worden verstrekt van:
a. brutoloon, verdeeld in garantieloon, prestatiebeloning, overuren, reisuren en/of reiskostenvergoeding en andere vergoedingen en/of toeslagen;
b. de loonheffing en het aandeel van de werknemer ingevolge de sociale verzekeringswetgeving of deze CAO;
c. hetgeen de werkgever ten behoeve van de werknemer verschuldigd is aan:
• de Stichting Vakantiefonds Afbouw in geld;
• de Stichting Risicofonds Afbouw in rechtdagen;
• de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid;
• de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Afbouw, hierna ook te noemen AW Afbouw;
• de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Afbouw; hierna ook te noemen VUT Afbouw;
• de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Afbouw, hierna ook te noemen O&O Afbouw;
• de Stichting Kinderopvang voor het Afbouwbedrijf;
• de Stichting Vroegpensioenfonds voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf, hierna ook te noemen VP SATV;
• door afdracht van het verschuldigde bedrag aan A&O Services.
De werknemer heeft een inspanningsverplichting om binnen 12 weken eventuele bezwaren tegen de loonspecificatie kenbaar te maken bij de werkgever.
5. Bij beëindiging van het dienstverband is de werkgever gehouden bij de laatste loonbetaling aan de werknemer de werkgeversverklaring ingevolge de wacht geld- en werkloosheidsverzekering te overhandigen.
6. Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden, na afloop van elk kalenderjaar zal de werkgever aan al zijn werknemers die op 31 december van dat jaar in zijn dienst zijn, dan wel in dat kalenderjaar in zijn dienst zijn geweest, een opgave verstrekken van het in dat jaar door hem betaalde brutoloon, alsmede de belasting- en premie-inhouding.
7. De werkgever is verplicht administratieve medewerking te verlenen, zodat de werknemer op vrijwillige basis kan deelnemen aan een zogenoemde „spaarloonregeling’’ (daaronder begrepen de mogelijkheid het aldus gespaarde tegoed aan te wenden voor een lijfrenteregeling), danwel een zogenoemde levensloopregeling. Werknemer heeft het recht op deelname aan een van beide zogenaamde regelingen en heeft het recht zijn keuze een maal per jaar kenbaar te maken.
Groep 1 omvat:
De beginnend systeemplafond- en/of systeemwandmonteur
Onder beginnend systeemplafond- en/of systeemwandmonteur wordt verstaan een werknemer van 21 jaar en ouder die relatief eenvoudige montagewerkzaamheden verricht op aanwijzing van de plafonneur/wandensteller en gedurende maximaal 2 jaar in de bedrijfstak werkzaam is.
Groep 2
Vervallen.
Groep 3 omvat:
Stukadoors opperman
Onder stukadoors opperman wordt verstaan een werknemer van 21 jaar en ouder die is belast met het blussen van kalk, het bereiden van mortels en het verzorgen en ter bestemder plaatse brengen van alle benodigde materialen.
Stukadoors Vloerenleggers opperman
Onder stukadoors vloerenleggers opperman wordt verstaan een werknemer van 21 jaar en ouder die is belast met het samenstellen en mengen van species en het verzorgen en ter bestemder plaatse brengen van alle door de vloerenleggers benodigde materialen.
Vloerenlegger Stukadoors- en Afbouwbedrijf
Onder vloerenlegger stukadoors- en afbouwbedrijf wordt verstaan een werknemer van 21 jaar en ouder, die is belast met het zonodig volgens tekening leggen van vloeren van cement of andere bindmiddelen en zand of andere vulstoffen al dan niet onder toevoeging van andere stoffen.
Vloerenlegger Terrazzobedrijf
Onder vloerenlegger terrazzobedrijf wordt verstaan een werknemer van 21 jaar en ouder die werkzaam is in het terrazzobedrijf en is belast met het zonodig volgens tekening leggen van alle soorten vloeren bestaande uit species als genoemd in artikel 2 lid 4 van deze CAO.
Terrazzowerker
Onder terrazzowerker wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die is belast met het zonodig volgens tekening verrichten van alle voorkomende werkzaamheden op het gebied van terrazzo, sierbeton en houtgraniet.
Polijster
Onder polijster wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die is belast met het schuren en polijsten van hoogglanzend terrazzowerk.
Timmerman-modelmaker
Onder timmerman-modelmaker wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die is belast met het volgens tekening maken en stellen van alle voorkomende bekistingen, alsmede met het volgens tekening vervaardigen van alle voor het maken van terrazzo en sierbeton benodigde houten modellen.
De vakvolwassen systeemplafond- en/of systeemwandmonteur
Onder vakvolwassen systeemplafond- en/of systeemwandmonteur wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die ten aanzien van enkele werkzaamheden zoals genoemd in de functiebeschrijving van de plafonneur/wandensteller zelfstandig te werk gaat, ervaring op doet in het tekening lezen en zich materialenkennis eigen maakt en gedurende maximaal 3 jaar in de bedrijfstak werkzaam is.
Hulpvloerenlegger Terrazzo
Onder hulpvloerenlegger terrazzo wordt verstaan een werknemer van 21 jaar en ouder die de vakbekwame terrazzowerker behulpzaam is bij het leggen van alle soorten vloeren.
Schuurder Terrazzo
Onder schuurder terrazzo wordt verstaan een werknemer van 21 jaar en ouder die is belast met het slijpen – zowel met de hand als met de machine – van alle door de terrazzowerker vervaardigde producten en met het afwerken van sierbeton.
Opperman Terrazzo
Onder opperman terrazzo wordt verstaan een werknemer van 21 jaar en ouder die is belast met het samenstellen en mengen van bestanddelen voor het vervaardigen van producten, als genoemd in artikel 2 lid 4 van deze CAO.
Handlanger Terrazzo
Onder handlanger terrazzo wordt verstaan een werknemer van 21 jaar en ouder die in de werkplaats is belast met het verrichten van niet gespecialiseerde hulpwerkzaamheden.
Monteur Metalstud
Onder monteur metalstud wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die metalstudwanden plaatst.
Groep 4 omvat:
Timmerman
Onder timmerman wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die is belast met het aan de hand van tekeningen maken en stellen van de meest voorkomende bekistingen en het verrichten van stelen timmerwerkzaamheden.
Stukadoor
Onder stukadoor wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die is belast met alle voorkomende soorten stukadoorswerk.
Steengaassteller
Onder steengaassteller wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die is belast met het eventueel van tekening maken, zowel met de hand als met behulp van mechanische middelen, van alle voorkomende metaal-, gaas-, rietmat- en soortgelijke gaasen matconstructies dienende tot een hechtgrond voor verdere afwerking en die voorts de bijbehorende werkzaamheden als betonstaal knippen, buigen, aanbrengen en vlechten, verricht.
Blokkensteller
Onder blokkensteller wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die is belast met het eventueel van tekening maken, zowel met de hand als met behulp van mechanische middelen, van wanden bestaande uit gips-gasbeton en andere soorten bouwblokken en die voorts de bijbehorende werkzaamheden als het aanbrengen en stellen van profielen verricht.
Wand- en plafondspuiter
Onder wand- en plafondspuiter wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die is belast met het aanbrengen van raap-, pleister- en schuurwerk aan wanden en plafonds met behulp van spuitapparatuur.
Buitengevelisolatiespecialist
Onder buitengevelisolatiespecialist wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die is belast met het aanbrengen, zowel met de hand als mechanisch, aan buitengevels van alle voorkomende systemen voor het isoleren van buitengevels met behulp van zand en cement resp. andere hulpstoffen en andere bindmiddelen, kunststof schuimplaten en andere isolerende bedekkingen, mechanische bevestigingsmiddelen en alle soorten lijmen, alsmede alle soorten gaasmatten of andere oppervlakte spanningen absorberende materialen.
Timmerman-modelmaker, terrazzowerker en polijster die meer dan 5 jaar is ingedeeld in groep 3.
Plafonneur/wandensteller
Onder plafonneur/wandensteller wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder die belast is met één of meer van de navolgende werkzaamheden: het eventueel van tekening maken van wanden en/of al dan niet vrijhangende plafonds met behulp van enigerlei materiaal al dan niet dienende voor verdere afwerking en het verrichten van bijkomende werkzaamheden, zoals onder meer het aanbrengen van profielen c.q. strips en het aanbrengen van armaturen.
Vloerenlegger
Onder vloerenlegger wordt verstaan een werknemer van 22 jaar en ouder, die belast is met het zonodig volgens tekening leggen van vloeren van cement of andere bindmiddelen en zand of andere vulstoffen al dan niet onder toevoeging van andere stoffen en ten minste vijf jaar in de bedrijfstak werkzaam is.
1. Weeklonen en uurlonen volwassenen
e. Weeklonen en uurlonen volwassenen vanaf week 1 2007 (1 januari 2007)
Groep 1: | Weekloon | Uurloon |
---|---|---|
zonder werkervaring | € 432,00 | € 11,52 |
1 jaar werkervaring | € 438,75 | € 11,70 |
2 jaar werkervaring | € 458,25 | € 12,22 |
3 jaar werkervaring | € 477,00 | € 12,72 |
4 jaar werkervaring of meer | € 477,00 | € 12,72 |
Groep 3: | Weekloon | Uurloon |
---|---|---|
zonder werkervaring | € 432,00 | € 11,52 |
1 jaar werkervaring | € 456,75 | € 12,18 |
2 jaar werkervaring | € 477,75 | € 12,74 |
3 jaar werkervaring | € 498,00 | € 13,28 |
4 jaar werkervaring of meer | € 519,00 | € 13,84 |
Groep 4: | Weekloon | Uurloon |
zonder werkervaring | € 432,00 | € 11,52 |
1 jaar werkervaring | € 475,50 | € 12,68 |
2 jaar werkervaring | € 496,50 | € 13,24 |
3 jaar werkervaring | € 518,25 | € 13,82 |
4 jaar werkervaring of meer | € 540,00 | € 14,40 |
f. Weeklonen en uurlonen volwassenen vanaf week 29 2007 (16 juli 2007)
Groep 1: | Weekloon | Uurloon |
---|---|---|
zonder werkervaring | € 436,50 | € 11,64 |
1 jaar werkervaring | € 443,25 | € 11,82 |
2 jaar werkervaring | € 462,00 | € 12,32 |
3 jaar werkervaring | € 481,50 | € 12,84 |
4 jaar werkervaring of meer | € 481,50 | € 12,84 |
Groep 3: | Weekloon | Uurloon |
zonder werkervaring | € 436,50 | € 11,64 |
1 jaar werkervaring | € 461,25 | € 12,30 |
2 jaar werkervaring | € 482,25 | € 12,86 |
3 jaar werkervaring | € 503,25 | € 13,42 |
4 jaar werkervaring of meer | € 524,25 | € 13,98 |
Groep 4: | Weekloon | Uurloon |
---|---|---|
zonder werkervaring | € 436,50 | € 11,64 |
1 jaar werkervaring | € 480,00 | € 12,80 |
2 jaar werkervaring | € 501,75 | € 13,38 |
3 jaar werkervaring | € 523,50 | € 13,96 |
4 jaar werkervaring of meer | € 545,25 | € 14,54 |
2. Uurloon Jeugdigen (respectievelijk 21 en 22 jaar) (37 1/2 uur)
Jeugdstaffelpercentages:
16 jaar | 45% |
17 jaar | 50% |
18 jaar | 60% |
19 jaar | 70% |
20 jaar | 80% |
21 jaar | 90% (niet van toepassing op groep 1 en 2) |
Ervaringstabel:
geen ervaring | 84% |
1 jaar ervaring | 88% |
2 jaar ervaring | 92% |
3 jaar ervaring | 96% |
4 jaar ervaring | 100% |
5 jaar ervaring | 104% |
a. De werkgever is bevoegd de verhoging van het uurloon in twee termijnen van 50% te doen plaatsvinden, telkens wanneer de werknemer een half jaar ouder is geworden en zijn vordering in vakkennis dit toelaat. Bij het vaststellen van het garantieloon zijn werkgevers- en werknemersorganisaties ervan uitgegaan dat bij toepassing daarvan door de werkgevers geen wijziging zal worden gebracht in de met betrokken werknemers overeengekomen prestatiebeloning.
f. Jeugdloon vanaf week 1 2007 (1 januari 2007)
Ervaring | Geen | 1 jaar | 2 jaar | 3 jaar | 4 jaar |
---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | |||||
16 jaar | 4,80 | ||||
17 jaar | 5,34 | 5,60 | |||
18 jaar | 6,42 | 6,72 | 7,02 | ||
19 jaar | 7,48 | 7,84 | 8,20 | 8,54 | |
20 jaar | 8,54 | 8,96 | 9,36 | 9,76 | 10,18 |
Ervaring | Geen | 1 jaar | 2 jaar | 3 jaar | 4 jaar | 5 jaar |
---|---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | ||||||
16 jaar | 5,24 | |||||
17 jaar | 5,82 | 6,08 | ||||
18 jaar | 6,98 | 7,30 | 7,64 | |||
19 jaar | 8,14 | 8,52 | 8,92 | 9,30 | ||
20 jaar | 9,30 | 9,74 | 10,18 | 10,62 | 11,08 | |
21 jaar | 10,46 | 10,96 | 11,46 | 11,96 | 12,46 | 12,96 |
Ervaring | Geen | 1 jaar | 2 jaar | 3 jaar | 4 jaar | 5 jaar |
---|---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | ||||||
16 jaar | 5,44 | |||||
17 jaar | 6,04 | 6,34 | ||||
18 jaar | 7,26 | 7,60 | 7,94 | |||
19 jaar | 8,46 | 8,88 | 9,28 | 9,68 | ||
20 jaar | 9,68 | 10,14 | 10,60 | 11,06 | 11,52 | |
21 jaar | 10,88 | 11,40 | 11,92 | 12,44 | 12,96 | 13,48 |
g. Jeugdloon vanaf week 29 2007 (16 juli 2007)
Ervaring | Geen | 1 jaar | 2 jaar | 3 jaar | 4 jaar |
---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | |||||
16 jaar | 4,86 | ||||
17 jaar | 5,40 | 5,64 | |||
18 jaar | 6,48 | 6,78 | 7,08 | ||
19 jaar | 7,54 | 7,90 | 8,26 | 8,62 | |
20 jaar | 8,62 | 9,04 | 9,46 | 9,86 | 10,28 |
Ervaring | Geen | 1 jaar | 2 jaar | 3 jaar | 4 jaar | 5 jaar |
---|---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | ||||||
16 jaar | 5,28 | |||||
17 jaar | 5,88 | 6,16 | ||||
18 jaar | 7,04 | 7,38 | 7,72 | |||
19 jaar | 8,22 | 8,62 | 9.00 | 9,40 | ||
20 jaar | 9,40 | 9,84 | 10,28 | 10,74 | 11,18 | |
21 jaar | 10,56 | 11,08 | 11,58 | 12,08 | 12,58 | 13,08 |
Ervaring | Geen | 1 jaar | 2 jaar | 3 jaar | 4 jaar | 5 jaar |
---|---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | ||||||
16 jaar | 5,50 | |||||
17 jaar | 6,10 | 6,40 | ||||
18 jaar | 7,32 | 7,68 | 8,02 | |||
19 jaar | 8,54 | 8,96 | 9,36 | 9,78 | ||
20 jaar | 9,78 | 10,24 | 10,70 | 11,16 | 11,64 | |
21 jaar | 11,00 | 11,52 | 12,04 | 12,56 | 13,08 | 13,60 |
3. Prijscompensatie – Algemene loonsverhogingen – Eenmalige uitkering
Per week 1 2007 (1 januari 2007) worden de garantielonen met 1% verhoogd.
Per week 29 2007 (16 juli 2007) worden de garantielonen met 1% verhoogd.
De verhoging van de lonen is per bovenstaande data verwerkt zoals weergegeven in lid 1a t/m f en lid 2b t/m g van dit artikel.
b. Vervallen.
c. Vervallen.
d. De verhoging van de garantielonen, zoals genoemd in lid a geldt eveneens voor de verhoging van de omrekeningsfactor (artikel 20 lid 5a).
e. De procentuele verhoging van de garantielonen, zoals bedoeld in lid a, werkt door in een eventuele prestatietoeslagbedrag, tenzij er sprake is van een prestatietoeslag in een vast bedrag.
g. De systematiek van de prijscompensatie is inbegrepen in bovengenoemde verhogingen.
• De verhoging met de procentuele stijging van het consumentenprijsindexcijfer (afgeleid) van werknemers laag per hierna genoemde data, zijn inbegrepen in de in artikel 18 lid 3a genoemde loonsverhogingen:
• 31 december 2006
• 1 juli 2007
• 31 december 2007
4. Voorlieden
a. Voor voorlieden zal het voor hun groep rechtens geldende garantieloon worden verhoogd met 20% van het voor hen geldende loon. Deze verhoging kan ten hoogste 25% bedragen indien en voor zolang door betrokkene niet in tarief wordt gewerkt.
b. Onder voorlieden worden verstaan zij die op een bouwwerk en uitsluitend of tevens in een werkplaats leiding geven aan ten minste vijf werknemers.
c. Vervallen.
1. De uurlonen van de niet met name genoemde functies, vallende onder de werkingssfeer van deze collectieve arbeidsovereenkomst, worden vastgesteld door CAO-partijen na overleg met het Bedrijfschap.
2. Vervallen.
3. Vervallen.
4. Indien plafond- en wandenmonteurs volgens de werkgever niet normaal kunnen doorstromen in de volgende loongroep, kan de werkgever hiervoor dispensatie vragen bij CAO-partijen.
1. De werkgever is bevoegd boven het voor de werknemers geldende loon een prestatiepremie toe te kennen. Deze premie zal bij voorkeur worden uitgedrukt in een percentage van het garantieloon.
2.
a. In woningbouwobjecten kan het stukadoorswerk in tarief worden uitgevoerd.
b. Wanneer werkgever en werknemer overeenkomen op andere dan bovengenoemde objecten in tarief te werken kan dit geschieden overeenkomstig de tariefregeling van het Bedrijfschap.
3. Op woningbouwobjecten zullen als tarieven de standaardnormen gelden. Indien van de standaardnormen afwijkende bewerkingen en/of tarieftijden of afwijkingen van de tariefbepalingen worden aangevraagd zal de beoordeling hiervan geschieden door het dagelijks bestuur van het Bedrijfschap. Als met verkregen toestemming tegen de van de norm afwijkende of nader vast te stellen tarieven wordt gewerkt, moet op verzoek van het dagelijks bestuur van het Bedrijfschap een opgave worden verstrekt van het bereikte oververdienste-percentage over vier aaneensluitende weken.
4. De beloning van de tariefwerkers zal geschieden volgens de rechtstukloonlijn.
5.
a. Volledige afrekening van de onder lid 3 genoemde oververdienste zal over zo kort mogelijke en opeenvolgende perioden, bij voorkeur over perioden van één week, doch in ieder geval eens per vier weken, plaatsvinden; de uiteindelijke betaling der oververdienste op grond van deze afrekening dient uiterlijk 14 dagen na het einde van de afrekeningsperiode te geschieden.
Voor de afrekening van de tariefuren gelden de volgende bedragen:
• per week 1 2007 (1 januari 2007) € 9,76
• per week 29 2007 (16 juli 2007) € 9,86
b. De berekening van vakantierechten vindt plaats als ware sprake van garantieloon plus prestatietoeslag.
6. Aan het werken in tarief worden de navolgende voorwaarden verbonden:
a. de werkgever is verantwoordelijk voor een juiste opmeting van de op het betreffende object te stukadoren hoeveelheden;
b. de tarieven moeten, met hun bijzonderheden, voor de aanvang der werkzaamheden aan de werknemers worden bekend gemaakt op zodanige wijze, dat geen misverstand tussen werkgever en werknemer over de inhoud van het tarief kan ontstaan;
c. werknemers jonger dan 18 jaar en werknemers van 50 jaar en ouder kunnen niet verplicht worden in tarief te werken.
7. De in de „standaardnormen’’ aangegeven tarieftijden zijn gebaseerd op de prestatie van de volwassen stukadoor en de bij deze normen omschreven kwaliteit van het stukadoorswerk. Voor de jeugdige, die alleen of in samenwerking met (een) volwassene(n) arbeid in tarief verricht, dient uitsluitend ter berekening van het aan deze jeugdige uit te betalen bruto-uurloon, uitgegaan te worden van het voor volwassenen geldende uurloon. De waardering van de vakbekwaamheid en de prestatie van de betrokkene is overgelaten aan het overleg tussen de werkgever, de jeugdige en eventueel de volwassen werknemer(s) met wie de jeugdige werkzaam is.
8. Als in tarief wordt gewerkt, ontvangt de werknemer wekelijks minstens een loon gelijkstaande met hetgeen hij in hetzelfde tijdsverloop in tijdloon zou hebben verdiend, tenzij hij in tariefwerk door eigen schuld of onkunde niet aan dit uurloon komt. Is het laatste het geval, dan zal de werknemer geen recht op het geldende uurloon kunnen doen gelden en zal de werkgever gerechtigd zijn hem een loon te betalen, overeenkomende met de door hem geproduceerde tariefuren.
9. Het Bedrijfschap is bevoegd zich ter plaatse van de juiste toepassing van de tarieven op de hoogte te stellen. Het kan deze bevoegdheid delegeren aan door het Bedrijfschap aan te wijzen personen. Ingeval naar de mening van het Bedrijfschap van een niet juiste toepassing der tarieven sprake is, zal de betreffende werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte worden gesteld, respectievelijk de verleende goedkeuring voor afwijkende tarieven worden ingetrokken.
10. Het Bedrijfschap draagt zorg voor een reglement waarin de algemene tariefbepalingen worden geregeld.
11. Voor het vaststellen van het voor de opperman geldende oververdienste-percentage geldt de volgende regeling:
a. bij het bedienen van zes stukadoors (al of niet plus één jong-gezel en/of leerling) door één opperman heeft deze recht op het gemiddelde oververdienste-percentage van de ploeg;
b. bij het bedienen van vijf stukadoors (al of niet plus één jong-gezel en/of leerling) door één opperman heeft deze recht op 5/6 deel van het gemiddelde oververdienste-percentage van de ploeg;
c. bij het bedienen van vier stukadoors (al of niet plus één jong-gezel en/of leerling) door één opperman heeft deze recht op 4/6 deel van het gemiddelde oververdienste-percentage van de ploeg;
d. in gevallen dat de aard van het werk (bijvoorbeeld zoals bij het rieten en in het ruw zetten of verdergaande mechanisatie van transportmiddelen) zich daartoe leent, kan van het onder a genoemde aantal te bedienen stukadoors naar boven worden afgeweken, zonder dat dit de opperman recht geeft op een hoger oververdienste-percentage dan het gemiddelde percentage van de ploeg.
1. Kledingtoeslag
De werknemer is verplicht tijdens zijn arbeid goede bedrijfskleding (overall) en goed veiligheidsschoeisel/laarzen te dragen. Hij zal hiervoor een netto vergoeding per gewerkte dag ontvangen.
Per week 29 2006 (17 juli 2006) wordt de vergoeding met 2% verhoogd tot € 1,21.
2. Gereedschapstoeslag
Aan de volwassen en de jeugdige werknemers die werkzaamheden verrichten als genoemd in artikel 2 lid 2, wordt, voor zover door hen van eigen gereedschap gebruik wordt gemaakt, een netto gereedschapstoeslag verstrekt van per dag.
Per week 29 2006 (17 juli 2006) wordt de vergoeding met 2% verhoogd tot € 0,66.
4. Diplomatoeslagen
Zie artikel 46A.
5. Bedrijfsleermeestertoeslag
Zie artikel 46B.
6. EHBO-toeslag
a. Indien een werknemer met goed gevolg een EHBO-cursus, welke onder supervisie van het Oranje Kruis valt, heeft gevolgd, zal de verstrekking van het eenheidsdiploma EHBO hem een aanspraak geven op vergoeding van het examen- en diplomageld, het Oranje Kruis-boekje alsmede het eventueel betaalde lesgeld. De cursuskosten zullen slechts eenmalig worden vergoed. De examenkosten zullen maximaal twee keer worden vergoed.
b. De binnen het kader van de „regeling betreffende het eenheidsdiploma EHBO’’ vallende jaarlijkse oefenlessen, welke noodzakelijk zijn voor het behoud van het diploma, geven de werknemer een aanspraak op vergoeding van de administratiekosten, verbonden aan de verlenging van het diploma, alsmede de kosten van het eventueel te betalen lesgeld.
c. De in verband met het volgen van een EHBO-cursus (inclusief het maximaal twee keer afleggen van een examen) als ook de jaarlijkse oefenlessen door de werknemer te maken reiskosten zullen door de werkgever worden vergoed op de in artikel 40 lid 2 aangegeven wijze.
1. Bij overwerk kan de werknemer, met inachtneming van het bepaalde in lid 2 van dit artikel, kiezen voor ofwel beloning van de verrichtte overuren, ofwel het nemen van vrijaf gedurende het aantal uren dat hij, bij keuze voor beloning van de overuren, volgens lid 3 van dit artikel zou ontvangen.
2. De werknemer is verplicht zijn keuze aan de werkgever tijdig bekend te maken. Hij zal per geval van overwerk een keuze kunnen maken.
3. Indien de werknemer kiest voor beloning van overwerk, dan zal aan hem boven het uurloon worden uitbetaald:
a. voor het eerste, tweede en derde overuur: 1/4 uurloon per uur;
b. voor elk volgend overuur 1/2 uurloon.
4. Indien de werknemer kiest voor compensatie van de in lid 3 geregelde beloning in vrije tijd, kunnen de compensatie-uren in onderling overleg tussen werknemer en werkgever worden opgenomen.
5. De werkgever zal aan de gemaakte keuze gevolg geven.
6. De in dit artikel gegeven keuzemogelijkheid is ook van toepassing voor het werken op zaterdag of zondag.
In gevallen waarin de werknemer, ingevolge het bepaalde in artikel 14, gehouden is te werken buiten de grenzen in artikel 13 lid 2 sub b voorgeschreven, echter onder handhaving van de in artikel 13 genoemde arbeidsduur, zal voor de buiten de grenzen van artikel 13 lid 2 sub b vallende uren een toeslag van en boven het uurloon worden betaald van 25%.
1. Indien arbeid op zaterdag wordt verricht, behoudens het geval van een verschoven werkweek, zal het uurloon met 50% worden verhoogd. Met arbeid op zaterdag wordt bedoeld het werk tussen des vrijdagsnachts 12 uur en des zaterdagsnachts 12 uur.
2. Voor het verrichten van werk op zondag wordt het uurloon met 100% verhoogd. Met zondagsarbeid wordt bedoeld het werk tussen des zaterdagsnachts 12 uur en des zondagsnachts 12 uur.
De werknemer kan niet verplicht worden tot zondagsarbeid. Met zondagsarbeid wordt gelijkgesteld werk dat wordt verricht op algemeen erkende christelijke feestdagen en Koninginnedag.
1. Minimumloon volwassenen:
a. indien het op grond van deze CAO verdiende brutoloon van de in de zin van deze CAO volwassen werknemer per normale week minder bedraagt dan het loon, dat bij de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag voor volwassenen is vastgesteld, zal de werkgever de betreffende werknemer een aanvulling tot dit bedrag uitbetalen;
b. onder brutoloon wordt verstaan geldend uurloon en prestatie beloning, alsmede van regeringswege voorgeschreven loontoeslagen.
2. Minimumloon jeugdigen:
a. indien het op grond van deze CAO verdiende brutoloon van de jeugdige werknemer, per normale week minder bedraagt dan het loon dat bij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag ten aanzien van zijn leeftijd is vastgesteld, zal de werkgever de betreffende werknemer een aanvulling tot dit bedrag uitbetalen;
b. onder brutoloon wordt verstaan geldend uurloon en prestatiebeloning, alsmede van regeringswege voorgeschreven loontoeslagen.
1. Indien de normale arbeidsduur als gevolg van de duisternis moet worden ingekort, zal de werkgever nochtans gehouden zijn het vast overeengekomen loon te betalen over de uren, gedurende welke niet is gewerkt. Indien de werkgever kunstlicht op het werk heeft aangebracht, is de werknemer echter verplicht gedurende de normale arbeidstijd arbeid te verrichten.
2. De werknemer is verplicht, ingeval de werkgever hem gedurende de tijd, bedoeld in het vorige lid van dit artikel, ander werk opdraagt waarvoor hij geschikt is, deze arbeid te verrichten.
1. De werkgever zal de werknemer 100% van het in deze overeenkomst vastgestelde uurloon betalen, wanneer en voor zolang (beide ter beoordeling van de werkgever in redelijk overleg met de betrokken werknemers) door ongunstige weersomstandigheden niet kan worden gewerkt.
Zijn deze omstandigheden veroorzaakt door vorst of directe gevolgen daarvan of het aanwezig zijn van een sneeuwdek, dan geldt het bepaalde in lid 2 van dit artikel.
2. In geval van werkverhindering door vorst in de periode van de eerste maandag in november tot en met de laatste vrijdag in maart geldt ten aanzien van de verplichtingen van de werkgever het volgende:
a. In geval van werkverhindering door vorst zal de werkgever de werknemer 100% van het in deze overeenkomst vastgestelde vast overeengekomen loon betalen met de daarbij behorende rechtwaarden als bedoeld in het Vorstverletuitkeringsreglement, voorzover ten behoeve van die werknemers over het aantal dagen als genoemd in artikel 5 van het Vorstverletuitkeringsreglement Risicofondsbijdrage is of zou moeten worden betaald. Is louter vanwege de duur van de dienstbetrekking(en) – over minder dagen Risicofondsbijdrage betaald, – dan heeft de werknemer geen aanspraak op doorbetaling van loon en de daarbij behorende rechtwaarden als bedoeld in het Vorstuitkeringsreglement.
b. De bepalingen van de statuten van het Risicofonds en van het Vorstverletuitkeringsreglement binden de werkgever en de werknemer alsof zij in deze overeenkomst opgenomen waren.
3. De werknemer die zich zonder toestemming van de werkgever of diens vertegenwoordiger van het werk verwijdert of na duidelijke oproeping door de werkgever, wanneer de belemmering is opgeheven, het werk niet hervat, heeft geen recht op de in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgestelde vergoedingen.
4. De werknemer is verplicht, ingeval de werkgever hem gedurende de tijd, bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, ander werk opdraagt, waarvoor hij geschikt is, deze arbeid te verrichten.
5. Indien in opdracht van de werkgever de werknemer zich bij zijn werk vervoegt zonder dat er gewerkt kan worden, dient de werkgever aan de werknemer diens reiskosten te vergoeden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40.
1.
a. In geval van arbeidsongeschiktheid behoudt de werknemer, met inachtneming van het in artikel 12 lid 3 van deze CAO bepaalde, aanspraak op
a. gedurende het eerste ziektejaar 100% van het vast overeengekomen loon en de daarbijbehorende vakantiewaarde;
b. gedurende het tweede ziektejaar 70% van het vast overeengekomen loon en de daarbij behorende vakantiewaarde.
Indien de werknemer werkt in een prestatiebevorderend systeem, vindt de doorbetaling van loon bij ziekte plaats over het gemiddeld genoten loon in de drie maanden direct voorafgaand aan de eerste ziektedag. De werknemer behoudt in dit geval aanspraak op
a. gedurende het eerste ziektejaar 100% van het hierboven genoemde gemiddelde loon en de daarbij behorende vakantiewaarde;
b. gedurende het tweede ziektejaar 70% van het hierboven genoemde gemiddelde loon en de daarbij behorende vakantiewaarde.
De werkgever is gerechtigd hierop in mindering te brengen een aan de werknemer toekomende uitkering krachtens de bepalingen van de Ziektewet of hiervoor in plaats getreden andere uitkeringen in verband met loonderving.
De afdracht van de verschuldigde premies en bijdragen, als bedoeld in artikel 37, wordt beperkt tot maximaal de opbouwdagen per rechtjaar. De opbouw van vakantiedagen wordt beperkt tot maximaal een halfjaar per ziektegeval.
Het hierboven bepaalde is niet van toepassing, indien en voor zover de werknemer terzake van zijn arbeidsongeschiktheid een vordering tot schadevergoeding wegens loonderving jegens derden kan doen gelden én de werkgever deswege aan de werknemer heeft verzocht zijn rechten uit die vordering tot schadevergoeding wegens loonderving aan hem bij akte van cessie over te dragen. De werknemer is in dat geval tot cessie verplicht.
Cedeert de werknemer zijn rechten aan de werkgever in de omvang zoals hiervoor bedoeld, dan worden hem alsnog door de werkgever de bedragen betaald zoals hierboven vermeld en dat telkens weer op de tijdstippen waarop die betaling zou moeten plaatsvinden.
b. De werkgever kan bepalen dat de werknemer bij zijn tweede ziekmelding in één kalenderjaar één roostervrije dag inlevert. Bij de derde ziekmelding in één kalenderjaar is de werkgever gerechtigd één wachtdag toe te passen. Bij de vierde ziekmelding in één kalenderjaar kan de werkgever bepalen dat de werknemer één vrije snipperdag opneemt.
d. Lid 1a van dit artikel, met uitzondering van het verzuimreglement, is eveneens van toepassing op de werkloze werknemer die arbeidsongeschikt is. Deze dient zich te houden aan de door de uitvoeringsinstantie van WW opgestelde reglementen.
e. De werknemer heeft, indien van toepassing volgens dit artikel, aanspraak op een uitkering ten laste van de AWSATV.
f. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in het Reglement Stimulering Reïntegratie, zoals weergegeven in bijlage 14 van deze CAO, en voorzover de door partijen vastgestelde middelen toereikend zijn wordt in het tweede ziektejaar het loon van de werknemer aangevuld met een vaste vergoeding per dag over de dagen waarop de werknemer reïntegratieactiviteiten en/of arbeidstherapie gericht op werkhervatting verricht.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per dag ter hoogte van het verschil tussen enerzijds het totaal van het normale dagloon, de normale pensioenpremie en de normale vakantiewaarde en anderzijds het totaal van het dagloon in het 2e ziektejaar, de daarop gebaseerde pensioenpremie en de daarop gebaseerde vakantiewaarde op basis van het verlaagde tarief.
De vergoeding kan door de werknemer aangevraagd en gedeclareerd worden bij het Aanvullingsfonds Afbouw dat jaarlijks een budget voor deze regeling vaststelt. Indien het budget is uitgeput vervalt het recht op vergoeding.
g. Er bestaat een Collectieve Regeling Reïntegratie die is ondergebracht bij reïntegratiebedrijf Keerpunt.
De werkgever ontvangt subsidie voor reïntegratie-activiteiten voor een arbeidsongeschikte werknemer. Er is een subsidieregeling voor casemanagement en voor specialistische hulp.
De Collectieve Regeling loopt tot 1 april 2007, waarna deze eventueel zal worden verlengd. Indien de werkgever gebruik wenst te maken van de diensten van een ander reïntegratiebedrijf dan Keerpunt, kan dispensatie worden aangevraagd bij het secretariaat van CAO-partijen.
Indien de werkgever niet voldoet aan zijn reïntegratieverplichting heeft de werknemer het recht zelf een reïntegratiebureau in te schakelen. De hiermee gepaard gaande kosten die niet door de Collectieve Regeling worden gedekt zullen op de werkgever worden verhaald.
3. Vervoer stoffelijk overschot
Indien een werknemer tijdens het werk dan wel op weg van of naar het werk overlijdt, zal de werkgever de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar het normale domicilie in Nederland van de betrokkene vergoeden aan de nabestaande(n) dan wel aan degene(n) die de kosten van het vervoer gedragen heeft (hebben), tenzij bedoelde kosten door een verzekering van de werknemer of door derden worden vergoed.
4. Bij het overlijden van de werknemer ontvangen de nagelaten betrekkingen van de werknemer het volledige loon over de maand waarin het overlijden plaatsvond, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan het loon over twee maanden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de langstlevende der echtgenoten van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde dan wel, bij ontstentenis van deze, degene die door de werknemer werd verzorgd. Op deze uitkering wordt een eventuele uitkering ingevolge de Ziektewet of de wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering in mindering gebracht.
6.
a. Een werknemer die op of na 25 januari 1994 een recht verwerft op een uitkering krachtens de WAO, ontvangt, afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage zoals vastgesteld in het kader van de WAO, een invaliditeitspensioen. Dit invaliditeitspensioen bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
• 80% of meer: 70% van het geldende WAO-dagloon;
• 65–80%: 50,75% van het geldende WAO-dagloon;
• 55–65%: 42% van het geldende WAO-dagloon;
• 45–55%: 35% van het geldende WAO-dagloon;
• 35–45%: 28% van het geldende WAO-dagloon;
• 25–35%: 21% van het geldende WAO-dagloon;
• 15–25%: 14% van het geldende WAO-dagloon;
b. De uitkeringen van het invaliditeitspensioen worden aangepast aan de ontwikkeling van de garantielonen, voorzover zulks op basis van het totale rendement van de onderliggende beleggingen zonder premieverhoging mogelijk is.
c. De uitvoering van de regeling geschiedt door het Bedrijfspensioenfonds, dat zijn administratie heeft opgedragen aan Cordares. Voor werknemers, waarop de regeling van toepassing is, draagt het bestuur Bedrijfspensioenfonds er zorg voor dat de administratie en financiën van deze regeling gescheiden worden gehouden van andere voorzieningen, ondergebracht bij het Bedrijfspensioenfonds.
f. Met ingang van 1 januari 2006 komt de regeling invaliditeitspensioen, zoals weergegeven in lid 6 a t/m c van dit artikel, te vervallen. Een uitzondering geldt voor die gevallen waarbij na 1 januari 2006 op grond van de WAO een recht op een uitkering herleeft, wordt behouden of wordt verkregen.
onder aftrek van de aan de werknemer toekomende WAO-uitkering. Indien uitbetaling van de WAO-uitkering in verband met inkomsten uit arbeid of in verband met het weigeren van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaatsvindt naar een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse, wordt het invaliditeitspensioen berekend naar het uitkeringspercentage dat volgens de WAO behoort bij die lagere arbeidsongeschiktheidsklasse.
Onder werknemer wordt tevens begrepen de uitkeringsgerechtigde die laatstelijk werknemer was in de zin van deze CAO.
b. De uitkeringen van het invaliditeitspensioen worden aangepast aan de ontwikkeling van de garantielonen, voorzover zulks op basis van het totale rendement van de onderliggende beleggingen zonder premieverhoging mogelijk is.
c. De uitvoering van de regeling geschiedt door het Bedrijfspensioenfonds, dat zijn administratie heeft opgedragen aan Cordares. Voor werknemers, waarop de regeling van toepassing is, draagt het bestuur Bedrijfspensioenfonds er zorg voor dat de administratie en financiën van deze regeling gescheiden worden gehouden van andere voorzieningen, ondergebracht bij het Bedrijfspensioenfonds.
f. Met ingang van 1 januari 2006 komt de regeling invaliditeitspensioen, zoals weergegeven in lid 6 a t/m c van dit artikel, te vervallen. Een uitzondering geldt voor die gevallen waarbij na 1 januari 2006 op grond van de WAO een recht op een uitkering herleeft, wordt behouden of wordt verkregen.
1. Een werkloze werknemer die direct voor het ontstaan van de werkloosheid werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO heeft onder voorwaarden recht op betaling van een aanvulling op de WW/ZW-uitkering in de vorm van een éénmalige uitkering.
2. Een werkloze werknemer die direct voor het ontstaan van de werkloosheid werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO en die, als hij niet werkloos zou zijn geworden, jegens zijn werkgever recht zou hebben gehad op betaling van vakantietoeslag, heeft onder voorwaarden recht op betaling van een aanvulling op de vakantietoeslag in de WW/ZW-uitkering in de vorm van een éénmalige uitkering.
3. Een werkloze werknemer die direct voor het ontstaan van de werkloosheid werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO en die, als hij niet werkloos zou zijn geworden, jegens zijn werkgever recht zou hebben gehad op een vakantiewaarde, heeft onder voorwaarden recht op betaling van een vast bedrag bij aanvang van de werkloosheid. Indien de werknemer vervolgens 8 weken onafgebroken werkloos blijft heeft de werknemer jegens het fonds nogmaals recht op een vast bedrag.
4. Een werkloze werknemer als bedoeld in lid 1, 2 en 3 heeft jegens het fonds onder voorwaarden gedurende maximaal een half jaar recht op financiering van voortzetting van zijn pensioenopbouw bij het BPF Bouw door het Aanvullingsfonds.
5. Een werkloze werknemer als bedoeld in lid 1, 2 en 3 die is aangewezen op een Ziektewetuitkering heeft indien intreding in de WIA volgt, onder voorwaarden recht op voortzetting van de pensioenopbouw over de periode tussen het eerste halfjaar genoemd in lid 4 en de intreding in de WIA.
6. Elke werkgever die één of meerdere werknemers in dienst heeft waarop deze CAO van toepassing is, dient aan A&O Services de loongegevens te verstrekken, die laatstgenoemde noodzakelijk acht voor de jaarlijkse heffing van de bijdrage ten behoeve van de AW Afbouw.
7. De uitvoering van de regeling wordt verzorgd door de AW Afbouw, die zijn administratie heeft opgedragen aan A&O Services. De nadere voorwaarden van de regeling zijn vastgelegd in het Aanvullingsreglement AW Afbouw.
1. Aantal verlofdagen
Ten aanzien van iedere werknemer is het recht op verlof als volgt geregeld:
c. Over het rechtjaar 2006/2007
Werknemers beneden 18 jaar 29 werkdagen
Werknemers van 18 jaar tot en met 52 jaar 25 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1954 26 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1952 37 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1950 40 werkdagen
d. Over het rechtjaar 2007/2008
Werknemers beneden 18 jaar 29 werkdagen
Werknemers van 18 jaar tot en met 52 jaar 25 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1955 26 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1953 37 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1951 40 werkdagen
e. Het rechtjaar 2006/2007 loopt van 24 april 2006 tot en met 22 april 2007.
Het rechtjaar 2007/2008 loopt van 23 april 2007 tot en met 20 april 2008.
f. Het recht op extra verlofdagen voor werknemers van 53 jaar of ouder geldt voor alle werknemers die voor de genoemde data in de leden a tot en met d zijn geboren en gaat in bij aanvang van het nieuwe rechtjaar in april.
2. Extra verlofdag
In een jaar dat de wintersluiting (de dagen tussen Kerstmis en Nieuwjaar) vijf verplichte snipperdagen vergt, hebben de werknemers recht op één verlofdag extra.
3. Snipperdagen
Als verplichte snipperdagen zijn in het rechtjaar 2006/2007 van de beschikbare verlofdagen aangewezen de vrijdag na Hemelvaartdag, alsmede 27, 28 en 29 december 2006.
Als verplichte snipperdagen zijn in het rechtjaar 2007/2008 van de beschikbare verlofdagen aangewezen de vrijdag na Hemelvaartdag, alsmede 27, 28 en 31 december 2007.
4. Feestdagen
Iedere werknemer heeft recht op verlof tijdens de erkende algemene en erkende christelijke feestdagen.
Wanneer bij ploegendienst op deze dagen wordt gewerkt, zal ter compensatie op een andere dag vrijaf worden gegeven.
5. Recht op vrijaf
De werknemer heeft recht op vrijaf op Goede Vrijdag en op 1 mei zonder behoud van loon en mits 14 dagen van tevoren bij de werkgever gemeld.
6. Verhindering verlof
Voor zover de werknemer wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:635, lid 6 sub a BW verhinderd is zijn verlof te genieten, moet hem alsnog verlof worden gegeven op een in overleg met de werknemer door de werkgever vast te stellen tijdstip, mits de werknemer vóór de aanvang van de verhindering deze aan de werkgever heeft medegedeeld.
7. Betaling verlof- en feestdagen
De werknemer heeft geen recht op enige betaling door de werkgever over hem verleende verlof- en feestdagen als in lid 1 tot en met 6 vermeld, indien de werkgever aan zijn verplichtingen tot betaling van de bijdragen aan het Vakantiefonds heeft voldaan.
8. Afwijkende periode
Werkgever en werknemer kunnen in onderling overleg overeenkomen om door te werken tijdens de verplichte snipperdagen in december onder voorwaarde dat deze snipperdagen op een ander tijdstip opgenomen kunnen worden.
9. Zomervakantie
De werknemer heeft recht op minstens drie weken aaneengesloten zomervakantie. Indien de werknemer gedurende een langere periode vakantie wil opnemen, zal de werknemer daarover in overleg treden voor 1 april van ieder jaar met zijn werkgever. Voorzover bedrijfseconomische redenen geen belemmeringen opleveren, zal de werkgever een tijdig verzoek van de werknemer honoreren. Indien de werknemer gedurende een vastgestelde vakantieperiode ziek was, zijn werkgever en werknemer verplicht alsnog binnen een redelijk tijdsbestek (circa twee maanden) na afloop van de ziekte zijn vakantie vast te stellen. De opname van de vastgestelde vakantie dient uiterlijk voor afloop van het lopende rechtjaar plaats te vinden.
10. Opnemen vakantiedagen
De werknemer heeft het recht al zijn vakantiedagen op te nemen in het desbetreffende vakantiejaar.
Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn is de werknemer gerechtigd om zoals vastgesteld in het Burgerlijk Wetboek (BW 7:642) de resterende wettelijke vakantiedagen mee te nemen naar het volgende jaar. De niet opgenomen wettelijke vakantiedagen verjaren door verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
11. Bedrijfssluiting
Als een werknemer langer dan 26 weken arbeidsongeschikt is geweest en als gevolg daarvan over onvoldoende vakantiedagen beschikt voor een bedrijfssluiting in verband met een zomervakantie, zal de werkgever de ontbrekende vakantiedagen doorbetalen met een maximum van vijf dagen.
1. Roostervrije dagen zijn dagen, waarop niet gewerkt wordt. Werkgever en werknemer bepalen in overleg wanneer roostervrije dagen worden opgenomen. Teveel genoten roostervrije dagen kunnen niet worden verrekend bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband.
De werknemer bouwt gedurende de eerste vijftig weken per kalenderjaar per vijf weken één roostervrije dag op. In een tijdsbestek van vijf weken wordt één roostervrije dag vastgesteld in overleg tussen werkgever en werknemer, bij voorkeur op de maandag dan wel op de vrijdag.
Eenmaal in de vijf jaar is 5 mei een nationale feestdag. In dat geval is 5 mei een collectieve roostervrije dag. Gedurende de andere vier jaar heeft de werknemer het recht op die datum zelf een roostervrije dag op te nemen.
Het recht op roostervrije dagen vervalt indien de werknemer op deze dagen arbeidsongeschikt is.
2. De werkgever zal aan de werknemer over de roostervrije dag het vast overeengekomen loon betalen. De werkgever is op een roostervrije dag eveneens verplicht te voldoen aan de bijdrageen premieverplichtingen, zoals genoemd in artikel 37 en artikel 38, jegens de werknemer.
1. Voor de berekening van het loon dat doorbetaald wordt ingevolge artikel 31 wordt uitgegaan van het garantieloon vermeerderd met ten hoogste 40% prestatiebeloning.
2. De werkgever, die heeft voldaan aan zijn verplichting, zoals is opgenomen in artikel 37, is niet gehouden loon tijdens de vakantie aan de bij hem in dienst zijnde werknemers door te betalen.
3. Voor zover het overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 of overeenkomstig bepalingen van dagloonbesluiten en zieken- en wachtgeldreglementen en dergelijke, de door de werkgever voor de werknemer gestorte bijdragen aan het Vakantiefonds Afbouw en de waarden daarvan dit toelaten, wordt uit de kas van de Stichting Vakantiefonds Afbouw vergoed, rekening houdend met artikel 37, lid 1.
c. Over het rechtjaar 2006/2007:
1. De loonderving over de in artikel 31 lid 1 onder c, lid 3 en lid 4 genoemde verlofdagen.
2. Een vakantietoeslag van 8%.
d. Over het rechtjaar 2007/2008:
1. De loonderving over de in artikel 31 lid 1 onder d, lid 3 en lid 4 genoemde verlofdagen.
2. Een vakantietoeslag van 8%.
e. De loonderving en de rechtwaarde over de extra verlofdag voor werknemers van 53 en 54 jaar, over de 12 extra verlofdagen voor werknemers vanaf 55 jaar of over de 15 extra verlofdagen voor werknemers vanaf 57 jaar, als genoemd in artikel 31, lid 1 zal via het Vakantiefonds Afbouw worden uitbetaald. Daartoe dient een declaratieformulier van het Vakantiefonds te worden ondertekend door zowel de werkgever als de betrokken werknemer. Slechts indien een extra verlofdag daadwerkelijk wordt opgenomen, zal het Vakantiefonds tot uitbetaling overgaan; in afwijking hiervan betaalt het Vakantiefonds een opgebouwde extra verlofdag wel uit voor een werknemer wiens dienstverband tijdens arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd.
Een extra verlofdag kan worden opgenomen indien daarvoor voldoende rechten zijn opgebouwd. Voor werknemers die recht hebben op 1 extra verlofdag is dit het geval als zij vakantierechten hebben opgebouwd over de helft van het aantal dagen waarover in een rechtjaar maximaal rechten kunnen worden opgebouwd (naar boven afgerond op hele dagen). Voor de werknemers die recht hebben op 12 extra verlofdagen is dit het geval na 19 dagen waarover vakantierechten worden opgebouwd. Voor werknemers die recht hebben op 15 extra verlofdagen is dit het geval na 14 dagen waarover vakantierechten worden opgebouwd.
Van de seniorendagen moeten er 5 worden opgenomen in het rechtjaar waarin de opbouw heeft plaatsgevonden en worden slechts vergoed aan de werkgever voor zover de seniorendagen daadwerkelijk zijn opgenomen.
Het Vakantiefonds doet aan partijen bij de CAO een rapportage van de door dit fonds ontvangen declaratieformulieren toekomen.
f. Bij bedrijfssluiting als gevolg van vakantie heeft de werknemer die na het verlaten van een school niet kan beschikken over voldoende vakantierechten recht op doorbetaling van het loon en kan de werkgever de loonkosten en de PRIS-bijdragen die hij daarnaast dient te betalen, declareren bij het Vakantiefonds Afbouw, indien:
• een werknemer jonger is dan 22 jaar en
• hij een leer-/arbeidsovereenkomst of praktijk-/arbeidsovereenkomst heeft en
• hij voorafgaande aan die arbeidsovereenkomst volledig dagonderwijs genoot
en
• het dienstverband tijdens de vakantiebedrijfssluiting niet is verbroken en
• de werknemer ten minste vijf weken direct voorafgaande aan de bedrijfssluiting heeft gewerkt en
• de werknemer in de periode tussen het verlaten van de school en het aangaan van het dienstverband niet werkzaam is geweest in een andere bedrijfstak dan die van het bouwbedrijf, het natuursteenbedrijf, het stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf of de timmerindustrie.
1. In de hierna te noemen gevallen en tot de daarbij vermelde duur zal aan de werknemer bij verzuim, voor zover dit binnen de arbeidstijd noodzakelijk is, het voor hem vast overeengekomen loon worden doorbetaald.
Maximaal tien dagen:
a. bij overlijden van echtgenote, van een kind of pleegkind tot en met 27 jaar van de werknemer.
Twee dagen:
b. bij huwelijk van de werknemer, mits ten minste drie dagen tevoren aan de werkgever meegedeeld; in het geval van een kerkelijke huwelijksinzegening zal voor het burgerlijk en het kerkelijk huwelijk tezamen niet meer dan een vergoeding over twee dagen worden gegeven;
in het geval van huwelijk bestaat er recht op twee dagen verzuim – minus de dagen in het weekend en feestdagen – de werknemer behoudt altijd minimaal het recht op één dag verzuim;
c. bij overlijden van één der ouders of schoonouders.
Ten hoogste drie dagen:
d. voor werknemers van 62, 63 en 64 jaar voor het volgen van een cursus ter voorbereiding op de tijd van pensionering;
e. bij overlijden van een der ouders of schoonouders van de werknemer, voor zover in zijn gezinsverband opgenomen, indien de uitvaart wordt bijgewoond.
Ten hoogste vier dagen:
f. in het geval van bevalling van de echtgenote van de werknemer bestaat er recht op vier dagen verzuim minus de dagen in het weekend en feestdagen. De werknemer behoudt altijd minimaal het recht op twee dagen verzuim.
Eén dag:
g. bij 25-jarig c.q. 40-jarig huwelijksfeest van de werknemer;
h. bij huwelijk van een kind van de werknemer of van een in zijn gezinsverband opgenomen pleegkind, van een broer, zuster, halfbroer of halfzuster, zwager of schoonzuster mits ten minste drie dagen tevoren aan de werkgever meegedeeld;
i. bij overlijden of voor het bijwonen van de uitvaart van een zijner grootouders of behuwdgrootouders, overgrootouders of pleegouders, een uitwonend kind of pleegkind, behuwdkind of kleinkind, een broer of zuster, halfbroer of halfzuster, zwager of schoonzuster, of een huisgenoot;
j. bij 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksfeest van ouders of schoonouders van de werknemer;
k. bij verhuizing, indien de verhuizing nodig is in verband met zijn dienstbetrekking.
Ten hoogste één dag:
l. bij militaire keuring of herkeuring;
m. indien een werknemer door zijn behandelend geneesheer wordt doorverwezen naar een specialist of medisch consultatiebureau (met een maximum van één dag per bezoek).
Ten hoogste 4 1/2 uur:
n. bij militaire inspectie of het vervullen van een andere militaire verplichting van korte duur.
Ten hoogste 2 uur:
o. voor zover dit niet mogelijk is buiten de normale arbeidstijd bij doktersc.q. tandartsbezoek en medische keuring in het kader van de WIA/WAO of de collectieve ongevallenverzekering, mits hiervan tijdig kennis is gegeven, zo mogelijk wordt van dit bezoek bewijs geleverd. Hierbij geldt dat het verzuim zal worden vergoed tot maximaal 3 uur indien de werknemer woonachtig is in een andere plaats dan waar het werkobject gelegen is.
De reiskosten van de werknemer worden vergoed indien hij op verzoek van de werkgever, de ARBO-dienst of in het kader van het BGD-pakket de ARBO-dienst bezoekt;
p. bij het uitoefenen van het kiesrecht;
q. bij het verstrekken van bloed in verband met een spoedeisende oproep in verband met een tekort aan bloed voor een bepaalde bloedgroep.
Voor de duur van het verzuim:
r. bij medische keuring op verzoek van de werkgever dan wel bij bedrijfsgeneeskundig onderzoek en algemeen periodiek geneeskundig onderzoek in het kader van de Bedrijfsgezondheidsdienst voor de Bouwnijverheid;
s. indien het huwelijk van een kind van de werknemer of van een in zijn gezinsverband opgenomen pleegkind, van een broer, zuster, halfbroer of halfzuster, zwager of schoonzuster, valt op zaterdag, zondag, een christelijke feestdag of tijdens de zomer- of wintervakantie, zal geen vergoeding worden betaald.
2. Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde regeling voor korte verzuimen wordt de partner van de werknemer gelijkgesteld aan de echtgenote indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 1 lid 11 van deze CAO.
a. De werknemer heeft recht op doorbetaling van loon, ter bijwoning van een vergadering of studiebijeenkomst van zijn organisatie, indien hij daarvoor persoonlijk is uitgenodigd en het verlangen om daaraan deel te nemen zo spoedig mogelijk aan zijn werkgever kenbaar heeft gemaakt. Bedoelde verlofdag(en) zal (zullen) worden aangemerkt als werkdag in het kader van de referte-eis WW.
b. De werknemer wordt in de gelegenheid gesteld langdurig betaald verlof op te bouwen door middel van het opsparen van vakantiedagen en het storten van financiële bijdragen uit bijvoorbeeld de overwerkvergoeding, voor zover passend binnen de wettelijke kaders, met in achtneming van een door CAO-partijen op te stellen reglement. De aldus opgebouwde rechten worden beheerd bij het Vakantiefonds.
De werknemer, die de verzorging heeft van een kind tot 4 jaar, heeft het recht om gedurende maximaal één jaar voor ten hoogste 50% van de normale arbeidsduur onbetaald verlof op te nemen. Het verlof dient te worden opgenomen door middel van hele dagen.
De werknemer heeft recht op maximaal tien dagen betaald verlof per jaar ten behoeve van stervensbegeleiding van zijn ouders, partner of kinderen. De werkgever heeft het recht de wettelijke uitkering inzake palliatief verlof te verrekenen met de in de vorige volzin bedoelde doorbetalingsplicht.
In aanvulling op de wettelijke regeling kortdurend zorgverlof zal de werkgever gedurende maximaal 3 dagen per jaar een aanvulling verstrekken aan de werknemer tot 100% van het loon.
Werkgevers kunnen het tijdens het rouwverlof, palliatief verlof en zorgverlof aan de werknemer doorbetaalde vast overeengekomen loon, vakantiewaarde en werkgeverslasten declareren bij de Stichting Risicofonds Afbouw, onder de voorwaarden zoals weergegeven in het Reglement Verlofdeclaratie in bijlage 13 van deze CAO.
1. De bepalingen van:
• de Statuten en het reglement van de Stichting Vakantiefonds Afbouw, hierna te noemen het Vakantiefonds;
• de Statuten, het Vorstverletuitkeringsreglement en het Reglement Verlofdeclaratie van de Stichting Risicofonds Afbouw, hierna te noemen het Risicofonds;
• de Statuten en het Financieringsreglement van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Afbouw, hierna te noemen O&O Afbouw;
• de Statuten, het Reglement en het Reglement Stimulering Reïntegratie van de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Afbouw, hierna te noemen de AW Afbouw, dan wel eventuele rechtsopvolger(s);
• de Statuten en het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Afbouw, hierna te noemen het VUT Afbouw;
• de Statuten van de Stichting Kinderopvang voor het Afbouwbedrijf;
alsook nadere uitvoeringsvoorschriften van organisatorische en administratieve aard, welke door de besturen van genoemde Stichtingen worden gegeven binnen het kader en de doelstellingen van hun statuten en hun reglementen; binden de werkgever en werknemer, en maken integrerend onderdeel uit van de CAO.
1a. Voor het jaar 2007 zijn voor de onderstaande fondsen en regelingen de volgende premies vastgesteld:
• voor de Stichting Vakantiefonds Afbouw 24,86% van het brutoloon;
• voor de Stichting Risicofonds Afbouw 6% van het brutoloon;
• voor de Stichting O&O-fonds Afbouw 0,06% van het brutoloon in week 1 t/m 8 en 0,33% van het brutoloon vanaf week 9;
• voor de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Afbouw 0,50% van het brutoloon;
• voor de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden 2,9% van het brutoloon;
• voor de Stichting Kinderopvang voor het Afbouwbedrijf 0,27% van het brutoloon in week 1 t/m 8 en 0,00% van het brutoloon vanaf week 9;
• voor de Regeling Fysiotherapie € 0,12 per werknemer per gewerkte dag.
2. Werkgevers jegens de bovengenoemde fondsen, wordt daarmede aan elk betrokken fonds een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgevers toegekend. Daarnaast heeft daar waar in deze CAO wordt gesproken over bijdrage- en premieverplichtingen van de werkgevers jegens de bovengenoemde fondsen elk betrokken fonds een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgevers met uitzondering van het Vakantiefonds.
3. De betalingen van de bijdragen en premies ter voorziening in de doelstellingen van de in lid 1 genoemde fondsen dienen rechtstreeks te worden voldaan aan A&O Services, waaraan voornoemde fondsen de administratie hebben opgedragen. A&O Services is onder meer gehouden aan de desbetreffende werknemers mededeling te doen omtrent de uit voormelde betalingen voortvloeiende opbouw van rechten, welke de werknemers aan voormelde fondsen kunnen ontlenen.
4. De werkgever dient binnen veertien dagen na afloop van het loontijdvak van vier weken alle gegevens benodigd voor de berekening en inning van de in lid 1 van dit artikel genoemde fondsen, alsmede alle overige regelingen waarvan de administratie aan A&O Services is opgedragen, uit eigen beweging bij A&O Services in te dienen.
5. Het verschuldigde aan premies en bijdragen dient te worden vastgesteld aan de hand van een door A&O Services aan de werkgever te verstrekken premiewaardentabel. De methode van betaling wordt in een afzonderlijke instructie aan de werkgever ter hand gesteld. Iedere door A&O Services opgelegde nota inzake de in lid 1 genoemde fondsen dient binnen 14 dagen te worden voldaan.
6. A&O Services verstrekt aan de werknemer minimaal dertienmaal per jaar een overzicht van de door zijn werkgever te zijn naam betaalde premies en bijdragen, alsmede van het totaal van zijn tegoed uit het Vakantiefonds en de voor hem in het betreffende rechtjaar opgebouwde rechten Pensioenfonds. Een extra overzicht zal worden toegezonden indien er, in verband met terugkoppeling vorstverletgegevens in een winter, tussen de verzending van de reguliere overzichten een te grote tijdspanne ligt.
7. Het bestuur van het Vakantiefonds stelt nadere voorschriften vast omtrent de wijze waarop de werknemer over zijn tegoed kan beschikken en stelt de werknemer daarvan schriftelijk op de hoogte.
8. Indien door een werkgever geen premies en bijdragen als bedoeld onder lid 3 voor een bij hem in dienst zijnde werknemer worden gestort, ontvangt de desbetreffende werknemer, indien er sprake is van 10 weken of meer achterstand, een overzicht met de vermelding dat geen premies en bijdragen gestort zijn. Onder nader door het bestuur van het Vakantiefonds vast te stellen voorwaarden kan een werknemer alsdan een beroep doen op een garantieregeling opgenomen in bijlage 2 met dien verstande dat onder die regeling per dienstverband per rechtjaar maximaal over acht weken kan worden uitgekeerd.
9. De afdracht van premies wordt beperkt tot maximaal de opbouwdagen per rechtjaar, behoudens het bepaalde in de artikelen 28 lid 1 en 31 lid 10 van deze CAO.
10. Alle schade ten gevolge van te late betaling, waaronder buitenrechtelijke kosten – zowel die van de instantie die tot invordering van de verschuldigde premie(s) overgaat, als die van het al dan niet vervolgens ingeschakelde incassobureau, als die van de al dan niet vervolgens ingeschakelde advocaat – en gerechtelijke kosten – waaronder advocaatkosten –, zullen door de premieschuldige moeten worden voldaan.
De kosten worden vastgelegd in een door de initieel invorderende instantie, in casu A&O Services te Rijswijk, op basis van actuele gegevens over werkelijk buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten vast te stellen kostenstaffel.
Er is geen grondslag voor een rechterlijke matiging van de (forfaitair bepaalde) buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten, aangezien de kosten, mits vastgesteld op bovenstaande wijze, redelijk zijn gelet op de tarieven volgens welke dergelijke kosten gewoonlijk aan de opdrachtgevers in rekening worden gebracht en de aard van de aansprakelijkheid en de rechtsverhouding meer dan voldoende aanleiding geeft voor vergoeding op deze wijze.
1. Krachtens de bepalingen van de in lid 1 van artikel 37 genoemde reglementen is de werkgever voor iedere dag, tot een maximum van vijf dagen per week, jegens de werknemer gehouden tot het storten van de voorgeschreven bijdragen en premies in de in artikel 37 lid 1 genoemde fondsen, met dien verstande dat die verplichtingen over zaterdagen en zondagen niet op de werkgever rusten, tenzij de op zaterdag en zondag verrichte arbeid betrekking heeft op buiten de grenzen van artikel 13 lid 1 vallende uren, waarbij de normale arbeidsduur niet wordt overschreden.
2. De werkgever betaalt hetgeen hij ten aanzien van zijn werknemer verschuldigd is aan de in artikel 37 lid 1 onder c genoemde fondsen alsmede de bijdrage voor de collectieve ongevallenverzekering en de collectieve verzekering fysiotherapie rechtstreeks aan A&O Services, het uitvoeringsorgaan van bedoelde fondsen. Voor de wijze waarop zijn werknemers over hun uit die betalingen voortvloeiende rechten kunnen beschikken, wordt verwezen naar artikel 37 lid 7, 8 en 9.
3. In het geval dat een werknemer wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA/WAO minder dan 71/2 uur per dag werkt, is de werkgever ten aanzien van deze werknemer aan de in artikel 37 genoemde fondsen bijdragen en premies verschuldigd waarvan de hoogte is afgestemd op het door hem verdiende loon en de vakantierechten als genoemd in artikel 33, lid 1.
4. Bovendien is de werkgever jegens de werknemer gehouden tot het storten van de voorgeschreven bijdragen en premies als bedoeld onder lid 1, over een dag waarop de werknemer niet heeft gewerkt, maar waarover de werkgever aan de werknemer wel loon heeft betaald, dan wel verschuldigd is.
Onder „loon’’ wordt ten deze niet begrepen een al dan niet verplichte aanvulling op een uitkering ingevolge een der sociale verzekeringswetten.
6. De werkgever is voorts gehouden tot het storten van de voorgeschreven bijdragen en premies als bedoeld onder lid 1, voor iedere dag, waarover hij op grond van het bepaalde in het Vorstverletuitkeringsreglement, en het Reglement van de AW SATV bijdrage verschuldigd is aan de Stichting Risicofonds Afbouw, de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Afbouw en de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Afbouw.
7. De werkgever is van zijn schuld ten aanzien van zijn voormelde verplichtingen gekweten, door het storten van de in lid 1 genoemde bijdragen bij A&O Services of zijn vertegenwoordigers.
8. Het tegoed aan vakantiewaarden wordt verminderd indien de werknemer over een of meer feestdagen of verplichte snipperdagen een uitkering krachtens de Werkloosheidswet heeft ontvangen. Deze vermindering is gelijk aan 90% van het netto bedrag aan WW-uitkering dat over de feestdagen of de verplichte snipperdagen werd uitbetaald. Onder feestdagen en verplichte snipperdagen worden in dit verband verstaan de feestdagen en verplichte snipperdagen bedoeld in de CAO. De vermindering vindt plaats ten aanzien van de werknemer op wiens arbeidsverhouding laatstelijk voor het intreden van zijn werkloosheid de CAO van toepassing was.
1. De in de artikelen 40, 41 en 42 genoemde vergoedingen zullen door de werkgever worden verstrekt in de volgende gevallen:
a. indien een werknemer op last van de werkgever (of diens vertegenwoordiger), bij wie hij ten minste een week in dienst is, wordt tewerkgesteld in een andere woonplaats;
b. indien een werknemer – op uitdrukkelijke aanvraag van de werkgever bij het CWI of nevenbureau in welks ressort het werk is gelegen – door tussenkomst van het CWI wordt bemiddeld voor arbeid buiten zijn woonplaats;
c. indien de werknemer die werkzaam is in de woonplaats of gemeente waarin hij woonachtig is en moet reizen om van zijn woning naar zijn werk te komen en terug te komen.
2. Werknemers dienen voorgenomen extreem verre verhuizingen voortijdig met de werkgever te bespreken. Indien een werknemer zonder toestemming van de werkgever verhuist naar een plaats die verder dan 25 kilometer van het werk is gelegen is de werkgever niet gehouden de reiskosten boven de 25 kilometer te vergoeden.
1. Indien een werknemer, die daarvoor op grond van het bepaalde in artikel 39 in aanmerking komt, naar het oordeel van de werkgever bij het zich naar en van het werk begeven gebruik moet maken van een eigen vervoermiddel en/of daarvan tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden gebruik maakt, zal hem daarvoor een vervoermiddelenvergoeding worden betaald.
Per week 29 2006 (17 juli 2006) wordt de vergoeding met 2% verhoogd tot de volgende bedragen:
a. voor het gebruik van een rijwiel € 0,99 per dag;
b. voor het gebruik van een bromfiets € 1,21 per dag voor de eerste 20 km en € 0,11 voor elke meerdere kilometer;
c. voor het gebruik van een motorrijwiel € 0,27 per km;
d. voor het gebruik van een auto € 0,11 per kilometer per inzittende, met een minimum van € 0,31 tot een maximum van € 0,37 per kilometer.
Indien het gebruik van de eigen auto en het meenemen van collega’s op vrijwillige basis gebeurt, zal op verzoek van de chauffeur en de inzittenden de chauffeur een vergoeding ontvangen ter hoogte van de maximaal fiscaal onbelaste vergoeding per kilometer tot maximaal de vergoeding zoals bedoeld onder d van dit lid. De eventuele rest van de vergoeding, zoals bedoeld onder d van dit lid, zal worden verdeeld onder de overige inzittenden.
Deze vergoedingen zullen ook worden betaald wanneer de werknemer tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden van deze vervoermiddelen gebruik maakt.
De in dit lid genoemde bedragen zijn brutobedragen.
3. Indien naar het oordeel van de werkgever door de in lid 1 bedoelde werknemer gebruik moet worden gemaakt van een openbaar middel van vervoer, zal door de werkgever aan de werknemer een jaar-maandkaart openbaar vervoer worden verstrekt.
4. Een werknemer die in opdracht van zijn werkgever gebruik maakt van zijn eigen auto, is verplicht een inzittendenverzekering af te sluiten. De werkgever is niet aansprakelijk voor eventuele schade aan de auto van de werknemer. Partijen adviseren werknemers een cascoverzekering te nemen.
1. De duur van de reis, welke wordt gemaakt met een:
a. openbaar middel van vervoer;
b. door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel;
c. eigen vervoermiddel;
zal door de werkgever aan de werknemer worden vergoed tegen het voor die werknemer geldende garantieloon, behoudens de eerste 60 minuten per dag, welke niet door de werkgever worden vergoed. Deze eerste 60 minuten per dag worden wel vergoed aan de werknemer, die als bestuurder van een auto met inzittenden optreedt.
2. Onder „duur van de reis’’ als bedoeld in lid 1 wordt verstaan de tijdsduur welke wordt gereisd van de woning tot het werk en terug.
3. Indien de totale duur van de werktijd, rusttijd en reistijd, gerekend van het ogenblik van vertrek van het vervoermiddel als genoemd in lid 1 tot het ogenblik van terugkomst daarvan, per dag meer bedraagt dan 10 3/4 uur zal de normale werktijd met het meerdere moeten worden gekort. Over de rusttijd wordt geen loon uitbetaald. De in de normale arbeidstijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren worden betaald en de overige reisuren worden als reisuren betaald.
4. Ter bepaling van de reisduur wordt aangenomen dat per uur de volgende afstanden worden afgelegd:
a. per rijwiel 15 km;
b. per rijwiel met hulpmotor 25 km;
c. per twee c.q. driewielig motorrijtuig 40 km;
d. per auto 50 km.
De werkgever en voor zover van toepassing de Ondernemingsraad, of de Personeelsvertegenwoordiging, of de Personeelsvergadering kunnen gehoord hebbende het personeel, op bedrijfsniveau een regeling reiskosten/reisuren overeenkomen welke afwijkt van de CAO. Voor deze regeling moet dispensatie worden aangevraagd bij CAO-partijen. Hierbij wordt de aanvraag door CAO-partijen marginaal getoetst en wordt vooral gelet op het feit dat het personeel voldoende is gehoord.
Een dispensatieverzoek kan worden gericht aan de secretaris van CAO-partijen Afbouw, Postbus 377, 2280 MA Rijswijk.
Voor de werknemers als bedoeld in artikel 40 van deze CAO zal de werkgever in geval van verzuim om de in artikel 34 lid 1 vermelde redenen de gemaakte reiskosten van een openbaar middel van vervoer (tweede of daarmede gelijk te stellen klasse) vanaf de plaats van tewerkstelling tot de woonplaats van de werknemer en terug, alsmede de duur van de reis, tegen het voor de werknemer geldende uurloon vergoeden.
1. Indien het werk zover buiten de plaats, waarvoor de werknemer is aangenomen, respectievelijk diens woonplaats, gelegen is, dat de werknemer des avonds niet huiswaarts kan keren, zullen hem op kosten van de werkgever behoorlijke voeding en logies worden verstrekt, waarvoor door de werknemer een kwitantie zal worden getekend ten bedrage van de werkelijke kosten.
2. Eenmaal per week zullen de in lid 1 bedoelde werknemers naar huis mogen gaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 van deze overeenkomst. De daaruit voortvloeiende reiskosten (tweede of daarmede gelijk te stellen klasse) zullen door de werkgever worden vergoed.
Noodzakelijk te maken reisuren zullen de werknemer worden vergoed tegen het voor hem geldende uurloon, mits de reistijd niet valt binnen de normale werktijd.
3. De werknemer, bedoeld in dit artikel behoudt recht op vrije voeding en logies, indien hij door ziekte of ongeval arbeidsongeschikt wordt, voor zolang hij verblijf houdt in de plaats waar hij te werk is gesteld. De werkgever heeft het recht op zijn kosten zodanige werknemer naar zijn woonplaats te doen vervoeren, indien dit vervoer medisch verantwoord wordt geacht; is evenwel vervoer naar de woonplaats medisch noodzakelijk, dan is de werkgever verplicht de kosten voor zijn rekening te nemen. Deze verplichting geldt niet als de verzekering van de werknemer ook in dit vervoer voorziet. De werkgever is dan wel gehouden de eventuele eigen bijdrage van de werknemer voor dit geval te vergoeden. Zolang de werknemer als gevolg van tewerkstelling buiten de woonplaats verpleegd wordt in een andere plaats dan waar hij woonachtig is, zal de echtgenote van de betreffende werknemer haar man eenmaal per week op kosten van de werkgever kunnen bezoeken.
1. De werknemer is niet verplicht gebruik te maken van een door de werkgever of diens vertegenwoordiger ter beschikking gesteld vervoermiddel, dat niet voldoet aan wettelijke bepalingen.
2. Het in lid 1 bepaalde is ook van toepassing wanneer:
a. het vervoer door de werkgever aan derden is opgedragen;
b. het vervoer in overleg met de werkgever door een van de in dienst zijnde werknemers wordt uitgevoerd.
3. De werkgever is verplicht zijn aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt aan de werknemers en/of diens nagelaten betrekkingen, in geval van vervoer van zijn werknemers door of vanwege of in opdracht van hem of zijn vertegenwoordiger(s) door verzekering te laten dekken.
1. Werkgevers en werknemers zullen de vakopleiding en de beroepspraktijkvorming (vroegere leerlingstelsel) bevorderen. Te dien einde zal de werkgever voor de bij hem in dienst zijnde werknemers die geen afgeronde vakopleiding hebben een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) (vroegere leerovereenkomst) aangaan op de voorwaarden waaronder de vakopleiding conform de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) is georganiseerd door het Kenniscentrum Savantis. De deelnemer kan, wanneer dit dienstbaar is aan zijn opleiding – met instemming van de werkgever en de consulent – en dit niet in strijd is met het reglement van de opleiding, tijdelijk in het bedrijf van een andere ondernemer worden geplaatst, of extra lessen gaan volgen op een ter beschikking staande theorie- en/of praktijkcursus.
2. Onverminderd het bepaalde in de beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) en met inachtneming van artikel 47 en artikel 48 is de werknemer voor wie een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) is afgesloten, verplicht:
a. de opleiding in de onderneming van zijn werkgever met ijver en naar beste kunnen te volgen;
b. het aanvullend theoretisch onderwijs te volgen.
3. Onverminderd het bepaalde in de beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) en met inachtneming van artikel 47 en artikel 48 is de werkgever verplicht de werknemer met wie hij een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) als bedoeld in lid 1 heeft afgesloten, met behoud van loon in de gelegenheid te stellen:
a. tot het bijwonen van het aanvullend theoretisch en praktisch onderwijs, ook als dit wordt gegeven binnen de normale werktijd, maar dan ten hoogste gedurende 7,5 uur per week. Tevens moet deze werknemer in de gelegenheid worden gesteld tijdens werktijd een cursus bij te wonen van een der vormingsinstituten voor werkende jongeren, maar dan gedurende ten hoogste 4 uur per week;
b. tot het bijwonen van een cursus van de instellingen voor werkende jongeren krachtens de Wet op de erkende Onderwijsinstellingen, ook als deze wordt gegeven binnen de normale werktijd maar dan ten hoogste 7,5 uur per week en indien er geen gelegenheid is tot het bijwonen van het theoretisch en praktisch onderwijs, zoals in sub a is omschreven;
c. werknemers, die aanvullend theoretisch onderwijs volgen aan avondonderwijsinstellingen, in de gelegenheid te stellen op de dagen dat zij naar de onderwijsinstelling moeten het werk zoveel eerder te beëindigen als nodig moet worden geacht;
d. tot het afleggen van examens, waaronder ook het vakexamen gezel en andere activiteiten, welke in het belang van de opleiding nodig worden geacht door de opleidingsorganen als bedoeld in lid 1. Een en ander onder voorbehoud, dat betrokkene bij zijn indiensttreding aan de werkgever kenbaar heeft gemaakt, dat hij voor een bepaald diploma studeert;
e. indien een werknemer examen doet voor een diploma en/of certificaat voor een (deel) kwalificatie van het Kenniscentrum Savantis of een daarmede door of namens partijen gelijk te stellen instelling ingevolge de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, over het daaruit voortvloeiende verzuim; dit geldt voor de basisberoepsopleiding en de vakopleiding.
4. Indien een werknemer deelneemt aan avondonderwijs gericht op zijn persoonlijke ontwikkeling zoals VMBO of HAVO zal hij daarvoor op de dagen dat hij dit onderwijs volgt, in de gelegenheid worden gesteld de arbeidsdag zoveel eerder te beëindigen als in verband met het aanvangsuur van het avondonderwijs nodig is, zulks met behoud van loon.
6. Leden van een Regionale Commissie Onderwijs en Bedrijfsleven (RCOB) van het Kenniscentrum Savantis hebben recht op verlof, zonder doorbetaling van loon, ter bijwoning van een vergadering van een RCOB, indien het verlangen hiertoe zo spoedig mogelijk aan de werkgever is kenbaar gemaakt.
7. De werkgever is verplicht aan de werknemer, die de basisberoepsopleiding (de vroegere primaire opleiding) of de (voortgezette) vakopleiding volgt, een werkgarantie te bieden voor de duur van tenminste een jaar, die kan worden verlengd voor de duur van een jaar. De maximale duur van de werkgarantie is twee jaar met de mogelijkheid van verlenging met een jaar na een positief advies door de consulent. Indien de beroepspraktijkvormingsovereenkomst wordt beëindigd, wordt van rechtswege ook de arbeidsovereenkomst beëindigd.
8. Het dienstverband van de werknemer met een BPVO kan worden beëindigd, ook gedurende de looptijd van de overeenkomst, indien diens gedrag in de werksituatie daartoe aanleiding geeft en ook de directeur van het CWI, c.q. de kantonrechter daar voldoende redenen toe aanwezig acht. In dat geval zal de BPVO één maand na beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden beëindigd.
Er wordt door CAO-partijen een EVC traject ingevoerd. Het EVC-traject geldt alleen voor het aspirant-gezel niveau (niveau 2 BBO). Betrokkene moet ten minste 25 jaar oud zijn en tevens ten minste 5 jaar in de sector werkzaam zijn. De diplomatoeslag wordt ingebouwd in de prestatietoeslag, indien mogelijk. De hoogte van de bonus bij slagen is € 230,–.
Bij het bereiken van het jaarlijks door CAO-partijen vast te stellen budget hebben werknemers geen recht meer op deelname aan deze regeling.
1. De werknemer, die in het bezit is van een diploma basisberoepsopleiding niveau 2 of aspirant-gezel, uitgereikt door het Kenniscentrum Savantis, heeft recht op een uurloon, dat 5% hoger is dan het normaal voor deze werknemer geldende uurloon.
2. De werknemer, die in het bezit is van het diploma „Gezel’’ van de Vereniging tot Veredeling van het Ambacht of het diploma „Voortgezette opleiding’’ c.q. vakopleiding van het Kenniscentrum Savantis, heeft recht op een uurloon, dat 10% hoger is dan het normaal voor deze werknemer geldende uurloon.
3. Bij werken in tarief vindt het bepaalde onder 2 in dit artikel geen toepassing, behoudens in zoverre, dat bij de vaststelling van de rechtwaarde wordt uitgegaan van het uurloon van groep 2 verhoogd met 5%.
4. De jeugdige werknemer, die op grond van een afgelegd examen het diploma „aspirant-gezel’’ c.q. basis-beroepsopleiding van het Kenniscentrum Savantis behaalt, heeft recht op een eenmalige bijdrage in de studiekosten van € 230,–. Daartoe dient de werknemer een volledig ingevuld en door de leiding van de onderwijsinstelling en het Kenniscentrum Savantis gewaarmerkt aanvraagformulier in te dienen, vergezeld van een kopie van het diploma, bij het Bedrijfschap.
5. Vergelijkbare diploma’s van stukadoors-, afbouw- en terrazzo-opleidingen uit de landen van de Europese Unie geven dezelfde rechten ten behoeve van inschaling in de loongroepen en in de CAO opgenomen diplomatoeslagen.
De werknemer die door de werkgever is aangewezen als bedrijfsleermeester en de cursus „leermeester/praktijkopleider’’ met goed gevolg heeft afgesloten, ontvangt voor de duur dat hij daadwerkelijk als bedrijfsleermeester functioneert een toeslag van 5% op zijn vast overeengekomen loon. Onder dezelfde voorwaarden wordt de desbetreffende werknemer voor een gedeelte van zijn normale werktijd vrijgesteld van productieve arbeid; zulks om de bij het bedrijfsleermeesterschap behorende taken te kunnen uitoefenen. Daarbij gelden de navolgende normen:
• bij begeleiding van één leerling-werknemer: gemiddeld 5% van de normale werktijd;
• bij begeleiding van twee tot vier leerling-werknemers: gemiddeld 10% van de normale werktijd;
• bij begeleiding van vier tot zeven leerling-werknemers: gemiddeld 20% van de normale werktijd.
1. Voor de jeugdige werknemer die krachtens de bepalingen van de leerplichtwet gedurende een of twee dagen per week leerplichtig is, geldt een 4- respectievelijk 3-daagse werkweek.
Over de dagen waarop hij onderricht ontvangt, dan wel onderwijsvakantie heeft, kan hij geen aanspraak maken op loon of verstrekking van rechtwaarden doen gelden.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 31, uitgaande van een volledige werkweek, heeft de partieel leerplichtige recht op 18 dagen bedrijfsvakantie.
1. Begripsomschrijving
Onder een samenwerkingsverband wordt verstaan:
een stichting of vereniging van werkgevers in het stukadoors-, afbouw en terrazzo-bedrijf, die is opgericht conform de richtlijnen voor de samenwerkingsverbanden van het Kenniscentrum Savantis en die met het Kenniscentrum Savantis een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten.
Onder werknemers wordt in dit artikel verstaan:
de werknemer in de zin van deze CAO, die bij een samenwerkingsverband dan wel bij een werkgever die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband in dienst treedt.
2. Duur van de overeenkomst
Tussen het samenwerkingsverband en de werknemer wordt een leer-arbeids-overeenkomst gesloten voor de periode van tenminste een jaar, die kan worden verlengd voor de duur van een jaar. Artikel 45 lid 7 en 8 is van overeenkomstige toepassing.
3. Arbeidsduur
De arbeidsduur bedraagt 37 1/2 uur per week.
4. Lonen
Beloning geschiedt volgens het bepaalde in artikel 18 lid 2. Dit geldt eveneens voor partieel leerplichtigen.
5. Vorstverlet
In geval de werknemer te werk is gesteld bij één der deelnemende werkgevers en zich arbeidsverhindering voordoet, zoals neergelegd in artikel 27 lid 2, dan zal het samenwerkingsverband respectievelijk de werkgever in het samenwerkingsverband pas dan kunnen declareren, indien deze declaratie voorzien is van de handtekening van de betreffende werknemer en op deze dagen de betrokken werknemer niet in de praktijkleerplaats is opgenomen.
Werknemers hebben recht op gemiddeld twee dagen scholing per jaar met behoud van loon, te besteden aan een cursus uit de catalogus „Verder met Vakmanschap’’. Een werknemer kan in enig jaar maximaal drie scholingsdagen benutten, waarbij de „te veel’’ genoten scholingsdagen worden verrekend met de voorgaande en/of daarop volgende jaren. De werknemer mag maximaal zes scholingsdagen opsparen.
Voor de periode 1 januari 2005 tot en met 31 maart 2008 bedraagt het budget Verder met Vakmanschap € 700.000,– op jaarbasis.
Per 1 januari 2006 is er een levensloopregeling afgesproken. Een eventuele bijdrage kan ofwel worden gestort in een door CAO-partijen bij Cordares ingesteld levensloopfonds, ofwel bij een levensloopfonds naar keuze.
1. Het bepaalde in dit artikel is met gebruikmaking van artikel 15 lid 2 van het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 alleen van toepassing wanneer in een van de bij de fusie betrokken, in Nederland gevestigde ondernemingen in de regel 50 personen of meer werkzaam zijn.
2. De werkgever die met inachtneming van het bepaalde in lid 1 overweegt een fusie aan te gaan zal bij het nemen van zijn beslissingen de SER Fusiegedragsregels 2000 alsmede de navolgende bepalingen in acht nemen.
3.
a. Indien de verwachting gewettigd is geworden, dat de fusie wellicht doorgang zal vinden, zal de werkgever zowel de werkgeversorganisaties als de werknemersorganisaties daarvan in kennis stellen en deze kennisgeving zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigen.
b. Aansluitend hierop zal de werkgever de door hem overwogen maatregelen en de daaruit eventueel voor al de werknemers of een aanmerkelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken met zowel de werkgeversorganisaties als de werknemersorganisaties, waarbij voorts aandacht zal worden besteed aan het tijdstip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
4. Eveneens zal voor zover zwaarwichtige belangen van de onderneming of van de direct bij de onderneming betrokken belanghebbende zich daartegen niet verzetten de werkgever de ondernemingsraad – voor zover aanwezig – van de fusie in kennis stellen, indien de verwachting gewettigd is geworden dat deze wellicht doorgang zal vinden.
In aansluiting hieraan zal de werkgever met de ondernemingsraad de in lid 3 sub b genoemde maatregelen en gevolgen bespreken en deze raad in de gelegenheid stellen aan hem advies uit te brengen over het te nemen besluit en de te nemen maatregelen en gevolgen daarvan.
5. Met betrekking tot de in lid 3 sub a en b van dit artikel genoemde kennisgeving en bespreking zullen de werkgeversorganisaties en de werknemersorganisaties geheimhouding betrachten; deze geheimhouding zal duren tot het moment waarop partijen besluiten de geheimhouding op te heffen. Indien één van de partijen vooraf aangeeft deze geheimhouding niet te willen betrachten behoeft de werkgever geen informatie meer te verstrekken.
6. Onder fusie wordt niet verstaan een tijdelijke samenwerking.
1. Hetgeen in de navolgende leden wordt bepaald, is alleen van toepassing op ondernemingen met in de regel ten minste 35 werknemers en wel alleen voor zover de Wet op de Ondernemingsraden niet anders bepaalt.
2. De werkgever, die overweegt zijn bedrijf over te dragen anders dan in de zin van een fusie, dan wel zijn bedrijf of bedrijfsonderdeel te sluiten, zal bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties hierin betrekken en de navolgende bepalingen in acht nemen.
3.
a. In verband daarmee zal de werkgever, wanneer de verwachting gewettigd is geworden dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde overdracht of sluiting wellicht doorgang zal vinden, zowel de werkgeversorganisaties als de werknemers-organisaties onverwijld en bij voorkeur schriftelijk daarvan in kennis te stellen.
b. Aansluitend hierop zal de werkgever de door hem overwogen maatregelen en de daaruit eventueel voor alle werknemers of een aanmerkelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken zowel met de werkgevers-organisaties als met de werknemersorganisaties, waarbij voorts aandacht zal worden besteed aan het tijdstip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
4. Eveneens zal voor zover belangen van de onderneming of van de direct bij de onderneming betrokken belanghebbende zich daartegen niet verzetten de werkgever de ondernemingsraad – voor zover aanwezig – in kennis stellen van de in lid 2 van dit artikel genoemde overdracht of sluiting, indien de verwachting gewettigd is geworden dat deze overdracht of sluiting wellicht doorgang zal vinden.
In aansluiting hierop zal de werkgever met de ondernemingsraad de in lid 3 sub b van dit artikel genoemde maatregelen en gevolgen bespreken en deze raad in de gelegenheid stellen aan hem advies uit te brengen over het te nemen besluit en de te nemen maatregelen en gevolgen daarvan.
5. Met betrekking tot de in lid 3 sub a en b van dit artikel genoemde kennisgeving en bespreking zullen de werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties geheimhouding betrachten; deze geheimhouding zal duren tot het moment waarop partijen besluiten de geheimhouding op te heffen. Indien één van de partijen vooraf aangeeft deze geheimhouding niet te willen betrachten behoeft de werkgever geen informatie meer te verstrekken. De in dit lid genoemde geheimhoudingsplicht laat onverlet de geheimhoudingsplicht van de ondernemingsraad, als opgenomen in artikel 20 van de Wet op de ndernemingsraden.
6. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op gevallen van tijdelijke samenwerking.
1. Het is niet toegestaan verpakkingseenheden gips, cement, granietkorrels, marmerkorrels of andere grondstoffen zwaarder dan 25 kilogram op het werk voorhanden te hebben.
2. Het is werkgevers en werknemers niet toegestaan om asbest en/of asbesthoudende materialen te bewerken of te verwerken.
3. Het is verboden gipsblokken van meer dan 18 kilogram te verwerken.
4. Het is verboden wandelementen van meer dan 18 kilogram handmatig te verwerken.
5. De werkgever kan de werknemer niet verplichten te werken op stelten.
2. Alle werknemers in de zin van deze CAO hebben recht op de door de Stichting Arbouw, al dan niet door middel van derden, te verlenen voorlichting, informatie en onderzoek op het gebied van de veiligheid en de gezondheid in de bedrijfstak.
3. Alle werknemers in de zin van deze CAO hebben recht op het door de Stichting Arbouw vastgestelde, op het individugerichte pakket preventiezorg. Aan dit pakket wordt uitvoering gegeven door gecertificeerde arbodiensten die voldoen aan door de Stichting Arbouw te stellen kwaliteitseisen. Voor de inhoud van het individugerichte pakket preventiezorg wordt verwezen naar bijlage 7 bij deze CAO.
4. De werkgever is verplicht om functionarissen van de Stichting Arbouw, alsmede functionarissen van de door de Stichting Arbouw gecontracteerde bedrijfsgezondheidskundige of andere diensten, een eenmalig, oriënterend onderzoek op de werkplek te laten uitvoeren indien een mondelinge of schriftelijke melding bij de Stichting Arbouw daar aanleiding toe geeft. Deze werkplekonderzoeken vinden plaats met inachtneming van de normale gedragsregel bij het bezoeken van bouwobjecten.
1. De werknemer, die in het kader van de beoogde functie regelmatig uitvoerende werkzaamheden zal verrichten op de bouwplaats of – indien het werk zware lichamelijke arbeid met zich meebrengt en/of de veiligheid van derden in het geding is – in de werkplaats, is in de hieronder sub a, b en c genoemde situaties verplicht een intredekeuring te ondergaan.
De verplichte intredekeuring geldt, indien:
a. een werknemer voor het eerst werknemer wordt in de zin van deze CAO;
b. een werknemer, na een eerder dienstverband bij een werkgever in de zin van deze CAO gedurende een periode van één jaar geen dienstverband heeft gehad bij een werkgever in de zin van deze CAO;
2. De in lid 1 bedoelde intredekeuring is niet vereist voor een arbeidsovereenkomst met een gehandicapte werknemer die onder begeleiding staat van een uitvoeringsinstelling en een arbodienst of een daarvoor in de plaats optredende instantie.
3. De in lid 1 bedoelde intredekeuring dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerde arbodienst of een daarvoor in de plaats optredende instantie, die voldoet aan door de Stichting Arbouw te stellen kwaliteitseisen. De uitslag van de keuring luidt: geschikt, geschikt onder voorwaarden of ongeschikt. De uitslag van de keuring dient voor het einde van de proeftijd voor werkgever en werknemer beschikbaar te zijn.
4. Indien de werknemer het op gefundeerde gronden niet eens is met de keuringsuitslag, kan hij de Stichting Arbouw verzoeken om een herkeuring te laten uitvoeren.
2. Bedrijven die 10 werknemers of minder in dienst hebben en de RI&E MKB hebben gebruikt behoeven de risico-inventarisatie en -evaluatie niet door een gecertificeerde arbodeskundige of door de arbodienst te laten toetsen.
3. Bedrijven die meer dan 10 maar minder dan 26 werknemers in dienst hebben kunnen volstaan met de zogenoemde „verlichte toets’’. Dit brengt met zich mee, dat in het kader van de uitvoering van de toets geen bedrijfsbezoek hoeft plaats te vinden.
4. Voor de (ondersteuning bij de) uitvoering van de RI&E en het plan van aanpak wordt de preventiemedewerker ingezet. Vanaf 15 werknemers moet iedere werkgever een preventiemedewerker aanwijzen, die belast wordt met preventietaken. Bij organisaties met minder dan 15 werknemers mag de werkgever zelf deze taken op zich nemen, op basis van aanwijzingen daartoe in de RI&E. De preventiemedewerker moet zich in ieder geval met de volgende drie taken bezig houden:
• Het verlenen van medewerking aan het verrichten en opstellen van een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). Het is niet nodig dat de preventiemedewerker de RI&E zelf verricht en opstelt. Hij moet wel een belangrijke rol vervullen bij de totstandkoming ervan en het daarbij behorende plan van aanpak.
• Nauwe samenwerking met en advisering aan de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of de belanghebbende werknemers over de genomen en nog te nemen arbeidsbeschermende maatregelen in het bedrijf. Het gaat hier om algemene adviezen.
• Het meewerken aan de uitvoering van arbeidsbeschermende maatregelen of het geheel zelf uitvoeren van die maatregelen.
5. De werkgever is verplicht in overeenkomsten van onderaanneming met werkgevers, afspraken te maken ten aanzien van de naleving van de voor de onderneming geldende RI&E en het plan van aanpak en/of over de wijze waarop de onderscheiden RI&E en plannen van aanpak op elkaar dienen te worden afgestemd. De te maken afspraken dienen alvorens met het werk wordt aangevangen bij voorkeur schriftelijk te worden vastgelegd.
1. Aan werknemers, werkzaam op bouwwerken waar gebruik wordt gemaakt van bouwkranen of andere hijsinstallaties zullen door de werkgever of indien afgesproken de hoofdaannemer veiligheidshelmen ter beschikking worden gesteld. De veiligheidshelmen moeten zijn voorzien van katoenen of lederen binnenwerk en moeten voldoen aan de daarvoor gestelde voorschriften. De werknemer is verplicht de veiligheidshelm aldaar als hoofddeksel te dragen; bij ontbreken daarvan is de werknemer niet verplicht aldaar arbeid te verrichten. De werkgever dient op het object op een duidelijke en voor ieder zichtbare wijze aan te geven dat het dragen van helmen verplicht is. Iedere werknemer dient schriftelijk de ontvangst te bevestigen van de hem door de werkgever ter beschikking gestelde doch eigendom van de werkgever blijvende veiligheidshelm of ander veiligheidsmateriaal; hij dient voor het behoud daarvan zorg te dragen.
2. De werkgever zal in redelijk overleg met de werknemers in de onderneming c.q. op de bouwplaats uitvoeringsmaatregelen op het gebied van veiligheid en hygiëne treffen.
Bij toepassing van de overblijvende richtlijnen van de Commissie Hygiënische Voorzieningen (privaten, urinoirs, rijwielberging en drinkwatervoorzieningen), zal de werkgever eveneens redelijk overleg plegen met de werknemers in zijn onderneming.
3. De werkgever dient in de aannemings- en leveringsvoorwaarden met de hoofdaannemer afspraken te maken over het verstrekken van de wettelijk verplichte schaft-, kleed- en wasgelegenheid.
4. De werkgever dient zorg te dragen voor goede beschermingsmiddelen bij mechanische bewerking van gips-, en gasbetonblokken te weten:
• stofkapjes voor fijnstof in combinatie met stofbril, dan wel stofkaphelm;
• doelmatige gehoorbescherming.
5. De werkgever dient zorg te dragen voor de verstrekking van deugdelijke beschermingsmiddelen aan de wand- en plafondspuiter, zoals een koolstofmasker en doelmatige gehoorbeschermers.
6. Werknemers die bij hun werk gebruik moeten maken van een stofbril, stofkaphelm of koolstofmasker, mogen dit werk niet langer dan 60 minuten achtereen doen. Zij zullen dan tijdelijk andere werkzaamheden dienen te verrichten.
7. Werknemers kunnen in het kader van „Verder met Vakmanschap’’ een cursus volgen over arbeidsomstandigheden. Deze cursus wordt opgezet door het Bedrijfschap en het Kenniscentrum Savantis. De werknemer die een dergelijke cursus heeft gevolgd, c.q. wil volgen, kan in overleg met de werkgever worden benoemd tot coördinator voor de arbeidsomstandigheden binnen het bedrijf. Indien dit overleg niet tot een dergelijke benoeming leidt, kan de werknemer een beroep doen op de door CAO-partijen ingestelde Arbo-commissie.
8. Indien de werknemer buiten de normale arbeidstijden van 06.00 uur tot 18.30 uur werkt, zoals bedoeld in artikel 13 lid 2, dient naast de werknemer nog minimaal één andere persoon op de bouwplaats aanwezig te zijn die in geval van onraad of ongeval hulp kan inroepen.
1. De werkgever is verplicht minimaal 5% van het aantal arbeidsplaatsen in de onderneming te laten bezetten door (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers.
2.
a. Indien een werknemer in de loop van zijn dienstverband voor zijn functie geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt, zal zijn werkgever binnen zijn onderneming zoeken naar mogelijkheden om voor deze werknemer passend werk te vinden.
b. Voorzover de financiële middelen het toelaten, zal zodra een werknemer instroomt in de WIA/WAO met behulp van een professioneel bureau worden bezien of reïntegratie – bij voorkeur binnen de bedrijfstak – mogelijk is.
Indien reïntegratie mogelijk blijkt te zijn, wordt aan betrokkene een individueel reïntegratietraject aangeboden.
3. Een arbeidsongeschikte werknemer kan na twee jaar arbeidsongeschiktheid slechts ontslagen worden als de werkgever aannemelijk kan maken dat geen passend werk voorhanden is dan wel binnen een tijdsbestek van een half jaar voorhanden komt.
4. Een arbeidsongeschikte werknemer heeft het recht om in deeltijd te werken. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van hele dagen werken.
5. Bij vervulling van een vacature heeft een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer, die geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, voor de vacante functie en voorheen bij die werkgever heeft gewerkt, als eerste aanspraak op die functie.
6. Een arbeidsongeschikte werknemer kan niet verplicht worden een hogere productie te leveren dan reëel is op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7. De werkgever is verplicht de werknemer de in bijlage 10 genoemde persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen. De werknemer heeft het recht het werk te onderbreken totdat de betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen hem ter beschikking zijn gesteld. De werknemer is gehouden de door de werkgever verstrekte persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken c.q. te dragen bij gebreke waarvan de werkgever de volgende sancties kan opleggen:
1e overtreding schriftelijke waarschuwing
2e overtreding boete van netto € 11,–
3e overtreding e.v. boete van netto € 22,–
Het herhaaldelijk niet gebruiken c.q. dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen kan aanleiding vormen tot ontslag. Indien ziekte of ongeval is veroorzaakt door het niet dragen c.q. gebruiken van een persoonlijk beschermingsmiddel wordt de ziekte c.q. het ongeval geacht opzettelijk te zijn veroorzaakt en is de werkgever niet gehouden tot doorbetaling van het loon.
De boetes die een werkgever conform dit artikel oplegt, worden aangewend voor reïntegratiedoeleinden.
Ingevolge het gestelde in artikel 2 sub 5 van deze CAO zijn, met uitsluiting van de artikelen 5 tot en met 8 en van 10 tot en met 54 van die CAO tussen partijen de navolgende arbeidsvoorwaarden voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel overeengekomen.
1. In dit hoofdstuk wordt onder werknemer verstaan degene die in Nederland ingevolge een arbeidsovereenkomst werkzaam is in een onderneming of een afdeling van een onderneming als bedoeld in artikel 2 van de CAO Afbouw en die uitsluitend of in hoofdzaak een functie vervult of werkzaamheden verricht als omschreven in lid 3 van dit artikel.
2. In afwijking van het voorgaande lid worden niet als werknemer in de zin van dit hoofdstuk beschouwd zij die de functie van directeur bekleden.
3. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. Bedrijfsleider
De werknemer die onder supervisie van de ondernemer/directeur de algehele leiding voert over het bedrijf, een aanmerkelijk deel van het bedrijf, een filiaal of een aantal objecten en die, afhankelijk van de structuur van het bedrijf, leiding geeft aan medewerkers als hoofduitvoerders, uitvoerders, voorlieden en technisch-administratief personeel.
b. Hoofduitvoerder
De werknemer die, onder supervisie van de ondernemer/directeur of de bedrijfsleider, technische en organisatorische leiding geeft op één of meerdere objecten en die, afhankelijk van de structuur van het bedrijf, leiding geeft aan medewerkers als uitvoerders en voorlieden en die niet zelf aan direct productieve arbeid deelneemt.
c. Calculator-werkvoorbereider en ander technisch-administratief personeel
De werknemer die, onder supervisie van de ondernemer/directeur, de bedrijfsleider of de hoofduitvoerder zelfstandig of als toegevoegd assistent werkzaamheden verricht die bestaan uit het, op basis van bestek en tekeningen en/of op basis van opmeting en waarneming ter plaatse van bestaande objecten, vaststellen van de te behandelen hoeveelheden en de voor de uit te voeren bewerkingen en/of handelingen benodigde bewerkingstijden, alsmede het, met behulp van deze hoeveelheden, bewerkingstijden en de in het bedrijf gebruikelijke uurprijs, vaststellen van de kostprijs en het in overleg met de ondernemer/directeur of de bedrijfsleider vaststellen van de aanbiedingsprijs.
d. Administratieve werkzaamheden
Werkzaamheden die, op het kantoor van het hoofdbedrijf, een afdeling van het hoofdbedrijf, een filiaal of een object zelfstandig of onder toezicht worden verricht en die bestaan uit boekhoudkundige werkzaamheden, het voeren van correspondentie, het verrichten van typewerk, het bedienen van de telefoon en verder het uitoefenen van functies, respectievelijk het verrichten van werkzaamheden die in de betreffende onderneming gebruikelijk zijn en tot de administratieve sector kunnen worden gerekend.
e. Leerlingen
Werknemers voor wie of door wie een leerovereenkomst met hun werkgever is afgesloten.
f. Schoonmakers, kantinepersoneel en andere personen
Die een verzorgende functie uitoefenen.
g. Leerovereenkomst/Beroepspraktijkvormingsovereen komst
De overeenkomst bedoeld in de Wet Educatie Beroepsonderwijs afgesloten ten overstaan van het landelijk orgaan ter bevordering van opleidingen voor economische en administratieve beroepen.
h. Roostervrije dagen
Onder roostervrije dagen worden verstaan, de in deze collectieve arbeidsovereenkomst als zodanig vastgestelde dagen waarop door de arbeidsgeschikte werknemers met behoud van loon geen arbeid wordt verricht.
1. De werkgevers en werknemers zijn verplicht de in dit hoofdstuk omschreven arbeidsvoorwaarden in acht te nemen.
1. De werkgever verstrekt aan de werknemer, ten bewijze van zijn aanstelling een schriftelijke bevestiging.
2. In deze bevestiging zal worden vermeld:
a. datum indiensttreding;
b. de functie, een korte karakteristiek van de functie en, voorzover de aard van de functie dit gewenst maakt, een omschrijving van bevoegdheden en verantwoordelijkheden;
c. eventuele proeftijd;
d. de normale arbeidstijden, welke gelden voor het bedrijfsonderdeel waar betrokkene geplaatst wordt;
e. standplaats;
f. duur van het dienstverband (bijvoorbeeld voor bepaalde of onbepaalde tijd);
g. salariëring en betalingsperiode;
h. een korte weergave van hetgeen bij de aanstelling is besproken, omtrent mogelijke salarisherzieningen;
i. eventueel nader overeengekomen secundaire arbeidsvoorwaarden, voorzover deze op betrokkene van toepassing zijn.
3. Er geldt een proeftijd van:
• maximaal één maand bij arbeidsovereenkomsten korter dan of gelijk aan een jaar;
• maximaal twee maanden bij arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, dan wel arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, met een looptijd van meer dan één jaar.
4.
a. Conform de wettelijke systematiek van artikel 7:668a BW kunnen werkgever en werknemer driemaal achter elkaar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangaan, waarbij ook de derde overeenkomst van rechtswege eindigt, mits de totale duur niet langer is dan 36 maanden.
b. Conform artikel 7:668a BW mogen werkgever en werknemer na het verstrijken van een periode van drie maanden na beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wederom een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangaan.
5. Vervallen.
6. Tijdens het dienstverband tussen werkgever en werknemer overeengekomen wijzigingen dienen door de werkgever schriftelijk aan de werknemer te worden bevestigd.
1.
a. Conform artikel 7:672 BW bedraagt de termijn van opzegging bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging
• korter dan vijf jaar heeft geduurd en zolang hij bij dezelfde werkgever in dienst is gebleven: één maand;
• vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
• tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
• vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
Werknemers die op 1 januari 1999 45 jaar of ouder zijn, hebben, indien het dienstverband ten minste vijf jaar heeft geduurd en zolang zij bij dezelfde werkgever in dienst zijn gebleven, recht op ten minste de wettelijke opzegtermijnen zoals weergegeven in dit artikel, tenzij er op basis van bijlage 3 van deze CAO recht bestaat op een langere opzegtermijn.
Werknemers van 65 jaar en ouder hebben recht op ten minste de wettelijke opzegtermijnen zoals weergegeven in dit artikel, tenzij er op basis van bijlage 3 van deze CAO recht bestaat op een langere opzegtermijn.
b. De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
2. De opzegging van een voor onbepaalde tijd aangegaan dienstverband dient zodanig te geschieden dat het einde van de opzeggingstermijn samenvalt met het einde van de betalingsperiode.
3. De opzegging kan mondeling of schriftelijk geschieden. Wanneer de opzegging mondeling heeft plaatsgevonden, dient deze binnen één kalenderweek schriftelijk te worden bevestigd.
4. Wanneer de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd na verkregen vergunning van de directeur van het CWI wordt de opzegtermijn verminderd met zoveel loonweken als zijn verlopen tussen de datum van de aanvraag van de ontslagvergunning bij het CWI en de datum van ontvangst van deze vergunning, waarbij weken van arbeidsongeschiktheid tot een maximum van vier weken in mindering worden gebracht, met dien verstande, dat steeds een opzegtermijn van ten minste één maand in acht dient te worden genomen. Van de aanvraag tot vergunning om ontslag ontvangt de werknemer gelijktijdig aangetekend schriftelijke kennisgeving van de werkgever.
5. Conform artikel 7:670 lid 1 van BW bepaalde, mag de werkgever de dienstbetrekking wel beëindigen, met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften, indien de aanvraag tot afgifte van ontslagvergunning door CWI is ingediend, voordat de ziekte van de werknemer is ingetreden.
1. De werknemer is gehouden de aan hem door of vanwege de werkgever opgedragen werkzaamheden, liggende binnen het raam van zijn functie of beroep, op de door of vanwege de werkgever in redelijkheid te bepalen plaats naar beste vermogen te verrichten.
2. Werkgever en werknemer verplichten zich wederzijds alles te doen, respectievelijk na te laten, wat tussen goede werkgevers en werknemers gebruikelijk is.
3. Werkgever en werknemer verplichten zich te zorgen voor de naleving en de toepassing van wettelijke voorschriften en verdere bepalingen, betrekking hebbende op de in lid 1 genoemde werkzaamheden.
4. De werknemer is verplicht arbeid te verrichten in een andere onderneming dan die van de werkgever in wiens dienst hij is. Indien de werknemer hiertegen gegronde bezwaren heeft dient hij zich te richten tot CAO-partijen. Tot het moment waarop CAO-partijen op het dispensatieverzoek hebben beslist is de werknemer niet verplicht arbeid in een andere onderneming te verrichten. CAO-partijen verplichten zich binnen twee dagen na indiening van het verzoek tot een beslissing te komen.
In het hiervoor genoemde geval zal de arbeid worden verricht onder ten minste dezelfde voorwaarden als die waaronder hij/zij in de onderneming van zijn/haar werkgever arbeid verricht. De extra reis- en verblijfkosten, welke in verband met deze tewerkstelling moeten worden gemaakt, zijn voor rekening van de werkgever in wiens dienst hij/zij is.
5. De werknemer is verplicht tot geheimhouding van alle zakenen bedrijfsgeheimen, alsmede van alle aangelegenheden ten aanzien waarvan de ondernemer geheimhouding heeft opgelegd of waarvan hij/zij het vertrouwelijke karakter moet begrijpen.
6. Weersomstandigheden, waaronder of tengevolge waarvan niet kan worden gewerkt, zullen geen reden zijn tot korting van salaris of beëindiging van de dienstbetrekking.
1. De werkweek heeft een arbeidsduur van 37 1/2 uur. De normale arbeidsduur bedraagt 7 1/2 uur per dag.
2. De werkweek loopt van maandag tot en met vrijdag.
3. De dagelijkse arbeidstijd en rusttijden zullen door de werkgever in redelijk overleg met de werknemer worden vastgesteld, met inachtneming van de wettelijke voorschriften.
4. Deeltijdarbeid, waarvan sprake is als de werknemer minder uren werkt dan de normale arbeidsduur als genoemd in lid 1 van dit artikel, is slechts mogelijk als werkgever en werknemer dit met elkaar overeenkomen. In dat geval wordt een volwaardige rechtspositie over de afgesproken deeltijd verkregen of behouden. Het hierna eventueel omzetten in volledige arbeid dient eveneens goedkeuring van zowel werkgever als werknemer. CAO-partijen bevelen werkgever aan een verzoek van de werknemer om in deeltijd te werken positief te bejegenen.
5. Werknemers van 55 jaar en ouder krijgen het recht – met gebruikmaking van de hen toekomende vrije dagen, zoals feestdagen, vakantiedagen, roostervrije dagen en seniorendagen en voor zover nodig ingekochte of onbetaalde dagen – vier dagen per week te werken. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met eventueel in het bedrijf afgesproken perioden van collectieve bedrijfssluiting, waardoor men uitsluitend als gevolg van de collectieve bedrijfssluiting niet iedere week vier dagen kan werken.
1. De werkgever is verplicht administratieve medewerking te verlenen, zodat de werknemer op vrijwillige basis kan deelnemen aan een zogenoemde „spaarloonregeling’’ (daaronder begrepen de mogelijkheid het aldus gespaarde tegoed aan te wenden voor een lijfrenteregeling), danwel een zogenoemde levensloopregeling. Werknemer heeft het recht op deelname aan een van beide zogenaamde regelingen en heeft het recht zijn keuze een maal per jaar kenbaar te maken.
3. De werknemer wordt op grond van de door hem structureel verrichte c.q. te verrichten werkzaamheden door de werkgever ingedeeld in een functieniveau, zoals aangegeven in artikel 68B.
4. Indien een werknemer op tijdelijke basis werkzaamheden verricht, behorend tot een hoger functieniveau dan het functieniveau waarin hij is ingedeeld, heeft de werknemer voor die tijdelijke duur recht op inschaling in het hogere functieniveau met het daarbij behorende maandsalaris.
5. Indien een werknemer structureel werkzaamheden uitoefent, die zijn onder te brengen in twee of meerdere functieladders en dit leidt tot inschaling in meerdere functieniveaus, zal de werknemer voor zijn geheel worden ingedeeld in de hoogste van deze functieniveaus.
6. De werkgever zal aan de werknemer een maandsalaris betalen behorend bij het functieniveau waarin de werknemer is ingedeeld.
7. De werkgever zal aan de werknemer van 22 jaar of ouder een maandsalaris betalen dat ligt tussen het minimum en maximum van de salarisschaal behorend bij diens functieniveau.
Salarisschalen voor werknemers van 22 jaar of ouder
e. Met ingang van week 1 2007 (1 januari 2007) wordt het recht op de volgende maandsalarissen verkregen:
Functieniveau | Minimum | Maximum |
---|---|---|
1 | € 1.577,– | € 2.076,– |
2 | € 1.737,– | € 2.312,– |
3 | € 1.936,– | € 2.616,– |
4 | € 2.198,– | € 3.010,– |
5 | € 2.568,– | € 3.526,– |
6 | € 2.983,– | € 4.200,– |
f. Met ingang van week 29 2007 (16 juli 2007) wordt het recht op de volgende maandsalarissen verkregen:
Functieniveau | Minimum | Maximum |
---|---|---|
1 | € 1.593,– | € 2.097,– |
2 | € 1.754,– | € 2.335,– |
3 | € 1.955,– | € 2.642,– |
4 | € 2.220,– | € 3.040,– |
5 | € 2.594,– | € 3.561,– |
6 | € 3.013,– | € 4.242,– |
8. De werkgever zal aan de jeugdige werknemer beneden de leeftijd van 22 jaar een maandsalaris betalen dat ligt tussen het minimum en maximum van de salarisschaal behorend bij diens functieniveau. Hierbij geldt de volgende staffel:
Jeugdstaffel
16 jaar | 35,0% |
17 jaar | 40,0% |
18 jaar | 50,0% |
19 jaar | 62,5% |
20 jaar | 75,0% |
21 jaar | 87,5% |
9. Per week 41 2005 (10 oktober 2005) worden de garantielonen met 0,5% verhoogd.
Per week 1 2007 (1 januari 2007) worden de garantielonen met 1% verhoogd.
Per week 29 2007 (16 juli 2007) worden de garantielonen met 1% verhoogd.
De verhoging van de lonen is per bovenstaande data verwerkt zoals weergegeven in lid 7 van dit artikel.
10. Vervallen.
11. Vervallen.
13. De systematiek van de prijscompensatie is inbegrepen in bovengenoemde verhogingen.
De verhoging met de procentuele stijging van het consumentenprijsindexcijfer (afgeleid) van werknemers laag per hierna genoemde data, zijn inbegrepen in de in de in artikel 68A lid 9 genoemde loonsverhogingen:
• 31 december 2006
• 1 juli 2007
• 31 december 2007
Uitvoering
Functie-niveau-karakteristiek
6 Geeft via enkele uitvoerders en/of voorlieden leiding aan de uitvoering van één of meer middelgrote bouwprojecten of een onderdeel van een groot project met circa 10 medewerkers op het werk. Onderhoudt vooral de contacten met leveranciers, hoofdaannemers en opzichter(s). Wordt eventueel geassisteerd door een hulp-uitvoerder.
5 Geeft, via voorlieden of rechtstreeks aan vaklieden, leiding aan de uitvoering van kleine bouwprojecten of delen, respectievelijk fases van grote projecten met minder dan 7 medewerkers. Roept materiaal af, koopt kleine hoeveelheden zelf in. Verzorgt zelf planning- en kostenbewaking. Woont bouwvergaderingen bij ter assistentie van de bouwplaatsleiding.
4 Geeft leiding aan een ploeg vaklieden met minder dan 5 medewerkers, eventueel met een meewerkend voorman, belast met de uitvoering van een of enkele kleine (deel)projecten. Geeft meetgegevens door aan de afdeling calculatie. Assisteert hoofduitvoerders en uitvoerders op grote projecten.
Bedrijfsbureau en tekenkamer
Functie-niveau-karakteristiek
6 Geeft leiding aan een bedrijfsbureau met 5 à 10 medewerkers, belast met bijvoorbeeld werkvoorbereiding en calculatie en eventueel inkoop voor merendeels middelgrote utiliteitsbouwprojecten of bijvoorbeeld werkvoorbereiding voor grote woningprojecten.
4 Werkt vormtekeningen met hoofdmaten uit in bouwkundige detailtekeningen. Vervaardigt bestek en tekeningen voor verbouwingen, woningbouw of utiliteitsbouw op aanwijzingen.
3 Maakt vormtekeningen voor de constructeur. Maakt eenvoudige detailtekeningen en bouwkundige werktekeningen op aanwijzingen.
3 Assisteert bij calculatie of werkvoorbereiding, zoals berekening van meer- en minderwerk, materiaal afroepen of bestellen, in detail uittrekken van bestek en tekeningen, werkenadministratie en transportplanning.
Is bijvoorbeeld belast met de coördinatie van maatvoering en controleert activiteiten aan de hand van een draaiboek.
2 Tekent schema’s, codeert urenbriefjes en dergelijke, verleent assistentie op aanwijzingen van zijn chef.
Werkvoorbereiding
Functie-niveau-karakteristiek
6 Geeft leiding aan een afdeling met 5 à 10 medewerkers (soms in combinatie met calculatie) voor het opzetten en up to date houden van het overall-plan en afgeleide deel- en capaciteitstoewijzingsplannen van grote bouwprojecten. Bepaalt de kostenstand van het werk. Laat afwijkingen signaleren aan de desbetreffende projectleiding en levert alternatieven voor bijstelling van het plan. Onderzoekt alternatieve bouwmethoden.
5 Zet bij de aanvang van projecten het projectbewakingssysteem op. Ziet vervolgens toe op overname van de werkzaamheden door een of enkele assistenten. Signaleert op grond van de planning de voortgang en de kosten van middelgrote tot grote werken. Signaleert de knelpunten.
Onderzoekt alternatieve werkmethoden. Maakt manurenbegroting, materieelplan, bouwplaatsinrichtingsplan ter bewaking van onderaannemers e.d.
4 Verricht (soms bijgestaan door een enkele assistent) de werkvoorbereiding van grote projecten. Is daartoe gedetacheerd op het werk. Verzorgt de planning en de voortgangssignalering of de kostenbewaking. Stelt voor kleine projecten planningen en manurenbegrotingen op. Signaleert aan de leiding de stand van het werk en de toeleveringen, verzorgt soms een deel van de materiaalbestellingen, en de calculatie of werkenadministratie.
Calculatie en inkoop
Functie-niveau-karakteristiek
6 Bepaalt in overleg met de verantwoordelijken voor commerciële zaken de bijstelling van posten op de inschrijvingsbegroting. Woont voorbesteding van kleine en middelgrote projecten bij. Onderhandelt op aanwijzingen van de directie of productieleiding over de prijs. Geeft leiding aan 5 à 10 medewerkers van calculatie, werkvoorbereiding en eventueel inkoop. Voert exploitatieberekeningen uit voor woningbouwprojecten die in eigen beheer worden gebouwd en verkocht.
5 Overlegt met architect en/of constructeur over alternatieve bouwwijzen. Beslist over aanpassing van calculatienormen. Regelt met leveranciers en onderaannemers materiaalleveranties en dienstverlening en bedingt kortingen op de prijs. Geeft eventueel leiding aan enkele calculatoren. Voert exploitatieberekeningen uit voor projecten die in opdracht van projectontwikkelaars zullen worden uitgevoerd.
4 Stelt begrotingsposten op; weegt daarbij alternatieve werkmethoden af. Prijst hoeveelhedenstaten. Stelt elementenbegroting op op basis van een globaal ontwerp. Verricht op aanwijzingen onderzoek naar aanpassing van calculatienormen. Maakt opstellingen voor meer- en minderwerk. Vraagt offertes aan bij leveranciers en onderaannemers. Bezoekt „inlichtingen’’ of „aanwijzingen’’ van kleine en middelgrote werken om toelichting te krijgen op bestek en tekeningen. Stelt voor kleine projecten normen vast op grond van veel ervaring. Verricht soms neventaken in werkvoorbereiding en/of administratie. Ziet eventueel toe op de werkzaamheden van een of enkele assistenten.
3 Trekt materiaalhoeveelheden uit aan de hand van bestek en tekeningen. Stelt standaardbegrotingsposten op met behulp van normen. Vult staartposten in voor zover standaard.
2 Stelt nacalculaties op aan de hand van de administratie. Vraagt prijsopgave van materialen of huurmaterieel en bijkomende dienstverlening bij leveranciers.
Techniek en huishoudelijke dienst
Functie-niveau-karakteristiek
4 Werkzaam in het terrazzo/vloerenbedrijf, 21 jaar of ouder en hoofdzakelijk belast met de keuring, de bediening en het onderhoud van materieel. In het bezit van het diploma „eerste monteur’’.
3 Werkzaam in het terrazzo/vloerenbedrijf, 21 jaar of ouder en hoofdzakelijk belast met de bediening en het onderhoud van materieel. In het bezit van het diploma „monteur’’.
3 Onderhoudt machines en elektrische installaties volgens voorschriften van de leverancier. Vervangt onderdelen en voert kleine reparaties uit aan machines en installaties of beschadigd meubilair.
2 Werkzaam in het terrazzo/vloerenbedrijf en hoofdzakelijk belast met de bediening en het onderhoud van materieel.
1 Verricht eenvoudig onderhoudswerk, zoals vervangen van lampen, het reinigen van apparatuur, het schoonmaken van de kantine, gangen en trappen. Zet en serveert koffie en thee in kantoor en kantine. Bereidt eenvoudige gerechten, zoals soep en kroketten. Brengt inkomende post rond en maakt uitgaande post verzendgereed.
N.B. de reguliere diplomatoeslag blijft van toepassing.
Marketing en verkoop
Functie-niveau-karakteristiek
6 Levert technische en/of financiële ondersteuning bij verkoopactiviteiten. Overlegt met potentiële opdrachtgevers en hun adviseurs over de realiseerbaarheid van hun wensen. Maakt na intern overleg een prijsindicatie of geeft technische oplossingen voor bouwkundige problemen. Begeleidt de start van het ontwerpproces en schakelt calculatie in. Verkoopt zelf kleine tot middelgrote projecten met vooral technische aspecten, zoals wegenaanleg en fabrieksuitbreidingen.
5 Levert een technische en/of calculatorische bijdrage voor verkoopgesprekken. Geeft technische oplossingen voor bouwkundige problemen en geeft kostenconsequenties aan. Beoordeelt de technische en financiële haalbaarheid van wijzigingsvoorstellen. Levert bijdragen in marktonderzoeken door onderzoeksresultaten samen te vatten en te analyseren. Behandelt een deel van de vragenlijsten voor selectieprocedures voor samenstelling van bouwteams. Presenteert voor belangstellenden de mogelijkheden van het bedrijf.
4 Beheert (computer)bestanden met gegevens over de eigen onderneming, over uitgevoerde projecten en gegevens over de markt. Werkt deze bestanden bij aan de hand van interne bronnen en voornamelijk literatuur. Maakt overzichten ten behoeve van de verkoopbevordering. Verstrekt op aanvraag informatie over het eigen bedrijf en over uitgevoerde of in uitvoering zijnde projecten. Verkoopt in overleg met de directie of commerciële leiding op de lokale markt kleine, onderhands uit te voeren verbouwingen, uitbreidingen, kleine restauraties e.d.
Administratie en Receptie
Functie-niveau-karakteristiek
6 Geeft leiding aan administratieve werkzaamheden, zoals productie-administratie, risicoverrekening, factuurcontrole en dergelijke, verdeeld over afdelingen met in totaal 10 à 20 medewerkers. Bewaakt dergelijke administratieve procedures, voert vernieuwingen in na overleg. Laat overzichten per project maken en analyseert en beoordeelt deze, rapporteert analyseresultaten aan de bedrijfsleiding.
5 Geeft leiding aan maximaal 10 medewerkers belast met kostenen/of tijdbewaking, nacalculatie van projecten of inkoopadministratie. Stelt de te volgen procedures vast. Controleert en analyseert de gegevens, draagt oplossingen aan voor de gesignaleerde administratieproblemen. Adviseert bij het uitbrengen van offertes, respectievelijk de keuze van leveranciers. Assisteert bij prijsonderhandelingen. Bewaakt de afhandeling van risicoregelingen.
4 Controleert administratieve werkzaamheden van anderen. Maakt samenvattingen van gegevens en analyseert deze. Signaleert afwijkingen van budgetten, planning en dergelijke en geeft toelichting. Neemt intern en extern contact op voor het uitzoeken van administratieve verschillen of onduidelijkheden. Stelt aanvragen voor offertes op. Bewaakt de levertijden. Stelt daartoe leveringsschema’s op en onderhoudt contacten met de leverancier. Behandelt schademeldingen, klachten van gebruikers, juridische aangelegenheden en dergelijke volgens richtlijnen. Signaleert probleemgevallen aan zijn chef.
3 Verzamelt en verwerkt administratieve gegevens volgens vaste procedures ten behoeve van registraties of periodieke overzichten. Controleert administratieve gegevens door interne vergelijking, externe navraag van gegevens, berekeningen e.d. Splitst gegevens of stelt deze samen volgens diverse vaste sleutels. Stelt eenvoudige correspondentie op, verricht alle soorten typewerk, controleert voorraden, budgetten en dergelijke en signaleert afwijkingen.
2 Voert controles op facturen uit door vergelijkingen met staten. Maakt tellingen van bedragen. Codeert facturen, bonnen en dergelijke volgens vaste voorschriften. Voert administratieve mutaties uit. Verricht correspondentietypewerk aan de hand van concept en archiveert facturen en correspondentie.
2 Bedient een telefooncentrale en ontvangt bezoekers en verwijst hen door. Weet zich uit te drukken in één of enkele moderne talen.
1. Overwerk zal tot een minimum worden beperkt. Slechts in bijzondere gevallen kan de werkgever, na overleg met en met instemming van een representatief deel van de daarbij betrokken werknemers en met instemming van de Ondernemingsraad, indien aanwezig, bepalen dat overwerk kan worden verricht. Bij het overleg hierover wordt het bedrijfsbelang mede in acht genomen.
2. Onder overwerk wordt verstaan het verrichten van arbeid buiten de grenzen van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 67.
3. Een werknemer kan niet worden verplicht overwerk te verrichten.
4. De werkgever maakt aan de werknemer bekend op welke wijze vergoeding van overwerk is of zal worden geregeld.
1. Het als basis voor vakantierechten geldend jaar, verder te noemen vakantiejaar, loopt van 1 juni van enig jaar tot en met 31 mei van het daarop volgende jaar. Per onderneming kan een andere periode worden vastgesteld, hetgeen schriftelijk aan de werknemer dient te worden bevestigd.
2. Bij een dienstverband gedurende een volledig vakantiejaar, bij een en dezelfde werkgever, heeft de werknemer recht op een vakantie met behoud van salaris van ten minste 25 werkdagen per jaar, waarvan ten minste 15 dagen aaneengesloten. Indien de werknemer gedurende een langere periode vakantie wil opnemen, zal de werknemer daarover in overleg treden voor 1 april van ieder jaar met zijn werkgever. Voorzover bedrijfseconomische redenen geen belemmeringen opleveren, zal de werkgever een tijdig verzoek van de werknemer honoreren. Indien de werknemer gedurende een vastgestelde vakantieperiode ziek was, zijn werkgever en werknemer verplicht alsnog binnen een redelijk tijdsbestek (circa twee maanden) na afloop van de ziekte zijn vakantie vast te stellen. De opname van de vastgestelde vakantie dient uiterlijk voor afloop van het lopende vakantiejaar plaats te vinden.
3. Aantal verlofdagen
Ten aanzien van iedere werknemer is het recht op verlof als volgt geregeld:
c. Over het vakantiejaar 2006/2007
Werknemers beneden 18 jaar 29 werkdagen
van 18 jaar tot en met 52 jaar 25 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1954 26 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1952 37 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1950 40 werkdagen
d. Over het vakantiejaar 2007/2008
Werknemers beneden 18 jaar 29 werkdagen
Werknemers van 18 jaar tot en met 52 jaar 25 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1955 26 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1953 37 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1951 40 werkdagen
e. Het recht op extra verlofdagen voor werknemers van 53 jaar of ouder geldt voor alle werknemers die voor de genoemde data in de leden a tot en met d zijn geboren en gaat in bij aanvang van het nieuwe vakantiejaar in juni.
f. Jeugdige werknemers die gedurende twee dagen per week leerplichtig zijn hebben recht op ten minste 18 werkdagen vakantie per jaar.
4. Indien in een vakantiejaar het dienstverband korter dan 12 maanden heeft geduurd, wordt het op grond van de leden 2 en 3 van dit artikel voor de werknemer geldende aantal vakantiedagen naar evenredigheid verminderd, met dien verstande dat gedeelten van vakantiedagen naar boven afgerond worden op hele dagen; voor de berekening geldt de in lid 9 opgenomen evenredigheidsformule.
5. Indien het dienstverband voor het einde van het vakantiejaar wordt beëindigd, zal aan de werknemer die de hem toekomende vakantie nog niet ten volle heeft genoten, alsnog deze vakantie worden toegekend. Indien zulks niet mogelijk is of indien de werknemer daaraan de voorkeur geeft, zullen deze vakantiedagen bij de laatste salarisbetaling aan de werknemer worden uitbetaald. Eventueel te veel genoten vakantiedagen zullen met het salaris worden verrekend. De werkgever zal bij het einde van de dienstbetrekking aan de werknemer een verklaring uitreiken, waaruit de duur van de vakantie en van het verlof zonder behoud van loon welke aan de werknemer op dat tijdstip nog toekomen, blijkt.
6. De vakantieperiode wordt in onderling overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld, op een zodanig tijdstip dat de werknemer tijdig tot afspraken voor zijn/haar vakantiebesteding kan geraken, doch in ieder geval voor 1 april van het contractjaar.
7. Indien het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt, zullen in overleg tussen werkgever en werknemer ten minste 15 vakantiedagen aaneengesloten worden opgenomen.
8. Als een werknemer langer dan 26 weken arbeidsongeschikt is geweest en als gevolg daarvan over onvoldoende vakantiedagen beschikt voor een bedrijfssluiting in verband met een zomervakantie zal de werkgever de ontbrekende vakantiedagen doorbetalen tot een maximum van vijf dagen.
9. Een werknemer die na het verlaten van een school over onvoldoende vakantierechten beschikt bij een collectieve bedrijfssluiting heeft alleen recht op doorbetaling van loon indien de werknemer ten minste vijf weken voorafgaand aan de bedrijfssluiting heeft gewerkt.
10.De werknemer is verplicht de vakantiedagen in het betreffende vakantiejaar op te nemen. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn is de werknemer gerechtigd om zoals vastgesteld in het Burgerlijk Wetboek (BW 7:642) de resterende wettelijke vakantie dagen mee te nemen naar het volgende jaar. De niet opgenomen wettelijke vakantiedagen verjaren door verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
11. Evenredigheidsformule
X = a x b
260
waarin:
X = aantal vakantiedagen, waarop de werknemer recht heeft wanneer zijn dienstverband in een vakantiejaar korter dan 12 maanden heeft geduurd, op gebruikelijke wijze afgerond naar beneden of naar boven;
a = aantal dagen dienstverband in het vakantiejaar;
b = aantal vakantiedagen per vol jaar dienstverband.
12. Feestdagen
Iedere werknemer heeft recht op verlof tijdens de erkende algemene en erkende christelijke feestdagen. Wanneer bij ploegendienst op deze dagen wordt gewerkt, zal ter compensatie op een andere dag vrijaf worden gegeven.
13. Eenmaal in de vijf jaar is 5 mei een nationale feestdag. In dat geval is 5 mei een collectieve roostervrije dag. Gedurende de andere vier jaar heeft de werknemer het recht op die datum zelf een roostervrije dag op te nemen.
1. Roostervrije dagen zijn dagen, waarop niet gewerkt wordt. De werknemer bouwt gedurende de eerste vijftig weken per kalenderjaar per vijf weken één roostervrije dag op. In een tijdsbestek van vijf weken wordt één roostervrije dag vastgesteld in overleg tussen werkgever en werknemer, bij voorkeur op maandag dan wel op de vrijdag. Eén van de opgebouwde roostervrije dagen wordt vastgesteld op 5 mei. Als 5 mei op een zaterdag of zondag valt zal de vrijdag daaraan voorafgaand als roostervrije dag gelden. Het recht op roostervrije dagen vervalt indien de werknemer op deze dagen arbeidsongeschikt is.
2. De werkgever zal aan de werknemer over de roostervrije dag het vast overeengekomen loon betalen. De werkgever is op een roostervrije dag eveneens verplicht te voldoen aan de bijdrageen premieverplichtingen, zoals genoemd in artikel 37 en artikel 38, jegens de werknemer.
3. Werkgever en werknemer bepalen in overleg wanneer roostervrije dagen worden opgenomen. Teveel genoten roostervrije dagen kunnen niet worden verrekend bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband.
1. Het vakantietoeslagjaar loopt van 1 juni van enig jaar tot en met 31 mei van het daarop volgende jaar. Per onderneming kan een andere periode worden vastgesteld, hetgeen schriftelijk aan de werknemer dient te worden bevestigd.
2. Aan de werknemer zal jaarlijks een vakantietoeslag worden betaald van ten minste 8%, tenzij op grond van een wettelijke bepaling zoals een door de Rijksoverheid uitgevaardigde loonmaatregel, een lager percentage is voorgeschreven, over het bij de werkgever in het afgelopen vakantietoeslagjaar genoten vast overeengekomen salaris, waaronder begrepen de uitkeringen krachtens de ziektewet.
3. De uitbetaling van de vakantietoeslag zal uiterlijk plaatsvinden in de maand juni.
4. Bij beëindiging van het dienstverband zal aan de werknemer het hem/haar op dat moment toekomende bedrag aan vakantietoeslag worden uitbetaald, dan wel het teveel betaalde bedrag met hem/haar worden verrekend.
1. De werknemer, die in het kader van de beoogde functie regelmatig uitvoerende werkzaamheden zal verrichten op de bouwplaats of – indien het werk zware lichamelijke arbeid met zich meebrengt en/of de veiligheid van derden in het geding is – in de werkplaats, is in de hieronder sub a, b en c genoemde situaties verplicht een intredekeuring te ondergaan.
De verplichte intredekeuring geldt indien:
a. een werknemer voor het eerst werknemer wordt in de zin van deze CAO;
b. een werknemer, na een eerder dienstverband bij een werkgever in de zin van deze CAO gedurende een periode van één jaar geen dienstverband heeft gehad bij een werkgever in de zin van deze CAO;
c. een werknemer, al dan niet met formeel behoud van dienstverband bij een werkgever in de zin van deze CAO, gedurende een aaneengesloten periode van langer dan drie jaar, feitelijk geen werkzaamheden heeft verricht.
2. De in lid 1 bedoelde intredekeuring is niet vereist voor een arbeidsovereenkomst met een gehandicapte werknemer die onder begeleiding staat van een uitvoeringsinstelling en een arbodienst of een daarvoor in de plaats optredende instantie.
3. De in lid 1. bedoelde intredekeuring dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerde arbodienst of een daarvoor in de plaats optredende instantie, die voldoet aan door de Stichting Arbouw te stellen kwaliteitseisen. De uitslag van de keuring luidt: geschikt, geschikt onder voorwaarden of ongeschikt. De uitslag van de keuring dient voor het einde van de proeftijd voor werkgever en werknemer beschikbaar te zijn.
4. Indien de werknemer het op gefundeerde gronden niet eens is met de keuringsuitslag, kan hij de Stichting Arbouw verzoeken om een herkeuring te laten uitvoeren.
1.
a. In geval van arbeidsongeschiktheid behoudt de werknemer, met inachtneming van het in artikel 12 lid 3 van deze CAO bepaalde, aanspraak op:
a. gedurende het eerste ziektejaar 100% van het vast overeengekomen loon en de daarbij behorende vakantiewaarde;
b. gedurende het tweede ziektejaar 70% van het vast overeengekomen loon en de daarbij behorende vakantiewaarde.
Indien de werknemer werkt in een prestatiebevorderend systeem, vindt de doorbetaling van loon bij ziekte plaats over het gemiddeld genoten loon in de drie maanden direct voorafgaand aan de eerste ziektedag. De werknemer behoudt in dit geval aanspraak op:
a. gedurende het eerste ziektejaar 100% van het hierboven genoemde gemiddelde loon en de daarbij behorende vakantiewaarde;
b. gedurende het tweede ziektejaar 70% van het hierboven genoemde gemiddelde loon en de daarbij behorende vakantiewaarde.
De werkgever is gerechtigd hierop in mindering te brengen een aan de werknemer toekomende uitkering krachtens de bepalingen van de Ziektewet of hiervoor in plaats getreden andere uitkeringen in verband met loonderving.
De afdracht van de verschuldigde premies en bijdragen, als bedoeld in artikel 37, wordt beperkt tot maximaal de opbouwdagen per rechtjaar. De opbouw van vakantiedagen wordt beperkt tot maximaal een halfjaar per ziektegeval.
Het hierboven bepaalde is niet van toepassing, indien en voor zover de werknemer terzake van zijn arbeidsongeschiktheid een vordering tot schadevergoeding wegens loonderving jegens derden kan doen gelden én de werkgever deswege aan de werknemer heeft verzocht zijn rechten uit die vordering tot schadevergoeding wegens loonderving aan hem bij akte van cessie over te dragen. De werknemer is in dat geval tot cessie verplicht.
Cedeert de werknemer zijn rechten aan de werkgever in de omvang zoals hiervoor bedoeld, dan worden hem alsnog door de werkgever de bedragen betaald zoals hierboven vermeld en dat telkens weer op de tijdstippen waarop die betaling zou moeten plaatsvinden.
b. De werkgever kan bepalen dat de werknemer bij zijn tweede ziekmelding in één kalenderjaar één roostervrije dag inlevert. Bij de derde ziekmelding in één kalenderjaar is de werkgever gerechtigd één wachtdag toe te passen. Bij de vierde ziekmelding in één kalenderjaar kan de werkgever bepalen dat de werknemer één vrije snipperdag opneemt.
c. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in het Reglement Stimulering Reïntegratie, zoals weergegeven in bijlage 14 van deze CAO, en voorzover de door partijen vastgestelde middelen toereikend zijn wordt in het tweede ziektejaar het loon van de werknemer aangevuld met een vaste vergoeding per dag over de dagen waarop de werknemer reïntegratieactiviteiten en/of arbeidstherapie gericht op werkhervatting verricht.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per dag ter hoogte van het verschil tussen enerzijds het totaal van het normale dagloon, de normale pensioenpremie en de normale vakantiewaarde en anderzijds het totaal van het dagloon in het 2e ziektejaar, de daarop gebaseerde pensioenpremie en de daarop gebaseerde vakantiewaarde op basis van het verlaagde tarief.
De vergoeding kan door de werknemer aangevraagd en gedeclareerd worden bij het Aanvullingsfonds Afbouw dat jaarlijks een budget voor deze regeling vaststelt. Indien het budget is uitgeput vervalt het recht op vergoeding.
2. Het hierboven vermelde zal niet van toepassing zijn indien de werknemer – ook al zou hij minder arbeidsongeschikt zijn – enige vorm van arbeid voor derden verricht.
4. Lid 1 van dit artikel, is eveneens van toepassing op de werkloze werknemer die arbeidsongeschikt is. Deze dient zich te houden aan de door de uitvoeringsinstantie van WW opgestelde reglementen.
6. Wijzigingen, welke voortvloeien uit de welvaartsvastheid van de sociale verzekeringsuitkeringen en die niet in het salaris van de werknemers zijn verdisconteerd, zullen bij de berekening van de krachtens lid 1 van dit artikel door de werknemer van de werkgever te ontvangen aanvulling buiten beschouwing blijven.
1. Een werkloze werknemer die direct voor het ontstaan van de werkloosheid werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO heeft onder voorwaarden recht op betaling van een aanvulling op de WW/ZW-uitkering in de vorm van een éénmalige uitkering.
2. Een werkloze werknemer die direct voor het ontstaan van de werkloosheid werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO en die, als hij niet werkloos zou zijn geworden, jegens zijn werkgever recht zou hebben gehad op betaling van vakantietoeslag, heeft onder voorwaarden recht op betaling van een aanvulling op de vakantietoeslag in de WW/ZW-uitkering in de vorm van een éénmalige uitkering.
3. Een werkloze werknemer die direct voor het ontstaan van de werkloosheid werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO en die, als hij niet werkloos zou zijn geworden,jegens zijn werkgever recht zou hebben gehad op een vakantiewaarde,heeft onder voorwaarden recht op betaling van een vast bedrag bij aanvang van de werkloosheid. Indien de werknemer vervolgens 8 weken onafgebroken werkloos blijft heeft de werknemer jegens het fonds nogmaals recht op een vast bedrag.
4. Een werkloze werknemer als bedoeld in lid 1, 2 en 3 heeft jegens het fonds onder voorwaarden gedurende maximaal een half jaar recht op financiering van voortzetting van zijn pensioenopbouw bij het BPF Bouw door het Aanvullingsfonds.
5. Een werkloze werknemer als bedoeld in lid1, 2 en 3 die is aangewezen op een Ziektewetuitkering heeft indien intreding in de WIA volgt, onder voorwaarden recht op voortzetting van de pensioenopbouw over de periode tussen het eerste halfjaar genoemd in lid 4 en de intreding in de WIA.
6. Elke werkgever die één of meerdere werknemers in dienst heeft waarop deze CAO van toepassing is, dient aan A&O Services de loongegevens te verstrekken, die laatstgenoemde noodzakelijk acht voor de jaarlijkse heffing van de bijdrage ten behoeve van de AW Afbouw.
7. De uitvoering van de regeling wordt verzorgd door de AW Afbouw, die zijn administratie heeft opgedragen aan A&O Services. De nadere voorwaarden van de regeling zijn vastgelegd in het Aanvullingsreglement AW Afbouw.
1. Uitsluitend in het geval er loon zou worden gederfd, omdat het verzuim op werkdagen valt, zal door de werkgever in de in dit artikel genoemde gevallen het voor de werknemer geldende loon worden vergoed.
2. Bij bevalling van de echtgenote van de werknemer bestaat er recht op vier dagen verzuim minus de dagen in het weekend en de feestdagen. De werknemer behoudt echter altijd recht op twee werkdagen verzuim.
In het geval van een huwelijk van een werknemer bestaat er recht op twee dagen verzuim minus de dagen in het weekend en de feestdagen. De werknemer behoudt echter altijd minimaal recht op één werkdag verzuim.
Bij het overlijden en de uitvaart van een zijner ouders, schoonouders, uitwonende kinderen waaronder begrepen schoonzoons, schoondochters en pleegkinderen zal in totaal het verzuim van twee arbeidsdagen worden vergoed. Bij 25-jarig en 40-jarig huwelijksfeest van de werknemer zal ten hoogste 1 dag loonverzuim worden vergoed. Bij burgerlijk of kerkelijk huwelijk van een van de ouders, broers, zusters, kinderen of in zijn gezinsverband opgenomen pleegkinderen, halfbroers of halfzusters, zwagers of schoonzusters van de werknemer, bij 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksfeest van ouders, schoonouders en bij de uitvaart van overgrootouders, grootouders, pleegouders, kleinkinderen, achterkleinkinderen, broers, zusters, halfbroers en halfzusters, zwagers en schoonzusters van de werknemers, zal het verzuim van één arbeidsdag en in gevallen, waarin de werknemer buiten zijn woonplaats is gehuisvest, van twee arbeidsdagen worden vergoed.
Bij overlijden en de uitvaart van de echtgenote, kind of pleegkind tot en met 27 jaar oud van de werknemer zal het verzuim worden vergoed tot maximaal 10 dagen.
Een dag zal worden vergoed bij verhuizing in verband met de dienstbetrekking.
Voor de werknemers bedoeld in artikel 15 zal de werkgever, in geval van verzuim om in dit lid vermelde redenen, de werkelijk gemaakte reiskosten (tweede of daarmee gelijk te stellen klasse) vanaf de plaats van tewerkstelling tot de woonplaats van de werknemer en terug vergoeden.
3. Bij militaire inspectie en het vervullen van andere militaire verplichtingen met uitzondering van militaire keuring, zal een verzuim van ten hoogste 4 1/2 uur worden vergoed, terwijl bij militaire keuring of herkeuring het daaruit voortvloeiende verzuim zal worden vergoed, telkens tot ten hoogste één dag, een en ander op voorwaarde dat het bewijs van het noodzakelijke verzuim aan de werkgever wordt overgelegd, geen uitkering uit anderen hoofde daarvoor wordt gegeven en ten minste drie dagen tevoren van het verzuim kennis wordt gegeven aan de werkgever.
4. Bij medische keuring of bezoek aan de ARBO-dienst op verzoek van de werkgever dan wel bij bedrijfsgeneeskundig onderzoek en algemeen periodiek onderzoek in het kader van de Bedrijfsgezondheidsdienst voor de Bouwnijverheid, zal de duur van het verzuim worden vergoed.
5. Bij uitoefening van de stembevoegdheid zal het noodzakelijke verzuim van ten hoogste twee uur worden vergoed. Bij de uitoefening van een door de wet of de overheid opgelegde verplichting is artikel 7:629b BW van toepassing.
6. Indien een werknemer door zijn behandelend geneesheer wordt doorverwezen naar een specialist of medisch consultatiebureau, heeft hij recht op verlof voor de duur van het verzuim met een maximum van één dag per bezoek.
7. Bij doktersbezoek, medische keuring in het kader van de WAO of de collectieve ongevallenverzekering en voor het noodzakelijk bezoek aan een tandarts ter verkrijging of vernieuwing van een kunstgebit of voor halfjaarlijkse controle zal, voorzover een en ander niet mogelijk is buiten de normale arbeidstijd, het verzuim worden vergoed tot ten hoogste twee uur, ingeval de werknemer woonachtig is in de plaats waar het werkobject is gelegen en tot ten hoogste drie uur ingeval de werknemer in een andere plaats woonachtig is.
Aanspraak op vergoeding van het verzuim kan alleen worden gemaakt indien hiervan tijdig kennis is gegeven, terwijl in het geval van bezoek aan de tandarts voor halfjaarlijkse controle desgevraagd de saneringskaart moet worden getoond.
8. Bij het volgen van een cursus ter voorbereiding op de tijd van pensionering voor werknemers van 62, 63 en 64 jaar drie dagen.
9. Bij het verstrekken van bloed in verband met een spoedeisende oproep in verband met een tekort aan bloed van een bepaalde bloedgroep zal een verzuim van ten hoogste twee uur worden vergoed.
10. Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde regeling voor korte verzuimen wordt de partner van de werknemer gelijkgesteld aan de echtgenote indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 1 lid 11 van deze CAO.
b. De werknemer wordt in de gelegenheid gesteld langdurig betaald verlof op te bouwen door middel van het opsparen van vakantiedagen en het storten van financiële bijdragen uit bijvoorbeeld de overwerkvergoeding, voor zover passend binnen de wettelijke kaders, volgens een door CAO-partijen op te stellen reglement. De aldus opgebouwde rechten worden beheerd bij het Vakantiefonds.
De werknemer, die de verzorging heeft van een kind tot 4 jaar, heeft het recht om gedurende maximaal één jaar voor 50% van de normale arbeidsduur onbetaald verlof op te nemen. Het verlof dient te geschieden door middel van hele dagen.
De werknemer heeft recht op maximaal tien dagen betaald verlof per jaar ten behoeve van stervensbegeleiding van zijn ouders, partner of kinderen. De werkgever heeft het recht de wettelijke uitkering inzake palliatief verlof te verrekenen met de in de vorige volzin bedoelde doorbetalingsplicht.
In aanvulling op de wettelijke regeling kortdurend zorgverlof zal de werkgever gedurende maximaal 3 dagen per jaar een aanvulling verstrekken aan de werknemer tot 100% van het loon.
Werkgevers kunnen het tijdens het rouwverlof, palliatief verlof en zorgverlof aan de werknemer doorbetaalde vast overeengekomen loon, vakantiewaarde en werkgevers-lasten declareren bij de Stichting Risicofonds Afbouw, onder de voorwaarden zoals weergegeven in het Reglement Verlofdeclaratie in bijlage 13 van deze CAO.
1
a. Ingeval de werknemer tijdens het werk dan wel op weg van en naar het werk overlijdt, zal de werkgever de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats van betrokkene vergoeden aan de nabestaande(n) dan wel aan degene(n), die de kosten gedragen heeft (hebben), tenzij bedoelde kosten door een verzekering van werknemer of door derden worden vergoed.
b. Het onder a gestelde is niet van toepassing indien:
• de woonplaats van de werknemer gelegen is buiten Nederlands grondgebied;
• door de verzekering van de werknemer of uit andere hoofde wordt voorzien in dit vervoer.
Wel is de werkgever gehouden om te voorzien in de eigen bijdrage van de werknemer voor dit geval.
2. Bij het overlijden van de werknemer ontvangen de nagelaten betrekkingen van de werknemer het volledige loon over de maand waarin het overlijden plaatsvond, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan het loon over twee maanden.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de langstlevende der echtgenoten van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde, bij ontstentenis van deze, degene die door de werknemer werd verzorgd. Op deze uitkering wordt een eventuele overlijdensuitkering ingevolge de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering in mindering gebracht.
1. Wordt op last van de werkgever in een andere woonplaats arbeid verricht dan waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan, dan zal:
a. indien de werknemer op verzoek van de werkgever verhuist, het bedrag van alle daaraan verbonden kosten naar redelijke maatstaf worden vergoed;
b. indien naar het oordeel of met instemming van de werkgever of diens vertegenwoordiger gebruik moet worden gemaakt van een openbaar of ander middel van vervoer (voordeligste tarief), het daaruit voortvloeiende bedrag aan reiskosten voor rekening van de werkgever komen.
2. Werknemers dienen voorgenomen extreem verre verhuizingen voortijdig met de werkgever te bespreken. Indien een werknemer zonder toestemming van de werkgever verhuist naar een plaats die verder dan 25 kilometer van het werk is gelegen is de werkgever niet gehouden de reiskosten boven de 25 kilometer te vergoeden.
1. Indien een werknemer, naar het oordeel van de werkgever, bij het zich naar en van het werk begeven gebruik moet maken van een eigen vervoermiddel en/of daarvan tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden gebruik maakt, zal hem een vervoermiddelenvergoeding worden betaald.
Per week 29 2006 (17 juli 2006) wordt de vergoeding met 2% verhoogd tot de volgende bedragen:
a. voor het gebruik van een rijwiel € 0,99 per dag;
b. voor het gebruik van een bromfiets € 1,21 per dag voor de eerste 20 km en € 0,11 voor elke meerdere kilometer;
c. voor het gebruik van een motorrijwiel € 0,27 per km;
d. voor het gebruik van een auto € 0,11 per kilometer per inzittende, met een minimum van € 0,31 tot een maximum van € 0,37 per kilometer.
Indien het gebruik van de eigen auto en het meenemen van collega’s op vrijwillige basis gebeurt, zal op verzoek van de chauffeur en de inzittenden de chauffeur een vergoeding ontvangen ter hoogte van de maximaal fiscaal onbelaste vergoeding per kilometer tot maximaal de vergoeding zoals bedoeld onder d van dit lid. De eventuele rest van de vergoeding, zoals bedoeld onder d van dit lid, zal worden verdeeld onder de overige inzittenden.
Deze vergoedingen zullen ook worden betaald wanneer de werknemer tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden van deze vervoermiddelen gebruik maakt.
De in dit lid genoemde bedragen zijn brutobedragen.
3. Indien naar het oordeel van de werkgever door de in lid 1 bedoelde werknemer gebruik moet worden gemaakt van een openbaar middel van vervoer, zal door de werkgever aan de werknemer een jaar-maandkaart openbaar vervoer worden verstrekt.
4. Een werknemer die in opdracht van zijn werkgever gebruik maakt van zijn eigen auto, is verplicht een inzittendenverzekering af te sluiten. De werkgever is niet aansprakelijk voor eventuele schade aan de auto van de werknemer. Partijen adviseren werknemers een cascoverzekering te nemen.
5. Vervallen.
De werkgever en voor zover van toepassing de Ondernemingsraad, of de Personeelsvertegenwoordiging, of de Personeelsvergadering kunnen gehoord hebbende het personeel, op bedrijfsniveau een regeling reiskosten/reisuren overeenkomen welke afwijkt van de CAO. Voor deze regeling moet dispensatie worden aangevraagd bij CAO-partijen. Hierbij wordt de aanvraag door CAO-partijen marginaal getoetst en wordt gelet op het feit dat het personeel voldoende is gehoord.
1. Indien het werk zover buiten de plaats, waarvoor de werknemer is aangenomen, respectievelijk buiten diens woonplaats gelegen is dat hij/zij naar oordeel van de werkgever en de werknemer des avonds niet huiswaarts kan keren, zal op kosten van de werkgever behoorlijke voeding en logies worden verstrekt.
2. Eenmaal per week zullen de in dit artikel bedoelde werknemers naar huis mogen gaan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 67, van dit aanhangsel omtrent de arbeidsduur per week.
3. De werknemer bedoeld in dit artikel, behoudt recht op vrije voeding en logies, indien hij/zij door ziekte of ongeval arbeidsongeschikt wordt, voor zolang hij/zij verblijf houdt in de plaats waar hij/zij tewerk is gesteld. De werkgever heeft het recht op zijn/haar kosten zodanige werknemer naar zijn/haar woonplaats te doen vervoeren, indien dit vervoer medisch verantwoord wordt geacht; is evenwel vervoer naar de woonplaats medisch noodzakelijk, dan is de werkgever verplicht de kosten voor zijn rekening te nemen. Deze verplichting geldt niet als de verzekering van de werknemer ook in dit vervoer voorziet. De werkgever is dan wel gehouden de eventuele eigen bijdrage van de werknemer voor dit geval te vergoeden.
Zolang de werknemer als gevolg van tewerkstelling buiten zijn/haar woonplaats verpleegd wordt in een andere binnen Nederland gelegen plaats dan waar hij/zij woonachtig is, zal de echtgenote/echtgenoot van de betreffende werknemer haar man/vrouw éénmaal per week op kosten van de werkgever kunnen bezoeken.
Dit laatste geldt ook voor ouders van werknemers die inwonende, ongehuwde kinderen hebben.
Door de werkgever zullen worden vergoed, de reiskosten gemaakt voor gebruik van een openbaar middel van vervoer (tweede of daarmee gelijk te stellen klasse).
1. De werknemer is niet verplicht gebruik te maken van een door de werkgever of diens vertegenwoordiger ter beschikking gesteld vervoermiddel, dat niet voldoet aan de wettelijke bepalingen.
2. Het in lid 1. bepaalde is ook van toepassing wanneer:
a. het vervoer door de werkgever aan derden is opgedragen;
b. het vervoer in overleg met de werkgever door een van de in dienst zijnde werknemers wordt uitgevoerd.
3. Indien de werknemer gebruik maakt van een eigen vervoermiddel, dient dit te voldoen aan alle eisen, gesteld bij of krachtens de wet, en deszelfs uitvoeringsvoorschriften en dient de werknemer, aan wie het vervoermiddel toebehoort, tot een redelijk bedrag verzekerd te zijn tegen schade wegens WA tegenover derden, met inbegrip van de inzittenden.
De werknemer is verplicht, indien dit bij de aanstelling is overeengekomen, bedrijfscursussen welke door of namens de werkgever worden georganiseerd, te volgen. De inhoud van deze cursussen moet echter gerelateerd zijn aan de functie welke de werknemer in het bedrijf uitoefent. De cursussen zijn voor rekening van de werkgever.
Indien een cursus buiten het bedrijf wordt gevolgd in overleg tussen werkgever en werknemer met het oogmerk dat na het volgen van de cursus de werknemer beter voor zijn huidige taak geschikt zal zijn of op een later tijdstip de werknemer voor een andere functie in aanmerking kan komen, dan zal de werkgever ten minste 2/3 van de cursuskosten voor zijn rekening nemen, waarbij in onderling overleg bepaalde voorwaarden kunnen worden vastgelegd.
Voor de jeugdige werknemer, die krachtens de bepalingen van de leerplichtwet gedurende twee of één dag(en) per week leerplichtig is, geldt een 3-daagse of 4-daagse werkweek. Over de dagen waarop hij/zij onderricht ontvangt, dan wel onderwijs-vakantie heeft, kan hij/zij geen aanspraak op loon doen gelden.
1. De werkgever stelt de geheel leerplichtvrije werknemer, die een opleiding volgt krachtens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, met behoud van salaris in de gelegenheid tot het bijwonen van aanvullend onderwijs binnen de normale werktijd tot maximaal één dag per week. Indien dit onderwijs via een avondopleiding wordt genoten, zal de betreffende werknemer het werk zoveel eerder mogen beëindigen als, afhankelijk van de afstand, voor het genieten van een redelijke rustpauze noodzakelijk is.
2. De werkgever stelt de geheel leerplichtvrije werknemer, die geen opleiding volgt krachtens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs met behoud van salaris in de gelegenheid deel te nemen aan een vormingscursus van een instelling welke is erkend krachtens de wet Erkende onderwijsinstellingen.
3. Wanneer gedurende drie avonden per week onderwijs wordt gevolgd zal worden nagegaan of het redelijk is betrokkene één ochtend of middag per week gelegenheid te geven het aan de opleiding verbonden huiswerk te maken.
4.
a. Het dienstverband van de werknemer met een BPVO kan worden beëindigd indien diens gedrag in de werksituatie daartoe aanleiding geeft en ook de directeur van het CWI c.q. de kantonrechter daar voldoende redenen toe aanwezig acht. In dat geval zal de BPVO één maand na beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden beëindigd.
b. Tussen het samenwerkingsverband en de werknemer wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten voor de periode dat de basisberoepsopleiding (vroegere primaire opleiding) met goed gevolg wordt doorlopen. Artikel 87 lid 4a is van overeenkomstige toepassing.
Levensloopregeling
Per 1 januari 2006 is er een levensloopregeling afgesproken. Een eventuele bijdrage kan ofwel worden gestort in een door CAO-partijen bij Cordares ingesteld levensloopfonds, ofwel bij een levensloopfonds naar keuze.
De werkgever zal zorgdragen voor een goede introductie. Dit houdt in dat de werkgever de nieuwe werknemer zal introduceren bij de directe leiding op het werk en hem zal informeren omtrent het bedrijf en het project waaraan de nieuwe werknemer zal werken.
1. Ten aanzien van buitenlandse werknemers wordt bepaald dat:
• zij recht hebben aansluitend aan hun vakantieperiode 3 weken onbetaald verlof te nemen als het vaderland wordt bezocht;
• zij recht hebben op drie voor hen specifieke al dan niet religieuze feest- en gedenkdagen, snipperdagen voor eigen rekening op te nemen;
• zal worden bevorderd, dat alle voor de buitenlandse werknemers relevante mededelingen in hun taal – dan wel anders voor hen begrijpelijk – schriftelijk of mondeling worden bekend gemaakt.
De werkgever vergoedt de reiskosten aan sollicitanten die op uitnodiging van de werkgever een sollicitatiegesprek bijwonen.
1. De werkgever zal op of bij een uit te voeren object – voor zover mogelijk – zorgdragen voor een af te sluiten ruimte voor het opbergen van de werkkleding en/of gereedschappen van de werknemers.
2. Deze ruimte dient door middel van een verzekering gedekt te zijn tegen schade wegens het geheel of gedeeltelijk verloren gaan van de werkkleding en/of gereedschappen tengevolge van brand en/of diefstal.
Er bestaat een kinderopvangregeling gedurende de loopduur van deze CAO. Voor 2007 is een budget vastgesteld van € 200.000, per jaar.
Op grond van deze regeling hebben werknemers die vallen onder de werkingssfeer van deze CAO recht op vergoeding van 1/6 van de kosten voor kinderopvang van een kind in de leeftijd van 0 tot 13 jaar. Aanspraak op de vergoeding geldt zolang het budget dat toelaat en voor een erkend kinderdagverblijf of erkende instelling voor naschoolse opvang. De uitvoering van de regeling wordt opgedragen aan de Kintent. Werknemers kunnen een verzoek om in aanmerking te komen voor deze regeling indienen bij Kintent: Postbus 8545, 3503 RM Utrecht, telefoon: 030 – 23 23 100.
Meer informatie over de regeling is beschikbaar op de website www.kintent.nl. De werknemer die van deze regeling gebruik maakt, draagt bij in de kosten door middel van een inkomensafhankelijke ouderbijdrage, zoals vastgesteld door het Ministerie van VWS. De kosten worden gefinancierd door de Stichting Kinderopvang Afbouwbedrijf, door middel van het opleggen van een premie.
Bij wijze van experiment wordt de werknemer de mogelijkheid geboden een aantal nader te noemen tijd- enof geldbronnen in te zetten in het kader van flexibilisering van arbeidsvoorwaarden en bestaat de mogelijkheid van flexibele arbeidstijden. In alle gevallen staat de vrijwilligheid van de werkgever en de werknemer voorop.
De voorwaarden staan genoemd in bijlage 5 van deze CAO.
Garantieregeling Stichting Vakantiefonds Afbouw
1. De werknemer, wiens werkgever is toegelaten tot het Vakantiefonds en die in verband daarmede, buiten zijn schuld, onvoldoende vakantierechten krijgt bijgeboekt, kan in principe aanspraak maken op een uitkering uit het Vakantiefonds.
2. Indien er sprake is van de toepasselijkheid van artikel 61 Werkloosheidswet, bestaat er geen aanspraak op de in lid 1 bedoelde uitkering. Indien op grond van deze regeling betalingen uit het Vakantiefonds aan de werknemer zijn gedaan, en indien nadien blijkt dat ten aanzien van de periode waarover die betalingen gedaan zijn, sprake is van een situatie als omschreven in artikel 61 van de Werkloosheidswet, dient deze akkoord te gaan met betaling door de UWV Bouwnijverheid aan het Vakantiefonds.
3. Om in aanmerking te komen voor de in het eerste lid bedoelde uitkering dient de werknemer een daartoe strekkende aanvraag in te dienen bij het Vakantiefonds. De uitkering dient te worden aangevraagd binnen 3 maanden na het tijdstip waarop de werknemer van het niet door zijn werkgever nakomen van de verplichtingen kennis heeft kunnen nemen. Een aanvraag die niet binnen vorengenoemde termijn bij het Vakantiefonds is ingediend, wordt niet in behandeling genomen.
4. De in het eerste lid bedoelde uitkering wordt uitsluitend verstrekt, indien de werknemer ten genoegen van het bestuur van het Vakantiefonds aantoont:
• het bestaan van de dienstbetrekking waaraan hij zijn aanspraken ontleent;
• de omvang van zijn aanspraken jegens het fonds uit die dienstbetrekking;
• dat hij zijn werkgever schriftelijk ter nakoming van diens verplichtingen ter zake heeft;
• aangemaand (aangetekend) en in rechte schriftelijk heeft aangesproken.
5. Het Vakantiefonds kan een voorschot op de in de voorgaande leden bedoelde uitkering verstrekken, indien de omstandigheden in bijzonderheid ter zake van het rechtsgeding voornoemd daartoe aanleiding geven. Over de hoogte van het voorschot beslist het bestuur.
6. De uitkering bedraagt maximaal de vakantierechten over een periode van: acht weken per rechtjaar en per dienstverband als de verplichtingen van de werkgever betrekking hebben op het loontijdvak beginnend bij de aanvang van het dienstverband respectievelijk bij het begin van de deelname van de werkgever aan het Vakantiefonds; zes weken per rechtjaar en per dienstbetrekking in de overige gevallen.
7. De in de voorgaande leden bedoelde uitkering, dan wel het voorschot daarop, wordt uiterlijk op de laatste dag van het kalenderjaar waarin het desbetreffende rechtjaar eindigt, uitbetaald.
8. Geen aanspraak op de in lid 1 bedoelde uitkering heeft de werknemer, die heeft ingestemd met de niet nakoming of niet-tijdige nakoming van de verplichtingen van zijn werkgever met betrekking tot zijn vakantierechten.
9. Indien een werknemer, hangende een aanvraag om uitkering uit het Vakantiefonds, alsnog van zijn werkgever voldoening van de hem toekomende vakantierechten verkrijgt, dient hij zijn aanvraag terstond in te trekken, terwijl een hem reeds verstrekte uitkering ter zake, terstond dient te worden gerestitueerd.
10. Ten onrechte betaalde uitkeringen, dan wel verstrekte voorschotten daarop, worden van de werknemer teruggevorderd, dan wel met hem verrekend.
Opzegtermijnen
Door werkgever in acht te nemen opzegtermijnen voor werknemers van 45 jaar en ouder, zoals bedoeld in artikel 11 lid 6a en artikel 65 lid 1a van deze CAO:
Leeftijd | Aantal volle jaren dienstverband | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
werknemer | –1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 |
45 | 9 | Max 13 | ||||||||||||
46 | (–5) | 9 | 10 | 13 | Max 14 | |||||||||
47 | (–5) | (–6) | 9 | 10 | 11 | 13 | 14 | Max 15 | ||||||
48 | (–6) | (–7) | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | Max 16 | ||||
49 | (–6) | (–8) | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | Max 17 | |||
50 | (–6) | (–8) | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | Max 18 | |||
51 | (–6) | (–8) | 10 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | Max 19 | |||
52 | (–6) | (–8) | 10 | 12 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | Max 20 | |||
53 | (–6) | (–8) | 10 | 12 | 14 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | Max 21 | |||
54 | (–6) | (–8) | 10 | 12 | 14 | 16 | 18 | 19 | 20 | 21 | Max 22 | |||
55 | (–6) | (–8) | 10 | 12 | 14 | 16 | 18 | 20 | 21 | 22 | Max 23 | |||
56 | (–6) | (–8) | 10 | 12 | 14 | 16 | 18 | 20 | 22 | 23 | Max 24 | |||
57 | (–6) | (–8) | 10 | 12 | 14 | 16 | 18 | 20 | 22 | 24 | Max 25 | |||
58 t/m 64 | (–6) | (–8) | 10 | 12 | 14 | 16 | 18 | 20 | 22 | 24 | Max 26 | |||
65 en ouder | 9 | Max 13 |
Toelichting:
• Daar waar geen aantal weken wordt vermeld, geldt de wettelijke opzegtermijn conform artikel 7:672 BW, zoals weergegeven in artikel 11 lid 6a en artikel 65 lid 1a van deze CAO.
• De opzegtermijnen in weken die tussen haakjes (...) in de tabel staan aangegeven, zijn afwijkende opzegtermijnen voor chauffeurs. Voor chauffeurs van 46 t/m 64 jaar geldt namelijk niet de voorwaarde van 5 jaar dienstverband.
• Met –1 wordt bedoeld een dienstverband korter dan 1 jaar.
• Deze tabel is een uitwerking van het bepaalde in artikel 11. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld faillissement) kunnen afwijkende opzegtermijnen gelden.
Reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Afbouw vanaf 1 januari 2006
1. Belanghebbende: de belanghebbende die uiterlijk op 1 januari 2006 aan de voorwaarden voldoet zoals bedoeld in artikel 2 dan wel 2a dan wel 2b, dan wel 2c, niet zijnde degene die niet bijdrageplichtig is dan wel ooit niet bijdrageplichtig is geweest in de zin van artikel 52 lid 3 onder c van de CAO 2000/2001.
2. Werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 1 lid 3 dan wel artikel 62 lid 1 van deze CAO en hij die de functie van directeur bekleedt. Werknemer is ook degene die in de periode van 3 maanden direct voorafgaande aan de uittredingsdatum werkloos is geworden.
3. Vroegpensioengrondslag 2001: het in artikel 5 bedoelde gecorrigeerde pensioenloon.
4. Vroegpensioengrondslag 2006: het in artikel 5a bedoelde pensioenloon.
5. A&O Services: A&O Services B.V. gevestigd te Rijswijk.
6. De Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Afbouw.
7. Uittredingsdatum: de datum van vervroegd uittreden.
8. Vroegpensioendatum: de datum als bedoeld in artikel 3 van het reglement van de Stichting Vroegpensioenfonds voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf.
9. Pensioendatum: de datum als bedoeld in het reglement van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, zoals dat van kracht is vanaf 1 januari 2006.
10. CAO: CAO Afbouw.
Belanghebbende in de zin van deze voorwaarden is degene:
1. die op de laatste dag van de maand, liggende 4 maanden voor de uittredingsdatum, werknemer was;
en
2.1. die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, gedurende een periode van minimaal 10 jaar zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, als werknemer werkzaam is geweest. Voor de berekening van deze periode van 10 jaar wordt tevens in aanmerking genomen:
a. de periode(n) dat belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest in de zin van de CAO-en voor:
a. het schilders- en afwerkingsbedrijf in Nederland;
b. het bouwbedrijf in Nederland;
c. het natuursteenbedrijf;
d. de bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven;
e. de betonmortel en morteltransportondernemingen;
b. de periode dat belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden;
met dien verstande, dat de werknemer in ieder geval gedurende de laatste 2 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid werkzaam dient te zijn geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2. Deze bepaling blijft van kracht zolang de uittredingsleeftijd als genoemd in artikel 52 lid 1 van deze CAO niet meer dan 2 jaar lager is dan de vergelijkbare uittredingsleeftijd in bovengenoemde CAO-en;
en
b. de periode dat belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden;
en
c. de periode dat belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder de werkingssfeer van de CAO, mits voor de werknemer een VUT-regeling en/of een aanvullingsregeling van toepassing was, vergelijkbaar met deze aanvullingsregeling;
of
2.2. die in de periode van 15 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum ten minste 10 jaar werkzaam is geweest (waaronder begrepen periode(n) van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid) in een onderneming vallend onder de werkingssfeer van deze CAO als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2. Voor de berekening van de 10 jaar wordt tevens in aanmerking genomen de periode waarin belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden, alsmede de periode dat belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder de werkingssfeer van de CAO, mits voor de werknemer een VUT-regeling van toepassing was en de en/of een aanvullingsregeling van toepassing was, vergelijkbaar met deze aanvullingsregeling;
en
3. die op de dag, voorafgaande aan de in lid 5 bedoelde datum, zijn woonplaats in Nederland heeft;
en
4. die op de uittredingsdatum 60, 61, 62, 63 of 64 jaar is;
en
5.1. wiens dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum, of – indien en voor zover dat ingevolge de door hem in acht te nemen opzeggingstermijn, dan wel in verband met arbeidsongeschiktheid noodzakelijk is – met ingang van een latere datum is geëindigd;
of
5.2. wiens dienstbetrekking in het kader van deeltijd-uitkering met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeidsduur, voor dat percentage is geëindigd dat gebruik wordt gemaakt om vervroegd uit te treden. Dat percentage is 20% of 40%, in overleg met de werkgever;
en
6. die bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd recht heeft op vroegpensioen, waarbij vanaf en voor zover de 60-jarige leeftijd is bereikt de vroegpensioenuitkering op basis van gelijke deeltijd wordt uitgekeerd als de uitkering op basis van deze regeling;
en
7. die uiterlijk op 1 januari 2006 aan de in dit artikel gestelde voorwaarden voldoet.
In afwijking van artikel 2 is belanghebbende in de zin van deze voorwaarden degene:
1. die op de laatste dag van de maand, liggende 4 maanden vóór de uittredings-datum, werknemer was;
en
2.
a. die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum minstens 40 jaar binnen de Europese Gemeenschap werknemer ingevolge artikel 7:610 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is geweest;
en
b. daarvan gedurende 30 jaar actief deelnemer is geweest in het Bedrijfstak-pensioenfonds voor de Bouwnijverheid en/of een daarmee in het kader van de vrijstellingsregeling gelijkgestelde pensioenverzekering;
en
c. gedurende de laatste 4 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid werkzaam is geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2; waarbij ten aanzien van de bij b. en c. bedoelde termijnen geldt dat de periode, die belanghebbende werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder de werkingssfeer van de CAO, mede in aanmerking wordt genomen, mits voor de werknemer een vergelijkbare VUT-regeling van toepassing was dan wel voor de werknemer een aanvullingsregeling van toepassing was vergelijkbaar met deze aanvullingsregeling;
en
3. die op de dag, voorafgaande aan de in lid 5 bedoelde datum, zijn woonplaats in Nederland heeft;
en
4. die op de uittredingsdatum 57 jaar of ouder is;
en
5.1. wiens dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum of indien – en voor zover dat ingevolge de door hem in acht te nemen opzeggingstermijn, dan wel in verband met arbeidsongeschiktheid noodzakelijk is – met ingang van een latere datum is geëindigd;
of
5.2. wiens dienstbetrekking in het kader van een deeltijduitkering op grond van deze regeling met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeidsduur, voor dat percentage is geëindigd dat gebruik wordt gemaakt om vervroegd uit te treden. Dat percentage is 20% of 40%, in overleg met de werkgever;
en
6. die bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd recht heeft op vroegpensioen, waarbij vanaf en voor zover de 60-jarige leeftijd is bereikt de vroegpensioenuitkering op basis van gelijke deeltijd wordt uitgekeerd als de uitkering op basis van deze regeling;
en
7. die in zijn werkzame leven niet langer dan 5 jaar (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geweest in de zin van de AAW/WAO/WAZ/WIA;
en
8. die uiterlijk op 1 januari 2006 voldoet aan de in dit artikel gestelde voorwaarden.
In afwijking van artikel 2 en artikel 2a is belanghebbende in de zin van deze voorwaarden degene:
1. die op 1 januari 2006 56 jaar of ouder is;
en
2. die op 1 januari 2006 werknemer is in de zin van artikel 1 lid 2 en dat ook in de tweede helft van 2005 is geweest;
en
3. die na 1 januari 2006, doch uiterlijk vóór de 65-jarige leeftijd, gaat voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2a lid 1 t/m 3 en lid 5 t/m 7;
en
4. die op de uittredingsdatum 59 jaar of ouder is;
en
5. die direct aansluitend op de uitkering bij uittreden vanaf 59 jaar een ouderdomspensioenuitkering ontvangt van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
In afwijking van artikel 2 en artikel 2a is belanghebbende in de zin van deze voorwaarden degene:
1. degene die op 1 januari 2006 56 jaar of ouder is;
en
2. die op 1 januari 2006 werknemer is in de zin van artikel 1 lid 2 en dat ook in de tweede helft van 2005 is geweest;
en
3. die na 1 januari 2006, doch uiterlijk vóór de 65-jarige leeftijd, gaat voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2 lid 1 t/m 6;
en
4. die direct aansluitend op de uitkering bij uittreden vanaf 60 jaar een ouderdomspensioenuitkering ontvangt van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
Voor belanghebbenden die in de 12 maanden direct voorafgaand aan de uittredingsdatum langer dan 3 maanden werkloos zijn geweest, geldt als extra voorwaarde dat zij in een periode van 2 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum minimaal 18 maanden moeten hebben gewerkt bij een werkgever als bedoeld in artikel 1 lid 1 en lid 2 van deze CAO.
Voor belanghebbenden die in de 12 maanden direct voorafgaand aan de uittredingsdatum langer dan 3 maanden arbeidsongeschikt zijn geweest, geldt als extra voorwaarde dat zij in de periode van 2 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum minimaal 18 maanden moeten hebben gewerkt bij een werkgever als bedoeld in artikel 1 lid 1 en lid 2 van de CAO. Daarnaast geldt dat de belanghebbende die gedurende een langere periode dan 5 jaar aaneengesloten een uitkering krachtens de WIA/WAO heeft ontvangen niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van artikel 2a van dit reglement.
1. Aan de belanghebbende wordt op zijn verzoek door de Stichting een uitkering in de zin van deze regeling toegekend met ingang van de in artikel 2 onder 4 dan wel 2a onder 4, dan wel 2b onder 4, dan wel 2c onder 3 bedoelde datum.
2.1. De belanghebbende krijgt de beschikking over een uitkeringsbudget. Dit budget is bestemd voor de periode vanaf de uittredingsdatum tot het einde van de vroeg-pensioenuitkering, doch ten hoogste tot de maand waarin belanghebbende 65 jaar wordt.
Als uittredingsdatum ingevolge dit artikel wordt bedoeld de vroegst mogelijke uittredingsdatum, zoals bedoeld in artikel 2 dan wel 2a, dan wel 2b dan wel 2c. Later uittreden, omdat niet eerder aan de uittredingsvoorwaarden werd voldaan, levert een uitkeringsbudget naar rato op.
2.2. De maximale hoogte van dit uitkeringsbudget bedraagt voor de belanghebbende die vanaf 1 juli 1995 kan uittreden op basis van de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 2: 375% van de vroegpensioengrondslag zoals bedoeld in artikel 5.
2.3. De maximale hoogte van dit uitkeringsbudget bedraagt voor de belanghebbende die kan uittreden op basis van de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2a in 2001 500% van de vroegpensioengrondslag als bedoeld in artikel 5. In 2002 wordt voornoemd percentage 475% en vanaf 2003 450%.
2.4. De maximale hoogte van dit uitkeringsbudget bedraagt voor de belanghebbende die kan uittreden vanaf 1 januari 2006 zoals bedoeld in artikel 2b: 420% van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 5a.
2.5. De maximale hoogte van dit uitkeringsbudget bedraagt voor de belanghebbende die kan uittreden vanaf 1 januari 2006 zoals bedoeld in artikel 2c: 350% van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 5a.
2.6. Het uitkeringsbudget dat op grond van artikel 2 dan wel 2a op de vroegst mogelijke uittredingsdatum is toegekend, wordt evenredig verdeeld over het aantal vroegpensioenjaren gelegen tussen de uittredingsdatum en het moment waarop de belanghebbende 65 jaar wordt met een maximum van 100% van het laatst verdiende loon en met inachtneming van hetgeen is gesteld in lid 2.8 van dit artikel.
2.7. Het uitkeringsbudget dat op grond van artikel 2b dan wel 2c op de vroegst mogelijke uittredingsdatum is toegekend, wordt evenredig verdeeld over het aantal vroegpensioenjaren gelegen tussen de uittredingsdatum en het moment waarop de belanghebbende 65 jaar wordt met een maximum van 100% van het pensioenloon conform artikel 5a en met inachtneming van hetgeen is gesteld in lid 2.8 van dit artikel.
2.8. Indien een belanghebbende naast een uitkering als bedoeld in artikel 52 van de CAO 2000/2001 een uitkering krachtens een (eerder ingegane) ouderdomspensioenregeling ontvangt zal een aanvulling op grond van artikel 2 dan wel 2a niet leiden tot een totaal inkomen hoger dan 100% van het laatst verdiende loon conform artikel 5 en een aanvulling op grond van artikel 2b en 2c niet leiden tot een totaal inkomen hoger dan 100% van het pensioenloon conform artikel 5a.
2.9. De resterende uitkering uit lid 2.6 en 2.7 wordt omgezet in extra ouderdomspensioen, met in achtneming van hetgeen is gesteld in lid 2.10.
2.10. De uitkering per dag bedraagt bij volledig uittreden – één en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 1 van artikel 3a – maximaal 100% van de vroegpensioengrondslag zoals genoemd in artikel 5.
2.11. De belanghebbende die gebruik maakt van de deeltijduitkering op grond van deze regeling en zijn werkzaamheden voor 80% respectievelijk 60%, zoals bedoeld in artikel 2.5.2 of 2a.5.2 voortzet, geldt een uitkering voor iedere dag dat wordt deelgenomen aan deze regeling.
3. Aan de belanghebbende wordt naast de uitkering een vakantietoeslag ter hoogte van 8% van de uitkering toegekend.
1. Ten behoeve van de belanghebbende wordt aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (Bpf-bouw) de pensioenpremie betaald die voor hem in de laatste dienstbetrekking krachtens de CAO verschuldigd was, met inachtneming van de verhogingen die deze premie zou hebben ondergaan indien de belanghebbende niet vervroegd zou zijn uitgetreden.
2. Voor regelingen van ouderdoms-, weduwe-, weduwnaars- en wezenpensioen in de plaats van de BPF-voorziening – ingeval van vrijstelling van de verplichte deelneming aan de loonafhankelijke pensioenregeling, dan wel in het geval betrokkene niet valt onder voornoemde verplichte deelneming – zal, bij gehele of gedeeltelijke voortzetting van deze pensioenregeling met premiebetaling, telkenmale na getoond bewijs van premiebetaling, tot de pensioendatum aan belanghebbende of diens werkgever een bijdrage worden vergoed ter grootte van het werkgevers-aandeel in de pensioenpremie tot maximaal het bedrag dat voor rekening zou komen bij deelneming aan de loonafhankelijke pensioenregeling, mits sprake is van een pensioenvoorziening bij een ander bedrijfspensioenfonds, een ondernemingspensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij.
Zulks geschiedt onder voorwaarde, dat:
a. de premie voor belanghebbende individueel moet zijn vast te stellen;
en
b. na uittreding de belanghebbende zijn gebruikelijke evenredig aandeel in de premie, bij continuatie van de verzekering door de werkgever, aan deze werkgever blijft afdragen.
3. Indien op enig kalenderjaar vanaf het kalenderjaar 1987 betrekking hebbende bewijzen van premiebetaling niet binnen 6 maanden na afloop van dat kalenderjaar zijn getoond, vervallen over dat kalenderjaar aanspraken op de in het tweede lid bedoelde vergoedingen.
1. De belanghebbende die voor de uitkering op grond van deze regeling in aanmerking wenst te komen dient minimaal 3 maanden vóór de gewenste uittredingsdatum een daartoe strekkend verzoek in. Het verzoek kan worden ingediend bij A&O Services.
2. Het verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend. Op het formulier wordt tevens aangegeven voor welke varianten als bedoeld in lid 3 wordt gekozen, alsmede de periode waarin de gekozen variant wordt geëffectueerd. Deeltijduitkering kan alleen worden toegepast indien tussen de werkgever en de werknemer consensus bestaat over de wijze waarop de 20% of 40% deeltijduitkering wordt ingevuld (werktijd en uittreden) en de wijze van invulling wordt medegedeeld aan A&O Services.
3. Indien gekozen wordt voor deeltijduitkering, zoals bedoeld in artikel 2.5.2 dan wel 2a.5.2, dan wel 2b.3 dan wel 2c.3 bestaan de volgende varianten:
a. 4 dagen werken, uittreden voor 1 dag;
b. 3 dagen werken, uittreden voor 2 dagen.
Bij een deeltijduitkering op grond van 2a. 5.2 dient op gelijke wijze gebruik te worden gemaakt van het vroegpensioen, vanaf en voor zover de 60-jarige leeftijd is bereikt.
4. Indien de belanghebbende in overleg met zijn werkgever besluit om de eerder aangegeven periode van deeltijd-uittreden en/of de gekozen variant te wijzigen, dient hij dit minimaal 1 maand voorafgaande aan de ingangsdatum van deze wijziging schriftelijk bij A&O Services te melden.
5. Indien een belanghebbende gebruik wenst te maken van de garantieregeling zoals bedoeld in artikel 14, dan dient hij dit uitdrukkelijk op het aanvraagformulier aan te geven.
1. De uitkering op grond van artikel 2 dan wel 2a wordt berekend op basis van het gecorrigeerd pensioenloon.
2. Het gecorrigeerd pensioenloon:
het gecorrigeerd pensioenloon wordt halfjaarlijks per 1 januari en per 1 juli vastgesteld en is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer:
a. tot en met de halfjaarperiode vanaf 1 januari tot 1 juli c.q. 1 juli tot 1 januari, waarin de deelnemer de 50ste verjaardag bereikt, gelijk aan het conform lid 3 sub c van dit artikel bepaalde gemiddeld pensioenloon;
b. na de in sub a van dit lid bedoelde halfjaarperiode en tot de halfjaarperiode waarin de deelnemer de 55ste verjaardag bereikt is het gecorrigeerd pensioenloon ten minste gelijk aan het laatstelijk vastgestelde gecorrigeerd pensioenloon na verhoging met de loontrend over de sedert die eerdere vaststelling verstreken periode.
Indien echter uit de berekening van de formule:
(GL) + (LGPi * N)/(N + 1) = GP
waarin:
GL = gemiddeld pensioenloon als bedoeld in lid 3 sub c van dit artikel
LGPi = het met de loontrend verhoogde gecorrigeerd pensioenloon als bedoeld in de eerste volzin van dit sub
N = het aantal perioden van een halfjaar dat sedert de in sub a van dit lid bedoelde periode is verstreken, met uitzondering van perioden waarin niet is deelgenomen
GP = de uitkomst
een hogere uitkomst voortvloeit, wordt het gecorrigeerd pensioenloon op deze hogere uitkomst vastgesteld;
c. vanaf de halfjaarperiode waarin de deelnemer de 55ste verjaardag bereikt tot de vroegpensioendatum het laatstelijk vastgestelde gecorrigeerd pensioenloon na verhoging met de loontrend over de sedert die eerdere vaststelling verstreken periode;
d. bij gebreke van een in sub b van dit lid respectievelijk sub c van dit lid bedoelde eerdere vaststelling als gevolg van toetreding of hertoetreding vanaf de 50ste respectievelijk 55ste verjaardag van de deelnemer wordt het gecorrigeerd pensioenloon de eerste maal na de (her)toetreding vastgesteld op het conform lid 3 sub c bepaalde gemiddeld pensioenloon.
3. Het pensioenloon:
a. voor de werknemer in de zin van deze CAO:
het in enig kalenderjaar overeengekomen vast loon (exclusief vakantietoeslag) volgens deze CAO. Overuren en reisuren buiten de normale werktijd behoren niet tot het overeengekomen vast loon. Mede in aanmerking wordt genomen een met de werkgever schriftelijk overeengekomen vaste jaarlijkse uitkering onder welke benaming dan ook, zoals een dertiende maand, een vaste eindejaarsuitkering, gegarandeerde tantième e.d.;
b. het maximum pensioenloon bedraagt maximaal 1,5 maal de premiegrens zoals aangegeven in artikel 9 eerste lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen;
c. gemiddeld pensioenloon:
het gemiddeld pensioenloon van de werknemer in de zin van deze CAO wordt per 1 januari en per 1 juli van enig jaar bepaald als het gemiddelde per loonbetalingstijdvak van het overeengekomen vast loon in de daaraanvolgende periode van 1 januari tot 1 juli respectievelijk van 1 juli tot 1 januari.
4. Vroegpensioengrondslag:
is gelijk aan het gecorrigeerd pensioenloon; De vroegpensioengrondslag wordt vastgesteld bij aanvang van de toetreding tot de CAO en zolang deze voortduurt telkens op 1 januari en 1 juli van de jaren daarop volgend.
5. Onder loon in de zin van dit artikel wordt mede begrepen de uitkeringen, zoals bedoeld onder artikel 6 lid 3 sub a.
6. In het kader van de Zorgverzekeringswet wordt op de vroegpensioenuitkering 4,4% van de vroegpensioenuitkering ingehouden over ten hoogste het bedrag zoals is vastgesteld in artikel 5 lid 1 van de Regeling Zorgverzekering. Deze inhouding wordt door de Stichting gecompenseerd.
1. De uitkering op grond van artikel 2b dan wel 2c wordt berekend op basis van het pensioenloon, conform de pensioenregeling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, zoals dit geldt vanaf 1 januari 2006.
2. Hetgeen is gesteld in artikel 5 lid 6 van dit reglement is overeenkomstig van toepassing.
1.
a. Het is verboden om tijdens de looptijd van de uitkering op grond van deze regeling binnen de bedrijfstak bouwnijverheid werkzaamheden, van wat voor aard dan ook en tegen welke voorwaarden of beloning dan ook, te verrichten. Dit verbod is uitdrukkelijk ook van toepassing op het verrichten van werkzaamheden „om niet’’ of tegen een onkostenvergoeding.
b. Het in artikel 6.1.a bedoelde verbod is niet van toepassing voor zover er sprake is van gedeeltelijke voortzetting van het dienstverband in relatie met een deeltijduitkering en voorts voldaan is aan alle voorwaarden die in dit reglement of door het bestuur van de Stichting aan de uitvoering van deeltijduitkering gesteld worden.
Het is niet toegestaan structureel overwerk in de zin van artikel 14 van de CAO te verrichten tijdens de periode dat een deeltijduitkering genoten wordt.
c. Het bestuur van de Stichting kan, onverminderd het bepaalde in artikel 8.2, schriftelijk ontheffing verlenen van het in artikel 6.1.a opgenomen verbod.
Het bestuur kan aan de ontheffing nadere voorwaarden verbinden.
d. Het is toegestaan om, onverminderd het bepaalde in artikel 8.2, met toestemming van het bestuur van de Stichting werkzaamheden te verrichten buiten de bedrijfstak bouwnijverheid. Het bestuur kan aan de toestemming nadere voorwaarden verbinden.
e. Werkzaamheden binnen de bedrijfstak bouwnijverheid, niet zijnde vanwege het dienstverband van waaruit vervroegd wordt uitgetreden, die reeds verricht werden voor de ingangsdatum van de uitkering op grond van deze regeling, mogen, onverminderd het bepaalde in artikel 8.2, tijdens de uitkeringsperiode op grond van deze regeling worden voortgezet, mits die werkzaamheden reeds vijf jaar voor de uittredingsdatum een aanvang hebben genomen. De daaruit voortvloeiende inkomsten mogen tijdens de uitkeringsperiode op grond van deze regeling jaarlijks niet meer bedragen dan het bedrag dat gevonden wordt door het totale bedrag van de hier bedoelde neveninkomsten over de vijf jaar, voorafgaande aan de uittredingsdatum, te delen door vijf.
Uitbreiding van de werkzaamheden tijdens de uitkeringsperiode op grond van deze regeling vallen onder het verbod van artikel 6.1.a.
f. Het bestuur van de Stichting is bevoegd om bij overtreding van een in artikel 6.1 opgenomen verbod of bij het niet of niet volledig nakomen van een op grond van artikel 6.1 gestelde voorwaarde een sanctie, als bedoeld in artikel 10, op te leggen.
2.
a. Op de voltijduitkering op grond van deze regeling worden, onverminderd het in artikel 8.2 bepaalde, in mindering gebracht de inkomsten, waaronder begrepen beloningen in natura en het bovenmatig deel van onkostenvergoedingen, die voortvloeien uit werkzaamheden buiten de bedrijfstak bouwnijverheid, voor zover die inkomsten meer bedragen dan het verschil tussen de door belanghebbende ontvangen uitkering en het op basis van artikel 5 of 5a (gecorrigeerd) pensioenloon, vermeerderd met tot uitkering komende (vroeg)pensioenuitkeringen.
b. Op de deeltijduitkering op grond van deze regeling worden, onverminderd het in artikel 8.2 bepaalde, in mindering gebracht inkomsten, waaronder begrepen beloningen in natura en het bovenmatig deel van onkostenvergoedingen, die voortvloeien uit werkzaamheden buiten de bedrijfstak bouwnijverheid, voor zover die inkomsten meer bedragen dan het verschil tussen de door belanghebbende ontvangen deeltijduitkering, vermeerderd met de inkomsten uit de voortgezette dienstbetrekking, en het gecorrigeerd pensioenloon op basis van deze regeling, vermeerderd met tot uitkering komende (vroeg)pensioenuitkeringen.
c. De inkomsten uit werkzaamheden buiten de bedrijfstak bouwnijverheid, zoals bedoeld in de artikelen 6.2.a en 6.2.b, worden geacht betrekking te hebben op het kwartaal waarin deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
d. Inkomsten uit werkzaamheden buiten de bedrijfstak bouwnijverheid komen, onverminderd het bepaalde in artikel 8.2, niet in aanmerking voor verrekening met de uitkering op grond van deze regeling, voor zover die werkzaamheden al gedurende ten minste vijf jaren voor de uittredingsdatum plaatsvonden en tijdens de uitkeringsperiode op grond van deze regeling geen uitbreiding aan die werkzaamheden wordt gegeven.
De vrij te stellen inkomsten tijdens de uitkeringsperiode op grond van deze regeling worden berekend door de totale neveninkomsten over de vijf jaar, voorafgaande aan de uittredingsdatum, te delen door vijf.
3.
a. Op de uitkering van de belanghebbende wordt eveneens in mindering gebracht de uitkering bij arbeidsongeschiktheid krachtens de Ziektewet en/of AAW/WIA/WAO/WAZ, met dien verstande dat ingevolge artikel 2 dan wel 2.a. dan wel 2b dan wel 2c uittreding niet mogelijk is indien en zolang er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid.
b. Voor de toepassing van het bepaalde onder a. van dit lid wordt belanghebbende geacht een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid te genieten indien belanghebbende vrijwillig van het recht hierop afstand doet, met dien verstande dat de uitkering geheel wordt ingehouden indien de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer zou zijn berekend.
4. Op de uitkering wordt ingehouden hetgeen de belanghebbende verschuldigd is aan:
a. premie ingevolge de Zorgverzekeringswet;
b. loonbelasting/premie volksverzekeringen;
c. pensioenpremie.
5. Zolang belanghebbende recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 52 van deze CAO, vervallen de opgebouwde aanspraken, krachtens de per 1 januari 2001 geldende vroegpensioenregeling voor de Afbouw en/of uitkeringen op basis van voorzieningen in de plaats van voornoemde vroegpensioenregeling dan wel enig andere (vroeg)pensioenuitkering, aan de stichting.
De uitkering op grond van deze regeling wordt maandelijks door A&O Services aan de belanghebbende uitbetaald. De vakantiebijslag wordt aan de belanghebbende in de maand mei betaald.
1. Het recht op uitkering op grond van deze regeling eindigt op de eerste dag van de maand, waarin de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt, dan wel op de datum waarop enige voor betrokkene geldende vroegpensioenuitkering eindigt indien dat is voordat belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.
2. Het recht op uitkering eindigt voor de in de eerste lid bedoelde datum indien de belanghebbende in of buiten de bouwnijverheid opnieuw een dienstbetrekking aanvaardt en wel met ingang van de eerste dag waarop hij in die dienstbetrekking werkzaam is.
3. Het voorgaande lid is niet van toepassing indien, in het geval van een deeltijduitkering, een nieuwe dienstbetrekking wordt aanvaard voor dat deel dat geen gebruik wordt gemaakt van deze uittredingsregeling.
1. De belanghebbende verstrekt desgevraagd of uit eigen beweging aan de functionarissen, die door A&O Services met het toezicht zijn belast, alle inlichtingen die voor de beoordeling van het recht op uitkering en van de hoogte daarvan van belang kunnen zijn.
2. De belanghebbende doet elk kwartaal opgave aan A&O Services van de inkomsten uit arbeid, verricht in de periode waarover hij uitkering ontvangt, met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
3. De werkgevers verstrekken aan A&O Services de benodigde informatie met betrekking tot het loon en de arbeid van degenen die een aanvraag tot vervroegd uittreden hebben ingediend.
1. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet of onjuist verstrekt, kan het bestuur een besluit tot toekomstige uitkering, dan wel tot een reeds lopende uitkering, intrekken en tevens betrokkene uitsluiten voor iedere toekomstige uitkering vanwege de stichting. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de bedoelde inlichtingen niet te hebben verstrekt, indien binnen twee maanden, na ontvangst van de eerst oproep daartoe of het uit eigen beweging te melden feit bekend is bij belanghebbende, de stichting de inlichtingen nog niet heeft ontvangen. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de inlichtingen onjuist te hebben verstrekt, indien de stichting daarbij voor meer dan € 3.403,35 is benadeeld.
2. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet tijdig of onjuist verstrekt, kan een uitkering worden verlaagd. De verlaging bedraagt maximaal 30% en duurt maximaal 12 maanden, naar gelang de ernst van de overtreding, blijkende uit recidive. Belanghebbende wordt geacht de bedoelde inlichtingen niet tijdig te hebben verstrekt, indien na het verstrijken van de daarvoor gegeven termijn in de eerste oproep daartoe, dan wel na twee weken het uit eigen beweging te melden feit bekend is bij belanghebbende, de stichting de bedoelde inlichtingen nog niet heeft ontvangen. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht inlichtingen onjuist te hebben verstrekt, indien de stichting daarbij voor ten minste € 22,69 en voor maximaal € 3.403,35 is benadeeld. Het bestuur van de stichting heeft de mogelijkheid om de sanctiemogelijkheden van lid 1 mede toe te passen in het geval belanghebbende voor de derde maal onjuiste inlichtingen heeft verstrekt ingevolge dit lid.
3. Indien belanghebbende niet voldoet aan enig in deze regeling gestelde voorwaarde, kan een waarschuwing worden gegeven.
4. Het bestuur is bevoegd de sancties, zoals genoemd in lid 2 en lid 3, te combineren.
5. De stichting is bevoegd de door de stichting opgelopen schade als gevolg van door belanghebbende niet, niet tijdig of onjuist verstrekte inlichtingen of anderszins niet voldoen aan de in deze regeling gestelde voorwaarden, al dan niet bestaand uit teveel betaalde uitkeringen, sociale lasten en rente, te verhalen op belanghebbende. Daarbij behoudt de stichting zich het recht voor verhaal te halen door middel van vermindering van de lopende uitkering.
6. Het bestuur is bevoegd aangifte te doen bij de daarvoor bedoelde instelling in het geval het bestuur een gerechtvaardigd vermoeden heeft dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Dat laat onverlet de mogelijkheid om in civiel rechtelijke procedures of anderszins eventuele schade, al dan niet in de vorm van onverschuldigde betalingen, op betrokkene te verhalen.
7. De vorige leden zijn niet van toepassing, indien de belanghebbende van een gedraging als daar bedoeld redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, waarvan is uitgesloten een beroep op het niet kennen van de inhoud van deze regeling.
8. In alle gevallen, waarin een sanctie wordt opgelegd, wordt daarvan schriftelijk melding gedaan aan betrokkene. Tevens wordt aan betrokkene gemeld wat de sanctie inhoudt en waarom en op grond waarvan deze is opgelegd. Verder wordt melding gemaakt van de mogelijkheden voor beroep of bezwaar.
9. Alle baten en/of opbrengsten, die voortvloeien uit op grond van deze regeling opgelegde sancties, zullen worden gebruikt in overeenstemming met het doel van de stichting.
Op verzoeken om toekenning van een uitkering wordt door het bestuur van de Stichting beslist.
De belanghebbende behoeft, voor een verblijf in het buitenland voor een aaneengesloten tijdvak van langer dan 4 weken gedurende de periode waarover hij uitkering ontvangt, vooraf schriftelijk toestemming van het bestuur van de stichting. Verzoeken voor deze toestemming dienen een maand voor de voorgenomen vertrekdatum te worden ingediend. Van een voorgenomen verblijf in het buitenland voor een tijdvak van kortere duur stelt hij A&O Services tevoren schriftelijk in kennis.
1. A&O Services is belast met de uitvoering van deze regeling. De uitvoering van deze regeling geschiedt onder verantwoordelijkheid, toezicht en in opdracht van het bestuur van de Stichting, waarin zitting hebben vertegenwoordigers van de organisaties, partij bij deze CAO.
2. De organisaties bedoeld in artikel 7 van de CAO zijn bevoegd dispensatie te verlenen met betrekking tot onderbrekingen van korte duur in het in artikel 2 lid 2 en artikel 2a lid 2 bedoelde arbeidsverleden en voorts in alle gevallen, waarin dit aangewezen is om een uitvoering van deze voorwaarden overeenkomstig hun strekking en naar redelijkheid te verwezenlijken. De organisaties zijn bevoegd deze taak te delegeren aan het bestuur van de Stichting.
3. In geval van een geschil omtrent de uitvoering van deze voorwaarden wordt, op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een belanghebbende, een beslissing genomen door het bestuur van de in lid 1 genoemde Stichting. De in dit lid bedoelde behandeling van geschillen laat de uit andere hoofde aan de belanghebbende toekomende rechtsmiddelen onverlet.
1. Indien een belanghebbende besluit om na het bereiken van de leeftijd, waarop van deze regeling gebruik kan worden gemaakt en ook aan de uittredingsvoorwaarden wordt voldaan, vooralsnog geen gebruik te maken van zijn recht om vervroegd uit te treden, wordt het recht op uittreding onder de voorwaarden zoals geldend op het moment van het bereiken van voornoemde leeftijd gehandhaafd, mits een daartoe strekkende aanvraag daartoe tijdig is ingediend (zie artikel 4 lid 1).
2. Indien belanghebbende, die een beroep heeft gedaan op dit artikel in de periode tussen het ontstaan van het recht en het moment van voorgenomen uittreding arbeidsongeschikt wordt, zal uittreding (in tegenstelling tot artikel 6.3) ook bij volledig arbeidsongeschiktheid mogelijk zijn, waarbij eveneens de in artikel 6.3 genoemde uitkeringen en aanvullingen op de uitkering in mindering worden gebracht op de uitkering op grond van deze regeling. De belanghebbende dient binnen een halfjaar na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid aan te geven of hij al dan niet kiest voor instroom in deze regeling, hetgeen direct na dit halfjaar dient te geschieden.
3. Na beëindiging van deze CAO zullen de aanspraken en rechten van deze overeenkomst blijven gelden en zullen de daaruit voortvloeiende lasten worden afgefinancierd.
De werkgever is een bijdrage verschuldigd voor de financiering van de uitvoering van de regeling van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Afbouw.
Raamregeling flexibele arbeidsvoorwaarden Afbouw
Pilot CAO à la carte
In de CAO voor de Afbouw is bij wijze van experiment de afspraak gemaakt de werknemer de mogelijkheid te bieden een aantal nader te noemen tijd- en /of geldbronnen in te zetten in het kader van flexibilisering van arbeidsvoorwaarden. De werkgever heeft hiertoe binnen de voorwaarden zoals die op grond van het protocol pilot CAO à la carte door CAO-partijen nader zijn geformuleerd, een raamregeling opgesteld.
Doelstelling van Flexibele Arbeidsvoorwaarden
Met het systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden wordt de werknemer de mogelijkheid geboden te variëren in arbeidsvoorwaarden, waardoor er een betere aansluiting op zijn persoonlijke omstandigheden gerealiseerd kan worden. Afbouwbedrijf ..................... wil hiermee tegemoet komen aan de wensen van de werknemer en anderzijds zijn aantrekkelijkheid als werkgever vergroten.
Werkingssfeer
Iedereen die werknemer is, als bedoeld in artikel 1 lid 3 van de CAO Afbouw, kan met ingang van .................. verzoeken gebruik te mogen maken van het systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden met inachtneming van de daarvoor geldende regels.
a. De CAO:
Collectieve arbeidsovereenkomst voor de Afbouw (CAO Afbouw)
b. Werkgever: Afbouwbedrijf
c. Werknemer:
De persoon die een arbeidsovereenkomst is aangegaan met Afbouwbedrijf
d. Brutosalaris:
Het tussen werkgever en werknemer overeengekomen vaste garantie-uurloon (bruto uurloon inclusief prestatietoeslag).
e. Roostervrije dagen:
Het aantal dagen zoals dat door CAO-partijen is vastgesteld in artikel 32 lid 1 van de CAO.
f. Systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden:
Arbeidsvoorwaarden die kunnen worden ingeruild tegen andere arbeidsvoorwaarden onder nader genoemde voorwaarden zoals vastgelegd in de Raamregeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden.
Tijdbronnen
a. roostervrije dagen met een maximum van 3
b. bovenwettelijke vakantiedagen met een maximum van 5
De waarde van een roostervrije dag bij een 37 1/2 urige werkweek is – in het kader van de pilot CAO à la carte – door CAO-partijen vastgesteld op het vaste overeengekomen uurloon (bruto uurloon en prestatietoeslag), vermenigvuldigd met 7 1/2 uren (werkdag) en 1,08 (vakantietoeslag).
Geldbronnen
a. brutosalaris
b. vergoeding voor overuren
c. vergoeding voor reisuren
d. vergoeding reiskosten
e. vakantiedagen
f. andere vergoedingen en/of toeslagen
Algemeen
De inzet van roostervrije dagen vindt plaats in overleg tussen werkgever en werknemer. Er kunnen maximaal 3 roostervrije dagen worden ingezet. Inzet van roostervrije dagen heeft geen gevolgen voor de pensioenopbouw en voor de opbouw van het vakantiegeld. Ook kunnen er gevolgen zijn voor het SV-loon, waardoor een eventuele SV-uitkering lager kan uitvallen.
Tijddoelen
De tijdbron en geldbronnen kunnen worden ingewisseld voor de volgende tijddoelen met inachtneming van de per doel nader aangegeven beperkingen.
a. Verlofsparen
Voor langdurig betaald verlof kunnen binnen de kaders van de wettelijke regeling inzake Verlofsparen kunnen de genoemde tijdbronnen en geldbronnen worden ingewisseld.
b. Maximaal 5 extra vakantiedagen
Voor het kopen van maximaal 5 extra vakantiedagen kunnen de genoemde geldbronnen en de roostervrije dagen worden ingewisseld.
Gelddoelen
De tijdbron en geldbronnen kunnen worden ingewisseld voor de volgende gelddoelen met inachtneming van de per doel nader aangegeven beperkingen.
a. Spaarloonregeling
Voor deze regelingen kunnen de geldbronnen bruto salaris, vergoedingen voor overuren en reisuren, vakantiedagen, vergoeding reiskosten alsmede roostervrije dagen worden ingewisseld.
b. PC-Prive
Voor deze regelingen kunnen de geldbronnen bruto salaris, vergoedingen voor overuren en reisuren, vakantiedagen, vergoeding reiskosten alsmede roostervrije dagen worden ingewisseld.
c. Kinderopvang:
Voor deze regelingen kunnen de geldbronnen bruto salaris, vergoedingen voor overuren en reisuren, vakantiedagen, vergoeding reiskosten alsmede roostervrije dagen worden ingewisseld.
d. Aanvullend pensioen:
Voor deze regelingen kunnen de geldbronnen bruto salaris, vergoedingen voor overuren en reisuren, vakantiedagen, vergoeding reiskosten alsmede roostervrije dagen worden ingewisseld.
a. De werknemer dient jaarlijks uiterlijk voor 1 oktober kenbaar te maken of hij/zij van het systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden gebruik wil maken en zo ja van welke regelingen (de doelen) hij gebruik wil maken, welke bronnen hij hiervoor wil inwisselen en voor welk volume. De keuzen worden na accordering per 1 januari daaropvolgend doorgevoerd, tenzij in de regelingen een ander tijdstip wordt genoemd.
b. De werkgever toetst de aanvraag op financiële en organisatorische mogelijkheden en toetst de aanvraag aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de Raamregeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden en de bijbehorende specifieke regelingen van Afbouwbedrijf ..................... en de wettelijke bepalingen op arbeidsrechtelijk-, pensioen-, en fiscaal terrein.
c. De werkgever geeft uiterlijk 6 weken na de uiterste indieningsdatum uitsluitsel of de aanvraag van de werknemer wordt gehonoreerd.
d. De werkgever is verplicht de werknemer het daarvoor bestemde voorlichtingsmateriaal te overhandigen inzake de gevolgen van de door de werknemer te maken keuze(n).
e. De keuze(n) die de werknemer maakt, gelden voor de duur van een kalenderjaar. Gedurende deze periode kan de keuze noch door de werknemer noch door de werkgever worden gewijzigd, tenzij een wijziging van de CAO of van invloed zijnde wetgeving daar aanleiding toe geven.
f. De afspraken over deelname worden schriftelijk vastgelegd en door de werkgever schriftelijk aan de werknemer bevestigd en gehecht aan de arbeidsovereenkomst van werknemer.
g. Gemaakte afspraken over het meerkeuzesysteem blijven gelden bij wisseling van functie tenzij anders wordt overeenkomsten.
h. Ten aanzien van de uitvoering van de verschillende keuzemogelijkheden maakt de werkgever gebruik van de CAO-partijen vastgestelde (en op te vragen) ruilvoeten inzake:
• verlofsparen (langdurig betaald verlof);
• kopen van vakantiedagen en verkopen van roostervrijedagen;
• spaarloonregeling;
• PC-Prive;
• kinderopvang;
• aanvullende verzekeringen voor ANW-gat/AOW-gat en/of lijfrente en/of aanvullend pensioen (vroegpensioen en ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen).
Bedrijven die aan de Raamregeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden meedoen mogen de arbeidstijden ook vaststellen buiten het kader van de CAO, maar wel binnen het kader van de Arbeidstijdenwet. Daarvoor zijn de voorwaarden:
1. Bij de deelname van werknemers aan gewijzigde arbeidspatronen staat vrijwilligheid van de werknemer en de werkgever voorop.
2. De werkweek omvat maximaal 5 werkdagen.
3. De zaterdag en zondag zijn geen normale werkdagen.
4. Werken op zaterdag kan alleen in een schema van 4 dagen van 9 uur, dan wel 9 uur en 23 minuten.
5. De uren van 6.00–21.00 uur vormen het dagvenster waarbinnen de normale arbeidsduur plaatsvindt.
6. Het normale arbeidspatroon en de normale arbeidsduur per dag, per week en per 3 maanden wordt schriftelijk vastgelegd.
7. Voor werkgevers, ook die met minder dan 10 werknemers, geldt dat de werkgever het verzoek van een werknemer om aanpassing van de arbeidsduur inwilligt, voor zover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
Voorbeelden van flexibele arbeidstijden zijn:
• een werkweek van 4 dagen met werkdagen van 9 uur en 23 minuten;
• een 4-daagse werkweek met werkdagen van 9 uur, door het inleveren van roostervrije en verlofdagen;
• inleveren van verlof- en roostervrijedagen om een werkweek van 5 maal 7 uur mogelijk te maken;
schuiven met begin- en eindtijden met dien verstande dat alle medewerkers gedurende bloktijden aanwezig zijn.
Daarbij moet steeds worden bedacht dat het niet altijd mogelijk is dat iedere werknemer een ander arbeidstijdenpatroon kan kiezen.
Het toepassen van het systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden kan gevolgen hebben voor de loonheffing, sociale zekerheid en andere arbeidsvoorwaarden. De gevolgen verschillen per bron en doel. In de specifieke regelingen komt uitgebreid aan de orde wat de consequenties zijn van het inwisselen van bronnen voor het doel dat in de betreffende uitvoeringsregeling aan de orde is. In deze Raamregeling worden de consequenties op hoofdlijnen behandeld.
a. Het inwisselen van roostervrije dagen voor een tijddoel (verlofsparen, extra vakantiedagen) heeft als consequentie dat de roostervrije dagen niet kunnen worden opgenomen.
b. Het inwisselen van een tijdbron voor een gelddoel heeft geen nadelige gevolgen voor brutosalaris, sociale zekerheid, loonheffing, pensioenopbouw, vakantie-opbouw en uitkeringen/toeslagen.
c. Het inwisselen van geldbronnen voor de verschillende gelddoelen en roostervrije dagen heeft gevolgen voor de loonheffing, de sociale zekerheid en andere arbeidsvoorwaarden. Het gaat om de volgende consequenties die verder mede bepaald worden door de persoonlijke omstandigheden van de werknemer:
• een verlaging van het brutosalaris of het inwisselen van andere brutosalarisbestanddelen zoals de vergoeding voor overuren en reisuren, heeft als consequentie dat de werknemer minder belasting betaalt;
• een verlaging van het brutosalaris en de vakantiewaarde kan leiden tot een lagere uitkering WW en WIA/WAO.
• het inwisselen van het brutosalaris heeft als consequentie dat de grondslag voor een aantal uitkeringen/toeslagen verlaagd wordt. Het gaat onder meer om de vakantiewaarde, die weliswaar onaangetast blijft maar daardoor niet wordt meegenomen in de ruilvoet, en de vergoedingen voor overwerk en reisuren.
d. De werkgever dient er zorg voor te dragen dat de premies voor bedrijfstakeigenregelingen, die bedoeld zijn voor enige uitkering aan de werknemer, worden betaald op basis van het loon alsof niet gebruik wordt gemaakt van deze regeling.
De specifieke consequenties voor de fiscus, uitkeringen en toeslagen en sociale zekerheid bij de verschillende keuzemogelijkheden worden behandeld in de specifieke regelingen.
a. Op de arbeidsverhoudingen zijn wettelijke bepalingen van toepassing. Het betreft onder meer de Wet Minimumloon, wettelijk minimum vakantiedagen en de minimum vakantietoeslag. Met deze dwingende wettelijke bepalingen zal bij de toepassing van het systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden rekening moeten worden gehouden.
b. Door de toepassing van het systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden veranderen de arbeidsvoorwaarden. De werkgever dient de werknemer te wijzen op de consequenties van bepaalde keuzes. Verder dient de tijdelijke wijziging van de arbeidsvoorwaarden in (een bijlage bij) de arbeidsovereenkomst te worden vastgelegd.
Het kopen van vakantiedagen, het verkopen van roostervrije dagen of het sparen voor langdurig betaald verlof (verlofsparen) hebben directe consequenties voor de beschikbare capaciteit aan personeel. Hieruit kunnen financiële en organisatorische problemen voortvloeien voor de werkgever. De werkgever heeft om die reden het recht het verzoek van de werknemer af te wijzen. Indien de werkgever de aanvraag afwijst dient dit met redenen te worden omkleed. Op nadrukkelijke wens van de werknemers zal de werkgever zoeken naar alternatieve mogelijkheden.
Het sparen voor een aanvullend pensioen verloopt via het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. Waarbij het rendement op de inleg gelijk is aan het rendement van het bedrijfstakpensioenfonds.
De waarde van de ingezette bron wordt door de werkgever overgemaakt aan Cordares. Van tevoren kan via de pensioeninformatielijn (020 – 583 40 40) informatie worden verkregen hoe hoog de aanvulling op het pensioen gaat zijn. Zolang er sprake is van een pensioengat zal de inzet de bron fiscaal aftrekbaar zijn.
Voor werknemers die niet vallen onder het bedrijfstakpensioenfonds treft de werkgever een gelijke regeling bij een verzekeraar.
Bij verlofsparen ontstaat voor de werknemer een verloftegoed. De werkgever draagt zorg voor een deugdelijke administratie van het verloftegoed en geeft de garantie dat wanneer ook de mogelijkheid wordt geboden voor sparen in tijd, het sparen van een dag verlof recht geeft op het opnemen van een extra verlofdag in de toekomst met doorbetaling op basis van een actuarieel bepaalde ruilvoet, rekening houdend met o.a. beleggingsopbrengst en sterfte. Dit laatste is collectief ondergebracht bij het Vakantiefonds.
Een belangrijk aspect van het systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden is dat de gemaakte keuzen gevolgen kunnen hebben voor andere arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid, de loonheffing, het wel of niet verplicht verzekerd zijn voor Ziekenfondswet, inkomensafhankelijke subsidies e.d. De werkgever is verplicht de werknemer zo goed als mogelijk is te wijzen op de consequenties van de gemaakte keuzen. De werknemer kan eventuele negatieve consequenties niet verhalen op de werkgever.
Door de invoering van het systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden zullen de reeds aangegane verplichtingen met de medewerkers conform de bestaande regelingen doorlopen. Nieuwe verplichtingen worden aangegaan conform de in het kader van het systeem van flexibele arbeidsvoorwaarden opgestelde regelingen.
Alle geschillen die mochten ontstaan omtrent de interpretatie/uitvoering van deze Raamregeling zijn in eerste instantie onderworpen aan de interne klachtenregeling van de werkgever. De werkgever en/of de werknemer kan advies vragen aan de begeleidingscommissie CAO à la Carte, bestaande uit twee vertegenwoordigers van de NOA, één van FNV Bouw en één van Houten Bouwbond CNV.
In situaties waarin onderhavige Raamregeling niet voorziet, beslist de werkgever.
Deze regeling kan worden aangehaald als „Raamregeling Flexibele Arbeidsvoorwaarden’’.
Individugericht bedrijfsgezondheidszorgpakket
Het pakket individugerichte preventiezorg: de werkgever is vrij in de keuze van de arbodienst voor de uitvoering van het individugerichte pakket preventiezorg. Voorwaarde hierbij is, dat de arbodienst een samenwerkingsovereenkomst heeft met Arbouw.
Het pakket individugerichte preventiezorg, als bedoeld in artikel 58A lid 3 omvat:
1. Een intredekeuring. De intredekeuring is een functiegericht onderzoek, waarbij zorgvuldige afweging plaatsvindt van de belasting van het werk en de belastbaarheid van de werknemer. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bouwspecifieke beoordelingsrichtlijnen „Arbeidsgeschiktheid’’ van de Stichting Arbouw.
2. Het Arbeids Gezondheidskundig Onderzoek voor Jongeren op vrijwillige basis, een jaar na intrede in de bedrijfstak, waarbij de afweging tussen de belasting van het werk en de belastbaarheid van de werknemer zal plaatsvinden en de werknemer een gericht advies krijgt met betrekking tot een gezonde en veilige invulling van de functie.
3. Het Periodiek Arbeids Gezondheidskundig Onderzoek (PAGO). Dit PAGO vangt aan op de leeftijd van 16 jaar en vervolgens op de leeftijden 20, 24, 28, 32, 36, 40, 42, 44, 46, 48, 50, 52, 54, 56, 58, 60, 62 jaar. Daarna individueel op indicatie.
4. Een Arbo-spreekuur, dat de werknemer spontaan kan bezoeken.
5. Vervolgactiviteiten, voorzover de hiervoor genoemde activiteiten daartoe aanleiding geven.
6. De activiteiten in het kader van het individugerichte pakket preventiezorg worden uitgevoerd door gecertificeerde arbodiensten, die voldoen aan door de Stichting Arbouw vastgestelde kwaliteitseisen. De arbodiensten zijn verplicht de door hen verzamelde werknemersgegevens door te geven aan de Stichting Arbouw op een wijze die door de Stichting Arbouw is voorgeschreven. Voornoemde activiteiten worden door de Stichting Arbouw aan de arbodienst vergoed op basis van contractuele afspraken.
7. Periodiek onderzoek, gericht op beroepen, waaraan bijzondere gezondheidsrisico’s zijn verbonden of waarbij de juiste taakuitoefening van groot belang is voor de veiligheid van de betrokkene en/of van andere werknemers.
Het GPO wordt met de extra frequentie in aanvulling op het PAGO uitgevoerd. Daarbij kan de werknemer op de PAGO-gerechtigde leeftijden op normale wijze van het PAGO gebruik maken, waarbij rekening wordt gehouden met de gezondheidsrisico’s van de desbetreffende beroepen.
Het arbobeleidsplan
1. Doel
Het bevorderen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid van de werknemers in verband met de arbeid als integraal onderdeel van het bedrijfsbeleid.
2. Basis
Het Arbobeleidsplan wordt opgesteld op basis van een analyse van binnen het bedrijf voorkomende risico’s in verband met de arbeid, alsmede een analyse van op ziekte en ongevallen betrekking hebbende verzuimgegevens binnen het bedrijf.
3. Maatregelen
• Het ontwikkelen van activiteiten ter bevordering van de veiligheid en ter bescherming van de gezondheid door het treffen van maatregelen van technische aard en/of organisatorische aard of door het aanwenden van persoonlijke beschermingsmiddelen.
• Richten van het aankoopbeleid van materialen en materieel op producten die voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers niet of het minst schadelijk zijn.
• Het in verband met de zorg voor de veiligheid en de gezondheid vastleggen van de onderscheiden bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de in dienst van het bedrijf en op het object werkzame personen, rekening houdend met de betreffende taak- en functiebeschrijvingen.
• Het uitvoeren van systematische controle op de uitvoering van de te treffen maatregelen en de werkmethoden, alsmede een juist gebruik van materiaal en materieel.
• Het organiseren van introductie, voorlichting en onderricht van in dienst zijnde en nieuwe werknemers met betrekking tot het veilig en gezond uitvoeren van werkzaamheden, met speciale aandacht voor de doelmatige begeleiding van jeugdige werknemers.
• Het treffen van voorzieningen opdat de werknemers in het bedrijf gebruik kunnen maken van het door de Stichting Arbouw vastgestelde, op het individu gerichte pakket bedrijfsgezondheidszorg.
• Het eventueel inschakelen van deskundigen voor de aanvang van het werk of tijdens de werkzaamheden, wanneer sprake is van een omvangrijk object of van een object met bijzondere veiligheids- of gezondheidsrisico’s.
• Het opstellen van een objectplan bij grote objecten hetgeen inhoudt het kiezen van een planmatige aanpak van de BGZ/BVZ per afzonderlijke fase van het bouwproces alsmede het maken van nadere afspraken/regelingen voor kleinere objecten.
• Het opstellen van een procedure met betrekking tot de controle op, de uitvoering van en de rapportage over het arbobeleidsplan.
Persoonlijke Beschermingsmiddelen
GEHOORBESCHERMING | ADEMBESCHERMING | HANDSCHOENEN | VEILIGHEIDSBRIL | BESCHERMENDE KLEDING | VEILIGHEIDS-SCHOENEN | |
---|---|---|---|---|---|---|
MINERAALGEBONDEN VLOEREN | Bij hakken en frezen | P3 stofmasker bij schuren, frezen en aanmaken specie | Bij gebruik van zoutzuur en cement | Bij hakken, schuren en frezen en gebruik van zoutzuur | Kniebeschermers of knielappen en beschermende overall | Veiligheids laarzen of schoenen |
KUNSTSTOF-GEBONDEN VLOEREN | Bij hakken, frezen en stralen | AP2 gas- of stofmasker tijdens aanmaken en aanbrengen (bij oplosmiddelvrije kunststoffen is geen filtermasker nodig) en P3 stofmasker bij hakken etc. | Chemicaliënbestendige handschoenen tijdens aanmaken en aanbrengen | Bij hakken en frezen en wanneer oogcontact mogelijk is met agressieve stoffen | Lange mouwen, kniebeschermers en beschermende overall | Chemicaliënbestendige laarzen of veiligheidsschoenen |
HANDMATIG STUKADOREN | Bij hakken, frezen en slopen | P2 stofmasker bij aanmaken specie en P3 stofmasker bij hakken, enz. | Bij hakken frezen en slopen werkhandschoenen | Bij hakken, frezen en slopen | Veiligheidsschoenen | |
SPUITEN VAN WANDEN EN PLAFONDS | Bij spuiten met hoge druk | P2 stofmasker bij aanmaken en spuiten | Beschermende handschoenen | Oogbescherming toepassen | Beschermende overall | Veiligheidsschoenen |
DROOGBOUW EN GLAS-/STEENWOL | Bij mechanisch zagen, boren en vastzetten | P2 stofmasker tijdens zagen P3 stofmasker tijdens boren | Werkhandschoenen | Bij zagen | Lange mouwen | Veiligheidsschoenen |
BETON-REPARATIE/IMPREGNEREN | Bij breekhamer | AP2 masker tijdens verwerking 2-componentenprodukten en P3 stofmasker bij hakken, enz. | Chemicaliënbestendige handschoenen (soort afhankelijk van product) | Bij sloopwerkzaamheden en wanneer er oogcontact mogelijk is | Beschermende overall | Veiligheidsschoenen |
Reglement fysiotherapie
Werkgevers waarop de CAO Afbouw van toepassing is hebben een collectieve verzekering behandelingen fysiotherapie afgesloten voor de periode 1 januari 2006 tot 1 januari 2008.
Iedere werknemer waarop de CAO Afbouw van toepassing is en waarvoor de premie voor de verzekering behandelingen fysiotherapie wordt afgedragen heeft met inachtneming van de bepalingen van dit reglement recht op volledige vergoeding van behandelingen fysiotherapie door een fysiotherapeut.
De volledige vergoeding voor behandelingen fysiotherapie wordt toegekend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de behandelingen moeten op medische indicatie zijn voorgeschreven door een arts of medisch-specialist;
b. de behandelingen moeten worden uitgevoerd door een fysiotherapeut die als zodanig geregistreerd staat in het register zoals bedoeld in artikel 3 van de wet BIG, dan wel door een heilgymnast masseur die geregistreerd staat in het register zoals bedoeld in artikel 108 wet BIG;
c. de aanspraak op vergoeding van kosten van fysiotherapie, wordt naar inhoud en omvang bepaald door de wetenschap en praktijk, dan wel, bij het ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten. De verzekerde heeft slechts recht op zorg voor zover hij daarop naar de mening van de arts of medisch-specialist naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen;
d. de behandelingen moeten hebben plaatsgevonden gedurende zowel het dienstverband met een werkgever waarop de CAO Afbouw van toepassing is als de looptijd van dit reglement.
Er zal geen vergoeding worden gegeven indien:
a. behandelingen fysiotherapie vallen onder de Basisverzekering volgens de Zorgverzekeringswet;
b. behandelingen fysiotherapie vallen onder een door de werknemer vrijwillig gekozen eigen risico van de Basisverzekering volgens de Zorgverzekeringswet;
c. behandelingen fysiotherapie (tevens) voor vergoeding in aanmerking komen op grond van enige wet of (sociale) voorziening of een andere (aanvullende of speciale) door of ten behoeve van de werknemer afgesloten verzekering, al dan niet van oudere datum, of voor vergoeding onder een andere verzekering in aanmerking zouden komen indien de door de werkgevers afgesloten collectieve verzekering fysiotherapie niet zou hebben bestaan.
1. Aanvragen voor vergoeding behandelingen fysiotherapie dienen door de werknemer te worden ingediend bij:
WUTHRICH
Afdeling Variaschade
Postbus 14092
3508 SC UTRECHT
Fax: 030-2549107
E-mail: fysiotherapiewuthrich.nl
2. Aanvragen dienen door de werknemer te worden ingediend met behulp van het officiële aanvraagformulier vergoeding behandelingen fysiotherapie. Dit formulier kan worden gedownload via www.wuthrich.nl/fysio of worden aangevraagd bij CAO-partijen. De werknemer is gehouden de volgende bewijsstukken met het door de werknemer volledig ingevulde en ondertekende formulier aanvraag vergoeding behandelingen fysiotherapie mee te sturen:
a. verklaring (kopie uitkeringsbericht) van de zorgverzekeraar(s) dat kosten van behandelingen fysiotherapie niet voor vergoeding in aanmerking komen op de Basisverzekering volgens de Zorgverzekeringswet en/of een eventueel afgesloten andere (aanvullende of speciale) verzekering;
b. voldoende gespecificeerde originele factuur van de behandelend fysiotherapeut; uit deze factuur dienen in ieder geval te blijken het aantal behandelingen, de behandelingsdata, het gehanteerde tarief en de volledige NAW-gegevens van de behandelend fysiotherapeut.
3. Indien door WUTHRICH in aanvulling op de stukken zoals vermeld in lid 2 van dit artikel voor de beoordeling van de aanvraag nadere gegevens of inlichtingen worden verlangd, is de werknemer gehouden deze informatie te verstrekken voor zover de aanvraag verband houdt met het verzoek over te gaan tot vergoeding van de behandelingen.
4. Aanvragen voor vergoeding kunnen worden ingediend tot uiterlijk 6 maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de behandeling heeft plaatsgehad.
De vergoeding wordt, nadat de aanvraag door WUTHRICH akkoord is bevonden, binnen drie weken door WUTHRICH betaalbaar gesteld op het door de werknemer aangegeven bank- of gironummer van de werknemer.
Indien uit onderzoek van WUTHRICH (of een door haar aangewezen externe deskundige) dan wel werkgevers- of werknemersorganisaties welke partij zijn bij de CAO Afbouw blijkt dat een werknemer vergoeding voor behandelingen fysiotherapie heeft gevorderd, terwijl niet aan de voorwaarden is voldaan, zal, indien de vergoeding daarvoor reeds heeft plaatsgevonden, terugvordering daarvan geschieden, zulks met inbegrip van de kosten van het onderzoek en de wettelijke rente over hetgeen wordt teruggevorderd.
2. Geschillen voortvloeiende uit dit reglement zullen – alvorens te worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Utrecht – worden voorgelegd aan een commissie bestaande uit sociale partners en verzekeraar. De commissie beslist bij unanimiteit van stemmen.
Van toepassing zijnde bepalingen inzake artikel 2A
1.Maximale werktijden en minimale rusttijden
• Lid 1, lid 2a, lid 2b, lid 4 en lid 5.
• Voor lid 4 is de toestemming van de ondernemingsraad niet aan de orde.
• De toestemming van de ondernemingsraad is niet aan de orde.
Het hele artikel is van toepassing, met uitzondering van onderstaande:
• Lid 1o voor zover het de medische keuring in het kader van de WAO/WIA betreft.
• Lid 1p.
Het hele artikel is van toepassing. Voor lid 2 geldt de volgende verduidelijking:
• Onder de duur van de reis als bedoeld in lid 1 wordt verstaan de tijdsduur welke wordt gereid van de tijdelijke verblijfplaats in Nederland tot het werk en terug.
2.Minimum aantal vakantiedagen, gedurende welke de verplichting van de werkgever om loon te betalen bestaat
• Lid 1 t/m lid 6, lid 8, lid 10.
• Lid 9, voor zover het gaat om het recht op 3 weken aaneengesloten vakantie.
• Lid 1 en lid 3.
3.Minimumlonen, daaronder begrepen vergoedingen voor overwerk en daaronder niet begrepen aanvullende bedrijfspensioenregelingen
• Lid 1.
Het hele artikel is van toepassing, met uitzondering van onderstaande:
• Lid 2a.
• Lid 1.
• Lid 1 en Lid 2.
4.Voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers in het bijzonder voor uitzendbedrijven
Voor de arbeidsvoorwaarden voor ter beschikking gestelde werknemers wordt verwezen naar artikel 2B van deze CAO en naar de CAO voor Uitzendkrachten 2004–2009.
5.Gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk
• Lid 1 en 2.
Het hele artikel is van toepassing, met uitzondering van lid 2b.
Voor lid 2a geldt dat alleen onderstaande tekst geldt:
• In geval van werkverhindering door vorst zal de werkgever de werknemer 100% van het in deze overeenkomst vastgestelde vast overeengekomen loon betalen.
• Lid 2 en lid 4.
• Lid 1 t/m lid 6.
• Lid 8.
6.Beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zwangere of pas bevallen vrouwen, kinderen en jongeren
Geen artikelen van toepassing.
7.Gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsmede andere bepalingen inzake niet-discriminatie
Geen artikelen van toepassing.
Voor UTA-personeel zijn de onderstaande bepalingen van toepassing.
1.Maximale werktijden en minimale rusttijden
• De toestemming van de ondernemingsraad is niet aan de orde.
Het hele artikel is van toepassing, met uitzondering van onderstaande:
• Lid 5.
• Lid 7 voor zover het de medische keuring in het kader van de WAO/WIA betreft.
2.Minimum aantal vakantiedagen, gedurende welke de verplichting van de werkgever om loon te betalen bestaat
• Lid 1 t/m lid 7, lid 12 en lid 13.
Het hele artikel is van toepassing, met uitzondering van onderstaande:
• In lid 2 vervalt de verplichting om te voldoen aan de bijdrage en premieverplichtingen.
3.Minimumlonen, daaronder begrepen vergoedingen voor overwerk en daaronder niet begrepen aanvullende bedrijfspensioenregelingen
• Lid 3 t/m lid 9 en lid 13.
4.Voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers in het bijzonder voor uitzendbedrijven
Voor de arbeidsvoorwaarden voor ter beschikking gestelde werknemers wordt verwezen naar artikel 2B van deze CAO en naar de CAO voor Uitzendkrachten 2004–2009.
5.Gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk
Geen artikelen van toepassing.
6.Beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zwangere of pas bevallen vrouwen, kinderen en jongeren
Geen artikelen van toepassing.
7.Gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsmede andere bepalingen inzake niet-discriminatie
Geen artikelen van toepassing.
Inzake naleving zijn onderstaande bepalingen van toepassing:
Individuele arbeidsovereenkomst
Arbeid
Loon
Arbeidsomstandigheden
STATUTEN STICHTING VAKANTIEFONDS AFBOUW
1. De stichting draagt de naam: Stichting Vakantiefonds Afbouw.
2. De stichting is gevestigd te Rijswijk.
In deze statuten wordt verstaan onder:
a. Vakantiefonds: de in artikel 1 genoemde stichting;
b. cao: collectieve arbeidsovereenkomst Afbouw;
c. werkgever: de werkgever in de zin van de cao Afbouw;
d. werknemer: de werknemer in de zin van de cao Afbouw;
e. bestuur: het bestuur als bedoeld in artikel 10 van de statuten;
f. reglement: een reglement als bedoeld in artikel 14 van de statuten;
g. administratie: het door het bestuur aangewezen administratiekantoor ter uitvoering van dit reglement.
Het Vakantiefonds heeft ten doel in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen in artikel 4 van de cao en/of loonregelingen en overeenkomstig bij reglement vast te stellen bepalingen, aan de werknemers vergoeding te verschaffen wegens loonderving bij vakantiedagen en algemeen erkende feestdagen en daarmee bij cao gelijkgestelde dagen, vakantietoeslag alsmede eventuele andere daarmee verband houdende uitkeringen te doen en het geven en/of doen geven van voorlichting over doelstellingen en activiteiten van het fonds.
1. In het Vakantiefonds wordt deelgenomen door de werkgevers en de werknemers waarop de CAO van toepassing is.
2. De statuten en de op basis van de statuten vastgestelde reglementen worden geacht onderdeel te zijn van de cao.
Het Vakantiefonds is opgericht voor onbepaalde tijd.
De geldmiddelen van het Vakantiefonds bestaan uit:
a. het stichtingskapitaal;
b. de door de werkgevers in het Vakantiefonds gestorte bedragen bedoeld in artikel 7;
c. de opbrengst van de in artikel 7 bedoelde opslag voor administratiekosten;
d. de opbrengst van de in artikel 8 bedoelde inhouding voor administratiekosten;
e. renten;
f. andere baten.
1. Ter uitvoering van het doel worden de door partijen bij de in artikel 4 genoemde cao vast te stellen bedragen voor de opbouw van vakantiewaarden – al dan niet verhoogd met een opslag voor administratiekosten – door de werkgever aan het Vakantiefonds betaald.
2. Indien in enig boekjaar de opbrengst van de in het vorige lid bedoelde middelen groter is dan het totaal van de uitgaven van het fonds dan wordt het overschot ten gunste van het volgende boekjaar gebracht.
3. Indien in enig boekjaar de opbrengst van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde middelen kleiner is dan het totaal van de uitgaven van het fonds dan wordt het nadelig verschil ten laste van het volgende boekjaar gebracht.
4. Bij de jaarlijkse vaststelling van de in artikel 4 bedoelde bedragen bestemd voor de opbouw van de vakantiewaarden wordt rekening gehouden met het saldo van het Vakantiefonds zoals dat blijkt uit de laatstelijk vastgestelde balans.
De geldswaarde van de opgebouwde vakantiewaarden wordt – al dan niet onder inhouding van een bij reglement vast te stellen bijdrage voor administratiekosten – aan de werknemer uitbetaald.
Het Vakantiefonds draagt zijn administratie op aan de administratie.
1. Het bestuur van het Vakantiefonds bestaat uit zes leden. De benoeming geschiedt als volgt:
– drie door de NOA
– twee door FNV Bouw;
– een door de Hout- en Bouwbond CNV.
2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door overlijden, door intrekking van de benoeming door het orgaan dat het betrokken bestuurslid heeft aangewezen of door het bedanken van betrokkene.
3. Ter vervanging van elk bestuurslid kan een plaatsvervangend lid benoemd worden. Hetgeen is bepaald ten aanzien van bestuursleden geldt evenzeer voor plaatsvervangende leden.
4. De leden van het bestuur en de directie mogen niet deelnemen aan leveringen of aannemingen ten behoeve van het Vakantiefonds of belang hebben bij de belegging van zijn gelden.
1. Het aantal stemmen dat elk bestuurslid uitbrengt wordt zodanig bepaald dat het aantal stemmen aan werkgeverszijde even groot is als het aantal stemmen aan werknemerszijde.
2. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden aan werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden aan werknemerszijde dan brengen de leden van die groep waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de leden van de andere groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal. De leden van de andere groep brengen in dat geval ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de grootste groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal.
3. Voorzover in deze statuten niet anders is bepaald kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.
4. Door het bestuur worden geen beslissingen genomen indien niet meer dan de helft van het aantal bestuursleden aanwezig is. Indien het vereiste aantal bestuursleden in een vergadering niet aanwezig is kan in een volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen waarover wegens het ontbreken van het quorum in eerstbedoelde vergadering geen besluit kan worden genomen.
5. Het bestuur kan slechts besluiten nemen indien ter vergadering ten minste één lid van werkgeverszijde en één lid van werknemerszijde aanwezig is.
Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden delegeren aan de administratie en/of aan door het bestuur, al dan niet geheel uit zijn midden, benoemde paritaire commissies waarbij aan deze commissies toestemming kan worden verleend, volgens door het bestuur te stellen richtlijnen, een deel van deze bevoegdheden weer over te dragen aan de administratie. De gedelegeerde bevoegdheden worden door de commissies en de administratie uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.
1. Het bestuur benoemt uit zijn midden twee voorzitters: een van werkgeverszijde en een van werknemerszijde; deze vertegenwoordigen tezamen het Vakantiefonds in en buiten rechte.
2. Om beurten treden de voorzitters voor de tijd van een kalenderjaar als voorzitter en als tweede voorzitter op.
3. Het bestuur kiest uit zijn midden twee secretarissen: een van werkgeverszijde en een van werknemerszijde. Indien als voorzitter een werkgeversvertegenwoordiger fungeert, fungeert als secretaris de secretaris van werknemerszijde en omgekeerd.
1. Het bestuur stelt een of meer reglementen vast waarin wordt geregeld de wijze waarop het doel van het Vakantiefonds zal worden bereikt alsmede die zaken die nadere voorziening behoeven. Het bestuur is zelfstandig bevoegd wijzigingen in een reglement aan te brengen.
2. Het reglement en eventuele wijzigingen daarin treedt niet in werking alvorens, krachtens goedkeuring door de partijen bij de in artikel 4 van deze statuten genoemde cao.
3. Ter verkrijging van de in het voorgaande lid bedoelde goedkeuring wordt het reglement (of worden de wijzigingen) toegezonden aan de organisaties die partij zijn bij de cao. Een organisatie wordt geacht goedkeuring te hebben verleend indien die organisatie niet binnen acht weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van op schrift gestelde bezwaren.
4. Een reglement en de in een reglement aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken, of onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Den Haag.
1. Het bestuur is belast met het beheer van het Vakantiefonds. Het is bevoegd uit naam van het Vakantiefonds alle handelingen te verrichten die met de doelstelling in overeenstemming zijn en die niet bij of krachtens deze statuten aan de bevoegdheid van het bestuur onttrokken zijn.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 291 tweede lid van Boek 2 BW omvat de bevoegdheid van het bestuur mede het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen en het sluiten van overeenkomsten waarbij het Vakantiefonds zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.
3. De beleggingen van het Vakantiefonds zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden dat:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.
4. De aan het Vakantiefonds toebehorende zaken worden als zij niet ten kantore worden gehouden in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.
5. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar.
1. Het boekjaar van het Vakantiefonds loopt van één januari tot en met een en dertig december.
2. Het bestuur benoemt een externe registeraccountant of een daartoe gekwalificeerde accountant-administratieconsulent aan wie de controle van de jaarrekening wordt opgedragen.
3. De registeraccountant of de daartoe gekwalificeerde accountant-administratieconsulent is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desgevraagd worden getoond.
4. De registeraccountant of de daartoe gekwalificeerde accountant-administratieconsulent brengt ten minste eenmaal per jaar aan het bestuur verslag uit van zijn bevindingen.
5. Het bestuur legt van zijn beleid jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording aan partijen bij de cao af door middel van een verslag. Het verslag is gespecificeerd volgens de bestedingsdoelen en activiteiten van het fonds en wordt gecontroleerd door de externe registeraccountant, uit welke stukken moet blijken dat de uitgaven conform de bestedingsdoelen zijn gedaan.
6. Het in het vijfde lid bedoelde verslag bevat:
a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;
b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een rekening van baten en lasten, vergezeld van een verklaring van de registeraccountant of de daartoe gekwalificeerde accountant-administratieconsulent terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;
c. in voorkomende gevallen, mededelingen omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglement(en) hebben plaatsgehad.
7. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken bij de cao.
8. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden ter inzage van de bij het Vakantiefonds betrokken werkgevers en werknemers gelegd:
a. ten kantore van het Vakantiefonds;
b. op een of meer door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
9. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag aan de bij het Vakantiefonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
10. Jaarlijks wordt door het bestuur voor aanvang van het volgende boekjaar een begroting opgesteld van de in het volgende boekjaar te verwachten inkomsten en uitgaven ingericht en gespecificeerd volgens de bestedingsdoelen van het Vakantiefonds. Deze begroting ligt voor bij het Vakantiefonds betrokken werkgevers en werknemers ter inzage ten kantore van het Vakantiefonds en wordt op aanvraag aan de bij het Vakantiefonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
1. Wijzigingen in de statuten kunnen worden aangebracht bij besluit van het bestuur.
2. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen in een bijzondere daartoe uitgeschreven vergadering waarop ten minste twee werkgevers- en ten minste twee werknemerslid van het bestuur aanwezig is. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden.
3. Indien op een vergadering waarin een statutenwijziging zal worden behandeld niet het voor het nemen van een besluit vereiste aantal leden aanwezig is zal binnen een maand nadien een tweede vergadering worden gehouden. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden. Het bestuur is bevoegd tot het nemen van een besluit ongeacht het ter vergadering aanwezige aantal leden.
4. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen met een meerderheid van twee derde der uitgebrachte geldige stemmen.
5. Een statutenwijziging treedt in werking indien deze krachtens goedkeuring door de partijen bij de cao is aanvaard. Ter verkrijging van de goedkeuring wordt de wijziging toegezonden aan de organisaties die partij zijn bij de cao. Een organisatie wordt geacht goedkeuring te hebben verleend indien die organisatie niet binnen acht weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van op schrift gestelde bezwaren.
6. De statuten en de in de statuten aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken, of onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Den Haag.
1. Voor een besluit tot ontbinding van het Vakantiefonds gelden dezelfde bepalingen als voor een besluit tot wijziging van de statuten.
2. In geval van ontbinding zal het bestuur – met een meerderheid en op een wijze als genoemd in lid 5 van het voorgaande artikel met de liquidatie zijn belast, tenzij de organisaties die partij zijn bij de cao een ander besluit nemen.
3. Het bestuur beslist over de bestemming van een batig saldo. Een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van het Vakantiefonds. Een nadelig saldo dient door de werkgevers te worden opgebracht.
Als de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe de wens te kennen geeft wordt in overleg tussen de minister en het bestuur een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt daartoe alle voor het bestuur bestemde stukken.
In alle gevallen waarin niet door deze statuten of de reglementen van de stichting is voorzien beslist het bestuur.
In dit reglement wordt verstaan onder:
– het Vakantiefonds:
de Stichting Vakantiefonds Afbouw, gevestigd te Rijswijk;
– de statuten:
de statuten van het Vakantiefonds;
– het bestuur:
het bestuur van het Vakantiefonds;
– de CAO:
de CAO Afbouw;
– de werkgever:
de werkgever op wie de bepalingen van één van de CAO van toepassing zijn;
– de werknemer:
de werknemer op wie de bepalingen van één van de CAO van toepassing zijn verlofdagen: de in de CAO bedoelde vakantiedagen, feestdagen en daarmee gelijkgestelde dagen.
– het rechtjaar:
de periode die begint met ingang van de zeventiende week van het kalenderjaar en eindigt aan het einde van de zestiende week van het daaropvolgende kalenderjaar;
– het loon:
het vast overeengekomen loon als omschreven in de CAO;
– het vakantiewaardepercentage:
het vastgestelde percentage voor de opbouw van de loonderving tijdens de verlofdagen en de vakantietoeslag (in de CAO aangeduid als „uniform percentage’’);
– de vakantiewaarde:
het ten gunste van een werknemer bij het Vakantiefonds in diens tegoed geboekte geldbedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het voor die werknemer geldende vakantiewaardepercentage met het loon;
– het vakantiebijdragepercentage:
het percentage van het loon dat de werkgever periodiek aan het Vakantiefonds dient af te dragen;
– het kortingspercentage:
het verschil tussen het vakantiewaarde-percentage en het vakantiebijdragepercentage;
– de loonkosten:
het loon, alsmede de werkgeversbijdrage sociale verzekeringswetten en de premies en bijdragen ingevolge de CAO.
1. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op. Deze begroting wordt aan belanghebbenden op verzoek ter inzage beschikbaar gesteld.
2. Het vakantiewaardepercentage, het vakantiebijdragepercentage en het kortingspercentage worden jaarlijks door het bestuur vastgesteld na goedkeuring door partijen bij de CAO.
4. Het vakantiebijdragepercentage is door de werkgever verschuldigd over het loon.
1. De betaling van de verschuldigde bijdrage dient binnen veertien dagen na een periode van vier weken te hebben plaatsgevonden.
2. Indien deze betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden is de werkgever in verzuim.
3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.
4. Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente.
De vakantiewaarden zijn bestemd ter financiering van de verlofdagen en van de vakantietoeslag.
Indien door de werkgever geen betalingen voor een bij hem in dienst zijnde werknemer zijn verricht, vindt over maximaal twee perioden bijboeking van rechten plaats met dien verstande dat de bijboeking wordt gestaakt op het moment dat die werkgever meer dan twee perioden betalingsachterstand heeft. De werknemer verleent het Vakantiefonds een onherroepelijke last om de door de werkgever ter zake van deze rechten verschuldigde bijdrage namens hem in te vorderen. De last aan het Vakantiefonds omvat mede het invorderen van deze bijdrage bij verzekeraars of derden anders dan de werkgever, die naar de mening van het Vakantiefonds verplicht zijn om deze bijdrage of (schade)vergoeding in verband met deze bijdrage te voldoen. Uitdrukkelijk is hierin begrepen het Uitvoeringbesluit Werknemersverzekeringen (UWV) bedoeld in artikel 61 e.v. WW.
1. Het dagbedrag dat de werknemer ter gelegenheid van de verlofdagen uit zijn tegoed kan opnemen wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld.
2. Voor een verlofdag wordt slechts tot uitbetaling overgegaan indien een schriftelijke verklaring van de werkgever wordt overlegd waaruit blijkt dat deze met het opnemen van de verlofdag akkoord gaat en mits het tegoed van de werknemer toereikend is.
3. Verzoeken tot uitbetaling van dagbedragen dienen door de werknemer op een door het bestuur aan te geven wijze en plaats te worden ingediend.
4. De niet eerder uitbetaalde vakantiewaarden worden vóór de jaarlijkse zomervakantie giraal aan de werknemer uitbetaald.
5. De werknemer heeft het recht om maximaal zes vakantiedagen mee te nemen naar het volgende jaar.
1. Vóór het tijdstip waarop uitbetaling van vakantiewaarden mogelijk is, is de aanspraak van de werknemer op zijn tegoed onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid is uitbetaling van vakantiewaarden mogelijk:
– op het moment dat de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, tenzij de werknemer in dienstbetrekking blijft werken;
– indien de werknemer gebruik maakt van een regeling voor vervroegde uittreding (vut)of vroegpensionering;
– indien de werknemer emigreert;
– indien de werknemer overlijdt;
– indien aan de werknemer een uitkering wordt toegekend krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktsheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 procent;
– indien de werknemer definitief vertrekt uit de bedrijfstak.
De vakantiewaarden zullen door het Vakantiefonds aan de werknemers worden uitbetaald tot maximaal vijf jaar na afloop van het rechtjaar. Na afloop van voormelde termijn zal uitbetaling niet meer geschieden.
UITKERINGEN AAN WERKNEMERS BIJ CURSUS
1. Werknemers die als gevolg van het volgen van een omscholings- of herscholingscursus aan een centrum voor vakopleiding van volwassenen of het afleggen van een examen aan een centrum voor vakopleiding van volwassenen, gedurende de loop van een rechtjaar vakantiewaarden derven hebben recht op een uitkering van het Vakantiefonds.
2. De werknemer dient in het jaar direct voorafgaande aan de onderbreking van zijn werkzaamheden wegens scholing of het afleggen van een examen ten minste 65 dagen als werknemer te hebben gewerkt.
3. Het dienstverband mag tijdens de vakantieperiode niet verbroken zijn.
4. De hoogte van deze uitkering wordt door het bestuur bepaald.
5. De hoogte van de aanvullende uitkeringen kan ten aanzien van elk van de hiervoor genoemde groepen van werknemers verschillen.
1. Overeenkomstig het bepaalde in de CAO hebben oudere werknemers recht op extra verlofdagen met behoud van loondoorbetaling door de werkgever.
2. Aan de werkgever worden onder de voorwaarden die de CAO stelt de loonkosten over deze dagen vergoed.
3. De werkgever dient deze loonkosten uiterlijk binnen zes maanden na het opnemen van de extra verlofdag bij het Vakantiefonds te declareren.
4. Na deze termijn ontvangen aanvragen worden niet vergoed.
5. De over enig rechtjaar opgebouwde extra verlofdagen dienen uiterlijk op de laatste dag van het kalenderjaar waarin dat rechtjaar eindigt te zijn opgenomen. Nadien opgenomen dagen komen niet voor vergoeding door het Vakantiefonds in aanmerking.
6. De werknemer wiens dienstverband tijdens arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd heeft recht op uitbetaling van het loon over de opgebouwde maar niet opgenomen extra verlofdagen.
7. Laatstbedoelde werknemer dient daartoe binnen zes maanden na beëindiging van het dienstverband een verzoek in te dienen bij zijn werkgever. Het ingevolge de eerste volzin aan de werknemer uitbetaalde loon kan de werkgever bij het Vakantiefonds declareren.
1. Bij een bedrijfssluiting als gevolg van vakantie heeft de werknemer die na het verlaten van een school niet kan beschikken over voldoende vakantierechten recht op doorbetaling van het loon en kan de werkgever de loonkosten en de bedrijfstakeigenregelingenbijdragen die hij daarnaast dient te betalen, declareren bij het Vakantiefonds, indien:
– een werknemer jonger is dan 22 jaar en
– hij een leer-/arbeidsovereenkomst of praktijk-/arbeidsovereenkomst heeft en
– hij voorafgaande aan die arbeidsovereenkomst volledig dagonderwijs genoot en
– het dienstverband tijdens de vakantiebedrijfssluiting niet is verbroken en
– de werknemer ten minste vijf weken direct voorafgaande aan de bedrijfssluiting heeft gewerkt en
– de werknemer in de periode tussen het verlaten van de school en het aangaan van het dienstverband niet werkzaam is geweest in een andere bedrijfstak dan die van het stukadoors-, afbouw- en terrazzo/vloerenbedrijf.
2. Aan de werkgever worden de loonkosten over deze dagen vergoed.
3. De werkgever dient deze loonkosten uiterlijk binnen zes maanden na de bedrijfssluiting bij het Vakantiefonds te declareren.
Als de werkgever ten tijde van de vaststelling van de vergoedingen ingevolge de artikelen 9 en 10 van het reglement door het Vakantiefonds een opeisbare schuld aan het fonds heeft wordt deze schuld met de te betalen bedragen verrekend.
1. Indien de werkgever desverlangd de juistheid van een door het Vakantiefonds betaalbaar gestelde declaratiestaat niet aantoont, dient hij het betrokken bedrag aan het Vakantiefonds terug te betalen.
2. Het bestuur kan bovendien beslissen dat de werkgever een boete aan het Vakantiefonds verschuldigd is.
3. In geval van opzet en grove schuld van de werkgever geldt bij een eerste overtreding een boete van 25% van het betrokken bedrag, bij een tweede overtreding een boete van 50% van het in het betrokken bedrag en bij een derde en volgende overtreding een boete van 100% van het betrokken bedrag.
4. Bij elke ernstige of omvangrijke fraude van de werkgever geldt een boete van 100% van het betrokken bedrag.
5. Het bestuur kan de vordering verhogen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van betaling van dat bedrag aan de werkgever.
De werkgever en werknemer zijn verplicht aan het bestuur of een schriftelijk door hem gemachtigd persoon alle opgaven en inlichtingen te verstrekken die van hen worden verlangd ten behoeve van de uitvoering van de taak van het Vakantiefonds. De werkgever is desverlangd gehouden inzage van zijn boeken, bescheiden of andere stukken te geven, voor zover die betrekking hebben op de arbeid en het loon van de werknemer.
De werkgever is gehouden om op verzoek van het bestuur de juistheid van de ingediende declaratiestaat aan te tonen, bijvoorbeeld door overlegging van administratieve bescheiden.
1. Bij arbeid buiten Nederland, waarop de Nederlandse sociale verzekeringswetten van toepassing zijn, terwijl de bepalingen van de Cao en loonregelingen van toepassing zouden zijn geweest, indien overeenkomstige werkzaamheden in Nederland verricht zouden zijn, kunnen de werkgever en de werknemer overeenkomen dat vakantiewaarden worden opgebouwd met inachtneming van de bepalingen van dit reglement.
2. Voor de bepaling van het loon waarover vakantiewaarden worden opgebouwd wordt uitgegaan van het loon dat de werknemer zou verdienen indien hij gelijksoortige arbeid in Nederland verricht.
Het bestuur is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich bij de toepassing van dit reglement voordoen.
Teneinde een efficiënte werking van het Vakantiefonds te verzekeren, kunnen door het bestuur nadere voorschriften gegeven worden, in overeenstemming met de bepalingen der statuten en van dit reglement, mits deze voorschriften niet in strijd komen met één of meer bepalingen van de Cao.
STATUTEN STICHTING RISICOFONDS AFBOUW
1. De stichting draagt de naam: „Stichting Risicofonds Afbouw’’.
2. De stichting is gevestigd te Rijswijk.
In deze statuten wordt verstaan onder:
a. Risicofonds de in artikel 1 genoemde stichting;
b. cao: collectieve arbeidsovereenkomst Afbouw;
c. werkgever: de werkgever in de zin van de cao;
d. werknemer: de werknemer in de zin van de cao;
e. bestuur: het bestuur als bedoeld in artikel 10 van de statuten;
f. reglement: een reglement als bedoeld in artikel 14 van de statuten;
g. administratie: het door het bestuur aangewezen administratiekantoor ter uitvoering van deze regeling.
Het Risicofonds Afbouw heeft ten doel:
a. in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen in de cao en volgens het (de) in artikel 14 lid 1 genoemde reglement(en), loonderving bij verzuim wegens vorst of de directe gevolgen daarvan in het Afbouwbedrijf in Nederland te bestrijden;
b. geldelijke steun te verlenen aan instellingen op het terrein van het Afbouwbedrijf die zich ten doel stellen:
1. het doen ontwikkelen, bestuderen en propageren van middelen ter bestrijding van verlet wegens vorst of de directe gevolgen daarvan, en
2. het geven van bijdragen aan werkgevers, die maatregelen treffen om in de genoemde omstandigheden het personeel te doen doorwerken;
c. het doen van uitkeringen in verband met loonderving als gevolg van Rouwverlof, Palliatief verlof en Kortdurend verlof;
d. het geven en/of doen geven van voorlichting over doelstellingen en activiteiten van het fonds.
De subsidie-verzoekende instellingen moeten een begroting indienen gespecificeerd naar de activiteiten genoemd onder b.
De subsidie-ontvangende instellingen dienen jaarlijks een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid gecontroleerde verklaring te overleggen over de besteding van de gelden, welke verklaring (ten minste) moet zijn gespecificeerd volgens de onder b genoemde activiteiten en ze dienen geïntegreerd onderdeel uit te maken van het (financieel) jaarverslag.
1. In het Risicofonds wordt deelgenomen door de werkgevers en de werknemers waarop de cao van toepassing is.
2. De statuten en de op basis van de statuten vastgestelde reglementen worden geacht onderdeel te zijn van de in het eerste lid van dit artikel genoemde cao.
Het Risicofonds is opgericht voor onbepaalde tijd.
De geldmiddelen van het Risicofonds bestaan uit:
a. het stichtingskapitaal;
b. de bijdragen die ter uitvoering van het doel van het Risicofonds jaarlijks door de werkgevers worden opgebracht op de wijze als nader bij reglement(en) is bepaald;
c. renten;
d. eventuele overheidssubsidies;
e. geldleningen;
f. eventuele andere baten.
De werkgever is ten aanzien van zijn werknemer over iedere werkdag een bijdrage aan het Risicofonds verschuldigd zoals nader is aangegeven in het reglement.
De overeenkomstig artikel 4 in het Risicofonds deelnemende werknemers hebben recht op uitkering in de gevallen, onder de voorwaarden en op de wijze als in de reglementen is vastgesteld.
Het Risicofonds draagt zijn administratie op aan de administratie.
1. Het bestuur van het Risicofonds bestaat uit zes leden. De benoeming geschiedt als volgt:
– drie door de NOA;
– twee door FNV Bouw;
– één door de Hout- en Bouwbond CNV.
2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door overlijden, door intrekking van de benoeming door het orgaan dat het betrokken bestuurslid heeft aangewezen of door het bedanken van betrokkene.
3. Ter vervanging van elk bestuurslid wordt een plaatsvervangend lid benoemd. Hetgeen is bepaald ten aanzien van bestuursleden geldt evenzeer voor plaatsvervangende leden.
4. De leden van het bestuur en de directie mogen niet deelnemen aan leveringen of aannemingen ten behoeve van het Risicofonds of belang hebben bij de belegging van zijn gelden.
1. Het aantal stemmen dat elk bestuurslid uitbrengt wordt zodanig bepaald dat het aantal stemmen aan werkgeverszijde even groot is als het aantal stemmen aan werknemerszijde.
2. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden aan werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden aan werknemerszijde dan brengen de leden van die groep waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de leden van de andere groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal. De leden van de andere groep brengen in dat geval ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de grootste groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal.
3. Voorzover in deze statuten niet anders is bepaald kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.
4. Door het bestuur worden geen beslissingen genomen indien niet meer dan de helft van het aantal bestuursleden aanwezig is. Indien het vereiste aantal bestuursleden in een vergadering niet aanwezig is kan in een volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen waarover wegens het ontbreken van het quorum in eerstbedoelde vergadering geen besluit kan worden genomen.
5. Het bestuur kan slechts besluiten nemen indien ter vergadering ten minste één lid van werkgeverszijde en één lid van werknemerszijde aanwezig is.
Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden delegeren aan de administratie en/of aan door het bestuur, al dan niet geheel uit zijn midden, benoemde paritaire commissies waarbij aan deze commissies toestemming kan worden verleend, volgens door het bestuur te stellen richtlijnen, een deel van deze bevoegdheden weer over te dragen aan de administratie. De gedelegeerde bevoegdheden worden door de commissies en de administratie uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.
1. Het bestuur benoemt uit zijn midden twee voorzitters: een van werkgeverszijde en een van werknemerszijde; deze vertegenwoordigen tezamen het Risicofonds in en buiten rechte.
2. Om beurten treden de voorzitters voor de tijd van een kalenderjaar als voorzitter en als tweede voorzitter op.
3. Het bestuur kiest uit zijn midden twee secretarissen: een van werkgeverszijde en een van werknemerszijde. Indien als voorzitter een werkgeversvertegenwoordiger fungeert, fungeert als secretaris de secretaris van werknemerszijde en omgekeerd.
1. Het bestuur stelt een of meer reglementen vast waarin wordt geregeld de wijze waarop het doel van het Risicofonds zal worden bereikt alsmede die zaken die nadere voorziening behoeven. Het bestuur is zelfstandig bevoegd wijzigingen in een reglement aan te brengen.
2. Het reglement en eventuele wijzigingen daarin treedt niet in werking alvorens, krachtens goedkeuring door de partijen bij de cao, de tekst van het reglement is aanvaard.
3. Ter verkrijging van de in het voorgaande lid bedoelde goedkeuring wordt het reglement (of worden de wijzigingen) toegezonden aan de organisaties die partij zijn bij de cao. Een organisatie wordt geacht goedkeuring te hebben verleend indien die organisatie niet binnen acht weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van op schrift gestelde bezwaren.
4. Een reglement en de in een reglement aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken, of onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Den Haag.
1. Het bestuur is belast met het beheer van het Risicofonds. Het is bevoegd uit naam van het Risicofonds alle handelingen te verrichten die met de doelstelling in overeenstemming zijn en die niet bij of krachtens deze statuten aan de bevoegdheid van het bestuur onttrokken zijn.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 291 tweede lid van Boek 2 BW omvat de bevoegdheid van het bestuur mede het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen en het sluiten van overeenkomsten waarbij het Risicofonds zich als borg of hoofdelijk mede-schuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt.
3. De beleggingen van het Risicofonds zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden dat:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.
4. De aan het Risicofonds toebehorende zaken worden als zij niet ten kantore worden gehouden in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.
5. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar.
1. Het boekjaar van het Risicofonds loopt van 1 januari tot en met 31 december.
2. Het bestuur benoemt een externe registeraccountant aan wie de controle van de jaarrekening wordt opgedragen.
3. De registeraccountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desgevraagd worden getoond.
4. De registeraccountant brengt ten minste eenmaal per jaar aan het bestuur verslag uit van zijn bevindingen.
5. Het bestuur legt van zijn beleid jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording aan partijen bij cao af door middel van een verslag. Het verslag is gespecificeerd volgens de bestedingsdoelen en activiteiten van het fonds en wordt gecontroleerd door de externe registeraccountant, uit welke stukken moet blijken dat de uitgaven conform de bestedingsdoelen zijn gedaan.
6. Het in het vijfde lid bedoelde verslag bevat:
a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;
b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een rekening van baten en lasten, vergezeld van een verklaring van de registeraccountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;
c. in voorkomende gevallen, mededelingen omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglement(en) hebben plaatsgehad.
7. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken bij de cao.
8. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden ter inzage van de bij het Risicofonds betrokken werkgevers en werknemers gelegd:
a. ten kantore van het Risicofonds;
b. op een of meer door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
9. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag aan de bij het Risicofonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
10. Jaarlijks wordt door het bestuur voor aanvang van het volgende boekjaar een begroting opgesteld van de in het volgende boekjaar te verwachten inkomsten en uitgaven ingericht en gespecificeerd volgens de bestedingsdoelen van het Vorstrisicofonds. Deze begroting ligt voor bij het Vorstrisicofonds betrokken werkgevers en werknemers ter inzage ten kantore van het Vorstrisicofonds en wordt op aanvraag aan de bij het Vorstrisicofonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
1. Wijzigingen in de statuten kunnen worden aangebracht bij besluit van het bestuur.
2. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen in een bijzondere daartoe uitgeschreven vergadering waarop ten minste twee van de werkgevers- en ten minste twee van de werknemersleden van het bestuur aanwezig is. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden.
3. Indien op een vergadering waarin een statutenwijziging zal worden behandeld niet het voor het nemen van een besluit vereiste aantal leden aanwezig is zal binnen een maand nadien een tweede vergadering worden gehouden. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden. Het bestuur is bevoegd tot het nemen van een besluit ongeacht het ter vergadering aanwezige aantal leden.
4. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen met een meerderheid van twee derde der uitgebrachte geldige stemmen.
5. Een statutenwijziging treedt in werking indien deze krachtens goedkeuring door de partijen bij de cao is aanvaard. Ter verkrijging van de goedkeuring wordt de wijziging toegezonden aan de organisaties die partij zijn bij de cao. Een organisatie wordt geacht goedkeuring te hebben verleend indien die organisatie niet binnen acht weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van op schrift gestelde bezwaren.
6. De statuten en de in de statuten aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken of onderscheidenlijk van wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Den Haag.
1. Voor een besluit tot ontbinding van het Risicofonds gelden dezelfde bepalingen als voor een besluit tot wijziging van de statuten.
2. In geval van ontbinding zal het bestuur – met een meerderheid en op een wijze als genoemd in lid 5 van het voorgaande artikel – met de liquidatie zijn belast, tenzij de organisaties die partij zijn bij de cao een ander besluit nemen.
3. Het bestuur beslist over de bestemming van een batig saldo. Een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van het Risicofonds. Een nadelig saldo dient door de werkgevers te worden opgebracht.
Als de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe de wens te kennen geeft wordt in overleg tussen de minister en het bestuur een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt daartoe alle voor het bestuur bestemde stukken.
In alle gevallen waarin niet door deze statuten of de reglementen van de stichting is voorzien beslist het bestuur.
Reglement van de stichting Risicofonds Afbouw, geldend voor de deelnemers als bedoeld in de Collectieve Arbeidsovereenkomst Afbouw.
In dit reglement wordt verstaan onder:
– het Risicofonds:
de Stichting Risicofonds Afbouw, gevestigd te Rijswijk;
– de statuten:
de statuten van het Risicofonds;
– het bestuur:
het bestuur van het Risicofonds;
– de CAO:
de CAO Afbouw;
– de werkgever:
de werkgever op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn;
– de werknemer:
de werknemer op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn;
Als werknemer wordt tevens beschouwd degene die op basis van een overeenkomst met een uitzendburo werkzaamheden verricht als bedoeld in de Cao en voor wie krachtens de bepalingen van die Cao het uitzendburo gehouden is bijdragen te betalen aan het Risicofonds.
– de administrateur:
het door het bestuur aangewezen administratiekantoor ter uitvoering van het in dit reglement bepaalde;
– het rechtjaar:
de periode die begint met ingang van de zeventiende week van het kalenderjaar en eindigt aan het einde van de zestiende week van het daarop volgende kalenderjaar;
– de bijdrage:
de door de werkgever aan het Risicofonds over het loon verschuldigde betaling;
– het loon:
het vast overeengekomen loon als omschreven in de CAO;
– vorst:
de weersomstandigheid waarbij de door het KNMI gemeten luchttemperatuur, in een door het bestuur bepaald weergebied, op een dag:
– om 7.00 uur – 3,5° Celsius of lager is;
– om 7.00 uur en om 10.00 daaropvolgend – 0,5° Celsius of lager is;
– of om 10.00 – 1,5° Celsius of lager is; en, uitsluitend voor de periode na de laatste vrijdag van maart tot en met de laatste vrijdag in april:
– om 7.00 uur – 3,5° Celsius of lager is en de middag daaropvolgend om 13.00 uur niet hoger is dan – 0,5° Celsius.
Met vorst wordt gelijkgesteld de situatie waarbij op het werk:
– een niet met eenvoudige middelen te verwijderen sneeuwdek aanwezig is, dan wel
– zich directe gevolgen van vorst ten aanzien van materialen, materieel of de bodemgesteldheid ter plaatse van het werk voordoen.
– de declaratieperiode:
– de periode die aanvangt op de eerste maandag van november en eindigt op de laatste vrijdag in maart;
– of, eindigt op de laatste vrijdag in april indien in die laatste periode gedurende twee of meer aaneengesloten etmalen sprake is van vorst.
– vorstgevoelige werkzaamheden:
– stukadoren en pleisteren in de open lucht;
– het monolithisch afwerken van betonvloeren in de open lucht;
– het repareren en verwerken van oppervlakken met kunstharsen en kunstharsmortel;
– het in de buitenlucht mengen van specie ten behoeve van afschotlagen en het smeren van afschotlagen (vloeren, daken, galerijen e.d.).
1. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op. Deze begroting wordt aan belanghebbenden op verzoek ter inzage beschikbaar gesteld.
2. De bijdrage wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en ter goedkeuring voorgelegd aan partijen bij de CAO.
3. De werkgever is gehouden tot het betalen van de bijdrage aan het Risicofonds volgens de voorwaarden van de CAO.
4. De bijdrage is door de werkgever verschuldigd over het loon.
5. De bijdrage is in december terstond en ineens opeisbaar.
1. Indien de omvang van de vermogensreserve van het Risicofonds naar de opvatting van het bestuur daartoe aanleiding geeft is het bestuur bevoegd te besluiten over te gaan tot premierestitutie aan de deelnemende werkgevers.
2. Een besluit tot premierestitutie behoeft de goedkeuring van de organisaties van werkgevers en werknemers die partij zijn bij de CAO.
1. De vaststelling van de hoogte van de bijdrage alsmede de betaling van de verschuldigde bijdrage dienen binnen de in de CAO genoemde termijnen te hebben plaatsgevonden.
2. Indien vaststelling van de hoogte van de bijdrage niet tijdig heeft kunnen plaatsvinden door toedoen van de werkgever en/of de werkgever te laat de bijdragen heeft betaald is de werkgever in verzuim.
3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.
4. Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente.
De werknemer heeft aanspraak op een uitkering van het Risicofonds tijdens de declaratieperiode indien voor hem in de periode van 1 augustus tot en met 31 juli voorafgaand aan de declaratieperiode over ten minste 90 dagen bijdragen zijn betaald.
1. De werkgever heeft, indien en voor zover de financiële positie van het Risicofonds dit toelaat en met inachtneming van het overigens in dit reglement bepaalde, tegenover het Risicofonds aanspraak op een vergoeding ter (gedeeltelijke) compensatie van de door hem aan zijn werknemer verstrekte uitkering.
2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde vergoeding aan de werkgever is gelijk aan het gemiddelde van het bij de administrateur laatst-bekende loon (waaronder begrepen loonsverhogingen krachtens de Cao) van zijn werknemer. Dit gemiddelde wordt berekend over een periode van acht weken voorafgaand aan de periode waarover vorst-verlet wordt gedeclareerd.
3. Als over de laatstbekende loonperiode van acht weken, als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, minder dan acht weken loon is genoten, dan is de vergoeding gelijk aan het gemiddelde over die kortere periode.
4. De werkgever ontvangt tevens een vergoeding voor de bedragen, die door hem verschuldigd zijn ter zake van premies en bijdragen ingevolge de sociale verzekeringswetten en ingevolge de CAO, over de in het eerste lid bedoelde betaling.
5. Het bestuur is bevoegd de kosten van de premie- en bijdrageverplichtingen ingevolge de sociale verzekeringswetten en de CAO te begroten en bindend vast te stellen op een percentage van het in dit artikel bedoelde, door het Risicofonds uit te betalen bedrag.
6. De werkgever kan zijn in dit artikel bedoelde aanspraken slechts dan geldend maken, indien deze berusten op een arbeidsovereenkomst die ten tijde van het intreden van de vorst reeds was aangegaan.
7. Bij de vaststelling van het totaal aantal per week voor declaratie in aanmerking komende uren wordt een gedeelte van een uur naar beneden op een kwartier afgerond.
1. De werkgever heeft, indien en voor zover de financiële ositie van het fonds dit toelaat en met inachtneming van het overige op dit punt in dit reglement bepaalde, tegenover het fonds aanspraak op een vergoeding ter compensatie van het verschil tussen het door hem aan een werknemer die niet onder artikel 5 valt over een periode van onwerkbaar weer doorbetaalde loon en de van UWV ontvangen WW-uitkering over deze periode.
2. De bovenstaande aanspraak ontstaat uitsluitend indien het recht van de werknemer op die werkloosheidsuitkering vanwege onwerkbaar weer aantoonbaar door UWV is vastgesteld en uitgekeerd aan de werkgever nadat dezehet loon over de periode van onwerkbaar weer heeft doorbetaald en bij UWV heeft gedeclareerd.
3. De aanspraak bestaat uit een aanvulling van 30/70 van de door UWV vanwege vorst vastgestelde werkloosheidsuitkering van desbetreffende werknemer of uit een aanvulling van 10/70 van de door UWV vanwege overig onwerkbaar weer vastgestelde werkloosheidsuitkering van desbetreffende werknemer.
Ingeval de werkgever ten tijde van de vaststelling van de vergoedingen door het Risicofonds een opeisbare schuld aan het fonds heeft, wordt deze schuld met openstaande vorderingen van het fonds verrekend.
1. De werkgever heeft over dagen waarop wegens vorst geen werkzaamheden verricht worden eerst aanspraak op vergoeding van zijn declaratie door het Risicofonds indien voldaan is aan de in de volgende leden gestelde voorwaarden.
2. In het door het bestuur vastgestelde rayon, waarin het werk is gelegen, moet zijn voldaan aan de voor vorst geldende temperatuurnormen. Hiervoor is de door het KNMI-station in het betreffende rayon gemeten temperatuur bepalend.
3. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde kan het bestuur vorstgevoelige werkzaamheden aanwijzen, waarvoor bovengenoemde temperatuurnormen niet gesteld worden.
4. De vaststelling of wegens vorst geen werkzaamheden verricht hadden kunnen worden, geschiedt door of namens het bestuur.
1. Om voor vergoeding van een declaratie door het Risicofonds in aanmerking te komen dient de werkgever in ieder geval de volgende maatregelen ter voorkoming van vorstverlet te hebben getroffen:
– het beschermen van materieel ter handhaving van de bedrijfsvaardigheid;
– het met doeltreffende middelen beschermen van bouwmaterialen die verwerkt moeten worden;
– het zoveel mogelijk te werk stellen van de werknemers op die plaatsen waar de minste hinder wordt ondervonden van de ongunstige weers-omstandigheden en in het algemeen het treffen van zodanige maatregelen, dat werknemers zo min mogelijk door ongunstige weersomstandigheden in hun werk worden belemmerd.
Het bestuur kan ter zake aanvullende voorwaarden stellen.
2. Geen aanspraak tegenover het Risicofonds heeft de werkgever die niet heeft kunnen laten werken door kennelijk uitvoeringstechnische nalatigheid.
1. Ingeval een werkgever in gebreke is gebleven de verplichte vorstmaatregelen te treffen en dientengevolge op een werkobject wegens vorst geen arbeid kan worden verricht door werknemers in dienst van een andere werkgever, heeft die andere werkgever slechts dan aanspraken jegens het Risicofonds, indien die andere werkgever niet mede verantwoordelijk is voor het achterwege blijven van de maatregelen en hij de eerstbedoelde werkgever tijdig schriftelijk heeft gemaand om de maatregelen te treffen.
2. Indien het Risicofonds, in een situatie als in het eerste lid omschreven, de aanspraken van de daar bedoelde andere werkgever heeft voldaan, is het Risicofonds bevoegd het betrokken bedrag terug te vorderen van de werkgever, die in gebreke is gebleven de vereiste maatregelen te treffen.
De werkgever dient tijdens de declaratieperiode op de dag, waarop hij wegens vorst de werkzaamheden heeft gestaakt, daarvan mededeling te doen aan het Risicofonds op de door het bestuur aangegeven wijze. Deze mededeling behoort voor elk werk afzonderlijk te worden gedaan.
Indien geen tijdige mededeling is gedaan als bedoeld in dit artikel vervalt in beginsel de aanspraak van de werkgever tegenover het Risicofonds over de dagen voorafgaande aan die mededeling.
De werkgever kan zijn aanspraak tegenover het Risicofonds slechts geldend maken door middel van een door of vanwege het Risicofonds ter beschikking gestelde of goedgekeurde declaratiestaat of andere gegevensdrager.
1. Om voor volledige vergoeding van de declaratie in aanmerking te komen dient de werkgever de declaratiestaat binnen zes weken na het einde van de week waarop de staat betrekking heeft op een door het bestuur aangewezen adres in te dienen.
2. Indien de declaratiestaat niet is ingediend binnen zes weken wordt op het bij tijdige inlevering verschuldigde bedrag een korting toegepast overeenkomstig de navolgende regels:
– indien de declaratiestaat wordt ingeleverd in de 7e tot en met de 8e week na het einde van de week waarop deze betrekking heeft, wordt van het verschuldigde bedrag uitbetaald 95%;
– indien de declaratiestaat wordt ingeleverd in de 9e tot en met de 13e week na het einde van de week waarop deze betrekking heeft, wordt van het verschuldigde bedrag uitbetaald 75%;
– indien de declaratiestaat wordt ingeleverd in de 14e tot en met de 26e week na het einde van de week waarop deze betrekking heeft, wordt van het verschuldigde bedrag uitbetaald 50%.
3. Indien de declaratiestaat wordt ingeleverd later dan de 26e week na het einde van de week waarop deze betrekking heeft, vervalt de aanspraak.
1. Het Risicofonds zal binnen één week na ontvangst van een volledig ingevulde en ondertekende declaratiestaat de vergoeding aan de werkgever uitbetalen.
2. Indien het bestuur aanleiding ziet om aan de uitbetaling van de declaratie een onderzoek naar de juistheid daarvan te doen voorafgaan vindt de uitbetaling eerst plaats zodra en voor zo ver uit het onderzoek is gebleken, dat de gedeclareerde bedragen als juist kunnen worden erkend. Het Risicofonds stelt de werkgever in kennis van het instellen van een onderzoek.
1. In situaties waarin de werkgever de juistheid van de door hem ingediende en door het Risicofonds betaalbaargestelde declaraties niet aantoont, vordert het bestuur het betaalbaargestelde bedrag terug.
2. Het bestuur is bevoegd in de in het eerste lid bedoelde situaties het teruggevorderde bedrag te verhogen met een bedrag ter hoogte van 10% van het betaalbaargestelde bedrag.
3. Tevens is het bestuur bevoegd de wettelijke rente te vorderen vanaf het tijdstip van betaling van het aan de werkgever betaalbaar gestelde bedrag.
1. In geval vast komt te staan dat een declaratie opzettelijk of wegens grove schuld van de werkgever onjuist is opgemaakt, geldt bij een eerste overtreding een boete van 10% van het ten onrechte gedeclareerde bedrag.
2. Bij een tweede overtreding geldt een boete van 50% van het in het eerste lid bedoelde bedrag en bij een derde en volgende overtreding een boete van 100% van het in het eerste lid bedoelde bedrag.
3. Bij ernstige en omvangrijke fraude van de werkgever geldt bij een eerste overtreding en bij volgende overtredingen een boete van 100% van het betrokken bedrag.
4. Tevens kan het bestuur van de werkgever ter zake van het in het eerste lid bedoelde bedrag de wettelijke rente vorderen vanaf het tijdstip van betaling van dat bedrag aan de werkgever.
1. Met inachtneming van het in de volgende leden bepaalde heeft de werkgever, die heeft voldaan aan zijn jegens het Risicofonds bestaande betalings-verplichting, aanspraak op restitutie van een gedeelte van de aan het Risicofonds betaalde bijdrage over het direct daaraan voorafgaande rechtjaar.
2. Indien gedurende drie opeenvolgende declaratie-perioden (inclusief de laatst verstreken declaratieperiode) niet is gedeclareerd, bedraagt de restitutie 95% van de aan het Risicofonds betaalde bijdrage over het voorgaande rechtjaar met ingang van rechtjaar 2003/2004.
3. Indien gedurende de laatst verstreken declaratie-periode niet is gedeclareerd en geen declaraties betaalbaar zijn gesteld, maar wel is gedeclareerd over één of meer van de vier direct daaraan voorafgaande declaratieperioden, bedraagt de restitutie 60% van de aan het Risicofonds betaalde bijdrage over het voorgaande rechtjaar.
4. Indien gedurende de laatst verstreken declaratie-periode niet meer is gedeclareerd en betaalbaar is gesteld dan 20% van de betaalde bijdrage, bedraagt de restitutie 60% van de aan het Risicofonds betaalde bijdrage over het voorgaande rechtjaar.
5. Indien gedurende de laatst verstreken declaratie-periode meer is gedeclareerd en betaalbaar gesteld dan 20% van de betaalde bijdrage, maar minder dan 40% van de betaalde bijdrage, bedraagt de restitutie 40% van de aan het Risicofonds betaalde bijdrage over het voorgaande rechtjaar.
6. Indien gedurende de laatst verstreken declaratieperiode meer is gedeclareerd en betaalbaargesteld dan 40% van de betaalde bijdrage, maar minder dan 60% van de betaalde bijdrage, bedraagt de restitutie 20% van de aan het Risicofonds betaalde bijdrage over het voorgaande rechtjaar.
7. Geen restitutie wordt verleend indien over de laatst verstreken declaratieperiode meer dan 60% van de aan het Risicofonds betaalde bijdrage is gedeclareerd en betaalbaar gesteld.
8. De werkgever die over de laatstverstreken declaratieperiode voor het eerst aan de Vorstrisicoregeling deelneemt komt voor 80% restitutie in aanmerking indien over deze declaratieperiode niet is gedeclareerd.
1. Voor de berekening van de hoogte van de restitutie wordt verstaan onder „de aan het Risicofonds betaalde bijdrage’’: het totaalbedrag van de over het betrokken rechtjaar door de werkgever aan dit fonds tijdig betaalde bijdragen.
2. Indien Artikel 17 lid 3,4,5 en 6 van toepassing is en de gemiddelde personeelsbezetting in de maanden december, januari en februari vallende in het rechtjaar, lager is geweest dan die over het gehele rechtjaar wordt de in de maanden december, januari en februari betaalde bijdrage herleid naar een rechtjaar en dit herleide bedrag wordt in dat geval als grondslag gehanteerd.
3. De gemiddelde personeelsbezetting wordt berekend door het totaal aantal dagen waarover bijdrage is betaald te delen door het maximum aantal dagen waarover door de werkgever voor een werknemer van 18 jaar of ouder bijdrage in dat tijdvak verschuldigd was.
4. Ingeval het Risicofonds constateert dat het door of namens een werkgever bij het Risicofonds gedeclareerde bedrag te hoog blijkt te zijn, blijft dit bedrag maatgevend bij de beoordeling van de aanspraak op restitutie. Het bestuur kan beslissen, dat het gecorrigeerde bedrag voor het gedeclareerde bedrag in de plaats treedt.
5. Het aan de werkgever toekomende restbedrag wordt door het Risicofonds, eventueel na verrekening met openstaande schulden aan het Risicofonds, binnen 6 maanden na afloop van het rechtjaar uitgekeerd.
1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan een schriftelijk door hem gemachtigd persoon inzage te verlenen in alle bescheiden, die direct of indirect betrekking hebben op de betaling van de bijdrage, de loonbetalingen en/of de declaraties, en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen, die ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in de statuten en in dit reglement worden gevraagd.
2. Degene die bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten of in dit reglement kennis neemt van enig gegeven waarvan men het vertrouwelijk karakter moet begrijpen is daarover tegenover derden tot geheimhouding verplicht.
Het bestuur is bevoegd tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich bij de toepassing van dit reglement voordoen.
Teneinde een efficiënte werking van het Risicofonds te verzekeren, kunnen door het bestuur nadere voor-schriften gegeven worden in overeenstemming met de bepalingen van de statuten en van dit reglement, mits deze voorschriften niet in strijd komen met de bepalingen van de CAO.
Dit reglement kan worden aangehaald als Vorst-uitkeringsreglement Afbouw 2001.
VERLOFREGLEMENT RISICOFONDS AFBOUW
1. De werkgever, die zijn werknemer het loon heeft doorbetaald over een periode van rouwverlof in verband met het overlijden van de echtgenote of daarmee conform artikel 1 lid 11 van de CAO gelijkgestelde partner of een (pleeg)kind tot en met 27 jaar van de werknemer heeft recht op een vergoeding van de loonkosten over in totaal maximaal tien dagen na de dag van overlijden ten laste van het fonds.
2. De werkgever, die zijn werknemer het loon heeft doorbetaald over een periode van palliatief verlof voor stervensbegeleiding van een terminaal zieke echtgenote of daarmee conform artikel artikel 1 lid 11 van de CAO gelijkgestelde partner, (pleeg)kind of ouder heeft recht op een vergoeding van de loonkosten over in totaal maximaal tien dagen per jaar ten laste van het fonds.
3. De dagen palliatief verlof kunnen in overleg tussen werkgever en werknemer al dan niet aaneengesloten of in gedeelten van dagen worden opgenomen. De vergoeding vanuit het fonds bedraagt de loonwaarde over maximaal 10 dagen. Voor parttimers geldt dit naar rato.
4. De werkgever, die zijn werknemer het loon heeft doorbetaald over een periode van kortdurend zorgverlof voor het bieden van hulp aan een inwonende zieke echtgenote of daarmee conform artikel artikel 1 lid 11 van de CAO gelijkgestelde partner, inwonende zieke ouder of inwonend ziek (pleeg)kind, heeft recht op vergoeding van de maximaal 10 dagen per jaar dat conform de wet het loon doorbetaald moet worden en conform de Cao wordt aangevuld (1e drie dagen 100% resterende 7 dagen 70%).
5. Voor alle in dit artikel genoemde regelingen geldt dat jaarlijks een budget wordt vastgesteld.
1. Om voor een vergoeding ten laste van het fonds in aanmerking te komen, dient de werkgever binnen 8 weken na het einde van de periode van rouwverlof, waarvoor vergoeding wordt gewenst, het volledig ingevulde en zowel door werkgever als werknemer ondertekende door A&O Services voorgeschreven declaratieformulier in te zenden vergezeld van een kopie van de overlijdensakte.
2. Aanvragen die niet binnen 8 weken na afloop van het rouwverlof door A&O Services zijn ontvangen worden niet in behandeling genomen.
3. Door ondertekening van het formulier geeft de werknemer aan A&O Services een machtiging af om de vermelde gegevens te controleren bij de GBA. Indien het formulier niet wordt ondertekend wordt de vergoeding uitgekeerd maar kan A&O Services actie ondernemen om de vermelde gegevens op andere wijze te controleren.
1. Om voor een vergoeding ten laste van het fonds in aanmerking te komen, dient de werkgever binnen 8 weken na afloop van het palliatief verlof waarvoor vergoeding wordt gewenst het volledig ingevulde en zowel door de werkgever als de werknemer ondertekende door A&O Services voorgeschreven declaratieformulier in te zenden, vergezeld van een kopie van een doktersverklaring of een kopie van de overlijdensakte.
2. Aanvragen die niet binnen 8 weken na afloop van het palliatief verlof door A&O Services zijn ontvangen worden niet in behandeling genomen.
3. Door ondertekening van het formulier geeft de werknemer aan A&O Services een machtiging af om de vermelde gegevens te controleren bij de GBA. Indien het formulier niet wordt ondertekend door de werknemer wordt de vergoeding uitgekeerd maar kan A&O Services actie ondernemen om de vermelde gegevens op andere wijze te controleren.
1. Om voor een vergoeding ten laste van het fonds in aanmerking te komen, dient de werkgever binnen 8 weken na afloop van de periode van het kortdurend zorgverlof, waarvoor vergoeding wordt gewenst, het volledig ingevulde en zowel door de werkgever als de werknemer ondertekende door A&O Services voorgeschreven declaratieformulier in te zenden, vergezeld van een kopie van een verklaring waarin een naar het oordeel van het fonds en/of A&O Services deskundige derde de noodzaak van het kortdurend zorgverlof bevestigt.
2. Aanvragen die niet binnen 8 weken na afloop van het kortdurend zorg verlof door A&O Services zijn ontvangen worden niet in behandeling genomen.
3. Door ondertekening van het formulier geeft de werknemer aan A&O Services een machtiging af om de vermelde gegevens te controleren bij de GBA. Indien het formulier niet wordt ondertekend wordt de vergoeding uitgekeerd maar kan A&O Services actie ondernemen om de vermelde gegevens op andere wijze te controleren.
1. De vergoeding bedraagt per uur, waarvoor recht op vergoeding bestaat, het vast overeengekomen uurloon en de verschuldigde bijdrage aan het Vakantiefonds, plus een opslag in de vorm van een gemiddeld percentage ter compensatie van de over dat uurloon verschuldigde werkgeversdelen van de premies.
2. Op de vergoeding worden uitkeringen in verband met rouwverlof, palliatief verlof of kortdurend zorgverlof uit anderen hoofde in mindering gebracht.
De vergoeding wordt nadat A&O Services de declaratie akkoord heeft bevonden binnen vier weken betaalbaar gesteld op het bij A&O Services bekende bank- of gironummer van de werkgever.
1. De werkgevers en werknemers zijn verplicht aan het Fonds desverlangd inzage te verlenen van gegevens, die direct of indirect betrekking hebben op grond van dit reglement verstrekte of te verstrekken uitkeringen, en alle inlichtingen te verschaffen, die ten behoeve van de uitvoering van de statuten en van dit reglement worden gevraagd.
2. Degene, die bij de uitoefening van de in dit artikel omschreven bevoegdheden enig bedrijfsgegeven ter kennis komt, is deswege jegens derden tot geheimhouding verplicht.
1. Indien uit een onderzoek, ingesteld door het Fonds blijkt, dat een werkgever uitkeringen van het Fonds heeft gevorderd, hoewel niet aan de voorwaarden is voldaan, zal, zo het Fonds de uitkeringen reeds heeft uitbetaald, terugvordering daarvan geschieden, terwijl, zulks ter beoordeling van het Bestuur, de kosten van het onderzoek en rente aan de werkgever in rekening kunnen worden gebracht.
2. Indien uit een onderzoek, ingesteld door het Fonds blijkt, dat een werkgever uitkeringen van het Fonds heeft gevorderd, hoewel niet aan de voorwaarden is voldaan, kunnen, zo het Fonds de uitkeringen nog niet heeft uitbetaald, ter beoordeling van het Bestuur de kosten van het onderzoek aan de werkgever in rekening gebracht worden.
3. Het Fonds behoudt zich het recht voor, indien, bij vordering door de werkgever, niet aan de voorwaarden is voldaan, deze handeling aan het oordeel van de rechter te doen onderwerpen.
Nadere voorschriften, teneinde een efficiënte werking van het Fonds te verzekeren, kunnen door het Bestuur, in overeenstemming met de bepalingen der statuten en van dit reglement, gegeven worden, mits deze voorschriften niet in strijd komen met één of meer bepalingen van de in artikel 1 genoemde collectieve arbeidsovereenkomsten of bindende regelingen van lonen en andere arbeidsvoorwaarden.
Dit reglement kan worden aangehaald onder de naam „Verlofreglement Risicofonds Afbouw’’.
STATUTEN STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS AFBOUW
De stichting draagt de naam: Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Afbouw, verder te noemen O&O Afbouw en is gevestigd te Amsterdam.
1. De stichting heeft ten doel: het financieren van opleidingsen ontwikkelingsactiviteiten en van activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf. De stichting tracht dit doel te bereiken door gelden te innen bij ondernemingen in het stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/ vloerenbedrijf en deze, met andere baten van de stichting, aan te wenden voor de financiering van activiteiten als bedoeld in dit artikel.
Deze activiteiten zijn:
a. de financiering van opleidingen voor het stukadoors-, afbouwen terrazzo-/vloerenbedrijf;
b. de bestrijding van verletkosten van in opleiding zijnde werknemers, onder meer door het zonodig vestrekken van vergoedingen aan werkgevers bij wie betrokken werknemers in dienst zijn;
c. subsidiëren van onderzoeksactiviteiten voor het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in het belang van de bedrijfstak;
d. de uitgifte van brochures, CAO-boekjes, periodieken en kennisdragers ten behoeve van alle werknemers en werkgevers in het stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf in het belang van de arbeidsverhoudingen in het stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf;
e. het stimuleren en subsidiëren van de reïntegratie van arbeidsongeschikte- of met werkloosheid bedreigde werknemers in het stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf;
f. financiering dan wel subsidiëring van de Stichting Arbouw, voorzover het betreft het doen van onderzoek en het ontwikkelen van projecten ten behoeve van de arbeidsomstandigheden en de bevordering en bescherming van de gezondheid in de bouwnijverheid.
2. De gefinancierde en gesubsidieerde verenigingen, instellingen en personen dienen vooraf een begroting in te dienen welke moet zijn ingericht en gespecificeerd volgens de bestedingsdoelen en activiteiten als hiervoor in lid 1 genoemd. Jaarlijks wordt door deze verenigingen, instellingen en personen een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid gecontroleerde verklaring overlegd over de besteding van de gelden, welke verklaring (ten minste) is gespecificeerd naar genoemde bestedingsdoelen en activiteiten.
1. Het bestuur bestaat uit twaalf leden. De benoeming geschiedt als volgt:
– zes door de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA);
– vier door FNV Bouw;
– twee door de Hout- en Bouwbond CNV.
2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door overlijden, door intrekking van de benoeming door het orgaan dat het betrokken bestuurslid heeft aangewezen of door het bedanken van betrokkene.
3. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen en tot het sluiten van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.
Het bestuur kan zich ter vergadering laten bijstaan door adviseurs. Indien door betrokken overheidsinstanties de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur en de bedoelde instanties een waarnemer toegelaten. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen.
Waarnemers ontvangen alle ter zake dienende stukken.
Elk jaar wijst het bestuur uit haar midden een voorzitter aan met dien verstande dat de voorzitter wordt aangewezen uit de leden benoemd door de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA). Tevens wijst het bestuur elk jaar uit haar midden een vice-voorzitter aan met dien verstande dat de vice-voorzitter wordt aangewezen uit de leden benoemd door FNV Bouw of de Hout- en Bouwbond CNV.
Het bestuur, dan wel de voorzitter en vice-voorzitter dan wel twee andere daartoe speciaal aangewezen bestuursleden waarvan één wordt aangewezen uit de leden benoemd door de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA) en één wordt aangewezen uit de leden benoemd door FNV Bouw of de Hout- en Bouwbond CNV vertegenwoordigen de stichting in en buiten rechte.
1. Voor het houden van vergaderingen en het nemen van besluiten is de aanwezigheid vereist van ten minste vier bestuursleden en/of plaatsvervangende bestuursleden. Bij vergaderingen dienen ten minste twee leden van werkgeverszijde en twee leden van werknemerszijde aanwezig te zijn.
2. De leden van het bestuur hebben in de vergadering van het bestuur ieder één stem indien de aantallen ter vergadering aanwezige werkgeversleden en werknemersleden even groot zijn. Indien ter vergadering meer leden van werkgeverszijde dan van werknemerszijde aanwezig zijn, of omgekeerd, brengen de leden van de groep waarvan het grootste aantal aanwezig is, ieder evenveel stemmen uit als van de andere groep leden aanwezig zijn. De leden van de andere groep brengen alsdan ieder evenveel stemmen uit als van de grootste groep waarvan leden aanwezig zijn.
Bij het staken der stemmen wordt in een volgende vergadering, welke ten hoogste één maand later plaatsvindt, andermaal over hetzelfde onderwerp gestemd. Staken de stemmen in tweede instantie wederom, dan wordt het in stemming gebrachte voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
Het bestuur kan een huishoudelijk reglement vaststellen.
Bepalingen in dit huishoudelijk reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.
Het bestuur kan, al dan niet uit het bestuur, een secretaris benoemen die het bestuur kan adviseren. Het bestuur kan de administratie van het fonds uitbesteden aan een administratiekantoor.
De middelen van de stichting bestaan uit:
a. het stichtingskapitaal;
b. bijdragen die door de ondernemers in de sector worden verstrekt ingevolge het bepaalde in een collectieve arbeidsovereenkomst of loonregeling, geldend in de sector;
c. eventuele andere baten.
Het bestuur stelt, de betrokken CAO-partijen gehoord hebbende, een financieringsreglement vast, waarin ten minste zijn geregeld de vaststelling en de hoogte van de bijdrage en de wijze van incasseren daarvan. Bepalingen in dit financieringsreglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.
1. De gelden van de stichting worden door het bestuur beheerd. Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden delegeren aan een door CAO-partijen aan te wijzen instantie en/of aan door het bestuur al dan niet geheel uit zijn midden benoemde paritaire commissies. De gedelegeerde bevoegdheden worden door de commissies en een door CAO-partijen aan te wijzen instantie uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.
2. De beleggingen zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden dat:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico van de bezittingen en interesten wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.
3. De aan de stichting toebehorende zaken worden als zij niet ten kantore worden gehouden in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.
4. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar.
5. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
6. Het bestuur benoemt een externe registeraccountant aan wie de controle van de jaarrekening wordt opgedragen.
7. De registeraccountant is gerechtigd tot inzage in alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desgevraagd worden getoond.
8. De registeraccountant brengt ten minste een maal per jaar aan het bestuur verslag uit van zijn bevindingen.
9. Het bestuur legt van zijn beleid jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording af aan de in artikel 3 lid 1 van deze statuten genoemde partijen.
10. Het in het negende lid bedoelde verslag bevat:
a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar dat is gespecificeerd volgens de in artikel 2 genoemde bestedingsdoelen en activiteiten;
b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een rekening van baten en lasten, gespecificeerd volgens de in artikel 2 genoemde bestedingsdoelen en activiteiten en vergezeld van een verklaring van de registeraccountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan, uit welke stukken blijkt dat de uitgaven conform de bestedingsdoelen zijn gedaan;
c. de in artikel 2, lid 2 genoemde verklaringen van subsidieontvangende verenigingen, instellingen of personen worden integraal in het financieel jaarverslag opgenomen;
d. in voorkomende gevallen, mededelingen omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglementen hebben plaatsgehad.
11. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties genoemd in artikel 3 van deze statuten.
12. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden ter inzage van de bij het O&O Afbouw betrokken werkgevers en werknemers gelegd:
a. ten kantore van het O&O Afbouw;
b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
13. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag aan de bij het O&O Afbouw betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
Jaarlijks wordt door het bestuur voor aanvang van het volgende boekjaar een begroting opgesteld van de in het volgende boekjaar te verwachten inkomsten en uitgaven ingericht en gespecificeerd volgens de bestedingsdoelen van de Stichting. Deze begroting ligt voor bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers ter inzage ten kantore van de Stichting en wordt op aanvraag aan de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
Op beslissingen van het bestuur omtrent de financierings- en subsidie-aanvragen kan geen beroep worden ingesteld, onverlet de mogelijkheid een nieuwe aanvraag in te dienen.
Jaarlijks legt het bestuur omtrent het gevoerde en te voeren beleid rekening en verantwoording af aan de in artikel 3 genoemde organisaties.
FINANCIERINGSREGLEMENT VAN DE STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR HET STUKADOORS-, AFBOUW- EN TERRAZZO/VLOERENBEDRIJF
Vastgesteld op 23 juni 2000
In dit reglement wordt verstaan onder:
– de stichting:
de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo/Vloerenbedrijf;
– de statuten:
de statuten van de stichting voornoemd;
– de werkgever:
de werkgever als bedoeld in de CAO voor het Stukadoors-, Afbouwen Terrazzo/Vloerenbedrijf voor zover deze CAO de werkgevers verplicht tot bijdragen aan de Stichting;
De werkgever is aan de stichting een bijdrage verschuldigd voor de financiering van de in de statuten omschreven doelstelling. De bijdrage wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan zijn werknemers, vallende onder een CAO die de werkgever verplicht tot bijdragen aan de Stichting, uitbetaalde loon. Als loon wordt aangemerkt het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
De bijdrage is verschuldigd over maximaal anderhalf maal het maximumpremieloon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
De hoogte van de in lid 1 bedoelde bijdrage, alsmede de verdeling over de fondsen als genoemd in artikel 12, lid 2 van de statuten, wordt – na overleg met CAO-partijen – jaarlijks door het bestuur van de stichting vastgesteld.
Het bestuur is bevoegd, na overleg met CAO-partijen, met inachtneming van hetgeen in het eerste lid is bepaald een incidentele bijdrage conform de CAO te heffen. Deze incidentele bijdrage kan direct en ineens invorderbaar worden verklaard.
De invordering van de in artikel 2 bedoelde bijdrage wordt opgedragen aan een daartoe door het bestuur, na overleg met CAO-partijen, aan te wijzen instelling.
De werkgever wordt ten aanzien van de bijdrageverplichting gekweten door betaling van het verschuldigde bedrag aan de daartoe door het bestuur aangewezen instelling.
De bijdrage wordt in december terstond en ineens opeisbaar.
De betaling van de verschuldigde bijdrage dient per loonbetalingstijdvak, maar ten minste een maal per maand plaats te vinden.
Indien de betaling niet binnen veertien dagen na afloop van elke hiervoor bedoelde periode heeft plaatsgevonden is de werkgever in verzuim.
Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.
Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente.
Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.
Een door het bestuur, na overleg met partijen, aan te wijzen instelling is bevoegd tot uitvoering van het bepaalde in de leden 3 en 5.
STATUTEN STICHTING AANVULLINGSFONDS WERKNEMERSVERZEKERINGEN AFBOUW
1. De stichting draagt de naam: Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Afbouw (hierna verder ook te noemen: „het Fonds’’).
2. Zij is gevestigd in de gemeente Rijswijk (Zuid-Holland).
Het Fonds heeft ten doel het direct dan wel indirect verstrekken van suppleties op door werknemers te ontvangen sociale verzekeringsuitkeringen alsmede het bevorderen en/of doen bevorderen van reïntegratie-activiteiten alsmede het geven en/of doen geven van voorlichting over doelstellingen en activiteiten van het fonds, met inachtneming van hetgeen in de Collectieve Arbeidsovereenkomst Afbouw, of enige andere daarvoor in de plaats tredende regeling van lonen en arbeidsvoorwaarden, is bepaald, alsmede in de hierna bedoelde nadere voorwaarden, mits evengenoemde Collectieve Arbeidsovereenkomst van toepassing zou zijn op vorenbedoelde werknemers, indien dezen de arbeid zouden verrichten in dienstbetrekking.
Subsidie-verzoekende instellingen moeten een begroting indienen gespecificeerd naar de activiteiten.
Subsidie-ontvangende instellingen dienen jaarlijks een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid gecontroleerde verklaring te overleggen over de besteding van de gelden, welke verklaring (ten minste) moet zijn gespecificeerd naar de activiteiten en ze dienen geïntegreerd onderdeel uit te maken van het (financieel) jaarverslag.
De nadere voorwaarden, waaronder de hiervoor bedoelde doelstellingen worden nagestreefd, alsmede de wijze waarop zulks geregeld is, zijn vastgelegd in één of meerdere reglementen.
Het Fonds tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
a. betalen van aanvullende uitkeringen;
b. andere wettige middelen, die voor het gestelde doel bevorderlijk zijn.
Deelnemende organisaties aan het Fonds zijn:
a. de vereniging:
De Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven, (bij afkorting geheten NOA), gevestigd te Utrecht;
b. de vereniging:
De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid (bij afkorting geheten: FNV Bouw), gevestigd te Woerden;
c. de vereniging:
De Nederlandse Christelijke Bond van Werknemers in de Hout- en Bouwnijverheid (bij afkorting geheten: de Hout- en Bouwbond CNV), gevestigd te Odijk.
1. In het Fonds wordt deelgenomen door de werkgevers en werknemers op wie de Collectieve Arbeidsovereenkomst Afbouw van toepassing is, dan wel een zodanig andere arbeidsovereenkomst of bindend opgelegde regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden, die voor evenbedoelde Collectieve Arbeidsovereenkomst in de plaats zal treden.
2. De werkgevers en werknemers als bedoeld in het vorige lid zijn verplicht tot naleving van de bij of krachtens deze statuten en het hierna in artikel 13 bedoelde reglement te hunnen aanzien gemaakte bepalingen. Vorenbedoelde naleving kan, ook voor wat de betaling van de in artikel 6 sub a bedoelde bedragen betreft, in rechte gevorderd worden.
Het vermogen van het Fonds wordt gevormd door:
a. de jaarlijks volgens deze statuten vast te stellen door de werkgevers te storten werkgeversen werknemersbijdragen als bedoeld in de Collectieve arbeidsovereenkomst Afbouw, dan wel een zodanig andere arbeidsovereenkomst of bindende regeling van arbeidsvoorwaarden, die voor deze Collectieve arbeidsovereenkomst in de plaats treedt;
b. (overheids)subsidies, donaties en renten;
c. hetgeen het Fonds door, erfstelling, legaat, schenking of op enigerlei andere wijze verkrijgt.
1. Het bestuur van het Fonds bestaat uit zes leden, te benoemen door de in artikel 4 genoemde deelnemende organisaties van werkgevers en werknemers en wel:
– drie door NOA;
– twee door FNV Bouw;
– één door de Hout- en Bouwbond CNV.
2. Elk van de in het vorige lid genoemde organisaties benoemt een plaatsvervanger, die bij afwezigheid van het bestuurslid, aangewezen door dezelfde organisatie, gerechtigd is diens plaats in te nemen.
3. Het bestuur kiest uit zijn midden twee voorzitters en twee secretarissen, en wel één voorzitter en één secretaris uit de werkgeversbestuursleden en één voorzitter en één secretaris uit de werknemersbestuursleden. De beide voorzitters hebben afwisselend gedurende een kalenderjaar de leiding van de bestuursvergaderingen. Is de voorzitter een werkgeversbestuurslid, dan zal de secretaris een werknemersbestuurslid zijn en omgekeerd.
4. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door intrekking van de benoeming door de organisatie, die het betrokken bestuurslid heeft benoemd, dan wel het bedanken van betrokkene. De organisatie draagt er zorg voor dat zo spoedig mogelijk in de ontstane vacature wordt voorzien.
5. Onverminderd het bepaalde in lid 4 van dit artikel, eindigt het lidmaatschap van het bestuur door overlijden, door onder curatele stelling, alsmede door ontslag door de Rechtbank.
6. De leden van het bestuur hebben recht op een – nader vast te stellen – vergoeding voor de door hen in hun uitoefening van hun functie gemaakte verblijf-, reis- en vacatiekosten.
1. Het bestuur is belast met het beheer van het Fonds. Behoudens de beperkingen volgens deze statuten is het bestuur bevoegd tot alle handelingen, welke tot het bereiken van het statutaire doel kunnen leiden.
2. Het bestuur is, na goedkeuring door de deelnemende organisaties bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen, alsmede tot het aangaan van overeenkomsten, waarbij het Fonds zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt.
3. De beleggingen van het Fonds zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden dat gelet op de verplichtingenstructuur:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen.
4. De aan het Fonds toebehorende zaken worden als zij niet ten kantore worden gehouden in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.
5. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar, tenzij het bestuur anders besluit.
6. Het bestuur is bevoegd één of meer reglementen vast te stellen, die niet in strijd met deze statuten mogen zijn.
Het Fonds wordt vertegenwoordigd door het bestuur. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt tevens toe aan:
– de voorzitter (werkgeversbestuurslid) en de secretaris (werknemersbestuurslid), mits zij gezamenlijk handelen;
– de voorzitter (werknemersbestuurslid) en de secretaris (werkgeversbestuurslid), mits zij gezamenlijk handelen.
In geval van ontstentenis of belet van één hunner wordt – voor zover nodig – door het bestuur in de vervanging voorzien, zulks met inachtneming van het hiervoor aan artikel 7 lid 3 ten grondslag liggende pariteitsbeginsel.
1. De administratie van het Fonds wordt opgedragen aan een door het bestuur aangewezen administratiekantoor.
2. In verband met het hiervoor bepaalde in lid 1 is het bestuur bevoegd bepaalde hem krachtens deze statuten en/of reglement(en) toekomende bevoegdheden aan het bestuur, de directie en/of andere functionarissen van een door het bestuur aangewezen administratiekantoor, alsmede aan bestuurscolleges van bij dit administratiekantoor aangesloten instellingen te mandateren, onder blijvende verantwoordelijkheid van het bestuur.
1. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dat nodig acht of dit door ten minste de helft van het aantal bestuursleden – blijkens schriftelijke mededeling aan de voorzitter – wenselijk wordt geacht, in welk geval de voorzitter verplicht is binnen veertien dagen na ontvangst van deze mededeling een vergadering van het bestuur te beleggen.
2. In een bestuursvergadering kunnen geen geldige besluiten worden genomen, wanneer niet ten minste de helft van de leden, behorende tot de kring van de werkgevers en de helft van de leden behorende tot de kring van de werknemers, aanwezig is.
In een volgende vergadering, die gehouden wordt ten minste één week na de laatste vergadering, kunnen geldige besluiten worden genomen ten aanzien van de geagendeerde onderwerpen in laatstbedoelde vergadering, óók wanneer niet wordt voldaan aan de quorum eis als bedoeld in de vorige volzin.
3. Daargelaten het hierna bepaalde in lid 5, heeft ieder bestuurslid recht tot het uitbrengen van één stem. Voor zover deze statuten geen grotere meerderheid voorschrijven, worden alle bestuursbesluiten genomen met gewone meerderheid van stemmen. Bij stemming over personen worden leden, die briefjes van onwaarde hebben ingeleverd, geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen voor de toepassing van het hierna in lid 4 bepaalde.
4. Stemming over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling. Stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongetekende briefjes, tenzij de verkiezing bij acclamatie plaats vindt.
Blanco stemmen zijn van onwaarde.
Indien bij een voorstel de stemmen staken of niet de volstrekte meerderheid wordt verkregen, wordt de beslissing uitgesteld tot in een volgende vergadering. Indien in de volgende vergadering wederom niet de volstrekte meerderheid wordt verkregen, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen, met dien verstande dat bij stemming personen bij het staken van de stemmen het lot zal beslissen.
5. Ter vergadering heeft ieder lid behorende tot de kring van werkgevers het recht op het uitbrengen van een zodanig aantal stemmen als ter vergadering leden behorende tot de kring der werknemers vertegenwoordigd zijn. Omgekeerd heeft ieder lid behorende tot de kring van werknemers ter vergadering het recht om een zodanig aantal stemmen uit te brengen als leden behorende tot de kring van werkgevers ter vergadering vertegenwoordigd zijn.
6. Onverminderd het gesteld in de vorige leden heeft unanieme schriftelijke verklaring van de gezamenlijk in functie zijnde bestuursleden dezelfde rechtskracht als een besluit , genomen met algemene stemmen in een bestuursvergadering waarin alle fungerende bestuursleden aanwezig zijn.
7. Bij uitzondering kunnen, in spoedeisende gevallen of in gevallen waarin geen twijfel mogelijk is, door de beide voorzitters voorlopige beslissingen en maatregelen worden genomen die in de eerstvolgende vergadering van het bestuur ter bekrachtiging worden voorgedragen.
1. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
2. Per het einde van het boekjaar worden de boeken afgesloten.
Daaruit wordt een balans en een staat van lasten en baten over het geëindigde boekjaar opgemaakt, welke jaarstukken, vergezeld van een rapport van een externe register-accountant, binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan het bestuur worden aangeboden.
3. De jaarstukken worden door het bestuur vastgesteld. Uit deze stukken stelt het bestuur een verslag op, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het Fonds en van de ontwikkelingen daarvan gedurende het boekjaar. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.
4. Het verslag wordt ter inzage van de bij het Fonds betrokken werkgevers en werknemers neergelegd
– ten kantore van de administratie van het Fonds;
– op een of meer door de Minister van Sociale Zaken aan te wijzen plaatsen.
5. Het verslag wordt op aanvraag aan de bij het Fonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
6. Uiterlijk binnen negen maanden na het einde van het boekjaar worden de deelnemende organisaties in het bezit gesteld van de jaarstukken. Overigens worden deze organisaties alle gegevens verstrekt die zij verlangen.
7. Jaarlijks wordt door het bestuur voor aanvang van het volgende boekjaar een begroting opgesteld van de in het volgende boekjaar te verwachten inkomsten en uitgaven. Deze begroting ligt voor bij het Fonds betrokkenen ter inzage ten kantor van het Fonds.
8. Het bestuur stelt, in overleg met en na goedkeuring van de in artikel 4 genoemde organisaties, tweemaal per kalenderjaar de bijdrage vast welke de werkgevers en/of de werknemers verschuldigd zijn en wel zo, dat het totaal aan bijdragen en andere inkomsten de uitgaven, zijnde het totaal aan uitkeringen, vermeerderd met de administratiekosten, zoveel mogelijk precies dekt.
In geval het totaal van de geheven bijdragen hoger dan wel lager blijkt te zijn dan het voor de uitvoering van de regeling benodigde bedrag, wordt het verschil ten gunste respectievelijk ten laste van het volgende boekjaar gebracht. De Stichting is gerechtigd voorschotten ter zake te doen invorderen.
1. Het bestuur is bevoegd één of meer reglementen vast te stellen, waarin die onderwerpen worden geregeld, welke niet in deze statuten zijn voorzien.
2. Het reglement casu quo de reglementen mag/mogen niet met de wet of deze statuten in strijd zijn.
3. Het bestuur is te allen tijde bevoegd het reglement casu quo de reglementen te wijzigen of op te heffen.
4. Op vaststelling, wijziging en opheffing van het reglement casu quo de reglementen is het bepaalde in artikel 14, leden 1, 5 en 6 van toepassing.
1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen. Het besluit daartoe zal slechts kunnen worden genomen met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig zijn. Zijn in de hiervoor bedoelde bestuursvergadering niet alle bestuursleden aanwezig, dan zal tot hetzelfde doel een tweede vergadering worden bijeen geroepen, te houden binnen een maand na de eerste vergadering, in welke vergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden een besluit tot statutenwijziging, een gewone meerderheid van stemmen kan worden genomen. In deze tweede vergadering geldt het bepaalde in artikel 11 lid 3 juncto artikel 11 lid 5.
2. De wijziging moet op straffe van nietigheid bij notariële akte tot stand komen. De bestuurders zijn verplicht een authentiek afschrift van de akte van wijziging alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen bij het handelsregister.
3. Het bestuur is bevoegd het Fonds te ontbinden. Op het daartoe te nemen besluit is toepasselijk hetgeen hiervoor in lid 1 van dit artikel is bepaald aangaande een besluit tot wijziging van de statuten.
4. Het Fonds wordt bovendien ontbonden:
– door insolventie nadat zij in staat van faillissement is verklaard of door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel;
– door rechterlijke uitspraak in de bij de wet genoemde gevallen.
5. Besluiten tot statutenwijziging of ontbinding van het Fonds zijn pas van kracht, nadat de besturen van alle deelnemende organisaties daaraan hun goedkeuring hebben gehecht.
6. De statuten en de in de statuten aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken, of onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Den Haag.
1. De vereffening geschiedt door het bestuur.
2. Het Fonds blijft na haar ontbinding voortbestaan indien en voor zover dit voor de vereffening van haar zaken nodig is.
3. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten voor zoveel mogelijk en nodig van kracht.
4. Tenzij de deelnemende organisaties gemeenschappelijk een ander besluit nemen, bepaalt het bestuur in overleg met en na goedkeuring van de deelnemende organisaties welke bestemming, na betaling van alle schulden, aan de overgebleven bezittingen van het Fonds zal worden gegeven, met dien verstande, dat het batig saldo moet worden bestemd voor een doel, hetwelk het doel van het Fonds zoveel mogelijk nabij komt.
In alle gevallen waarin door de wet en de statuten van het Fonds niet is voorzien, beslist het bestuur.
AANVULLINGSREGLEMENT WERKNEMERSVERZEKERINGEN AFBOUW
Als bedoeld in artikel 13 van de statuten van de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Afbouw.
Laatstelijk gewijzigd bij bestuursbesluit van 26 september 2006.
In dit reglement wordt verstaan onder:
– het fonds:
de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Afbouw;
– de statuten:
de statuten van het fonds;
– het bestuur:
het bestuur van het fonds;
– CAO:
Landelijke Collectieve Arbeidsovereenkomst Afbouw;
– premieloon:
het loonbedrag per werknemer per kalenderjaar waarover op grond van de WW premie wordt geheven, alsmede het bedrag dat op grond van artikel 9, lid 4 CSV buiten aanmerking wordt gelaten bij de berekening van het loon waarnaar de premie op grond van de WW wordt geheven;
– de werkgever:
de werkgever in de zin van de CAO;
– de werknemer:
de werknemer in de zin van de CAO, alsmede degene die op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken in de zin van de Ziektewet werknemer was in de zin van de CAO, alsmede degene die op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken in de zin van de Ziektewet recht had op een werkloosheidsuitkering terwijl voorafgaand aan de werkloosheid de CAO van toepassing was, alsmede degene die laatstelijk voordat er krachtens de artikelen 15,16,17,52a en 52b WW een recht op uitkering ontstond, werknemer was in de zin van de CAO;
– de werkloze werknemer:
de werknemer die van de uitvoeringsinstelling op de eerste werkloosheidsdag en loongerelateerde uitkering als bedoeld in artikel 42 lid 1 WW ontvangt of in plaats daarvan op de eerste werkloosheidsdag een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt of een kortdurende uitkering ontvangt als bedoeld in artikel 52b WW of uitsluitend op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onder b of c ZW over de eerste twee dagen van de ongeschiktheid tot werken geen uitkering ontvangt.
– vakantietoeslag:
de vakantiebijslag zoals bedoeld in artikel 11 AD-ZW en artikel 33 van de WW.
– vakantiefonds:
de Stichting Vakantiefonds Afbouw;
– pensioenpremie:
de betaling ter voortzetting van de pensioen-opbouw bij het pensioenfonds waarbij de werknemer was aangesloten, conform het daarover bepaalde bij of krachtens de CAO;
– eindejaarsuitkering:
jaarlijkse betaling van een bedrag aan WAO/WIA uitkeringsgerechtigden op wie bij werken de CAO van toepassing zou zijn geweest;
– loongerelateerde uitkering:
uitkering als bedoeld in hoofdstuk IIa van de WW;
– kortdurende uitkering:
uitkering als bedoeld in hoofdstuk IIb van de WW;
– de WW:
de Werkloosheidswet;
– de ZW:
de Ziektewet;
– de WAO:
de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering;
– de WIA:
de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
– de CSV:
de Coördinatiewet Sociale Verzekering;
– de IWS:
de Invoeringswet Stelselherziening sociale zekerheid;
De werkgever is aan het fonds per het einde van het jaar een bijdrage verschuldigd, tenzij in de CAO anders is overeengekomen en naar genoegen van het bestuur op een andere wijze in de financiering is voorzien.
De hoogte van de bijdrage wordt, na overleg met partijen bij de CAO, jaarlijks door het bestuur vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon. Bij de vaststelling van dit percentage voor enig kalenderjaar houdt het bestuur rekening met het overschot of het tekort volgens de balans over het voorafgaande kalenderjaar.
Het bijdragepercentage wordt gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.
De werkgever is verplicht jaarlijks de loongegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de heffing van de bijdragen. Als de werkgever in gebreke blijft deze loongegevens te verstrekken, wordt de heffingsgrondslag ambtshalve vastgesteld.
De bijdrage dient bij voorschot te worden voldaan over elk loonbetalingstijdvak of na iedere periode van vier weken.
De betaling van de eventueel nog resterende bijdrage dient plaats te vinden na ontvangst van de zogenaamde verzamelnota.
Als blijkt dat minder bijdrage is geheven dan door de werkgever is verschuldigd, wordt het verschil nagevorderd. Teveel geheven bijdrage wordt aan de werkgever terugbetaald.
De werkgever is verplicht medewerking te verlenen aan een controle op de juistheid van de verstrekte loongegevens. Daartoe dient de werkgever inzage te verlenen in de onderdelen van zijn administratie die voor deze controle nodig worden geacht.
Als een werkgever in gebreke blijft de verschuldigde bijdragen te betalen, zal zo nodig tot gerechtelijke invordering worden overgegaan.
Als de betaling van het in artikel 4, eerste lid, bedoelde voorschot niet binnen veertien dagen na afloop van de in dat lid bedoelde termijn heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim. Als de betaling van de in artikel 3, tweede lid bedoelde bijdrage niet binnen veertien dagen na de datum van ontvangst van de verzamelnota heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.
Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.
De in het derde lid van dit artikel bedoelde rente is gelijk aan de wettelijke rente.
Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.
Een werknemer die op 1 november van het kalenderjaar waarin de eindejaarsuitkering betaalbaar wordt gesteld, een WAO/WIA-uitkering ontvangt, heeft recht op een eindejaarsuitkering, tenzij hij voor de WAO is ingedeeld in één van de twee laagste arbeidsongeschiktheidsklassen.
De hoogte van de eindejaarsuitkering wordt bepaald door de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de werknemer is ingedeeld op 1 november van het kalenderjaar waarin de eindejaarsuitkering betaalbaar wordt gesteld.
De eindejaarsuitkering wordt in de maand december betaalbaar gesteld.
1. De werkloze werknemer als bedoeld in artikel 1 die in de drie jaren voor de werkloosheid 420 dagen werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO heeft bij ontstaan van recht op een loongerelateerde WW uitkering of ingeval van ziekte op de eerste werkloosheidsdag bij het ontstaan van recht op een ZW-uitkering in plaats van deze loongerelateerde WW-uitkering jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling op de WW/ZW-uitkering in de vorm van een éénmalige uitkering van € 455,–.
2. De werkloze werknemer als bedoeld in artikel 1 die in het jaar voor de werkloosheid 120 dagen werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO heeft bij ontstaan van recht op een kortdurende WW uitkering of ingeval van ziekte op de eerste werkloosheidsdag bij het ontstaan van recht op een ZW-uitkering in plaats van deze kortdurende WW-uitkering jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling op de WW/ZW-uitkering in de vorm van een éénmalige uitkering van € 350,–.
3. De werkloze werknemer als bedoeld in artikel 1 die in het jaar voor de werkloosheid 60 dagen voor het eerst werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO heeft bij ontstaan van recht op een kortdurende WW uitkering of ingeval van ziekte op de eerste werkloosheidsdag bij het ontstaan van recht op een ZW-uitkering in plaats van deze kortdurende WW-uitkering jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling op de WW/ZW-uitkering in de vorm van een éénmalige uitkering van € 350,–.
4. Het recht genoemd in lid 1 kan voor een werknemer slechts opnieuw ontstaan indien na een betaling van een in lid 1 genoemde éénmalige uitkering aan desbetreffende werknemer weer 100 dagen in de sector gewerkt is.
1. Een werkloze werknemer als bedoeld in artikel 1 die in de drie jaren voor de werkloosheid 420 dagen werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO en die, als hij niet werkloos zou zijn geworden, jegens zijn werkgever recht zou hebben gehad op betaling van vakantietoeslag, heeft bij ontstaan van recht op een loongerelateerde WW uitkering of ingeval van ziekte op de eerste werkloosheidsdag bij het ontstaan van recht op een ZW-uitkering in plaats van deze loongerelateerde WW-uitkering jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling op de vakantietoeslag in de WW/ZW-uitkering in de vorm van een éénmalige uitkering van € 110,–
2. Het recht genoemd in lid 1 kan voor een werknemer slechts opnieuw ontstaan indien na een betaling van een in lid 1 genoemde éénmalige uitkering aan desbetreffende werknemer weer 100 dagen in de sector gewerkt is.
1. Een werkloze werknemer als bedoeld in artikel 1 die in de drie jaren voor de werkloosheid 420 dagen werkzaam is geweest in een dienstverband vallend onder de CAO en die, als hij niet werkloos zou zijn geworden,jegens zijn werkgever recht zou hebben gehad op een vakantiewaarde,heeft bij ontstaan van recht op een loongerelateerde WW uitkering of ingeval van ziekte op de eerste werkloosheidsdag bij het ontstaan van recht op een ZW-uitkering in plaats van deze loongerelateerde WW-uitkering jegens het fonds recht op betaling van een vast bedrag van € 150,– bij aanvang van de werkloosheid. Indien de werknemer vervolgens 8 weken onafgebroken werkloos blijft heeft de werknemer jegens het fonds recht op een vast bedrag van € 300,–
2. Het recht op het desbetreffende deel van de uitkering genoemd in lid 1 kan voor een werknemer slechts opnieuw ontstaan indien na betaling van een in lid 1 genoemd deel van de uitkering door desbetreffende werknemer weer 100 dagen in de sector gewerkt is.
1. Een werkloze werknemer als bedoeld in artikel 1 heeft jegens het fonds over elke dag dat hij een loongerelateerde WW uitkering of ingeval van ziekte op de eerste werkloosheidsdag een ZW-uitkering in plaats van deze loongerelateerde WW-uitkering heeft gedurende maximaal een half jaar recht op financiering van voortzetting van zijn pensioenopbouw door het Aanvullingsfonds.
2. De voortgezette pensioenopbouw kan alleen plaatsvinden bij het BPF Bouw.
3. Het recht genoemd in lid 1 kan voor een werknemer slechts opnieuw voor de maximale periode van 130 dagen ontstaan indien na het stoppen van de in lid 1 genoemd voortzetting wegens beëindiging van de uitkering aan desbetreffende werknemer weer 100 dagen in de sector gewerkt is.
4. Indien er sprake is van herleving van de uitkering heeft desbetreffende werknemer recht op voortzetting over maximaal 130 dagen minus het aantal dagen dat de werknemer tijdens eerdere perioden waarover de herleefde uitkering werd verstrekt het reeds recht had op voortzetting.
5. Een werkloze werknemer heeft geen recht op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde financiering vanuit het fonds, als tijdens werkloosheid sprake is van een recht op pensioenopbouw via het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering.
6. Een werkloze werknemer als bedoeld in artikel 1 die is aangewezen op een Ziektewetuitkering heeft na het verstrijken van het eerste halfjaar recht op basis van artikel 8 lid 1 indien intreding in de WIA volgt tevens recht op voortzetting van de pensioenopbouw over de periode tussen het eerste halfjaar van artikel 8 ld 1 en de intreding in de WIA
De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan degene die door het bestuur schriftelijk tot het inwinnen van inlichtingen is gemachtigd inzage te verlenen in alle bescheiden en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen die worden gevraagd voor de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds en in dit reglement.
Degene die bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds of in dit reglement kennis neemt van enig gegeven waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is daarover tegenover derden tot geheimhouding verplicht.
Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering, mits deze voorschriften in overeenstemming zijn met de bepalingen in de statuten van het fonds en in dit reglement.
Betalingen die op grond van dit reglement onverschuldigd zijn gedaan, worden teruggevorderd.
Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het bestuur besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in categorieën van gevallen leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van de aanvullingsregeling.
Als een werkgever of werknemer zich niet kan verenigen met een beslissing die hem betreft, kan hij zich tot het bestuur wenden met het verzoek terug te komen op een beslissing op grond van dit reglement.
Aan de werkgever of werknemer wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.
Een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedagtekend en vermeldt de gronden waarop de beslissing berust.
Dit reglement kan worden aangehaald als het Aanvullingsreglement werknemersverzekeringen Afbouw.
REGLEMENT STIMULERING REINTEGRATIE
Als bedoeld in artikel 13 van de statuten van de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Afbouw.
Iedere werknemer waarop de CAO Afbouw van toepassing is heeft ter aanvulling van zijn loon in het 2e ziektejaar onder voorwaarden en voorzover de door partijen vastgestelde middelen toereikend zijn, recht op een vergoeding in de vorm van een vast bedrag per dag over de dagen waarop de werknemer reïntegratie-activiteiten en/of arbeidstherapie verricht.
1. Een reïntegratie-activiteit is een door een gecertificeerde verzuimbegeleider geaccordeerde behandeling, training, cursus of aanpassing van werk die past binnen het vastgestelde plan van aanpak en is gericht op herinschakeling in het arbeidsproces.
2. Er is sprake van arbeidstherapie als na een periode van verzuim voor een beperkt aantal uren per week in het bedrijf arbeid wordt verricht die door een gecertificeerde verzuimbegeleider als arbeidstherapie wordt aangemerkt.
1. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per dag ter hoogte van het verschil tussen enerzijds het totaal van het normale dagloon, de normale pensioenpremie en de normale vakantiewaarde en anderzijds het totaal van het dagloon in het 2e ziektejaar, de daarop gebaseerde pensioenpremie en de daarop gebaseerde vakantiewaarde op basis van het verlaagde tarief. De vergoeding wordt door CAO-partijen vastgesteld.
2. Voor werknemers met een leeftijd van 16 tot en met 21 jaar bedraagt de vergoeding 70% van de in artikel 1 vastgestelde vergoeding.
3. Werknemers van wie de afgesproken normale arbeidstijd minder dan 7,5 uur per dag bedraagt ontvangen een vergoeding naar rato van de afgesproken normale arbeidstijd per dag.
4. De vergoeding wordt in opdracht van het Aanvullingsfonds Afbouw verstrekt op basis van een (digitale) aanvraag en door werknemer ingediende declaraties.
5. Op de vergoeding worden uitkeringen en/of andere vergoedingen in verband met reïntegratie-activiteiten of arbeidstherapie uit anderen hoofde in mindering gebracht.
6. De vergoeding wordt in eerste instantie voor maximaal 3 maanden verstrekt. Als het traject langer duurt moet er een nieuwe aanvraag worden gedaan
7. Declareren is slechts mogelijk over periodes van 4 weken zoals die ook voor de inning van de premies worden gehanteerd.
8. Aanvragen worden slechts gehonoreerd indien en voorzover er nog budget voor deze regeling beschikbaar is.
9. Indien de werknemer voorafgaande aan de definitieve aanvraag informeert of er voldoende budget aanwezig is ontstaat recht op vergoeding op het moment dat het Fonds per e-mail of brief bevestigt dat er voldoende budget is om een gehele of gedeeltelijke vergoeding te verstrekken.
10. Indien bij de definitieve aanvraag blijkt dat niet aan de voorwaarden die het reglement stelt om in aanmerking te komen voor de vergoeding wordt voldaan vervalt het in lid 6 genoemde recht.
11. Het budget voor de regeling wordt elk jaar voor een periode van één jaar door het bestuur van het Aanvullingsfonds Afbouw vastgesteld
1. Om in aanmerking te komen voor een vergoeding dient de werknemer met instemming van de werkgever voor aanvang van de reïntegratie-activiteit of arbeidstherapie bij het Fonds een aanvraag in te dienen onder vermelding van de datum van aanvang en het vermoedelijke aantal uren per week en de duur van de reïntegratie-activiteit of arbeidstherapie.
2. De vergoeding wordt in eerste instantie over maximaal 3 maanden verstrekt. Als het traject langer duurt moet er een nieuwe aanvraag worden gedaan.
3. Het Fonds stuurt de werknemer een definitieve bevestiging van de toekenning van de vergoeding of een deel van de vergoeding.
4. Door indiening van de (digitale)aanvraag geven de werknemer en de werkgever aan het Fonds een machtiging af om de vermelde gegevens te controleren.
1. Indien de werkgever aantoonbaar weigert in te stemmen met het indienen van een aanvraag voor de vergoeding terwijl er nog voldoende budget voor deze regeling beschikbaar is en de werknemer aantoonbaar reïntegratie-activiteiten en/of arbeidstherapie verricht kan de werknemer zonder instemming van de werkgever de vergoeding aanvragen.
2. Indien de werkgever weigert mee te werken aan reïntegratie-activiteiten en/of arbeidstherapie en weigert in te stemmen met het indienen van een aanvraag voor de vergoeding terwijl er nog voldoende budget voor deze regeling beschikbaar is en de werknemer zich tot Keerpunt heeft gewend voor het realiseren van een reïntegratietraject of arbeidstherapie kan de werknemer eveneens zonder instemming van de werkgever de vergoeding aanvragen.
3. Indien lid 2 van toepassing is wordt de dag van melding bij Keerpunt als dag van ingang van de vergoeding aangemerkt.
De vergoeding wordt nadat het Fonds een declaratie akkoord heeft bevonden binnen vier weken betaalbaar gesteld op het bij het Fonds bekende bank- of gironummer van de werknemer.
Indien een werknemer meent dat het Fonds op grond van de normale eisen van redelijkheid en billijkheid niet tot een specifiek besluit op een aanvraag zou hebben mogen komen kan desbetreffende werknemer bezwaar aantekenen bij het bestuur van het Fonds.
1. De werkgevers en werknemers zijn verplicht aan het Fonds desverlangd inzage te verlenen van gegevens, die direct of indirect betrekking hebben op grond van dit reglement verstrekte of te verstrekken uitkeringen, en alle inlichtingen te verschaffen, die ten behoeve van de uitvoering van de statuten en van dit reglement worden gevraagd.
2. Degene, die bij de uitoefening van de in dit artikel omschreven bevoegdheden enig bedrijfsgegeven of medisch gegevens ter kennis komt, is deswege jegens derden tot geheimhouding verplicht.
1. Indien uit een onderzoek, ingesteld door het Fonds blijkt, dat een werknemer uitkeringen van het Fonds heeft gevorderd, hoewel niet aan de voorwaarden is voldaan, zal, zo het Fonds de uitkeringen reeds heeft uitbetaald, terugvordering daarvan geschieden, terwijl, zulks ter beoordeling van het Bestuur, de kosten van het onderzoek en rente aan de werknemer in rekening kunnen worden gebracht.
2. Indien uit een onderzoek, ingesteld door het Fonds blijkt, dat een werknemer uitkeringen van het Fonds heeft gevorderd, hoewel niet aan de voorwaarden is voldaan, kunnen, zo het Fonds de uitkeringen nog niet heeft uitbetaald, ter beoordeling van het Bestuur de kosten van het onderzoek aan de werknemer in rekening gebracht worden.
3. Het Fonds behoudt zich het recht voor, indien, bij vordering door de werknemer, niet aan de voorwaarden is voldaan, deze handeling aan het oordeel van de rechter te doen onderwerpen.
Nadere voorschriften, teneinde een efficiënte werking van het Fonds te verzekeren, kunnen door het Bestuur, in overeenstemming met de bepalingen der statuten en van dit reglement, gegeven worden, mits deze voorschriften niet in strijd komen met één of meer bepalingen van de in artikel 1 genoemde collectieve arbeidsovereenkomsten of bindende regelingen van lonen en andere arbeidsvoorwaarden.
STATUTEN STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN AFBOUW
a. De stichting draagt de naam: „Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Afbouw’’.
Zij wordt bij afkorting ook genoemd: VUT-Afbouw.
b. De stichting is gevestigd te Amsterdam.
Voor de toepassing van deze statuten en de reglementen wordt verstaan onder:
– Stichting:
de in artikel 1 genoemde stichting;
– CAO:
de geldende collectieve arbeidsovereenkomst Afbouw met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bijlagen en voorwaarden;
– Bedrijfstak:
de bedrijfstak waarin ondernemingen, waarop de CAO van toepassing is, actief zijn;
– Bestuur:
het bestuur van de stichting als bedoeld in artikel 10;
– Organisaties:
de organisaties van werkgevers en werknemers, partij bij de CAO;
– Werkgeverslid:
het bestuurslid aangewezen of door de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven, gevestigd te Veenendaal, of door hun respectievelijke dan wel gezamenlijke rechtsopvolgers, namens de werkgeversorganisaties, partij bij de CAO;
– Werknemerslid:
het bestuurslid aangewezen of door FNV Bouw, gevestigd te Woerden, of door de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Odijk, of door hun respectievelijke dan wel gezamenlijke rechtsopvolgers, namens de werknemersorganisaties, partij bij de CAO;
– Vrijwillig Vervroegd Uittreden:
het vrijwillig vervroegd beëindigen van een dienstbetrekking in de bedrijfstak door een werknemer overeenkomstig het bepaalde in de CAO;
– Deelnemer:
deelnemer aan de regeling is de werknemer die gebruik maakt van de mogelijkheid om vrijwillig vervroegd uit het arbeidsproces te treden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de CAO;
– Statuten:
deze statuten;
– Reglementen:
de reglementen als bedoeld in artikel 18.
De stichting heeft ten doel om aan degenen die uit de bedrijfstak uittreden een uitkering te doen overeenkomstig de voorwaarden van de CAO en bijbehorende reglementen, alsmede het geven en/of doen geven van voorlichting over doelstellingen en activiteiten van het fonds.
De stichting tracht haar doel te bereiken door:
a. het innen en beheren van gelden in overeenstemming met het bepaalde in de statuten en reglementen;
b. het doen van uitkeringen aan uitkeringsgerechtigden overeenkomstig het gestelde in de statuten en reglementen;
c. andere wettige middelen, die tot het doel bevorderlijk kunnen zijn.
De stichting is opgericht op één juli negentienhonderd vijfennegentig en voor onbepaalde tijd.
De geldmiddelen van de stichting zullen worden gevormd door:
a. de door de werkgevers te storten werkgevers- en werknemersbijdragen als bedoeld in de CAO;
b. bijdragen van de Overheid, indien en voor zover zij worden verleend;
c. alle overige haar toevallende baten en inkomsten.
Bijdrageplichtigen zijn degenen, die krachtens een bepaling van de CAO of anderszins verplicht zijn tot het geven van bijdragen aan de stichting.
1. De methode van berekening van de bijdrage als bedoeld in artikel 7, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij reglement, als bedoeld in artikel 18, vastgesteld.
2. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bijdragen wordt telkenjare door het bestuur van de stichting aan de hand van een begroting geschat en (voorlopig) vastgesteld. Deze begroting wordt direct ter beschikking gesteld van partijen bij de CAO. De hoogte wordt pas definitief vastgesteld door het bestuur, nadat daaromtrent door partijen bij de CAO overeenstemming is bereikt.
3. Het bestuur is bevoegd, na toestemming van de organisaties, een incidentele premie conform de CAO te heffen. Deze incidentele heffing kan direct en ineens invorderbaar worden verklaard.
4. Tot gerechtelijke invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur.
De uitkeringen aan de deelnemers geschieden op basis van de voorwaarden die door partijen in de CAO zijn vastgesteld.
1. Het bestuur van de VUT-Afbouw bestaat uit zes leden.
2. De bestuursleden worden benoemd als volgt:
a. drie leden door de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven, gevestigd te Veenendaal;
b. twee leden door FNV Bouw. Gevestigd te Woerden;
c. één lid door de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Odijk.
3. Iedere in het vorige lid genoemde organisatie kan één plaatsvervangend bestuurslid aanwijzen, die de hoedanigheid heeft van bestuurslid indien een bestuurslid, zoals bedoeld in lid 2, van dezelfde aanwijzende organisatie, niet in staat of bij machte is deze taak uit te voeren.
4. De benoeming van een bestuurslid geschiedt voor onbepaalde tijd.
5. De organisatie die een bestuurslid benoemde, kan te allen tijde die benoeming intrekken en een ander in diens plaats tot bestuurslid benoemen.
6. Het bestuurslidmaatschap eindigt:
a. door overlijden;
b. door schriftelijk bedanken;
c. door ondercuratelestelling of faillissement;
d. door vervanging door de organisatie die het desbetreffende bestuurslid benoemde.
1. De werkgevers- en werknemersleden van het bestuur wijzen elk uit hun midden een lid aan die bij toerbeurt volgens een door het bestuur op te maken rooster, als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van het bestuur optreden.
2. De werkgevers- en werknemersleden van het bestuur wijzen elk uit hun midden een lid aan die bij toerbeurt volgens een door het bestuur op te maken rooster, als secretaris en plaatsvervangend secretaris van het bestuur optreden.
1. Het bestuur heeft de gehele leiding van zaken en is bevoegd tot alle handelingen, de zaken van de stichting betreffende, voor zover daaromtrent bij of krachtens statuten en reglement(en) niet anders is bepaald.
2. Het bestuur is belast met het beheer van de bezittingen van de stichting en met de uitvoering van de statuten en reglement(en).
3. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen.
4. Het bestuur kan de uitoefening van onderdelen van zijn taak delegeren aan een dagelijks bestuur, bestaande uit één of twee werkgeversbestuursleden en een gelijk aantal werknemersbestuursleden.
5. Het bestuur is niet bevoegd om middelen die geacht kunnen worden te zijn verkregen voor een bepaald doel, dan wel daaraan moeten worden toegerekend, aan te wenden voor een ander doel. Indien niet vastgesteld kan worden aan welk doel een bepaald middel moet worden toegerekend, is het bestuur bevoegd om de bestemming daarvan te bepalen naar evenredigheid van de voor het lopende boekjaar voorziene uitgaven voor elk doel.
6. De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter.
1. De beleggingen van de stichting zullen door het bestuur op zodanige wijze geschieden dat:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.
Daarenboven zal door het bestuur uit vermogenswinsten en/of opbrengsten een reserve worden gevormd ter dekking van het overblijvende risico van vermogensverliezen.
2. De aan de stichting toebehorende zaken worden, indien zij niet ten kantore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.
3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.
4. Het bestuur kan zich terzake van het beheer laten adviseren.
1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee bestuursleden dit nodig oordeelt/oordelen, doch tenminste één keer per jaar.
2. De convocatie voor vergaderingen van het bestuur geschiedt, behoudens in spoedeisende gevallen ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk op een termijn van tenminste veertien dagen.
1. Opdat de stemverhouding tussen de twee in het bestuur vertegenwoordigde groeperingen, zijnde werkgevers- en werknemerszijde, zo gelijk mogelijk blijft, kan het bestuur alleen besluiten nemen in een vergadering waarin van beide groeperingen ten minste één vertegenwoordigd bestuurslid aanwezig is. Een besluit als bedoeld in artikel 19 lid 1 kan slechts genomen worden met instemming van alle bestuursleden.
2. De bestuursleden brengen in beginsel ieder een gelijk aantal stemmen ter vergadering uit. Wanneer een of meer bestuursleden ter vergadering afwezig is (zijn), brengt (brengen) het (de) andere bestuurslid (leden), dezelfde groepering als de afwezige vertegenwoordigend, uit eigen hoofde de stem(men) van de afwezige(n) mede uit.
3. Voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met gewone meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.
4. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd.
5. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in een volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen wederom, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
6. Indien een bestuurslid niet ter vergadering aanwezig kan zijn, kan hij een medebestuurslid machtigen zijn stem uit te brengen door middel van een schriftelijke volmacht.
De stichting kan haar administratieve en uitvoerende taken aan A&O services te Rijswijk opdragen of aan een andere organisatie, dan wel in eigen beheer houden.
In alle gevallen geschiedt de uitvoering van zowel de administratieve en uitvoerende taken als het geldelijk beheer onder de blijvende verantwoordelijkheid, toezicht en in opdracht van het bestuur van de stichting.
1. Het boekjaar van de stichting valt samen met het kalenderjaar. In afwijking daarvan zal het eerste boekjaar eindigen op éénendertig december negentienhonderd zesennegentig.
2. De boekhouding van de stichting wordt onder toezicht van een externe register-accountant gesteld, aan te wijzen door het bestuur. Deze accountant brengt elk jaar, of zoveel vaker als het bestuur nodig zal oordelen, verslag uit. De accountant is gerechtigd tot inzake van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desverlangd worden getoond.
3. Het bestuur legt van zijn beleid jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording aan partijen betrokken bij de cao af door middel van een (financieel) verslag. Het verslag is gespecificeerd volgens de bestedingsdoelen en activiteiten van het fonds en wordt gecontroleerd door de externe registeraccountant, uit welke stukken moet blijken dat de uitgaven conform de bestedingsdoelen zijn gedaan.
4. Het in het vorige lid bedoelde verslag bevat:
a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;
b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een staat van lasten en baten vergezeld van een verklaring van de externe register-accountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan. In de rekening en verantwoording zal voor elk doel afzonderlijk vermeld worden welke middelen en welke uitgaven aan dat doel moeten worden toegerekend;
c. in voorkomende gevallen, mededeling omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglement hebben plaatsgehad.
5. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties, die partij zijn bij de CAO.
6. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:
a. ten kantore van de stichting;
b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
7. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag aan de bij de stichting betrokken bedrijven en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
8. Jaarlijks wordt door het bestuur voor aanvang van het volgende boekjaar een begroting opgesteld van de in het volgende boekjaar te verwachten inkomsten en uitgaven ingericht en gespecificeerd volgens de bestedingsdoelen van het VUT-fonds. Deze begroting ligt voor bij het VUT-fonds betrokken werkgevers en werknemers ter inzage ten kantore van het VUT-fonds en wordt op aanvraag van de bij het VUT-fonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen; deze behoeven goedkeuring van de in artikel 10 genoemde organisaties.
2. De bepalingen van de reglementen mogen niet in strijd zijn met de bepalingen van deze statuten of met de wet.
1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen of de stichting te ontbinden na verkregen goedkeuring van partijen betrokken bij de CAO.
2. Een besluit als onder lid 1 bedoeld, kan slechts worden genomen met instemming van alle bestuursleden.
3. Een statutenwijziging treedt in werking nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt.
4.
a. De leden van het bestuur zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het openbaar handelsregister, gehouden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam.
b. Reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden alvorens een volledig exemplaar van die stukken, onderscheidenlijk de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht binnen welks ressort de stichting is gevestigd.
5. Bij ontbinding van de stichting is het bestuur belast met de vereffening. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.
6. Het besluit tot ontbinding van de stichting moet inhouden de bestemming van een eventueel batig saldo, met dien verstande dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van de stichting.
Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen de Minister en het bestuur een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt alle voor het bestuur bestemde stukken.
In alle gevallen, waarin niet door deze statuten of de reglementen van de stichting is voorzien, beslist het bestuur.
STATUTEN STICHTING KINDEROPVANG VOOR HET AFBOUWBEDRIJF
1. De stichting draagt de naam:
Stichting Kinderopvang voor het Afbouwbedrijf.
2. Zij heeft haar zetel in de gemeente Rijswijk (Zuid-Holland).
Voor de toepassing van deze statuten en de reglementen wordt verstaan onder:
– Stichting:
de in artikel 1 genoemde stichting;
– CAO:
de geldende collectieve arbeidsovereenkomst voor het Afbouwbedrijf met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bijlagen en voorwaarden;
– Bedrijfstak:
de bedrijfstak waarin ondernemingen, waarop de CAO van toepassing is, actief zijn;
– Bestuur:
het bestuur van de stichting als bedoeld in artikel 10;
– Organisaties:
de organisaties van werkgevers en werknemers, partij bij de CAO;
– Werkgeverslid:
het bestuurslid aangewezen of door de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA), gevestigd te Veenendaal, of door haar rechtsopvolger, namens de werkgeversorganisatie, partij bij de CAO;
– Werknemerslid:
het bestuurslid aangewezen of door de Bouw- en Houtbond FNV, gevestigd te Woerden, of door de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Odijk, of door hun respectievelijke dan wel gezamenlijke rechtsopvolgers, namens de werknemersorganisaties, partij bij de CAO;
– Statuten:
deze statuten;
– Reglementen:
de reglementen als bedoeld in artikel 17.
Het doel van de stichting is het financieren en stimuleren van kinderopvang overeenkomstig de voorwaarden van de CAO.
De stichting tracht haar doel te bereiken door:
a. het innen en beheren van gelden in overeenstemming met het bepaalde in de statuten en reglementen;
b. het doen van uitkeringen aan uitkeringsgerechtigden overeenkomstig het gestelde in de statuten en reglementen;
c. andere wettige middelen, die tot het doel bevorderlijk kunnen zijn.
De geldmiddelen van de stichting zullen worden gevormd door:
a. de door de werkgevers te storten werkgevers- en werknemersbijdragen als bedoeld in de CAO;
b. bijdragen van de Overheid, indien en voor zover zij worden verleend;
c. alle overige haar toevallende baten en inkomsten.
Bijdrageplichtigen zijn degenen, die krachtens een bepaling van de CAO of anderszins verplicht zijn tot het geven van bijdragen aan de stichting.
1. De methode van berekening van de bijdrage als bedoeld in artikel 6, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij reglement, als bedoeld in artikel 17, vastgesteld.
2. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bijdragen wordt telkenjare door het bestuur van de stichting aan de hand van een begroting geschat en (voorlopig) vastgesteld. Deze begroting wordt direct ter beschikking gesteld van partijen bij de CAO. De hoogte wordt pas definitief vastgesteld door het bestuur, nadat daaromtrent door partijen bij de CAO overeenstemming is bereikt.
3. Het bestuur is bevoegd, na toestemming van de organisaties, een incidentele premie conform de CAO te heffen. Deze incidentele heffing kan direct en ineens invorderbaar worden verklaard.
4. Tot gerechtelijke invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur.
1. Het bestuur van Stichting Kinderopvang voor het Afbouwbedrijf bestaat uit zes leden, met uitzondering van het eerste bestuur dat uit vier bestuursleden bestaat.
2. De bestuursleden worden benoemd als volgt, met inachtneming van het in lid 1 bepaalde en het bepaalde aan het slot van de onderhavige akte:
a. drie leden door de Nederlandse Ondernemersvereniging van Afbouwbedrijven (NOA), gevestigd te Veenendaal;
b. twee leden door de Bouw- en Houtbond FNV, gevestigd te Woerden;
c. één lid door de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Odijk.
3. Iedere in het vorige lid genoemde organisatie kan één plaatsvervangend bestuurslid aanwijzen, die de hoedanigheid heeft van bestuurslid indien een bestuurslid, zoals bedoeld in lid 2, van dezelfde aanwijzende organisatie, niet in staat of bij machte is deze taak uit te voeren.
4. De benoeming van een bestuurslid geschiedt voor onbepaalde tijd.
5. De organisatie die een bestuurslid benoemde, kan te allen tijde die benoeming intrekken en een ander in diens plaats tot bestuurslid benoemen.
6. Het bestuurslidmaatschap eindigt:
a. door overlijden;
b. door schriftelijk bedanken;
c. door ondercuratelestelling of faillissement;
d. door vervanging door de organisatie die het desbetreffende bestuurslid benoemde.
a. De werkgevers- en werknemersleden van het bestuur wijzen elk uit hun midden een lid aan die bij toerbeurt volgens een door het bestuur op te maken rooster, als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van het bestuur optreden.
b. De werkgevers- en werknemersleden van het bestuur wijzen elk uit hun midden een lid aan die bij toerbeurt volgens een door het bestuur op te maken rooster, als secretaris en plaatsvervangend secretaris van het bestuur optreden.
1. Het bestuur heeft de gehele leiding van zaken en is bevoegd tot alle handelingen, de zaken van de stichting betreffende, voor zover daaromtrent bij of krachtens statuten en reglement(en) niet anders is bepaald.
2. Het bestuur is belast met het beheer van de bezittingen van de stichting en met de uitvoering van de statuten en reglement(en).
3. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen.
4. Het bestuur kan de uitoefening van onderdelen van zijn taak delegeren aan een dagelijks bestuur, bestaande uit één of twee werkgeversbestuursleden en een gelijk aantal werknemersbestuursleden.
5. Het bestuur is niet bevoegd om middelen die geacht kunnen worden te zijn verkregen voor een bepaald doel, dan wel daaraan moeten worden toegerekend, aan te wenden voor een ander doel. Indien niet vastgesteld kan worden aan welk doel een bepaald middel moet worden toegerekend, is het bestuur bevoegd om de bestemming daarvan te bepalen naar evenredigheid van het voor het lopende boekjaar voorziene uitgaven voor elk doel.
6. De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door het bestuur, alsmede door de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter tezamen.
1. De beleggingen van de stichting zullen door het bestuur op zodanige wijze geschieden dat:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen. Daarenboven zal door het bestuur uit vermogenswinsten en/of opbrengsten een reserve worden gevormd ter dekking van het overblijvende risico van vermogensverliezen.
2. De aan de stichting toebehorende zaken worden, indien zij niet ten kantore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.
3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.
4. Het bestuur kan zich terzake van het beheer laten adviseren.
1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee bestuursleden dit nodig oordeelt/oordelen, doch ten minste één keer per jaar.
2. De convocatie voor vergaderingen van het bestuur geschiedt, behoudens in spoedeisende gevallen ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk op een termijn van tenminste veertien dagen.
1. Opdat de stemverhouding tussen de twee in het bestuur vertegenwoordigde groeperingen, zijnde werkgevers- en werknemerszijde, zo gelijk mogelijk blijft, kan het bestuur alleen besluiten nemen in een vergadering waarin van beide groeperingen ten minste één vertegenwoordigd bestuurslid aanwezig is. Een besluit als bedoeld in artikel 18 lid 1 kan slechts genomen worden met instemming van alle bestuursleden.
2. De bestuursleden brengen in beginsel ieder een gelijk aantal stemmen ter vergadering uit. Wanneer een of meer bestuursleden ter vergadering afwezig is (zijn), brengt (brengen) het (de) andere bestuurslid (leden), dezelfde groepering als de afwezige vertegenwoordigend, uit eigen hoofde de stem(men) van de afwezige(n) mede uit.
3. Voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met gewone meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.
4. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd.
5. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in een volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen wederom, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
6. Indien een bestuurslid niet ter vergadering aanwezig kan zijn, kan hij een medebestuurslid machtigen zijn stem uit te brengen door middel van een schriftelijke volmacht.
De stichting kan haar administratieve en uitvoerende taken aan het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud te Rijswijk (Zuid-Holland) opdragen of aan een andere organisatie, dan wel in eigen beheer houden.
In alle gevallen geschiedt de uitvoering van zowel de administratieve en uitvoerende taken als het geldelijk beheer onder de blijvende verantwoordelijkheid, toezicht en in opdracht van het bestuur van de stichting.
1. Het boekjaar van de stichting valt samen met het kalenderjaar. In afwijking daarvan zal het eerste boekjaar eindigen op éénendertig december tweeduizenden drie.
2. De boekhouding van de stichting wordt onder toezicht van een externe register-accountant gesteld, aan te wijzen door het bestuur. Deze accountant brengt elk jaar, of zoveel vaker als het bestuur nodig zal oordelen, verslag uit.
3. De accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desverlangd worden getoond.
4. Het bestuur brengt na afloop van het boekjaar schriftelijk een jaarverslag uit.
5. Het in het vorige lid bedoelde verslag bevat:
a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;
b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting bestaande uit een balans en een staat van lasten en baten vergezeld van een verklaring van de externe register-accountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan. In de rekening en verantwoording zal voor elk doel afzonderlijk vermeld worden welke middelen en welke uitgaven aan datt doel moeten worden toegerekend;
c. in voorkomende gevallen, mededeling omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglement hebben plaatsgehad.
6. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties, die partij zijn bij de CAO.
7. Het jaarverslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:
a. ten kantore van de stichting;
b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
8. Het jaarverslag wordt op aanvraag aan de bij de stichting betrokken bedrijven en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen; deze behoeven goedkeuring van de in artikel 9 genoemde organisaties.
2. De bepalingen van de reglementen mogen niet in strijd zijn met de bepalingen van deze statuten of met de wet.
1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen of de stichting te ontbinden na verkregen goedkeuring van partijen betrokken bij de CAO.
2. Een besluit als onder lid 1 bedoeld, kan slechts worden genomen met instemming van alle bestuursleden.
3. Een statutenwijziging treedt in werking nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt.
4. De leden van het bestuur zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het openbaar handelsregister, gehouden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te ’s-Gravenhage.
5. Reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden alvorens een volledig exemplaar van die stukken, onderscheidenlijk de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht binnen welks ressort de stichting is gevestigd.
6. Bij ontbinding van de stichting is het bestuur belast met de vereffening. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.
7. Het besluit tot ontbinding van de stichting moet inhouden de bestemming van een eventueel batig saldo, met dien verstande dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van de stichting.
Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen de Minister en het bestuur een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt alle voor het bestuur bestemde stukken.
In alle gevallen, waarin niet door deze statuten of de reglementen van de stichting is voorzien, beslist het bestuur.
Dictum II
De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2007.
Dictum III
Voorzover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.
Dictum IV
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2008 en heeft geen terugwerkende kracht.
Dictum V
Dit besluit zal in een bijvoegsel bij de Staatscourant worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-25-CAO3114.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.