Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 145 pagina 9 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 145 pagina 9 | Overig |
25 juni 2007
Nr. C/S&A/07/1578
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;
De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 29 mei 2007, nr. arc-2007.03707/13);
Besluiten:
De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Advisering in de gezondheidszorg over de periode vanaf 1945’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.
Den Haag, 25 juni 2007.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de algemene rijksarchivaris, M.W. van Boven.De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
namens deze:
de plv. Secretaris-Generaal, P.H.A.M. Huijts.
Instrument voor de selectie – ter vernietiging dan wel blijvende bewaring – van de administratieve neerslag op het beleidsterrein Advisering in de gezondheidszorg 1945 –
Deze selectielijst geldt voor de zorgdrager Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van VWS
Directie Informatiehuishouding
Versie SDU februari ‘07
AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur
AWBZ: Algemene wet bijzondere ziektekosten
B&W: Burgemeester en Wethouders
BSD: Basisselectiedocument
b.w.: buiten werking
CRM: (Minister van) Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk
ING: Instituut voor de Nederlandse Geschiedenis
iwtr.: inwerkingtreding
KB: Koninklijk Besluit
MaWe: (Minister van) Maatschappelijk Werk
OCW: (Minister van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Pb.: Publicatieblad
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
RVZ: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
Stb.: Staatsblad
Stcrt.: Staatscourant
SVb: Sociale Verzekeringsbank
Trb.: Tractatenblad
VWS: (Minister van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WVC: (Minister van) Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
Wettelijk kader voor de selectie van overheidsarchieven
Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 1995, 276) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Onder ‘archiefbescheiden’ worden niet slechts papieren documenten verstaan, maar alle bescheiden – ongeacht de drager – die door een overheidsorgaan zijn ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten. Ook digitaal vastgelegde informatie valt dus onder de werking van de archiefwetgeving.
Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt onder meer in dat een overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband schrijft de Archiefwet 1995 (Stb. 1995, 276) zowel een vernietigingsplicht (art. 3) als overbrengingsplicht (art. 12) voor. Beide plichten rusten op degene die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het desbetreffende archief: de zorgdrager.
De verplichting tot overbrenging bepaalt dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan twintig jaar ter blijvende bewaring overbrengt naar een archiefbewaarplaats. Wat de archiefbescheiden van de Ministeries en de Hoge Colleges van Staat betreft, is de aangewezen archiefbewaarplaats het Nationaal Archief in Den Haag.
In verband met de selectie van hun archiefbescheiden zijn zorgdragers op grond van artikel 5 van de Archiefwet 1995 verplicht hiertoe selectielijsten op te stellen. In een selectielijst dient te worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven, waarna de te vernietigen bestanddelen dienen te worden vernietigd.
Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat een organisatie een vastgestelde lijst niet eenmalig toepast maar (zonodig in geactualiseerde vorm) blijft hanteren om de periodieke aanwas van archiefmateriaal te selecteren. Een selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het beheer van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie.
Bij het ontwerpen van een selectielijst dient krachtens art. 2, lid 1 van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 671) rekening gehouden te worden met:
– de taak van het desbetreffende overheidsorgaan;
– de verhouding van dit overheidsorgaan tot andere overheidsorganen;
– de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed;
– het belang van de in de bescheiden voorkomende gegevens voor overheidsorganen, recht- of bewijszoekenden en historisch onderzoek.
Voorts moeten ingevolge art. 3 van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 671) bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrokken zijn:
– een deskundige op het gebied van de organisatie en taken van het desbetreffende overheidsorgaan;
– een deskundige ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van dat orgaan; en
– (een vertegenwoordiger van) de Algemeen Rijksarchivaris.
Wat betreft de geldigheidsduur van de selectielijst wordt uitgegaan van de wettelijke periode van twintig jaar vanaf de vaststelling. Dit laat uiteraard onverlet dat de selectielijst (of een bepaald onderdeel daarvan) binnen deze termijn zal komen te vervallen, indien dit mocht worden bepaald bij de vaststelling (via de aangewezen archiefwettelijke weg) van een nieuwe dan wel herziene selectielijst. Elke selectielijst wordt na advies van de Raad voor Cultuur vastgesteld door de Minister van OCW en de Minister wie het mede aangaat. De vastgestelde lijsten worden in de Staatscourant gepubliceerd.
Het doel en de werking van het Basis Selectiedocument
Een Basis Selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van één (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.
Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.
Een BSD wordt opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In een Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) wordt dan het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken actoren op dat beleidsterrein. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden.
Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel beleid, etc.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.
Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.
Het opgestelde ontwerp-BSD wordt voorgelegd aan de Raad van Cultuur en op verschillende plaatsen ter inzage gelegd. Na eventuele wijziging van het ontwerp-BSD kan worden overgegaan tot de vaststelling. Het BSD wordt vastgesteld in een gezamenlijk besluit van de Minister belast met het cultuurbeleid (tegenwoordig de Minister van OCW) en de betrokken zorgdrager(s).
– Voor de zorgdrager is het BSD van belang voor de bedrijfsvoering als mogelijke basis voor ordeningsplannen.
– Voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de ter inzage legging invloed uit te oefenen op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d).
– Voor de Minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureel-historisch belang (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder c).
– Voor de Nationaal Archief is het BSD (tezamen met het RIO) het uitgangspunt voor de Institutionele Toegangen.
Doelstellingen en taken van de overheid met betrekking tot advisering in de gezondheidszorg
Kort na de Tweede Wereldoorlog spraken verschillende maatschappelijke en politieke groeperingen zich uit voor een vernieuwing van de gezondheidszorg. Velen waren ontevreden over de dominante rol die particuliere instellingen op dat terrein speelden. Met elkaar vormden die instellingen een ondoorzichtig stelsel, dat dreigde te bezwijken onder de in aantal en complexiteit toenemende medische ontwikkelingen en voorzieningen. De particuliere instellingen zagen in het algemeen de noodzaak van vernieuwing in: zij waren echter niet bereid hun belangrijke rol binnen de gezondheidszorg op te geven ten behoeve van de staat. De noodzaak tot vernieuwing werd nog versterkt door het feit dat de gezondheidssituatie van de burgers en de infrastructuur van de gezondheidszorg tijdens de oorlog ernstig waren aangetast.
Ook de Rijksoverheid was voorstander van vernieuwing. Om daaraan vorm te geven werd maatschappelijke advisering en inschakeling van maatschappelijke en professionele organisaties noodzakelijk geacht. Een doelmatige opzet van de gezondheidszorg kon in de ogen van de overheid slechts tot stand worden gebracht in samenwerking met het veld. Het particulier initiatief moest in de visie van de overheid een belangrijke rol blijven spelen in met name de uitvoering van de zorg.
Met de komst van de Gezondheidswet 1956 werden er twee nieuwe adviesorganen opgericht, te weten de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, in 1982 omgedoopt tot Nationale Raad voor de Volksgezondheid, en de Provinciale Raden voor de Volksgezondheid.
In 1997 werd de Nationale Raad opgevolgd door Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ).
Met het rapport ‘Raad op Maat’ uit 1993 heeft de commissie De Jong de basis gelegd voor het huidige adviesstelsel. Deze commissie heeft de Kaderwet adviescolleges ontworpen, op grond waarvan ook de RMO functioneert.
De herzieningsoperatie had vier doelen in het vizier:
1. versobering van het adviesstelsel;
2. onderscheiding van advies, overleg en belangenbehartiging;
3. versterking van de rol van de Staten-Generaal en de regering bij de beleidsvorming
4. modernisering en harmonisering van het adviesstelsel.
Ad 1 en 4. Versobering en harmonisering van het adviesstelsel waren nodig omdat het aantal adviescolleges in Nederland sinds de jaren zestig en zeventig een enorme groei had doorgemaakt. De groter complexiteit van het maatschappelijke problemen, toenemende overheidsbemoeienis en de behoefte om beleid tot stand te brengen in overleg met belangengroepen hadden hiertoe bijgedragen. In de jaren tachtig kende het gegroeide systeem van adviescolleges als gevolg hiervan nauwelijks samenhang en dreigde er een wildgroei te ontstaan.
Voorheen kon een advies veelal rekenen op steun uit het veld, omdat belanghebbende organisaties en instellingen veelal vertegenwoordigd waren in veel adviesraden en mede daardoor die organisaties en instellingen intensief bij de totstandkoming van de adviezen betrokken werden.
Bij de herziening van het adviesstelsel werden representativiteit en deskundigheid gescheiden. Het stelsel zou voortaan gericht zijn op advisering op basis van deskundigheid. Het representativiteitscriterium werd naar het tweede plan verwezen. Hierdoor hebben de adviesraden hun pacificatiefunctie voor een belangrijk deel verloren. Nu dienen de adviesraden onafhankelijk deskundig advies te verstrekken aan de regering en zich daarmee boven de verschillende (deel)belangen te stellen.
Het reduceren van de representativiteitsfunctie van de adviesraden stond mede in het teken van het streven naar herstel van het politieke primaat.
In het nieuwe stelsel wordt bij de samenstelling van de adviescolleges veel minder rekening gehouden met de organisatorische en institutionele achtergrond van de leden. Adviezen kunnen derhalve niet langer bogen op de bijna vanzelfsprekende steun van organisaties en instellingen die in het adviesdomein werkzaam zijn. Dat betekent dat de nieuwe adviesorganen op een andere wijze draagvlak voor hun adviezen moeten verwerven.
De herziening van het adviesstelsel in Nederland is niet zonder slag of stoot verlopen. Het rapport ‘Raad op Maat’ gaf de aanzet tot een omvangrijke herzieningsoperatie. De Herzieningswet adviesstelsel (Stb.1996, 377), ook wel ‘Woestijnwet’ genoemd, die naar aanleiding van het rapport is uitgevaardigd, bepaalde dat met ingang 1 januari 1997 alle adviesorganen werden opgeheven, met uitzondering van de grondwettelijk verankerde Raad van State en de Sociaal-Economische Raad (SER) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).
Ingevolge de Aanpassingswet herziening adviescolleges (Stb.1997, 63) werden Colleges die ook waren belast met andere taken, zoals overleg of de sectorraden onderzoek en ontwikkeling, en die niet werden opgeheven, ontheven van hun adviestaak.
Vooruitlopend op die operatie werd de Wet afschaffing adviesverplichtingen (Stb.1995, 355) uitgevaardigd. De Wet schafte in circa 160 wetten de verplichting af tot het vragen van advies aan adviescolleges over voornemens tot beleid en wet- en regelgeving. Door deze verplichting liep de politieke besluitvorming over wetgeving en beleid voordien vaak onnodige vertraging opliep. In plaats daarvan is de Minister nu bevoegd adviezen te vragen. Op deze manier werd bevorderd dat adviezen alleen gevraagd worden als dit echt nodig is en de eigenkennis onvoldoende wordt gevonden.
Na de afschaffing van adviesverplichtingen en adviesorganen werd vanaf 1997 een beperkt aantal nieuwe adviescolleges ingesteld. Voor de nieuwe (of vernieuwde) vaste adviescolleges zijn instellingswetten voorbereid. Deze zijn in de meeste gevallen op 1 januari 1997 en in enkele gevallen in het jaar daarna in werking getreden. Op 1 januari 1997 is eveneens de Kaderwet adviescolleges (Stb.1996, 378) in werking getreden. De Kaderwet was het sluitstuk van de herzieningsoperatie. De Kaderwet heeft betrekking op advisering op rijksniveau door externe, tijdelijke, vaste en eenmalige adviescolleges die door de rijksoverheid zijn ingesteld, samengesteld en worden onderhouden.
De oprichting van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in 1997 moet worden gezien in het kader van de algehele herziening van het adviesstelsel.
Afbakening van het beleidsterrein
Het BSD advisering in de gezondheidszorg is gebaseerd op RIO nr. 14, Externe adviesorganen in de gezondheidszorg: Gezondheidsraad en Nationale Raad voor de Volksgezondheid, een institutioneel ondezoek op het terrein van de advisering inde gezondheidszorg, 1940 – 1990, Den Haag, 1994. Het onderzoek is verricht N.P. van Egmond en F. van der Doe. In dit rapport worden de taken en handelingen van de Gezondheidsraad en de Nationale Raad voor de Volksgezondheid en zijn taakvoorgangers beschreven.
Op grond van dit RIO is in 1998 de selectielijst voor de Gezondheidsraad is vastgesteld. (Stb.1998, 61).
In het RIO komt de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg als zodanig niet voor, omdat dit orgaan pas in 1997 is ingesteld. Het is de opvolger van de Nationale Raad voor Volksgezondheid, die wel in het RIO wordt vermeld. De RVZ adviseert over het beleidsterrein volksgezondheid en zorg. Dat is bijvoorbeeld de jeugd-, ouderen-, geestelijke gezondheids- en ziekenhuiszorg. Daarbij komen allerlei beleidsaspecten aan bod, zoals financiële en organisatorische kwesties, medisch-ethische zaken en patiëntenrechten. Thema’s die in de adviezen aan de orde komen, zijn de kosten van de gezondheidszorg, wachtlijsten en schaarste, verslavingsproblemen in Nederland, de taak van de gemeente op deze terreinen, bedreigingen voor de volksgezondheid etc.
Doordat de Raad op verschillende beleidsterreinen advies uitbrengt, is het logisch dat het BSD voor de RVZ raakvlakken heeft met de BSD’s die voor die beleidsterreinen zijn opgesteld. Het betreft bijvoorbeeld de BSD’s voor de beleidsterreinen
– Bekostiging en verzekering van de gezondheidszorg (nog niet vastgesteld);
– Patiëntenbeleid (nog niet vastgesteld);
– Ouderenbeleid (nog niet vastgesteld).
In deze BSD’s zijn geen handelingen van de RVZ of voorgangers opgenomen.
Een van de voorgangers van de RVZ, de Centrale Commissie voor de Volksgezondheid, bewoog zich op het terrein waarop ook de Gezondheidsraad actief was. Niet duidelijk was aan welk orgaan de Minister zijn adviesaanvragen nu eigenlijk moest voorleggen, met betrekking tot urgente onderwerpen als tbc-bestrijding, bestrijding van andere infectieziekten, geestelijke gezondheidszorg en prenatale zorg konden beide organen geraadpleegd worden.
Evenals de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg komt de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling niet voor in RIO 14, omdat deze pas na het institutionele onderzoek voor het RIO is ingesteld.
Deze raad RMO adviseert het Kabinet en de Staten-Generaal over participatie van burgers en stabiliteit van de samenleving.
Beleidsterreinen waarop de adviezen betrekking hebben, zijn Patiëntenbeleid en Welzijn. Deze beleidsterreinen worden beschreven in respectievelijk de RIO’s 129 ‘In eigen hand’ en 110, ‘Welzijn’.
Het oorspronkelijke institutioneel onderzoek is verricht aan het begin van het PIVOT-project. Gaandeweg is de methode institutioneel onderzoek aangepast op grond van voortschrijdend inzicht.
In het RIO zijn geen handelingen opgenomen, alleen beschrijvingen van organisaties. In het BSD zijn voor de RVZ, zijn rechtsvoorgangers en de RMO afzonderlijk handelingen opgenomen.
Er is enig aanvullend onderzoek verricht om ook de opvolger van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid in dit BSD te kunnen opnemen. Daarvoor is gebruik gemaakt van de Wet op de Raad voor de volksgezondheid en zorg, informatie op de website van de RVZ, en de Wet op de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
Actoren waarvan de handelingen in dit BSD worden meegenomen
– Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert
– (voorlopige) Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
Taakvoorgangers van de Raad:
– Centrale Commissie voor de Volksgezondheid voor bevrijd gebied
– Centrale Commissie voor de Volksgezondheid
– Centrale Raad voor de Volksgezondheid
– Nationale Raad voor de Volksgezondheid
– (voorlopige) Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling
Het BSD is opgesteld in overeenstemming met de selectiedoelstelling van het Nationaal Archief. Het doel van de selectie is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zo ver deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
Uitgaande van de algemene selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1998 een (gewijzigde) lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht.
De algemene selectiecriteria van PIVOT zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria. Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B (‘blijvend te bewaren’), dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd geheel dient te worden overgebracht naar het Nationaal Archief. De neerslag van een handeling die niet aan één van de selectiecriteria voldoet, wordt op termijn vernietigd. De waardering van de desbetreffende handeling luidt dan V (vernietigen), onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit dergelijke handelingen voortvloeit, is dus niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen.
Overigens verlangt art. 5, onder e van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 276) dat selectielijsten de mogelijkheid bieden om neerslag die met een V is gewaardeerd in exceptionele gevallen te bewaren op grond van een uitzonderingscriterium. PIVOT heeft daarom het volgende uitzonderingscriterium geformuleerd:
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria.
Algemeen selectiecriterium | Toelichting |
---|---|
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen | Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten. |
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen | Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet perse consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid. |
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoordingvan beleid op hoofdlijnen aan andere actoren | Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie. |
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen | Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan. |
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt | Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken. |
6. Handelingen die betrekking hebben opbeleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten | Bijvoorbeeld in het geval de Ministeriele verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving. |
Naast de algemene criteria kunnen er in een BSD, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, beleidsterrein-specifieke criteria worden geformuleerd. Daar de noodzaak hiertoe niet aanwezig werd geacht, is in dit BSD de mogelijkheid om specifieke selectiecriteria te formuleren niet benut.
Verslag van de vaststellingsprocedure
In januari 2007 is het ontwerp-BSD door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC).
Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd.
Vanaf 1 april 2007 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief. Tevens is de selectielijst beschikbaar gesteld via de website van het Nationaal Archief en de website van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 29 mei 2007 bracht de RvC advies uit (arc-2007.03707/13), hetwelk geen aanleiding heeft gegeven tot wijzigingen in de ontwerp-selectielijst.
Daarop werd het BSD op 9 juli 2007 door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (C/S&A/07/1578) vastgesteld.
De handelingen worden beschreven in handelingenblokken. Daarin worden de volgende items beschreven:
Handelingnr. | Dit is het unieke volgnummer van de handeling. Dit nummer is overgenomen uit het RIO. |
---|---|
Handeling | Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces. |
Periode | Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld, wordt de handeling nog steeds uitgevoerd. |
Grondslag | Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht. Vermeld worden: – de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of de Ministeriële regeling; – het betreffende artikel en lid daarvan; – de vindplaats, dwz. de vermelding van staatsblad of staatscourant – wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan. Een paar voorbeelden: – Gezondheidswet, art. 3 (Stb. 1956, 51) – Wet op de Raad voor de volksgezondheid en zorg (Stb. 1997, 102) Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld. |
Product | Hier staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten resulteren. Opsommingen geven een indicatie van de producten en zijn niet altijd uitputtend. Vaak wordt volstaan met een algemeen omschreven eindproduct. |
Opmerking | Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft. |
Waardering | Waardering van de handeling als B (bewaren) of V (vernietigen). Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn. Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium. Eventueel een nadere toelichting op de waardering. |
De Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert
het Ministerie van Sociale Zaken (1933 – 1951);
het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid (1951 – 1971);
het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (1971 – 1982);
het Ministerie van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur (1982 – 1994).
Onderstaande actoren vallen op grond van de Archiefwet 1995 allemaal onder het zorgdragerschap van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De Centrale Commissie voor de Volksgezondheid voor bevrijd gebied (1945)
Ingesteld bij beschikking door de Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert (Beschikking van 22 januari 1945, no. 34/7054). Haar taak was het coördineren van alle aangelegenheden betreffende de volksgezondheid en het adviseren van de Minister hieromtrent.
De Centrale Commissie voor de Volksgezondheid (1945 – 1956)
Ingesteld bij besluit door de Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert (Stcrt.1945, 81), opgeheven bij de inwerkingtreding van de Gezondheidswet in 1956 en de instelling van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid.
Deze commissie vormde de voortzetting van de Centrale Commissie voor de Volksgezondheid in Bevrijd gebied. De commissie had twee taken:
1. het bevorderen van de coördinatie van alle aangelegenheden betreffende de volksgezondheid;
2. het adviseren van de Minister onder wie volksgezondheid ressorteert omtrent alle aangelegenheden betreffende de gezondheidszorg.
De Commissie zou gaan adviseren over de dagelijkse beleidsvragen en over de toekomstige organisatie van de gezondheidszorg. Hoofddoel was het opstellen van een ontwerp voor een nieuwe Gezondheidswet, ter vervanging van de Gezondheidswet van 1919.
De leden, aanvankelijk 21 in getal, waren afkomstig uit de ambtelijke wereld (hoge ambtenaren op het gebied van de volksgezondheid) en uit maatschappelijke en professionele organisaties. De niet-ambtshalve leden werden benoemd door de Minister.
De werkzaamheden van de commissie werden voorbereid in een uit zes leden bestaande werkcommissie.
In de eerste jaren van haar bestaan bracht de commissie een groot aantal adviezen uit, voornamelijk betreffende urgente onderwerpen als tbc-bestrijding, bestrijding van andere infectieziekten, geestelijke gezondheidszorg en prenatale zorg.
De Centrale Raad voor de Volksgezondheid (1956 – 1982)
Ingesteld bij de Gezondheidswet (Stb. 1956, 81).
Het was de taak van de Centrale Raad om door overleg de samenwerking te bevorderen tussen de Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert en de openbare lichamen en diensten en de particuliere rechtspersonen en instellingen die actief waren op het gebied van de volksgezondheid.
In dat kader bracht de Raad advies uit aan de Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert omtrent zaken die van belang waren voor de volksgezondheid.
De Minister moest de Raad in kennis stellen van alle ontwerpen van wetgevende aard die van belang waren voor de volksgezondheid.
In de Gezondheidswet waren geen bepalingen opgenomen inzake verplichte raadpleging. In een aantal andere wetten werd die verplichting wel vastgelegd:
– in artikel 4 van de Wet op het Menselijk Bloed (Stb. 1961, 182) werd bepaald dat de Minister pas eisen kan stellen voor de erkenning van rechtspersonen die gerechtigd zijn tot het groepsgewijs afnemen van menselijk bloed na de Centrale/Nationale Raad gehoord te hebben; ook bij het stellen van voorwaarden aan een erkenning en bij het intrekken van een erkenning moet de Raad door de Minister worden gehoord.
– artikel 18 lid 7 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen (Stb. 1971, 286) bepaalt dat de Minister de Centrale Raad voor de Volksgezondheid moet horen wanneer de regering ‘topklinische voorzieningen en functies’ (de uitvoering van zeer specialistische medisch verrichtingen en de aanschaf van zeer kostbare medische apparatuur) wil brengen onder werking van de in artikel 18 genoemde vergunningenplicht.
De Raad was samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheid en van door de overheid erkende particuliere organisaties. Met de vertegenwoordigers van lagere overheden vormden de vertegenwoordigers van het particulier initiatief de meerderheid in de Raad. Dit om de rol van de centrale overheid beperkt houden.
Een aantal leden werd benoemd op basis van hun functie: de Hoofdinspecteurs van de volksgezondheid, de Hoofdinspecteur belast met het toezicht op krankzinnigen en krankzinnigengestichten, de Algemene Directeur van het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid (nu RIVM), en de voorzitter van de Gezondheidsraad. De overige leden werden benoemd op advies van de Centrale Raad door de, door de Minister aangewezen, openbare lichamen en diensten en de particuliere rechtspersonen en instellingen. Als openbare lichamen en diensten werden aangewezen de Ziekenfondsraad, de Voedingsraad, de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie en de Sociale Verzekeringsbank.
De Centrale Raad/Nationale Raad kende permanente organen zogeheten vaste commissies van advies en bijstand en vanaf 1982 kamer die zich met specifieke onderdelen en problematiek op het terrein van de volksgezondheid bezighielden. Daarnaast fungeerde er tijdelijke commissies en werkgroepen die zich met de voorbereiding van een advies bezighielden.
Aan de taak om de samenwerking tussen de verschillende spelers in het feld van de gezondheidszorg te bevorderen werd indirect uitvoering gegeven door de wijze waarop de Raad en zijn taakvoorgangers werkten en de adviezen tostand kwamen. De Raad en zijn voorgangers bestonden immers uit (belangen)vertegenwoordigers van uiteenlopende organisaties en ook bij de samenstelling van commissies en kamers werd gelet op een evenwichtige vertegenwoordiging van betrokken instellingen en organen.
Deze raad is gelijktijdig met de Centrale Raad voor de Volksgezondheid ingesteld bij de Gezondheidswet (Stb.1956, 81).
Voor deze raad is een aparte selectielijst vastgesteld (Stb.1998, 61).
De Nationale Raad voor de Volksgezondheid (1982 – 1997)
Ingesteld bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563).
De Raad was een maatschappelijk adviesorgaan, actief in de beleidsvoorbereidende fase. Soms hield de Raad zich bezig met beleidsevaluatie.
De taken van de Nationale Raad verschilden nauwelijks van die van de Centrale Raad: beide hadden zowel een overleg- als een adviesfunctie. Beide functies weren in 1982 in één artikel samengebracht, waardoor de advisering meer nadruk kreeg.
De Raad had geen uitvoerende taken.
In de Raad hadden zitting als stemgerechtigden:
• leden afkomstig uit de verschillende groeperingen of organisaties van instellingen en personen, die zelf of wier leden werkzaam zijn op het terrein van de gezondheidszorg;
• leden afkomstig uit de kringen van personen of organisaties, die de belangen van de gebruikers van voorzieningen voor de gezondheidszorg in algemene zin behartigen;
• leden afkomstig uit de centrale organisaties van werkgevers;
• leden afkomstig uit de centrale organisaties van werknemers;
• leden afkomstig uit de kringen van de verzekeringsinstellingen op het gebied van de gezondheidszorg;
• leden afkomstig uit de kringen van de provinciale besturen en gemeentebesturen.
Naast deze stemhebbende leden werd vanuit ambtelijke kring een aantal leden met een adviserende stem aangewezen, onder wie de Directeur-Generaal van de Volksgezondheid, de Hoofdinspecteurs van het Staatstoezicht, de Directeur-Generaal van het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid, de voorzitter van de Gezondheidsraad en de voorzitter van de Ziekenfondsraad.
De status van de vertegenwoordigers van de rijksoverheid in de Nationale Raad was dus een andere dan die in de Centrale Raad: in plaats van een stemhebbend lidmaatschap kregen de ambtelijk vertegenwoordigers slechts een adviserend lidmaatschap.
De stemgerechtigde leden werden benoemd door via de Minister aangewezen representatieve organisaties, openbare lichamen en diensten.
De Nationale Raad bestond uit een Presidium, dat belast was met de leiding en de coördinatie van de werkzaamheden van de Raad, en Kamers, waaraan de Raad bevoegdheden kon delegeren. Het College voor ziekenhuisvoorzieningen wordt vanaf de totstandkoming van de Nationale Raad, voor zover het onderwerpen betreft die tot bemoeiing horen van zowel de Nationale Raad als van het College, tevens beschouwd als Kamer. Het CvZ is bij de herziening van het adviesstelsel blijven bestaan.
De handelingen van het College voor ziekenhuisvoorzieningen zijn opgenomen in RIO nr. 6, Planning van voorzieningen in de gezondheidszorg, door mw. J.W.J.M. Bogaarts, Den Haag, 1993.
De Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Raad BIG) (1993 – 1997)
Ingesteld door de Nationale Raad ingevolge art. 13a lid 1 van de Gezondheidswet, dat ingevolge artikel 116 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Stb. 1993, 655) in de Gezondheidswet was ingevoegd. Deze raad nam een aparte positie in binnen de Nationale Raad. Dat blijkt onder andere uit de benoeming (en het ontslag) van de leden door de Minister. Ook zijn aan de Raad BIG bepaalde bevoegdheden toegekend, zoals de bevoegdheid om zelf commissies in te stellen, daarbij de leden te benoemen of deskundigen aan te stellen en een reglement van orde vast te stellen.
De handelingen van deze raad zullen worden opgenomen in de geactualiseerde versie van het BSD Medische beroepen en opleidingen.
In het kader van de herziening van het adviesstelsel zijn de NRV en de Raad BIG met ingang van 1 januari 1997 opgeheven (Stb. 1997, 63).
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) (1997 – )
De raad is als onafhankelijk adviesorgaan ingesteld bij de Wet op de Raad voor de volksgezondheid en zorg (Stb. 1997, 102). Vooruitlopend op haar officiële instelling is in 1996 een voorlopige raad ingesteld.
Haar taak het adviseren van de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal over de hoofdlijnen van het te voeren beleid op het gebied van de volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening alsmede op andere gebieden, voor zover deze raakvlakken hebben met de volksgezondheid of de zorggerelateerde dienstverlening. Deze taak heeft de raad niet alleen van de NRV overgenomen, maar ook van de Ziekenfondsraad, het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg en het College voor Ziekenhuisvoorzieningen. Hij heeft daarmee een ruimere adviestaak gekregen dan de Nationale Raad. Hij kent ook een andere samenstelling (Kroonleden) en heeft niet de overlegtaak die de NRV kende.
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) (1997 – )
Dit is de adviesraad van het Kabinet en de Staten Generaal voor de sociale verhoudingen in Nederland. De wetgever heeft de RMO de taak gegeven te adviseren over ‘participatie van burgers en stabiliteit van de samenleving’. De RMO adviseert zowel gevraagd als ongevraagd over de hoofdlijnen van beleid.
In augustus van 2006 is het RMO met opheffen bedreigd geweest. De toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Hoogervorst, had in augustus besloten om de RMO te laten samengaan met de RVZ. Met dit besluit voldeed hij aan een opdracht van het kabinet om verdeeld over alle departementen 25% te bezuinigen op de adviesraden (de motie Verhagen). Tevens kwam het besluit voort uit de herziening van de VWS-adviesstructuur op grond van het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet.
In oktober van 2006 heeft Hoogervorst het wetsvoorstel tot opheffing van de RMO echter niet ingediend, om aan de wens van de Tweede Kamer tegemoet te komen.
De secretariaten van de raden zijn echter per 1 januari 2007 wel gefuseerd.
Over de kosten die het voortbestaan van de RMO met zich meebrengen, wordt tijdens de begrotingsbehandeling door het Ministerie van VWS in 2007 een besluit genomen.
Zorgdrager/ actor: Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert
Kerntaken van een adviescollege
Handeling: Het instellen van een adviescollege
Periode: 1997 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 4, art. 5 lid 1, art. 6 (Stb.1996, 378)
Product: wet, bijvoorbeeld Wet op de Raad voor de volksgezondheid en zorg (Stb.1997, 102); Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (Stb.1997, 103); KB
Opmerking: Het (bij KB) verlengen van de duur waarvoor een adviescollege is ingesteld, valt onder deze handeling.
Waardering: B 4
Handeling: Het opstellen van een overzicht van voornemens om advies te vragen
Periode: 1997 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 26 lid 1 (Stb.1996, 378)
Product: overzicht
Waardering: B 5
Handeling: Het machtigen van adviesorganen om buiten Europa onderzoek te doen.
Periode: 1945 –
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 33 lid 3 (Stb.1956, 51)
Product: machtiging
Waardering: B 4
Handeling: Het opstellen van een standpunt over een door het adviescollege uit eigen beweging uitgebracht advies over hoofdlijnen van beleid
Periode: 1997 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 24 lid 1 (Stb.1996, 378)
Product: brief, nota
Opmerking: Dit standpunt brengt de Minister over aan de Staten-Generaal. Indien de vaststelling van het standpunt niet binnen drie maanden plaatsvindt, stelt Onze Minister de beide kamers der Staten-Generaal hiervan gemotiveerd in kennis.
Waardering: B 1
Samenstelling en werkwijze van een adviescollege
Handeling: Het aanwijzen van openbare lichamen en diensten en particuliere rechtspersonen en instellingen die leden van adviesorganen mogen benoemen
Periode: 1945 –
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 5 lid 1 sub c (Stb.1956, 51)
Product: benoemingsbesluiten
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het benoemen van de voorzitter en secretaris van een adviesorgaan
Periode: 1945 –
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 24 lid 1 (Stb.1956, 51); Kaderwet adviescolleges, art. 15 lid 5 (Stb.1996, 378)
Product: benoemingsbesluiten
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het benoemen en ontslaan van de leden van een adviescollege
Periode: 1997 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 6 lid 3, artt. 11 en 13 (Stb.1996, 378)
Product: KB
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het bepalen van het aantal stemgerechtigde leden van een adviesorgaan
Periode: 1945 –
Grondslag: o.a. Wet voorzieningen gezondheidszorg, art. 4 lid 1 (Stb.1982, 563)
Product: besluit
Waardering: V, 5 jaar na opheffing van het orgaan
Handeling: Het aanwijzen van plaatsvervangers van leden van adviesorganen
Periode: 1945 –
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 5 lid 2 (Stb.1956, 51)
Product: besluiten
Waardering: V, 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van de vergoedingen van reis- en verblijfkosten en andere kosten van leden van adviescommissies
Periode: 1997 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 14 (Stb.1996, 378)
Product: Ministeriële regeling
Waardering: V, 10 jaar
Handeling: Het goedkeuren en wijzigen van documenten waarin de interne organisatie van de adviesorganen wordt geregeld
Periode: 1945 –
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, artt. 18, 19 lid 3 (Stb.1956, 51); Kaderwet adviescolleges, art. 26 lid 3 en 4 (Stb.1996, 378)
Product: Goedkeuringsbeschikking
Opmerking: Voorbeelden van deze documenten zijn reglementen van orde, begrotingen, jaarrekeningen, werkprogramma’s.
Onder deze handeling valt ook het aanwijzen van ambtenaren die controle op de adviesorganen uitvoeren.
Waardering: V, 5 jaar na opheffing van het adviesorgaan
Handeling: het vaststellen van het werkprogramma van een adviescollege voor het resterende deel van het kalenderjaar waarin het is ingesteld en, indien de instelling heeft plaatsgevonden na 31 augustus, tevens voor het daaropvolgende kalenderjaar
Periode: 1997 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 26 lid 3 en 4 (Stb.1996, 378)
Product: besluit, werkprogramma
Waardering: B 5
Handeling: Het stellen van regelen voor de begroting, het beheer van de geldmiddelen en de rekening en de verantwoording door adviesorganen.
Periode: 1945 –
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 19 lid 2 (Stb.1956, 51)
Product: AMvB
Waardering: B 5
Handeling: Het doen van een verzoek aan een adviescollege om een evaluatieverslag
Periode: 1997 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 28 lid 2 (Stb.1996, 378)
Product: verzoek
Waardering: B 2
Handeling: Het opstellen van een standpunt over het evaluatieverslag van het adviescollege
Periode: 1997 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 28 lid 4, art. 24 lid 1 (Stb.1996, 378)
Product: brief, nota
Opmerking: Dit standpunt brengt de Minister over aan de Staten-Generaal. Indien de vaststelling van het standpunt niet binnen drie maanden plaatsvindt, stelt Onze Minister de beide kamers der Staten-Generaal hiervan gemotiveerd in kennis.
Waardering: B 5
Taakvoorgangers van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
Actor: Centrale Commissie voor de Volksgezondheid voor bevrijd gebied
Handeling: Het bevorderen van de coördinatie van alle aangelegenheden betreffende de volksgezondheid
Periode: 1945
Grondslag: Instellingsbeschikking Centrale Commissie voor de Volksgezondheid voor bevrijd gebied (Beschikking 1945, no. 34/7054)
Opmerking: Tot de neerslag van deze handeling worden ook de notulen van (overleg)vergaderingen gerekend.
Waardering: B 1
Actor: Centrale Commissie voor de Volksgezondheid
Handeling: Het bevorderen van de coördinatie van alle aangelegenheden betreffende de volksgezondheid
Periode: 1945 – 1956
Grondslag: Instellingsbesluit Centrale Commissie voor de Volksgezondheid, art. 4 (Stcrt.1945, 81)
Opmerking: Tot de neerslag van deze handeling worden ook de notulen van (overleg)vergaderingen gerekend.
Waardering: B 1
Handeling: Het adviseren van de Minister onder wie volksgezondheid ressorteert omtrent alle aangelegenheden betreffende de gezondheidszorg
Periode: 1945 – 1956
Grondslag: Instellingsbeschikking Centrale Commissie voor de Volksgezondheid, art. 4 (Stcrt.1945, 81)
Opmerking: Tot de neerslag van deze handeling worden ook de notulen van (overleg)vergaderingen gerekend
Waardering: B 1
Handeling: Het in- en samenstellen en opheffen van werk- en adviescommissies
Periode: 1945 – 1956
Grondslag: Instellingsbeschikking Centrale Commissie voor de Volksgezondheid, artt. 5 en 6 (Stb.1945, 81)
Product: instellingsbesluiten
Waardering: B 4
Actor: Centrale Raad voor de Volksgezondheid
Handeling: Het bevorderen van de samenwerking tussen de Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert en de openbare lichamen en diensten en de particuliere rechtspersonen en instellingen die actief waren op het gebied van de volksgezondheid
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 3 (Stb.1956, 51)
Product: Verslagen van overleg
Waardering: B 5
Handeling: Het adviseren van de Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert omtrent zaken die van belang zijn voor de volksgezondheid
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 14 (Stb. 1956, 51)
Product: adviesdossiers (ook van de (vaste) commissies van advies en bijstand, rapporten, notulen, historische overzichten
Waardering: B 1, 2
Handeling: Het deelnemen aan advies- en overlegorganen waarvan het secretariaat niet bij de Raad berust
Periode: 1956 – 1982
Product: verslagen van overleg
Opmerking: De voorzitter of een ander lid van de Raad had ambtshalve zittin in verschillende andere raden, zoals de Ziekenfondsraad, het bestuur van het Praeventiefonds en de Gezondheidsraad
Waardering: V, 5 jaar
Handeling: Het deelnemen aan (internationale) congressen
Periode: 1956 – 1982
Waardering: B: 1 exemplaar van lezingenbundels
V, 5 jaar: rest
Handeling: Het adviseren van de Minister over de aanwijzing van openbare lichamen en diensten en particuliere instellingen die personen benoemen als lid van de Centrale Raad en over het aantal door hen te benoemen personen
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 5 lid 1 en art. 6 lid 2 (Stb.1956, 51)
Waardering: V 3 jaar
Handeling: Het adviseren van de Minister over de benoeming, schorsing en het ontslag van de voorzitter van de Centrale Raad
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 7 lid 1 (Stb.1956, 51)
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het aanwijzen van ondervoorzitters
Periode: 1956 –1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 7 lid 2 (Stb.1956, 51)
Product: besluiten
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het aanstellen van een Secretaris en onder hem werkzame personen
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 8 (Stb.1956, 51)
Product: besluiten
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het instellen van advies- en bijstandscommissies
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 9 en 12 (Stb.1956, 51)
Product: Instellingsbesluiten
Opmerking: Bijvoorbeeld:
– Commissie medisch maatschappelijk werk in de intramurale gezondheidszorg (1974)
– Commissie Kinderuitzending (1964 – 1968)
– Commissie Wijkverpleging 1959 – 1964)
– Commissie Gezondheidsvoorlichting en -Opvoeding (1959 – 1960)
– Commissie rechten van de patiënt, Werkgroep medisch contract (1980 – 1982)
– Werkgroep (later: Commissie) Bedrijfsgezondheidszorg en van het College van Bijstand en Advies voor de Bedrijfsgeneeskunde 1981 – 1982)
– Commissie Volksverzekering Grote Risico’s (1963 – 1964)
– Commissie Verstrekking Verloskundige Hulp (1969 – 1977)
Waardering: B 4
Handeling: Het benoemen en ontslaan van leden van de commissies van advies en bijstand
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, artt. 10 en 12 lid 2 (Stb.1956, 51); Reglement van orde van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, art. 11 (Stcrt.1959, 59)
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het adviseren van provinciale staten over de verordening inzake de samenstelling, bevoegdheid en werkwijze van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 46 (Stb.1956, 51)
Waardering: B 4
Handeling: Het goedkeuren van de instructie voor de directeur van het bureau van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 53 (Stb.1956, 51)
Waardering: V, 5 jaar na vervanging
Handeling: Het opstellen van documenten voor het regelen van de interne organisatie van de Raad.
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 18 (Stb.1956, 51); Besluit Financieel Beheer Centrale Raad voor de Volksgezondheid, art. 10 lid 2 (Stcrt.1959, 151)
Product: reglement van orde
Waardering: V, 5 jaar na vervanging
Handeling: Het opstellen van de begroting en aanvullende begrotingen.
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 19 lid 1 (Stb.1956, 51)
Product: begrotingen
Waardering: B 3
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 19 lid 6
Product: kwartaalverslagen, jaarverslagen
Waardering: B 2/3
Handeling: Het opstellen van de jaarrekening
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 19 lid 1 (Stb.1956, 51)
Product: jaarrekeningen
Waardering: B 3
Handeling: Het voeren van een financiële administratie
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Besluit Financieel Beheer Centrale Raad voor de Volksgezondheid, art. 10 lid 1 (Stb.1959, 151)
Opmerking: Onder deze handeling vallen ook de vergoedingen aan de leden van de Raad en van de adviescommissies
Waardering: V, 7 jaar
Actor: Nationale Raad voor de Volksgezondheid
Handeling: Het door overleg bevorderen van de samenwerking tussen de openbare lichamen en diensten en de particuliere rechtspersonen en instellingen die actief waren op het gebied van de volksgezondheid
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, art. 3 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Waardering: B 5
Handeling: Het adviseren van de Minister onder wie Volksgezondheid ressorteert omtrent de structuur, de uitvoering, de kwaliteit en de doelmatigheid van de gezondheidszorg.
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, art. 14 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Opmerking: de evaluatie van het functioneren van de Raad mondt ook uit in een adviesrapport.
Waardering: B 1, 2
Handeling: Het deelnemen aan advies- en overlegorganen waarvan het secretariaat niet bij de Raad berust
Periode: 1982 – 1996
Product: verslagen van overleg
Opmerking: De voorzitter of een ander lid van de Raad had ambtshalve zittin in verschillende andere raden, zoals de Ziekenfondsraad, het bestuur van het Praeventiefonds en de Gezondheidsraad
Waardering: V, 5 jaar
Handeling: Het adviseren van de Minister over de aanwijzing van openbare lichamen en diensten en particuliere instellingen die personen benoemen als lid van de Nationale Raad en over het aantal door hen te benoemen personen
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, art. 5 lid 4 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb.1982, 563))
Waardering: V 3 jaar
Handeling: Het adviseren van de Minister over de benoeming, schorsing en het ontslag van de voorzitter van de Nationale Raad en van de voorzitter en leden van de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, art. 7 lid 1 en art. 13a (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb.1982, 563) en bij Stb.1993, 655)
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het aanwijzen van ondervoorzitters
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, art. 7 lid 2 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Product: besluiten
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het aanstellen van een Secretaris en onder hem werkzame personen
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, art. 7 lid 2 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Product: besluiten
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het instellen van advies- en bijstandscommissies en Kamers voor specifieke onderdelen van de adviestaken
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, art. 9 en 12 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Product: Instellingsbesluiten
Opmerking: Onder deze handeling valt ook het benoemen van leden van deze organen, en het vaststellen van de taak van de organen. Een voorbeeld hiervan is de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Raad BIG)
Waardering: B 4
Handeling: Het benoemen en ontslaan van leden van kamers en de commissies van advies en bijstand
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, artt. 10 en 12 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij Stb.1982, 563)
Opmerking: Het betreft de benoeming van leden en plaatsvervangende leden en de aanwijzing van de voorzitter en ondervoorzitter. Tevens kan de Nationale Raad leden met adviserend stem benoemen.
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: het instellen en opheffen van een Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Periode: 1993 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, art. 13a lid 1 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij Stb.1993, 655)
Waardering: B 4
Handeling: Het adviseren van provinciale staten over de verordening inzake de samenstelling, bevoegdheid en werkwijze van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 46 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Waardering: B 4
Handeling: Het goedkeuren van de instructie voor de directeur van het bureau van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid
Periode: 1956 – 1982
Grondslag: Gezondheidswet, art. 53 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Waardering: V, 5 jaar na vervanging
Handeling: Het opstellen van documenten voor het regelen van de interne organisatie van de Raad.
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Gezondheidswet, art. 18 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Product: reglement van orde, beleids- en werkprogramma’s
Waardering: B 1
Handeling: Het opstellen van de begroting en aanvullende begrotingen.
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 19 lid 1 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Product: begrotingen
Waardering: B 3
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 19 lid 6 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Product: kwartaalverslagen, jaarverslagen
Waardering: B 2/3
Handeling: Het opstellen van de jaarrekening
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: o.a. Gezondheidswet, art. 19 lid 1 (Stb.1956, 51, zoals gewijzigd bij de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, art. 86 (Stb. 1982, 563))
Product: jaarrekeningen
Waardering: B 3
Handeling: Het evalueren van het beleid betreffende de gezondheidszorg.
Periode: 1982 – 1996
Waardering: B 2
Handeling: Het voeren van een financiële administratie
Periode: 1982 – 1996
Grondslag: Besluit Financieel Beheer Centrale Raad voor de Volksgezondheid, art. 10 lid 1 (Stb.1959, 151)
Opmerking: Onder deze handeling vallen ook de vergoedingen aan de leden van de Raad en van de adviescommissies
Waardering: V, 7 jaar
Actor: (Voorlopige) Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
Handeling: Het adviseren van de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal over de hoofdlijnen van het te voeren beleid op het gebied van de volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening alsmede op andere gebieden, voor zover deze raakvlakken hebben met de volksgezondheid of de zorggerelateerde dienstverlening.
Periode: 1996 –
Grondslag: Wet op de Raad voor de volksgezondheid en zorg (Stb.1997, 102)
Product: adviesrapporten
Waardering: B 1
Handeling: Het geven van voorlichting in het kader van de adviestaak.
Periode: 1996 –
Product: brochures, signaleringen, lezingenbundels, nieuwjaarsessays
Opmerking: Onder deze handeling valt ook
– het meewerken aan studiedagen van derden
– het publiceren via de eigen website
Waardering: B 3: eindproduct
V, 3 jaar: rest
Handeling: Het voeren van raads- en commissievergaderingen.
Periode: 1996 –
Product: vergaderstukken, notulen, oplegnotitie
Waardering: B 1: vergaderstukken
V, 1 jaar: vergaderdata, t.k.n. stukken, stand van zaken m.b.t. adviezen
Handeling: Het voeren van (periodiek) overleg met andere organen.
Periode: 1996 –
Product: notulen
Waardering: B 1: wanneer het eigen secretariaat het overleg heeft georganiseerd
V, 5 jaar: wanneer het secretariaat van een ander orgaan het overleg heeft georganiseerd.
60.
Handeling: Het voeren van overleg met de Europese Unie.
Periode: 1996 –
Product: notulen
Waardering: B 1
Handeling: Het aanwijzen van ondervoorzitters
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 10 (Stb.1996, 378)
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het instellen van commissies ter voorbereiding van een of meer adviezen.
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 16 (Stb.1996, 378)
Product: instellingsbesluiten
Waardering: B 4
Handeling: Het nader vaststellen van de werkwijze van de Raad
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 21 (Stb.1996, 378)
Product: reglement van orde
Waardering: V, 5 jaar na vervanging
Handeling: Het opstellen van een jaarbegroting
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 25 (Stb.1996, 378)
Product: jaarbegroting
Waardering: B 3
Handeling: Het opstellen van een werkprogramma voor het volgend jaar
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 26 lid 1 (Stb.1996, 378); Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (Stb.1997, 103)
Product: werkprogramma
Waardering: B 5
Handeling: Het opstellen van een jaarverslag
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 28 lid 1 (Stb.1996, 378); Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (Stb.1997, 103)
Product: (Sociaal) Jaarverslag
Waardering: B 3
Handeling: Het opstellen van een evaluatieverslag
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 28 lid 4 (Stb.1996, 378)
Product: evaluatieverslag
Waardering: B 2
Actor: (Voorlopige) Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling
Handeling: Het adviseren van de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal over de hoofdlijnen van het te voeren beleid op het gebied van de ‘participatie van burgers en stabiliteit van de samenleving.
Periode: 1996 –
Grondslag: Besluit Voorlopige raad voor maatschappelijke ontwikkeling, artt. 2 en 9 (Stb.1996, 7); Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (Stb.1997, 103)
Opmerking: Onder deze handeling vallen ook stukken betreffende
– algemene artikelen waarin het college genoemd wordt
– opdrachten aan externen
– reacties op adviezen
Waardering: B 1 adviesdossiers, rapporten, opdrachten aan externen
V, 10 jaar: correspondentie met commissieleden, tussenrapportages van externe uitvoerders, gegevensverzamelingen
Handeling: Het geven van voorlichting in het kader van de adviestaak.
Periode: 1996 –
Product: brochures, signaleringen, lezingenbundels, nieuwjaarsessays
Opmerking: Onder deze handeling valt ook
– het meewerken aan studiedagen van derden
– het publiceren via de eigen website
Waardering: V, 3 jaar
Handeling: Het voeren van raads- en commissievergaderingen.
Periode: 1996 –
Product: vergaderstukken, notulen, oplegnotitie
Waardering: B 1: vergaderstukken
V, 1 jaar: vergaderdata, t.k.n. stukken, stand van zaken m.b.t. adviezen
Handeling: Het voeren van (periodiek) overleg met andere organen.
Periode: 1996 –
Product: notulen
Waardering: B 1: wanneer het eigen secretariaat het overleg heeft georganiseerd
V, 5 jaar: wanneer het secretariaat van een ander orgaan het overleg heeft georganiseerd.
Handeling: Het voeren van overleg met de Europese Unie.
Periode: 1996 –
Product: notulen
Waardering: B 1
Handeling: Het aanwijzen van ondervoorzitters
Periode: 1996 –
Grondslag: Besluit Voorlopige raad voor maatschappelijke ontwikkeling, art. 3 lid 2 (Stb.1996, 7); Kaderwet adviescolleges, art. 10 (Stb.1996, 378)
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt)
Handeling: Het instellen van commissies ter voorbereiding van een of meer adviezen.
Periode: 1996 –
Grondslag: Besluit Voorlopige raad voor maatschappelijke ontwikkeling, art. 8 (Stb.1996, 7); Kaderwet adviescolleges, art. 16 (Stb.1996, 378)
Product: instellingsbesluiten
Waardering: B 4
Handeling: Het nader vaststellen van de werkwijze van de Raad
Periode: 1996 –
Grondslag: Besluit Voorlopige raad voor maatschappelijke ontwikkeling, art. 12 (Stb.1996, 7); Kaderwet adviescolleges, art. 21 (Stb.1996, 378)
Product: reglement van orde
Waardering: V, 5 jaar na vervanging
Handeling: Het opstellen van een jaarbegroting
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 25 (Stb.1996, 378)
Product: jaarbegroting
Waardering: B 3
Handeling: Het opstellen van een werkprogramma voor het volgend jaar
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 26 lid 1 (Stb.1996, 378); Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (Stb.1997, 103)
Product: werkprogramma
Waardering: B 3
V, 1 jaar: verzendlijsten
Handeling: Het opstellen van een jaarverslag
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 28 lid 1 (Stb.1996, 378); Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (Stb.1997, 103)
Product: (Sociaal) Jaarverslag
Waardering: B 3
V, 1 jaar: adreslijsten voor verzending
Handeling: Het opstellen van een evaluatieverslag
Periode: 1996 –
Grondslag: Kaderwet adviescolleges, art. 28 lid 4 (Stb.1996, 378)
Product: evaluatieverslag
Waardering: B 2
Overzicht van geraadpleegde wet- en regelgeving
Dit overzicht is chronologisch geordend.
Instellingsbeschikking Centrale Commissie voor de Volksgezondheid (Stb.1945, 81)
Gezondheidswet (Stb.1956, 51)
Reglement van orde van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid (Stcrt.1959, 59)
Besluit Financieel Beheer Centrale Raad voor de Volksgezondheid (Stcrt.1959, 151)
Wet voorzieningen gezondheidszorg (Stb.1982, 563)
Wet afschaffing adviesverplichtingen (Stb.1995, 355)
Herzieningswet adviesstelsel (‘Woestijnwet’) (Stb.1996, 377)
Kaderwet adviescolleges (Stb.1996, 378)
Vergoedingenbesluit adviescolleges (Stb.1996, 583)
Aanpassingswet herziening adviescolleges (Stb.1997, 63)
Wet op de Raad voor de volksgezondheid en zorg (Stb.1997, 102)
Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (Stb.1997, 103)
Overzicht van geraadpleegde bronnen
Schuurman & Jordens, Wetgeving adviesstelsel Rijksoverheid/ Kaderwet adviescolleges en instellingswetgeving adviescolleges, nr. 77, Deventer, 2004
‘Raad in ontwikkeling, een evaluatie van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling 1997–2001’, Den Haag, 2000
Archiefinventarissen van
– Centrale Commissie voor de Volksgezondheid
– Centrale Raad voor de Volksgezondheid
– RMO
Ordeningsplan RVZ
Overzicht van geraadpleegde materiedeskundigen
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling:
Mootz, mw. dr. M., adjunct-secretaris
Verdegaal, mw. I.J.M., administratief medewerker
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg:
Bruggencate, mw. M. ten, hoofd Bureau bedrijfsvoering en managementondersteuning
Vos, drs. P., algemeen secretaris
Zwart, mw. P. de, medewerker personeel/documentair informatiebeheer.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-145-p9-SC81556.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.